HUISARTS & ONDERZOEK Wat leren huisartsen over diabetespatiënten met subcutane antidiabetestherapie uit hun EMD? Resultaten van de Denktank Diabetes en eerste lijn in LMN Hageland B. Schoolmeesters Samenvatting De ‘Denktank diabetes en eerste lijn’ van het Lokaal Multidisciplinair Netwerk Hageland werd opgericht om te reflecteren over de geïndividualiseerde diabeteszorg in de eigen praktijk. Geïnteresseerde huisartsen codeerden hiervoor in het EMD alle geregistreerde diabetici in 2012. In dit tweede deel worden de gegevens van elke diabetespatiënt behorend tot een zorgtraject, de diabetesconventie of de groep met subcutane therapie zonder bijkomende voordelen, vanuit het EMD geanalyseerd, geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. De huisarts blijkt de diabetespatiënten met subcutane therapie op te volgen volgens de richtlijnen. Verwijzing van de zorgtrajectpatiënten naar de diabeteseducator blijft evenwel een aandachtspunt. De conventiecentra bezorgen de huisarts ook voldoende informatie om de diabetesopvolging mee te begeleiden. B. Schoolmeesters is huisarts in Gelrode. Correspondentie: [email protected] Belangenconflict: geen Schoolmeesters B. Wat leren huisartsen over diabetespatiënten met subcutane antidiabetestherapie uit hun EMD? Resultaten van de Denktank Diabetes en eerste lijn in LMN Hageland. Huisarts Nu 2014;43:177-80. Inleiding In de tweede sessie van de ‘Denktank diabetes en eerste lijn in het Hageland’ reflecteerden geïnteresseerde huisartsen over de opvolging van diabetespatiënten met antidiabetische subcutane therapieën in de eigen praktijk. Hoe deze denktank tot stand kwam, is terug te vinden op blz. 173. Dit onderzoek leert huisartsen volgens de Plan-Do-Check-Actkwaliteitscirkel (PDCA-cirkel) aan kwaliteitsverbetering te doen in de opvolging van diabetespatiënten met subcutane therapie. Methode Tien huisartsen namen deel aan het project en negen uit vier huisartsenpraktijken leverden data voor verwerking. De gebruikte EMD-pakketten waren Health-One (3x), Sosoeme (1x) en Windoc (5x). Van elke diabetespatiënt met subcutane therapie werd een reeks data vanuit het EMD verzameld en verwerkt in een beschrijvende analyse in Excel 2010. Ten slotte gebeurde hierover een reflectie, waarbij elke arts ook de persoonlijke data kreeg ter evaluatie en bijsturing zo nodig. Algemene richtlijnen ter verbetering van de diabetesopvolging in de huisartsenpraktijk werden besproken. Resultaten Kenmerken van de onderzoekspopulatie Uit het medisch dossier werden 106 diabetespatiënten geselecteerd: 37,7% (n=40) had een zorgtraject, 51,9% (n=55) was ingeschreven in een diabetesconventie en 10,4% (n=11) kreeg subcutane therapie zonder bijkomende voordelen. De gemiddelde leeftijd in de zorgtrajectgroep was 71 jaar en in de diabetesconventiegroep 62 jaar met een meerderheid mannen (resp. M/V 52,5/47,5% in de zorgtrajectgroep en 58,2/41,8% in de diabetesconventiegroep). De leeftijd in de groep subcutane therapie zonder bijkomende voordelen was ouder (74 jaar) met een meerderheid vrouwen (M/V 45,5/54,5%). In twee huisartsenpraktijken waren beduidend meer zorgtraject- dan diabetesconventiepatiënten (respectievelijk 64 en 57%) tegenover 17% in de andere praktijken. In één praktijk was elke diabeet met subcutane therapie geïncludeerd in een zorgtraject of diabetesconventie. Zorgtrajectgroep De tabel toont aan dat het gemiddelde HbA1c bij 40 geïncludeerde zorgtrajectpatiënten 7,2% bedroeg. Een meer- Huisarts Nu juli-augustus 2014; 43(4) 177 HUISARTS & ONDERZOEK Diabetesconventiegroep Kernpunten De zorgtrajectgroep wordt door de huisarts correct opgevolgd en tijdig verwezen naar de diabetoloog. Aandachtspunt blijft de verwijzing naar de diabeteseducator. De diabetesconventiegroep wordt door de diabetescentra opgevolgd die correcte en volledige informatie doorsturen naar de huisarts. In de subcutane therapiegroep zonder zorgtraject