Edith Barf Albert Raven Cas van Guldener Pyt Kuipers Februari 2013

advertisement
Edith Barf
Albert Raven
Cas van Guldener
Pyt Kuipers
Februari 2013
Inhoud
Inhoud ..................................................................................................................................................... 2
1. Klei ....................................................................................................................................................... 3
1.1. Wat is klei?
3
1.2. Hoe ontstaan kleimineralen?
3
1.3. Organismen in de grond
4
1.4. Elektrische ladingen trekken elkaar aan
4
2. Soorten klei.......................................................................................................................................... 5
2.1. Zeeklei
5
2.2. Ontstaan
5
2.3. Oude blauwe zeeklei
5
2.4. Jonge zeeklei
5
2.5. Knipklei
6
2.6. Rivierklei
6
2.7. Komklei
6
3. Boeren op de klei................................................................................................................................. 6
3.1. Op de klei
7
3.2. Opkomst herenboeren
7
3.3. Teruggang
8
4. Vegetatie ............................................................................................................................................. 9
4. Het Aardewerk................................................................................................................................... 10
4.1. De Moraviërs (25000 v.Chr)
10
4.2. Keramisch product
11
4.3. Kraaghalsflesje
11
4.4. Geneeskrachtige werking
12
2
1. Klei
1.1. Wat is klei?
Klei is een grondsoort die voor een groot deel uit lutum bestaat, gronddeeltjes kleiner
dan 2 micrometer. Pas als de grond een percentage van 15% of hoger aan lutum bevat,
spreekt men van klei. Er zijn vele soorten kleimineralen en deze hebben een
ingewikkelde chemische samenstelling. Belangrijke bestanddelen zijn silicium en
aluminium, maar ook metalen als kalium, magnesium, zink en ijzer kunnen er in
voorkomen. De drie hoofdgroepen binnen de kleimineralen heten illiet, smectiet en
kaoliniet.
Kleimineralen zijn min of meer afgeplat, waardoor ze in natte toestand goed op elkaar
'plakken': het water werkt daarbij als verbinding. Dit plakken is de reden dat klei zo
stevig is en goed kneedbaar. Tussen de kleimineralen is echter zeer weinig ruimte
beschikbaar waar water tussen kan kruipen, vandaar dat een kleibodem slecht
waterdoorlatend is.
Kleimineralen zijn de kleinste bodemdeeltjes. Onder droge omstandigheden kunnen ze
worden getransporteerd door de wind, als stof, maar omdat ze onder natte
omstandigheden ontstaan, vindt het transport meestal in water plaats. De deeltjes zijn zo
klein dat ze bij de minste beweging in oplossing blijven. Pas als water vrijwel tot stilstand
komt, zakken ze naar beneden en worden ze afgezet op de bodem. Als je ergens een
kleibodem vindt, kun je dus ook iets zeggen over de omstandigheden waarin het is
afgezet, namelijk daar waar water tot rust is gekomen.
1.2. Hoe ontstaan kleimineralen?
Om te begrijpen hoe klei ontstaat, is het handig iets te weten over gesteente.
Gesteente is in te delen in drie groepen: stollingsgesteente, sedimentair gesteente en
metamorf gesteente. Alle gesteente begint als stollingsgesteente; gestolde lava. Als
stollingsgesteente verweert en erodeert, en de afbraakproducten in de vorm van zand en
klei of mengsels daarvan worden afgezet, spreekt men over sedimentatie. Als
sedimenten onder druk van het gewicht van bovenliggend sediment worden
samengeperst, ontstaat sedimentair gesteente; zand- en kleisteen.. Daarbij verandert de
chemische samenstelling van het materiaal niet. Dit gesteente is relatief zacht en
verweert zelf ook weer gemakkelijk. Men spreekt van metamorf gesteente als
stollingsgesteente of sedimentair gesteente onder (hoge) druk en/of temperatuur
dusdanig verandert dat de chemische verbindingen veranderen. Zo is marmer de
metamorfe versie van een kalksteen, en leisteen de metamorfe versie van schalie
(kleisteen). Dit zijn over het algemeen hardere steensoorten.
Kleimineralen ontstaan door chemische verwering van gesteente, dit in tegenstelling tot
het ontstaan van zand, wat vooral door mechanische verwering ontstaat. (Zie daarvoor
het verslag over zand.) Bij chemische verwering verandert de chemische samenstelling
van het gesteente.
3
Een voorbeeld van een stollingsgesteente is graniet. In graniet zitten verschillende
mineralen, zoals kwarts, wat heel hard is en nauwelijks verweerd, maar ook veldspaten.
