Zorgplan De Masten 2014-2018

advertisement
ZORGPLAN
2014-2018
Uitgiftedatum
: 25-08-2014
Herzien
: 25-08-2018
Inhoudsopgave
pagina
1
Inleiding
3
2
2.1
2.2
2.3
2.4
2.4.1
2.4.2
2.4.3
2.4.4
2.4.5
Basisondersteuning
Basiskwaliteit van het onderwijs
Planmatig werken
Schoolondersteuningsstructuur
Preventieve en lichte ondersteuning
Groeps- en leerlingbespreking
Aanvragen onderzoeken/ externe hulp
Gedragsregels en omgangsregels
Dyslexieprotocol
Doorgaande lijn groep 2-3
6
6
7
11
13
14
14
15
16
23
3
3.1
3.1.1
3.1.2
3.2
3.3
3.4
3.4.1
Extra ondersteuning: Onderwijsarrangementen voor leerlingen met
specifieke onderwijsbehoeften
Leer- en ontwikkelingsondersteuning
Eigen leerlijn / ontwikkelingsperspectief
Hoogbegaafdheid
Fysiek medische ondersteuning
Sociaal-emotioneel en gedragsondersteuning
Ondersteuning in de thuissituatie
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
24
24
24
24
26
27
28
29
30
4
4.1
4.2
4.3
Speciaal onderwijs
Toelaatbaarheidsverklaring
Aanmelden speciaal onderwijs
Aanmelden speciaal basisonderwijs
32
32
33
33
5
Evaluatie van zorg
35
6
Speerpunten 2014-2018
38
2
1.
Inleiding
Voor u ligt het zorgplan van basisschool De Masten. Hierin staan de afspraken, die we binnen
ons team hebben gemaakt op het gebied van ondersteuning, beschreven. In de schoolgids
staat onze missie als volgt beschreven:
M
Mogen zijn wie je bent!
Binnen die omgeving gaan wij uit van de talenten en interesses van ieder kind, zodat
hij/zij gemotiveerd en uitgedaagd wordt. Respect voor anderen en het anders
mogen zijn achten we als een groot goed binnen onze school. In de praktijk betekent
dit: Alle kinderen zijn van harte welkom op De Masten mits veiligheid en
geborgenheid gewaarborgd blijven voor het individu en de groep. We vinden het
heel belangrijk dat iedereen zich prettig voelt. Basisschool “De Masten” is een
katholieke school. Onze katholieke identiteit vindt u terug in het uiting geven aan
waarden en normen op basis van gelijkwaardigheid voor iedereen en respect voor
de ander en de vieringen die bij het katholieke geloof horen.
A
Ambitie: blijven werken aan de kwaliteit van het onderwijs!
Het team is intrinsiek gemotiveerd om alle actuele ontwikkelingen zo goed mogelijk te
blijven volgen om op deze maximaal betrokken te blijven bij het hele onderwijsproces.
De kwaliteit van ons onderwijs evalueren we regelmatig. De ontwikkeling van de
kinderen wordt nauwlettend gevolgd en geanalyseerd. Daaruit voortvloeiend worden
acties beschreven en uitgevoerd.
S
Samenwerking!
Sociale vaardigheden, samenwerken, zelfstandigheid en omgaan met gevoelens, zijn
belangrijke items. Dat uit zich o.a. door:
 de samenwerking in de combinatiegroepen en de unitgroepen
 een goed functionerend en betrokken klein team;
 groepsoverstijgende activiteiten samenwerking met ouder(s)/verzorger(s);
 samenwerking met Kanteel, de wijk Maliskamp en Cello
 een onderdeel zijn van de Stichting Signum
T
Team!
Een klein en professioneel team, dat bestaat uit leerkrachten, een klassenassistente,
onderwijsassistentes, een intern begeleidster en een directeur. Ieder teamlid draagt
bij aan het pedagogische en didactische klimaat. De samenwerking binnen ons team
is een groot goed.