of conventie moet de huisarts voldoende aandacht hebben voor het recht op inschrijving in een zorgtraject. Bij alle diabetespatiënten moet aandacht besteed worden aan de meting van microalbuminurie en het voorschrijven van statines, ACE-inhibitoren of sartanen. Tabel: Onderzochte parameters uit EMD bij patiënten in een zorgtraject, in de diabetesconventie en met subcutane therapie zonder bijkomende voordelen. Subcutane therapie Diabeteszonder Zorgtraject conventie bijkomende voordelen HbA1c (%) Totaalcholesterol (mg/dl) 7,2 7,6 7,8 156,2 159,9 169,2 LDL-cholesterol (mg/dl) 81,9 77,5 89,4 MDRD (ml/min/1,73 m2) 72,6 71 69,4 Microalbuminurie (mg/g creatinine) 149,3 57,9 17,1 Insuline (%) 60 100 100 GLP 1-analogen (%) 30 0 0 Geen subcutane therapie (%) 10 0 0 Metformine (%) 75 40 36,4 Statine (%) 85 74,5 72,7 ACE-/sartaan (%) 67,5 67,3 63,6 Oftalmologie (%) 60 72,3 45,5 42,5 36,4 0 Diabeteseducator (%) derheid (60%) kreeg insulinetherapie, 30% had een GLP1 analoog, 10% kreeg geen subcutane therapie. 75% had bijkomend metformine, 40% sulfonylurea in de basistherapie. 85% kreeg een statine in de basismedicatie, 1% een fibraat. 12,5% had geen antilipidentherapie. De gemiddelde totaalcholesterol bedroeg 156,2 mg/dl met een gemiddelde LDL van 81,9 mg/dl. De gemiddeld MDRD was 72,6 ml/min/1,73 m2 met een gemiddeld microalbuminurie 149,3 mg/g creatinine (mediaan microalbuminurie was 10 mg/g creatinine). Bij 37,5% werd het laatste jaar geen microalbuminuriemeting gedaan. Hypertensie was onder controle met gemiddelde bloeddrukwaarden 135/77 mmHg. Een ACE-inhibitor of sartaan werd voorgeschreven bij 67,5%. Elke zorgtrajectpatiënt werd tijdig verwezen naar de diabetoloog en had minstens twee contacten met de huisarts. 97,5% kreeg het laatste jaar twee voorschriften voor glucometerstrips. 42,5% werd naar de diabeteseducator verwezen en 60% ging naar de oftalmoloog. 178 Huisarts Nu juli-augustus 2014; 43(4) In de diabetesconventiegroep (n=55) was het gemiddelde HbA1c 7,6% onder insulinetherapie bij 40% geassocieerd met een metformine. Andere orale antidiabetica werden niet geassocieerd. De gemiddelde totaalcholesterol bedroeg 159,9 mg/dl met een LDL van 77,5 mg/dl. 74,5% nam een statine. Fibraten werden niet geassocieerd. Bij 67,3% werd een ACE-inhibitor of sartaan voorgeschreven; de bloeddrukcontrole was adequaat met gemiddelde waarden van 130/76. De gemiddelde MDRD was 71 ml /min/1,73 m2 met een gemiddeld microalbuminurie 57,9 mg/g creatinine (mediaan= 0). 94,5% had minstens twee consultaties bij de huisarts en bij 72,3% werd een verslag van de oftalmoloog teruggevonden in het laatste jaar. Voetcontrole werd verricht bij 52,7%.1 Subcutane therapiegroep zonder zorgtraject of conventie Deze oudere populatie had een gemiddeld HbA1c van 7,8% en een gemiddelde cholesterol van 169,2 mg/dl. Allen gebruikten insulinetherapie, bij 36,4% geassocieerd met een metformine. 45,5% had het laatste jaar contact met de endocrinoloog. De huisarts noteerde minder technische opvolgonderzoeken in het dossier dan bij de andere subgroepen: 45,5% werd verwezen naar de oftalmoloog, 36,4% had een genoteerde microalbuminurie met een gemiddelde waarde van 17,1 mg/g creatinine, 91% een jaarlijkse voetcontrole. Diabetesverwikkelingen Bij de zorgtrajectgroep werden minder diabetische retinopathie, nefropathie, perifere en centrale macroangiopathie genoteerd dan in de diabetesconventiegroep (resp. 10%, 20%, 17,5% en 5% versus 38,2%, 27,3%, 27,3% en 16,4%). Cardiale verwikkelingen waren vergelijkbaar in beide groepen (32,5 versus 36,4). Missing data HbA1c, glykemie en lipidenbalans waren grotendeels gekend voor de zorgtrajectgroep en diabetesconventiegroep. Een correcte diabetes- lipiden- en antihypertensieve medicatiefiche voor de diabetesconventie- en zorgtrajectgroep was terug te vinden in het EMD. De microalbuminurie bleek een aandachtspunt met ontbrekende cijfers van 