De veldspaten zijn gevoelig voor water, met name als in dat water – regen of grondwater
- andere stoffen zijn opgelost waardoor het zuur wordt.
Een (vereenvoudigd) voorbeeld van verwering van een veldspaat (orthoclaas):
Veldspaat
KAlSi3O8
+
+
water 
H2O 
Kaoliniet
Al2Si2O5(OH)4
Kaoliniet is een wittige klei die voor porselein wordt gebruikt.
Voor de chemici onder ons: deze vergelijking is sterk vereenvoudigd en derhalve niet
volledig! Liefhebbers kunnen voor de volledige reactie het boek ‘Earth’ inzien, na de
presentatie.
Maar ook als je niet zo chemisch geschoold bent, kun je zien dat veldspaat een K bevat,
Kalium, en dat die in kaoliniet niet meer aanwezig is. Aluminium, Silicium en zuurstof zijn
overgebleven, terwijl er een OH-groep bij is gekomen. Dit is slechts één voorbeeld van
vele verweringsprocessen. Ook andere mineralen met andere samenstellingen verweren,
en vormen even zo vele soorten kleimineralen, elk met hun unieke eigenschappen.
1.3. Organismen in de grond
Elke groep van organismen heeft een andere lichaamsgrootte. Wanneer ze zich
verplaatsen, wringen en kronkelen ze tussen, onder en over de verschillende
gronddeeltjes en kruimels.
Om het visueler te maken, stellen we de breedte van een bacterie gelijk aan de breedte
van 1 spaghetti sliertje. Dit is maar smal en gaat niet veel veranderen denkt u misschien,
maar u moet niet vergeten dat er al vele miljoenen bacteriën in een soeplepel grond
zitten! Indien we de vergelijking doortrekken, is een schimmeldraad ongeveer 3 keer
breder dan een spaghetti sliert. Een nematode heeft ongeveer de dikte van een potlood,
een protozoa heeft al de doorsnede van een serieuze worst.
Mijten en springstaarten zijn al vergelijkbaar met kleine bomen. Kevers en wormen
hebben al de diameter van een serieus uit de kluiten gewassen boom.
Stel u eens even voor welke verscheidenheid aan poriën er ontstaat wanneer al deze
organismen doorheen de bodem wroeten en wriemelen.
1.4. Elektrische ladingen trekken elkaar aan
Als laatste zijn de gronddeeltjes ook nog elektrisch geladen. Het oppervlak van organisch
materiaal en kleideeltjes is geladen en zo trekken ze elkaar aan. Samen met
voedingstoffen zoals calcium, ijzer, magnesium, … vormen ze ook een soort bindmiddel
dat lijdt tot een goede kruimelstructuur.
Hieruit blijkt dat humus vanzelfsprekend belangrijk is voor een goede bodem en het
vasthouden van voedingsstoffen, maar dat de bodemstructuur vooral afhangt van het
aanwezige bodemleven.
4
2. Soorten klei
2.1. Zeeklei
Zeeklei is klei dat wordt afgezet door de zee en komt vooral langs de kust voor. Zeeklei
is zeer vruchtbaar, dus gebieden met zeeklei worden vaak gebruikt voor akkerbouw. De
waterhuishouding is goed en de gebieden in Nederland zijn bovendien op een goede
manier verkaveld. Zeeklei is dus vruchtbare grond, in tegenstelling tot door de zee
afgezet zand.
2.2. Ontstaan
In Nederland vindt men zeeklei in Groningen, Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland,
Flevoland en op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Eilanden. De oudste zeeklei is afgezet
vanaf het Vroeg-Holoceen, toen de zeespiegel sterk steeg. Langs de kust in west en
noord Nederland lagen niet gesloten strandwallen, met daar achter een ondiepe lagune,
vergelijkbaar met de huidige Waddenzee. Doordat de zee sediment bleef aanvoeren, kon
gedurende een periode van een sterk stijgende zeespiegel het waddenmilieu in stand
blijven. Uiteindelijk werd zo een dik pakket oude zeeklei gevormd.
Zeeklei heeft meestal een blauwgrijze kleur, rivierklei is bruin. Zeeklei bevat minder
organische stof dan rivierklei, maar daarentegen meer kalk, afkomstig van schelpdieren.
2.3. Oude blauwe zeeklei
De oude blauwe zeeklei - ook wel met de verouderde term Afzetting van Calais
aangeduid - is een laag zeeklei in de ondergrond in West- en Noord-Nederland, het
westen van Vlaanderen en de Franse Nederlanden. In de huidige lithostratigrafische
indeling van Nederland worden deze afzettingen tot het Wormer Laagpakket binnen de
Formatie van Naaldwijk gerekend.