E
Eenentwintigste eeuwse vaardigheden!
De samenleving verandert snel. Leerlingen hebben in de toekomst kennis nodig die nu
nog niet beschikbaar is, en die we ze dus ook niet kunnen leren. Om leerlingen toch
goed uit te rusten voor de nieuwe, veranderende wereld, moeten we de kinderen
vaardigheden aanleren. 7 vaardigheden die belangrijk zullen zijn in de 21ste eeuw:
• Communicatie
• Samenwerken
• ICT Geletterdheid
• Creativiteit
• Kritisch denken
• Probleemoplosvaardigheden
3
• Sociale en/ culturele vaardigheden (incl burgerschap)
Met het integreren van 21st century skills in curricula raken leerlingen ons inziens beter
uitgerust voor hun toekomst in onze dynamische maatschappij.
N
Natuur!
De Masten is prachtig gelegen tussen de bossen en dichtbij de zandverstuiving. We
proberen daar tijdens activiteiten optimaal gebruik van te maken, zodat de kinderen
leren goed om te gaan met de natuur en al haar kenmerken. Het gebouw dat
gerealiseerd is heeft als thema de natuur. We gebruiken veel hout en natuurlijke
tinten. De speelplaats is omgetoverd tot een heus speelbos. Verder is er een
natuurcoördinator aangesteld die het natuur- en techniekonderwijs onder de loep
neemt, verbetert en vernieuwt.
Onder zorgverbreding verstaan wij de uitbreiding en versterking van maatregelen en
activiteiten, vooral op school- en groepsniveau, ten behoeve van een zo intensief mogelijke
ondersteuning van leerlingen. In het bijzonder voor leerlingen die specifieke pedagogischdidactische behoeften hebben, zodat zij in een bepaalde tijdsperiode (door de school te
bepalen) doelen en tussendoelen bereiken. Het zorgplan is een onderdeel van het
schoolplan. Het schoolplan is een kwaliteitsdocument waarmee een school intern en extern
aangeeft waar zij staat en wat in een periode van vier jaar op verschillende beleidsterreinen
nagestreefd wordt. Het zorgplan wordt opgesteld door het team: directie, interne begeleiders
en leerkrachten. De medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht bij de vaststelling. Het
bevoegd gezag stelt het zorgplan van de school vast, minstens eenmaal in de vier jaar.
Samenwerkingsverband (SWV)
Onze school is aangesloten bij het samenwerkingsverband De Meierij in Den Bosch e.o.
Een samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van
zorgvoorzieningen binnen en tussen basisscholen en in samenwerking met speciale scholen
voor basisonderwijs te realiseren. Dat doen zij zodanig, dat zoveel mogelijk leerlingen een
ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. De doel van SWV De Meierij is om
te komen tot passende extra zorg voor kinderen, zo dicht mogelijk bij huis. De missie van SWV
de Meijerij:
Ons samenwerkingsverband biedt thuisnabij passend onderwijs en ondersteuning aan alle
kinderen van 0-14 jaar zodat zij zich optimaal en ononderbroken kunnen ontwikkelen.
Daarbij streven we actief naar de realisering van een doorgaande lijn.
Dit realiseren we door :
- een diversiteit van arrangementen uitgaande van de mogelijkheden en talenten van
kinderen;
- professionals die planmatig handelings- en resultaatgericht werken en zich continue
ontwikkelen;
- resultaatgerichte samenwerking en afstemming met ouders, relevante maatschappelijke
instellingen en gemeenten;
- een organisatie en bestuur die efficiënt werkt, effectief besluiten neemt, helder
communiceert en zich transparant verantwoordt;
-beschikbare middelen vooral in te zetten op basis van ondersteuningsbehoeften.