37,5% voor de zorgtrajectgroep en 36,4% voor de diabetesconventiegroep. In de subcutane therapiegroep zonder zorgtraject of conventie was bij 9,1% geen HbA1c genoteerd het laatste jaar. De lipidenbalans was niet gekend bij 18,2% en microalbuminurie was niet genoteerd bij 63,6%. De medicatielijst bleek compleet, maar de technische onderzoeken waren beperkt genoteerd: missing data waren voornamelijk een verwijzing voor oftalmologie (18,2%). Bespreking Verzameling van de gegevens De dataverzameling van de drie subgroepen was tijdsintensief. Geen enkel medisch pakket kon een bruikbare data-analyse aanmaken. De laboratoriumresultaten konden grotendeels worden geëxtraheerd in opeenvolgende analyses. Het medi- HUISARTS & ONDERZOEK catiegebruik, de jaarlijks terugkerende technische onderzoeken en de diabetesverwikkelingen werden manueel per patiënt verzameld uit het medisch dossier. Voor de diabetesconventiegroep werden de gegevens grotendeels uit de brieven van de endocrinoloog gedistilleerd. Een integratie van de inhoud van deze brieven in een beknopt elektronisch patiëntendossier is momenteel nog niet mogelijk, zodat de registratie mogelijk een onderschatting aangeeft van uitgevoerde onderzoeken voor de diabetesconventiegroep. Opvolging door de huisarts Huisartsen nemen hun verantwoordelijkheid voor de zorgtrajectgroep: minstens tweemaal per jaar is er een patiëntencontact; diabetes- lipiden- en bloeddrukregeling is adequaat. De medicatiefiche van de zorgtrajectgroep is genoteerd in het EMD en de zorgtrajectpatiënt krijgt minstens tweemaal per jaar een voorschrift voor terugbetaling van glucometerstrips. De verwijzingen naar de diabetoloog gebeuren tijdig. Niet alle zorgtrajectpatiënten hebben een subcutane therapie tegen diabetes. Deze subgroep (n=4) heeft een inschrijving in het zorgtraject wegens onvoldoende controle bij maximale orale behandeling waarbij insulinetherapie overwogen wordt. Mogelijk is de intensifiëring van de therapie en de verwijzing naar de diabetoloog een bijkomende stimulans om een betere diabetesregeling na te streven en de start van insulinetherapie uit te stellen, want hun gemiddeld HbA1c bedroeg 7,1%. De hoge gemiddelde microalbuminurie is het gevolg van inclusie van één nierinsufficiënte diabetica met een proteïnurie van 3240 mg/g creatinine. Exclusie hiervan gaf een gemiddelde microalbuminurie van 20,5 mg/g creatinine. Aandachtspunten voor de huisarts zijn de verwijzing naar de diabeteseducator, de controle van microalbuminurie, het voorschrijven van een ACE-inhibitor of sartaan en een statine in de juiste dosis in de basistherapie om de strenge streefdoelen van totaalcholesterol (175 mg/dl) en LDL-cholesterol (minder dan 70 mg/dl) te behalen.1-3 Samenwerking met het diabetesteam Patiënten uit de diabetesconventiegroep worden door een diabetescentrum opgevolgd. Hierdoor krijgt de huisarts soms de indruk uitgesloten te worden bij de opvolging. De verzamelde gegevens tonen echter aan dat de diabetesconventiepatiënten minstens tweemaal per jaar een huisartsencontact hebben en dat de meeste gegevens van de diabetesopvolging teruggevonden worden in het huisartsendossier. De huisarts kan een vaste plaats innemen in de opvolging van de diabetesconventiegroep door hen op consultatie te zien enkele weken na een advies van het diabetesteam. Zo kunnen de therapieaanpassingen opgevolgd en zo nodig verder verfijnd worden, in afwachting van een volgende consult bij het diabetesteam. De communicatie van het diabetescentrum naar de huisarts lijkt efficiënt, gezien de beperkte afwezigheid van ‘missing data’ in het EMD van de huisarts. Een werkpunt is de volledige integratie van deze bron aan data, die in tekstformaat in de huisartsenpraktijk binnenkomt, tot gecodeerde data in het EMD om optimaal gebruik te maken van de diabetesteamgegevens. Daarom is een onderschatting van de cijfers over de verwijzing naar de oftalmoloog