Deze kleilaag werd gevormd tussen 8000 en 4000 jaar geleden, grofweg in het tijdvak
Atlanticum. Er was toen sprake van een zeer snelle zeespiegelstijging als gevolg van het
afsmelten van de ijskappen uit de laatste ijstijd. Voor de kust werden strandwallen
gevormd, maar vanwege de snelle zeespiegelstijging brak de zee hier vaak doorheen en
ontstonden achter deze strandwallen lagunes, vergelijkbaar met de huidige Waddenzee.
Hier vormde een dik pakket zandige en kleiige kwelder- en waddenafzettingen.
2.4. Jonge zeeklei
De jonge zeeklei - ook wel met de verouderde term afzetting van Duinkerke aangeduid is de jongste laag zeeklei in de ondergrond in Nederland en België. Jonge zeeklei komt
vooral voor in Zeeland, het noorden van Noord-Holland, Friesland en Groningen. Ook ligt
er jonge zeeklei in de aangrenzende kustgebieden in Frankrijk en Duitsland. De jonge
zeeklei werd van ongeveer 3000 jaar geleden tot de Middeleeuwen gevormd. In deze
periode raakte de kuststreek regelmatig overstroomd inbraken vanuit zee, waardoor
lagunes werden gevormd. Hierin werd zand en klei afgezet. Vanaf de Middeleeuwen
begon men dijken te bouwen en werden de meeste lagunes ingepolderd. Eerder was men
van mening dat deze afzettingen gevormd waren door het herhaaldelijk stijgen en dalen
van de zeespiegel. Tegenwoordig wordt aangenomen dat de inbraken vanuit zee zijn
voortgekomen door het grootschalig afgraven van veen. De jonge zeeklei wordt in de
5
nieuwe lithostratigrafische indeling onder het Laagpakket van Walcheren gerekend
binnen de Formatie van Naaldwijk.
2.5. Knipklei
Knipklei of knikklei is een zware zeeklei, die zo dicht is, dat deze nauwelijks te bewerken
is. Knipkleigebieden worden vaak als grasland gebruikt. Deze klei is zeer geschikt voor de
steenfabricage, zoals baksteen, stenen buizen en dakpannen. Nadat de laag knipklei is
verwijderd en verwerkt in de steenfabriek, wordt de bodem weer geschikt gemaakt voor
de landbouw. Zware zeeklei zoals knipklei is minder geschikt voor akkerbouw, en wordt
veelal als grasland gebruikt. Soms treden problemen met zeeklei op, zoals inklinking en
verzilting door sterke ontwatering.
2.6. Rivierklei
Rivierklei is een kleisoort die hoort bij het rivierkleilandschap en wordt gebruikt voor het
maken van stenen. Rivierklei is relatief jonge klei, bestaande uit fijne korrels, in
tegenstelling tot oude zeeklei, die een hogere leeftijd heeft. In verschillende
uiterwaarden staan door de aanwezigheid van rivierklei steenfabrieken. Rivierklei is bruin
(geoxideerd) of grijs (reductie), zeeklei is grijs.
2.7. Komklei
Een soort rivierklei is de komklei, die bestaat uit zeer fijne deeltjes en verder van de
rivier af zijn afgezet. Deze grond is zeer slecht bewerkbaar. Hierdoor werden op deze
gronden vaak boomgaarden aangelegd.
3. Boeren op de klei
6
3.1. Op de klei
Klei is van zichzelf, zonder mest, vruchtbaar. Heel geschikt voor landbouw.
Het zeekleigebied van de provincie Groningen heeft een interessante geschiedenis. In de
19de eeuw ging het de boeren hier erg voor de wind en ontstond er een boerenstand die
zijn weerga niet kon in Nederland. Het gaat over een gebied wat nu “Het Hoge Land” en
“Het Oldambt” heet. Hier zijn sporen gevonden van landbouw van zo’n 500 jaar voor het
jaar 0, zo’n 2500 jaar terug. Waarschijnlijk kwamen de eerste boeren van het zand en
ontdekten dat gewassen op de klei erg goed groeiden. Ze leefden van veeteelt, beetje
akkerbouw en verder van de jacht en visvangst. Vooral van de veeteelt. Ze woonden in
hallenhuizen. Mensen samen met het vee in één ruimte. Eerst zochten ze de hoogste
delen op. Het hoge Land moet toen zo’n één tot twee meter boven het gemiddelde
zeeniveau hebben gelegen. Later werden de woonplekken opgehoogd tot woonheuvels.
De Groningers noemen het wierden, in Friesland zijn het terpen.