4
Passend onderwijs
Per 1-8-2014 moet Passend Onderwijs ingevoerd worden. Onderwijs en ondersteuning
moeten aansluiten op de ontwikkeling van het kind, de mogelijkheden van het personeel en
de wensen van de ouders. Kan een school niet aan de wensen van de ouders voldoen, dan
wordt nagegaan welke school in het samenwerkingsverband (SWV) dit wel kan.
Gezamenlijke schoolbesturen hebben hun onderwijsbeleid zo ingericht, dat er voor alle
leerlingen in die lokale/regionale situatie een passend onderwijsarrangement en een
dekkend aanbod van onderwijszorg is. Binnen ons SWV is er voor gekozen vanuit het
handelingsgericht werken vorm te geven aan het Passend Onderwijs (zie hoofdstuk 3.1 ).
In dit zorgplan trachten we te verhelderen in hoeverre de onderwijsbehoefte van een leerling
past bij de mogelijkheden van de school. Kunnen wij een kind de ondersteuning bieden die
het nodig heeft? Als ouders hun kind aanmelden bij de school, dient het
ondersteuningsprofiel als basis voor de afweging of onze school de onderwijsondersteuning
kan bieden waaraan het kind behoefte heeft. Het ondersteuningsprofiel zal vrijwel nooit
direct en eenduidig een antwoord bieden op die ene vraag. Ieder kind en iedere situatie is
immers uniek. Toch zal het ondersteuningsprofiel helpen om een beargumenteerde afweging
te maken.
5
2.
Basisondersteuning
Basisondersteuning omvat volgens de richtlijnen van het ministerie van onderwijs, vier
aspecten:
 Basiskwaliteit (Dit verwijst naar de onderwijskwaliteit zoals die gemeten wordt door het
toezichtkader van de inspectie van het onderwijs. Scholen die onder basistoezicht
van de inspectie van het onderwijs vallen, hebben hun basiskwaliteit op orde)
 Planmatig werken (onder andere de manier waarop de school nagaat welke
onderwijsbehoefte leerlingen hebben, daarop een passend onderwijsaanbod
organiseren en dat evalueren)
 Onderwijsondersteuningstructuur (onder andere de manier waarop de school de
ondersteuning heeft georganiseerd en met andere organisaties en specialisten
samenwerkt)
 Preventieve en lichte curatieve interventies (zoals een aanbod voor leerlingen met
dyslexie, of een aanpak voor het voorkomen van gedragsproblemen)
De basisondersteuning is gericht op de ondersteuningsmogelijkheden die de school biedt, al
dan niet in samenwerking met partners. Interventies die bij de basisondersteuning horen:
 vroegtijdige signalering van leer-, opgroei- en opvoedproblemen
 de zorg voor een veilig schoolklimaat
 een aanbod voor leerlingen met dyslexie of dyscalculie
 een afgestemd aanbod voor leerlingen met meer of minder dan gemiddelde
intelligentie
 toegankelijk schoolgebouw met aangepaste werk- en instructieruimtes en
hulpmiddelen
 aanpak gericht op sociale veiligheid en voorkomen van gedragsproblemen
 een protocol voor medische handelingen.
2.1
Basiskwaliteit van het onderwijs
Dit aspect van de basisondersteuning verwijst naar het toezichtkader van de inspectie van
het onderwijs en naar het meest recente oordeel van de inspectie van het onderwijs over de
kwaliteit van de school. Een eerste standaard daarvoor is de vraag of de leerresultaten van
de leerlingen aan het eind van de basisschool ten minste op het niveau liggen dat verwacht
mag worden op grond van de kenmerken van leerlingen.