en de voetcontrole door het diabetesteam mogelijk. Aandachtspunten voor de huisarts zijn het voorschrijven van een ACE-inhibitor of sartaan en een statine in de basistherapie. Inschrijven in het zorgtraject De diabetesopvolging van de subcutane therapiegroep zonder zorgtraject of conventie wordt door de huisarts gedaan. Hoewel een meerderheid van deze patiënten het laatste jaar naar de endocrinoloog is verwezen, is geen optie genomen hen in de zorgtrajectsubgroep in te schrijven zodat ze aanspraak zouden maken op gunstigere voorwaarden in diabetestherapie. Mogelijk vormen de hoge gemiddelde leeftijd, interessetekort of logistieke beperkingen hierbij een hinderpaal. Voor deze subgroep is een holistische en systematische benadering door de huisarts een aandachtspunt, gezien het ontbreken van een HbA1c bij sommige patiënten, minder verwijzingen naar de oftalmoloog en beperkte voetcontrole. Ook bij deze subgroep moet de huisarts het opstarten van een ACE-inhibitor of sartaan en een statine in de basistherapie controleren.4,5 Beperkingen van het onderzoek Tendensen in de opvolging en therapie van diabetespatiënten zijn beschreven, maar de dataset is te beperkt om algemene uitspraken te doen over de diabeteszorg in het Hageland. De verzamelde data uit het EMD over de conventiepatiënten kan een onderschatting zijn gezien de gegevens via brief in het EMD geklasseerd zijn, vaak niet gecodeerd zijn opgeslagen en dus individueel werden opgezocht. Besluit Het verzamelen van gegevens over diabetes is een tijdsintensieve opdracht gezien geen enkel EMD een query kan maken met correcte gegevens voor evaluatie. Bij alle diabetespatiënten moet aandacht besteed worden aan de meting van microalbuminurie en het voorschrijven van statines, ACE-inhibitoren of sartanen. De zorgtrajectgroep wordt door de huisarts correct opgevolgd en tijdig verwezen naar de diabetoloog. Aandachtspunt blijft de verwijzing naar de diabeteseducator. De diabetesconventiegroep wordt door de diabetescentra opgevolgd die correcte en volledige informatie doorsturen naar de huisarts. Het EMD zou in de toekomst in staat moeten zijn om deze briefwisseling te integreren in het patiëntendossier om hiervan volwaardig gebruik te kunnen maken. Zinvolle informatie gaat verloren in het vrije tekstformaat. De huisarts heeft minstens tweemaal per jaar een patiëntencontact met de diabetesconventiegroep. Controle van medicatiegebruik blijft een aandachtspunt. In de subcutane therapiegroep zonder zorgtraject of conventie moet de huisarts voldoende aandacht hebben voor het recht op inschrijving in een zorgtraject. Hoewel deze groep een aanvaardbaar HbA1c heeft, worden ze minder systematisch opgevolgd dan de zorgtraject- of diabetesconventiegroep. Mogelijk spelen de hoge leeftijd en sociale factoren hierin een beslissende rol. Huisarts Nu juli-augustus 2014; 43(4) 179 HUISARTS & ONDERZOEK Literatuur 1 2 180 Mathieu C, Goderis G, Van den Broeke C, et al. Zorgtraject diabetes. Regionaal diabetesprotocol regio Groot-Leuven. Protocolfiches. Update mei 2011. www.zorgtrajecten-brabant.be (laatst geraadpleegd op 27/07/2013) Wens J, Sunaert P, Nobels F, et al. Diabetes mellitus type 2. Aanbeveling voor goede medische praktijkvoering. www.domusmedica.be/ documentatie/richtlijnen/overzicht/diabetes-type-2-horizontaalmenu-378.html (laatst geraadpleegd op 02/05/2013) Huisarts Nu juli-augustus 2014; 43(4) 3 4 5 Domus Medica. Gezondheidsgids. Handleiding voor preventie in de huisartsenpraktijk. www.domusmedica.be/gezondheidsgids (laatst geraadpleegd op 27/07/2013) Wens J. Behandeling van hyperglykemie bij diabetes mellitus type 2. Huisarts Nu 2012;41:263-9. Van Pottelbergh G, Avonts M, Cloetens H, et al. Chronische nierinsufficiëntie. Richtlijn voor goede medische praktijkvoering. www.domusmedica.be/documentatie/richtlijnen/overzicht/chronische-nierinsufficientie.html (laatst geraadpleegd op 19/11/2013)