Rond het jaar 900 na Christus woonden hier 10 mensen per km2 , in Drenthe woonden
toen 4 mensen per km2. Dus op de klei was de bevolkingsdichtheid 2 x zo hoog als op
het zand van Drenthe. Hier en daar werd er al wat bedijkt en gepolderd. Vanaf 1200
wordt er door de kloosterordes mee geholpen om dijken en ook sluizen te bouwen.
Kloosters waren belangrijk voor de organisatie, zij hadden de kennis, kunde en
waarschijnlijk het gezag om de mensen op één lijn te krijgen.
3.2. Opkomst herenboeren
Vanaf het begin van de 19de eeuw (1800) gaat het goed los. Het grasland is dan
gescheurd en er wordt akkerbouw gepleegd. Moderne akkerbouw. De boeren hadden zich
toegelegd op grootschalige graanteelt voor de export. Vooral naar Engeland. De
bedrijven waren toen al vrij groot. Slechts een vijfde deel waren kleinere bedrijven
beneden de 20 ha. De vruchtbare grond had weinig bemesting nodig. Met de teelt van
paardebonen en groenvoedergewassen, b.v. rode klaver, werd de bodemvruchtbaarheid
op peil gehouden. Belangrijke gewassen waren haver, koolzaad, tarwe, gerst erwten en
karwijzaad. In de loop van de twintigste eeuw wordt het suikerbieten, aardappelen, en
vooral tarwe. (Vorig voorjaar heb ik zelf gezien dat ze er nu ook voedermais telen.)
De 19de eeuw was een gouden eeuw voor de Groningen grote kleiboeren. Er werd heel
veel geld verdient. Dit had te maken met de uitstekende bodem en klimaat, maar ook
met de instelling van de boeren. Elders in het land hoorde je als “boer” bij een lagere
stand. De kleiboeren waren elite. In zo’n anderhalve eeuw ging het de Groninger
akkerbouwers voor de wind, in de negentiende en eerste helft twintigste eeuw vormden
ze de economische, politieke en culturele elite. Ze vonden dat ze hoorden bij de
dominee, dokter enz. Zo gedroegen ze zich ook. Ze waren belezen, deden aan cultuur.
Ze werkten niet zelf op het land maar hadden een voorman die met enige tientallen
knechten het werk deed. De boer stuurde dit aan, hij was manager.
De herenboeren lieten hun villa’s ontwerpen door hippe architecten uit de Randstad, ze
besteedden hun tijd aan politiek, kunst en literatuur, hun dames flaneerden in de laatste
Parijse mode langs de eindeloze landwegen.
Het personeelsbeleid was niet geweldig. Het verschil tussen heer en knecht, rijk en arm
werd steeds groter. Maar ook weer bijzonder was dat door al dat gelees en gestudeer en
rondgekijk in de wereld er zelfs boeren waren die wel wat zagen in het Marxisme.
Bijvoorbeeld Derk Mansholt, de grootvader van Sicco Mansholt. Hij was goed bevriend
7
met Domela Nieuwenhuis. Als de vakbonden opkomen wordt er geprotesteerd tegen de
arbeidsomstandigheden. In 1929 is er een grote staking van landarbeiders.
3.3. Teruggang
Helaas veranderden de omstandigheden. In 1880 doet de stoom aangedreven
dorsmachine zijn intrede. Maar ook varen er dan oceaanstomers over de oceaan. Deze
brengen graan vanuit de VS naar Europa. Vanaf 1880 gaat de graanprijs drastisch naar
beneden. Toch houden ze het nog een tijd vol, zelfs twee wereldoorlogen. Na 1960 is het
definitief over met de bloeiperiode van de Grunneger Herenboeren. De landhuizen staan
er nog, in het Oldambt en op het Hogeland, als herinnering aan de herenboeren van de
afgelopen anderhalf eeuw. historicus IJnte Botke beschrijft de opkomst en ondergang in
zijn proefschrift Boer en Heer. Hier is een filmpje over Boer en Heer.
http://www.rug.nl/news-and-events/adams-appel/archiefaa2002/46
klik op: “Bekijk de uitzending” beetje wazig, maar goed te volgen.
Ook “De Graanrepubliek” van Frans Westerman (1999) gaat hier o.a. over:
Ede Staal op YouTube met “Hogeland” :
http://www.youtube.com/watch?v=72fgZd174YQ
)Ab1
8
4. Vegetatie
9
4. Het Aardewerk
4.1. De Moraviërs (25000 v.Chr)
Het aller-oudste aardewerk wat ooit is gevonden bij opgravingen dateert uit 25000 v.Chr.