De Masten geeft vorm aan de basisondersteuning vanuit het handelingsgericht werken. Dit
houdt in, dat we ons onderwijs afstemmen op de onderwijsbehoeften van de kinderen. Dit
veronderstelt een denken, praten en handelen in interactiemogelijkheden in plaats van
eenzijdig uitgaan van kindbeperkingen en/of ontwikkelings- en leerachterstanden. De vraag
die we ons hierbij stellen is: wat heeft dit kind in deze groep, met deze ouders en deze
leerkracht, nodig om verder te komen. In de interactie tussen alle betrokkenen (kind, ouders
en school) wordt gezocht naar afstemming op de wensen en mogelijkheden van alle
betrokkenen. Het handelingsgericht werken van de leerkracht wordt gekenmerkt door een
systematische werkcyclus, waarbij de onderdelen: waarnemen, begrijpen, plannen,
organiseren en uitvoeren, elkaar als continu onderwijsproces opvolgen. In de volgende
figuur staat het principe van handelingsgericht werken schematisch weergegeven.
6
Belangrijke uitgangspunten voor ons zijn:
 de leerkracht doet ertoe
 wij stellen de onderwijsbehoefte van het kind centraal
 wij werken doelgericht en opbrengstgericht
 wij benutten de positieve kanten van het kind; gaan uit van de talenten
 wij werken systematisch en transparant
 wij werken constructief samen (teamleren)
De rol van de intern begeleider verschuift naar die van coach. Leerling- en
groepsbesprekingen worden hierop aangepast en het versterken van de
leerkrachtvaardigheden staat centraal. De basiskwaliteit van ons onderwijs dat hierboven
beschreven staat, is door de inspectie goedgekeurd. Vanuit de beoordeling door de
onderwijsinspectie valt De Masten onder het ‘basisarrangement’.
2.2
Planmatig werken
Het onderwijs en de daarbij behorende ondersteuning voor de leerlingen wordt ingedeeld in
5 niveaus:
 ondersteuningsniveaus 1 en 2 betreffen leerlingen die op basis van het
aangeboden onderwijsprogramma goed mee kunnen in hun groep
 ondersteuningsniveaus 2, 3, 4A en 4B betreffen leerlingen die extra ondersteuning
binnen de groep behoeven
 ondersteuningsniveau 5 betreft leerlingen die in aanmerking komen voor plaatsing
op een school voor speciaal basisonderwijs
Niveau 1: algemene zorg (ondersteuning op groepsniveau)
a)
“Gewoon” goed les en instructie geven volgens de methode: differentiatie binnen de
groep
7
b)
Naar aanleiding van observaties en toetsgegevens extra toegespitste instructie voor
leerlingen die het niet direct oppakken: verlengde instructie, re- en pre-teaching.
De leerkracht kent de methode en leerlijnen, bepaalt de doelstelling per les,
anticipeert op eventuele behoeftes. Voor bepaalde leerlingen volgt een extra
instructie. Na afloop wordt geëvalueerd hoe de les is verlopen. Dit wordt gedaan
volgens de principes van het directe instructie model (DI-model).
De leerkracht bezint zich op de doelstellingen van de lessen en registreert welke kinderen niet
of weinig van de lessen profiteren. N.a.v. de methodegebonden toetsen en observaties
(waarnemen en begrijpen) beoordeelt de leerkracht welke kinderen extra instructie
behoeven en of tempo en inhoud van de lessen voldoende is afgestemd. De leerkracht
werkt o.a. met instructie vooraf, of met herhaalde instructie. De drie niveaus van instructie
(instructieonafhankelijk, instructiegevoelig, instructieafhankelijk) staan beschreven in het
groepsplan.
Niveau 2: extra zorg
a)
extra instructie en inoefenen in een kleine groep (verlengde instructie)
b)
extra hulp d.m.v. toepassen van differentiatiemodellen uit de methode
c)
inzetten remediërend materiaal vanuit de methode
d)
aandacht voor sociaal-emotionele begeleiding
Bovenstaande extra zorg staat beschreven in de groepsplannen.
Indien er een bepaalde problematiek wordt geconstateerd n.a.v. observaties en toetsen op
groepsniveau, subgroepniveau of individueel niveau, kunnen de volgende stappen
genomen worden:
 het kind bespreken met collega’s in de bouwvergadering en vervolgens aan het
werk gaan met de adviezen voor de leer- en/of gedragsproblemen
 advies vragen aan de Intern Begeleider (IB-er) voor extra hulp (tijdens de
groepsbespreking of incidenteel). De IB-er brengt samen met de leerkracht de
behoeften van kinderen in kaart (eventueel met observaties) en kijkt welke
stappen er vervolgens te nemen zijn. Alle extra hulp staat beschreven in het
groepsplan.
Niveau 3: speciale zorg
a)
raadplegen IB-er
b)
IB-er raadpleegt externe specialist
c)
inzetten van aanvullend, methodeonafhankelijk, remediërend materiaal
Advies wordt gevraagd aan collega’s, intern begeleiders, collega’s vanuit het
samenwerkingsverband, het zorgteam en eventueel logopedie.
In samenspraak met de IB-er worden vervolgstappen gezet:
 In het overleg waar de intern begeleider, externe specialist en eventueel een
orthopedagoog vanuit de Meierij aanwezig zijn, wordt aan de hand van een
overlegformulier de leerling of groep leerlingen besproken. De leerkracht
evalueert de gedane investeringen. De externe, gerichte adviezen gelden voor
een bepaalde periode. Er kan een kort onderzoek plaatsvinden om de behoeften
van kinderen te begrijpen.
 Als de leerkracht zich zorgen maakt over de thuissituatie, of ontwikkelingen op
sociaal-emotioneel gebied, wordt de leerling besproken in het zorgteam met de
maatschappelijk werkster en de sociaal verpleegkundige, de IB-er en de
leerkracht.
 Mogelijke consultatie van de schoolarts.
8



Er kan extra remediërend materiaal worden ingezet, om gedurende een
bepaalde periode met het kind, of een groep kinderen, te gaan werken. Dit staat
beschreven in een groepsplan.
Opstellen van een individueel ontwikkelingsplan voor kinderen, waarbij eventueel
vervolgstappen moeten worden ondernomen. (Dit zijn kinderen die in de
toekomst door kunnen stromen naar niveau 4).
De kinderen die op de toetsen van Cito een IV of V hebben gescoord, krijgen een
analyse van de toetsen, zodat goed in beeld wordt gebracht welke
aandachtspunten er zijn en welke onderdelen er al goed gaan.
Niveau 4: speciale zorg met externe(n)
a)
raadplegen orthopedagoog vanuit de Meierij
b)
inschakelen bovenschoolse hulp: aanvragen onderzoek (bijvoorbeeld
orthopedagoog, schoolondersteuner)
c)
inschakelen preventieve ambulante begeleiding (PAB) vanuit het Speciaal
Basisonderwijs (SBO) / Speciaal Onderwijs (SO)
d)
bespreken in het zorgteam (bij zorgen over de thuissituatie of sociaal-emotionele
ontwikkeling)
e)
opstellen van een ontwikkelingsperspectief/eigen leerlijn.
Op dit niveau wordt geconstateerd dat het kind zich niet voldoende ontwikkelt, of teveel
problemen krijgt op sociaal-emotioneel gebied, ondanks de geboden extra ondersteuning.
De grenzen van wat dit kind aankan en wat de school voor dit kind kan betekenen, moeten
helder worden gesteld. Dit kan o.a. door:
 intensieve bespreking met de orthopedagoog. Samen met de IB-er en de
groepsleraar wordt een afweging gemaakt, of het verantwoord is om te proberen
de problematiek binnen de school aan te pakken, of dat andere (meer
specialistische) hulp van toepassing is. Er kan eventueel een observatie worden
gedaan.
 In overleg met de ouders kan worden besloten tot het aanvragen van een
psycho-diagnostisch onderzoek. Dit kan zijn bij Herlaarhof, Bureau Jeugdzorg of
andere instanties. Hieruit kan gerichte, meer gespecialiseerde hulp in de
basisschool of een verwijzing naar het SBO of SO voortvloeien, of advies in de
richting van PAB (preventieve ambulante begeleiding).