Daar werden stukken gebakken klei gevonden. In de graanopslagplaatsen bij Hacilar en
Catal Huyuk in het nabije Oosten zijn uit klei gevormde cultusfiguren gevonden, die
klaarblijkelijk gediend hebben om het graan te beschermen. Deze potten werden vroeger
gemaakt net als spiraal gewonden kleirol, precies zoals beginners tegenwoordig hun
eerste potten maken. Een primitief soort pottenbakkerswiel, een draaibare tafel op een
centraal geplaatste spil die door een assistent in beweging gehouden werd, zodat de
pottenbakker zijn beide handen vrij had. Een heel groot probleem was het bakken van de
klei. De eerste potten werden in de zon of in een vuur gedroogd. Maar geen van beide
methodes was een succes, omdat alleen als je de pot langzaam op temperatuur brengt in
een oven waterdicht maakt. Rechtopstaande ovens, waarin het vuur niet met de potten
in contact kwam, bestonden in Mesopotamië en Perzië al rond 4000 v. Chr., en duizend
jaar later ook in Egypte.
Maar heel vroeger, toen de eerste potten van aardewerk werden gemaakt, gebruikte ze
andere manieren om het aardewerk waterdicht te maken. Door de potten heel goed te
polijsten voordat hij de oven in ging werd hij ook waterdicht. Of door de potten in een
soort slib te dopen en daarna in een iets minder warme oven te doen, zo werd de pot ook
waterdicht.
10
4.2. Keramisch product
Straatbaksteen is een keramisch product , èèn van de oudste materialen die de mensheid
kent. Overal waar men sporen aantreft van oude menselijke nederzettingen zijn ook
vondsten van keramiek gedaan. De basis van straatbakstenen is de natuurlijke grondstof
klei, een slijtage en verweringsproduct van gesteenten dat ontstaat door inwerking van
vooral zon, vorst en wind. Na bewerking en vormgeving en droging van de klei ontstaat
door verhitting een duurzaam en kleurvast product. De straatbaksteenindustrie verwerkt
klei die lokaal en in ruime hoeveelheden beschikbaar is. Respect voor flora, fauna en de
mens staan aan de basis van de productie. Uit onderzoek blijkt dat klei uit de
Nederlandse uiterwaarden als een zichzelf vernieuwende grondstof mag worden
aangemerkt. De winning van deze rivierklei is tevens van belang bij het beperken van de
mogelijke gevolgen van klimaatverandering. Het houdt vaarwegen op diepte, beschermt
tegen hoog water en vormt nieuwe natuur.
4.3. Kraaghalsflesje
Maar het aardewerk van de hunebedbouwers kende nog meer vormen. Opvallend is het
kraaghalsflesje. Een kraaghalsflesje heeft een dunne hals met schijfvormige kraag en een
ronde buik. Het is geen eenvoudige vorm om te maken.
De functie van deze flesjes is onduidelijk. In een kraaghalsflesje uit Oldenburg
(Duitsland) zijn zwavel en vetresten gevonden. Dit kan een aanwijzing zijn voor het
gebruik van zalf en/of cosmetica.
De zuidelijke buren van de hunebedbouwers zijn de mensen van de Stein-cultuur. Ook
11
deze mensen maken een type kraaghalsflesje. Het servies van de hunebedbouwers is
bijzonder. De schalen, kommen en bekers waren er in allerlei vormen en maten.
De potten zijn opgebouwd uit rolletjes klei die zijn uitgekneed tot een pot. Na het kneden
is de pot versierd met allerlei motieven. De versieringen worden aangebracht met een
stukje hout en bot en ingevuld met een witte pasta van verbrand, fijngemalen bot met
vet.
Hier werden huizen gebruikt met een houten skelet. De muren waren van gevlochten
takken met leem en op het dak lag riet. Dit is dus ook een mogelijkheid om leem of klei
te gebruiken. Nog een mogelijkheid is b.v. een kleitablet, het eerste materiaal waarop de
mens ooit schreef, dat was het gevolg van een proces dat zich door de millennia heen
heeft ontwikkeld, vooral in het middenoosten.
Kraaghalsflesje
Het aardewerk van de hunebedbouwers wordt Trechterbeker-aardewerk genoemd,
vanwege de specifieke vorm van de potten.
4.4. Geneeskrachtige werking
Klei is èèn van de vele grondsoorten van onze aarde en het geneeskrachtig gebruik ervan
is duizenden jaren oud. De mens heeft het eigenlijk geleerd via de dieren b.v.
erdoorheen rollen bij huidverwondingen of om te eten bij spijsverteringsproblemen.
12
Download