 Het is van belang duidelijke afspraken met de ouders te maken m.b.t. de
haalbaarheid van het regulier onderwijs op alle leergebieden. Kinderen kunnen
een eigen leerlijn krijgen en er wordt een ontwikkelingsperspectief opgezet.
 Vanuit het zorgteam kan besloten worden, dat een leerling wordt aangemeld bij
Centrum Jeugd en Gezin.
Niveau 5: zeer speciale zorg (plaatsing in het speciaal basisonderwijs)
Wanneer een toelaatbaarheidverklaring positief wordt beoordeeld, kunnen de ouders op
zoek gaan naar passend speciaal onderwijs. Voor kinderen waarvan de ouders de stap naar
het SBO niet willen zetten en voor kinderen die op de wachtlijst van het SBO/SO komen te
staan i.v.m. plaatsgebrek, wordt in overleg met de ouders een individuele leerweg op eigen
niveau en tempo samengesteld en vastgelegd. De eindtermen basisonderwijs zullen dan
waarschijnlijk niet worden gehaald. Dit plan van aanpak wordt in een plan vastgelegd en
door de ouders ondertekend.
Als duidelijk is gebleken dat De Masten het kind niet voldoende kan begeleiden in de
ontwikkeling, wordt het kind aangemeld bij een andere basisschool, het SBO of SO. De
9
interne begeleiding ondersteunt de ouders in het zoeken naar een passende school. Soms
zijn er wachtlijsten, of kunnen de ouders het besluit (nog) niet nemen (acceptatieproces). Het
kind wordt in principe niet weggestuurd van onze school. Met de ouders wordt besproken
dat het kind een eigen traject krijgt m.b.t. bepaalde leerstof en/of de sociaal-emotionele
benadering. Dit is belangrijk om het kind niet nog meer te belasten. Het streven is het kind te
plaatsen in een onderwijsleersituatie, die het beste past. Dit is een belangrijke wetenschap
voor de ouders, die uiteindelijk verantwoordelijk blijven voor het ontwikkelingsproces van hun
kind.
De functies en inhoud van het leerlingvolgsysteem (ParnasSys)
Het gaat ons primair om:
 het volgen van de leerling (op zowel pedagogisch als didactisch gebied);
 het signaleren van problemen;
 het op basis daarvan een diagnose stellen t.b.v. verdergaande hulp.
Het leerlingvolgsysteem (LVS) heeft voor ons verschillende functies. Het is een adequaat
hulpmiddel bij :
 het bepalen van de beginsituatie
 het zicht houden op de ontwikkelingsgang van leerlingen (signaleren van problemen en
analyse)
 de pedagogisch-didactische registratie en rapportage
 het opstarten van ontwikkelingsplannen
 het afstemmen van onderwijs
 het evalueren op leerkrachtniveau
 het evalueren op team(school)niveau
 het doorgeven van informatie bij:
- het overstappen naar een andere groep of school
- overleg met externe hulpverlener
Het LVS moet antwoord geven op de volgende vragen:
 ontwikkelt een leerling zich bevredigend in vergelijking met vorige keer of keren?
 Wat zijn de sterke/zwakke kanten van de leerling?
 Is de leerstof op het niveau van de leerling afgestemd?
 Functioneren de gebruikte methodes naar wens?
 In hoeverre zijn de onderwijsdoelen bereikt?
 Zijn er aanwijzingen voor gewenste verbeteringen in de manier van aanpak?
 Wat is de kwaliteit van het totale onderwijs op onze school?
Wij volgen systematisch de vorderingen van leerlingen op vier manieren, namelijk middels:
 Een sociaal emotioneel instrument: Viseon
 Met methodegebonden toetsen
 Met methodeonafhankelijke toetsen m.b.v. het Cito-leerlingvolgsysteem
 Observaties
 Ouder- en kindgesprekken
Met behulp van bovenstaande gegevens brengen we de behoeften van kinderen zo goed
mogelijk in kaart. Digitale gegevens worden bewaard in ParnasSys. De toetsen zelf worden
gedurende het schooljaar bewaard. Wanneer de toetsscore IV of V is, wordt de toets in de
dossiermap van de leerling bij de administratie opgeborgen. Observaties worden tussentijds
10
geregistreerd in Parnassys en in observatiesysteem Kijk voor groep 1-2. Twee keer per jaar
wordt dit verwerkt in ParnasSys.
Wij hanteren het CITO-leerlingvolgsysteem en gaan hierbij uit van een jaarlijkse toetskalender
(zie bijlage 9). Binnen het samenwerkingsverband is er een Bossche toetskalender ontwikkeld.
Alle scholen van het samenwerkingsverband nemen dit minimumpakket aan toetsen af.
Vanuit dit document stelt de IB-er jaarlijks de toetskalender voor De Masten op.
De toetsmomenten liggen vast, waardoor een vergelijking mogelijk is met wat de kinderen
zouden moeten kennen en kunnen. Zowel op het niveau van het kind, als van de groep en
de school, kunnen hierdoor verantwoorde conclusies worden getrokken. De leerkrachten
voeren de toetsuitslagen zelfstandig in en verwerken de resultaten. Aanvullend op het CITOleerlingvolgsysteem volgen we kinderen ook met behulp van methodegebonden toetsen.
Na toetsing en observaties worden de verkregen gegevens verwerkt door de leerkracht.
Indien nodig maakt de leerkracht een groepsanalyse (foutenanalyse) van de gemaakte
toetsen. Twee keer per jaar (medio en eind van het schooljaar) maken de IB-ers een
schoolanalyse (trendanalyse). Hierbij worden de doelen die de inspectie stelt meegenomen.
De inspectie vergelijkt bij haar beoordeling de gemiddelde vaardigheidsscore van de groep
met de norm voor de betreffende schoolgroep. Is de gemiddelde score lager dan de norm,
dan is het oordeel op de betreffende toets onvoldoende. Ligt de gemiddelde score op of
boven de norm, dan is het oordeel voldoende. Als schoolspecifiek doel willen we buiten de
gemiddelde groepsscores kijken naar de verdeling van de scores op niveau I-V. Als doel
stellen we, dat minimaal 20% van de leerlingen een I score haalt, 20% een II en maximaal 20%
een III, IV of V score haalt.
Bovenstaande analyse wordt in een teamvergadering besproken, zodat we met het hele
team kunnen kijken naar de uit te voeren actiepunten.
Tijdens de groepsbesprekingen, die drie keer per jaar plaatsvinden, worden de
groepsoverzichten, groepsplannen en toetsen besproken. De groepsbesprekingen voor de
groepen 1-8 zullen in oktober, februari en mei plaatsvinden. In de tussenliggende periodes
worden groepsplannen opgesteld en uitgevoerd. De groepsplannen voor de groepen 3-8
die worden opgesteld, zijn gericht op: technisch lezen, begrijpend lezen, spelling en rekenen.
Voor de groepen 1-2 wordt een plan opgesteld voor taal en rekenen.
2.3
School-ondersteuningsstructuur
Ieder teamlid heeft zijn eigen specifieke kwaliteiten. Bij de inzet van deze kwaliteiten zijn
beleid, schoolbelang en schoolontwikkeling leidend, waarbij waar mogelijk natuurlijk wel
rekening wordt gehouden met voorkeuren. Binnen de Masten worden de volgende taken
m.b.t. de zorgstructuur ingevuld:
 Bouwcoördinator
 Intern begeleider
 Directeur
 Interne contactpersoon
Bouwcoördinator
De onderbouwcoördinator draagt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het
onderwijs in die bouw. Deze taak is direct afgeleid van de taak van de directeur. De
onderbouwcoördinator heeft duidelijk voor ogen wat de school onder goed onderwijs
verstaat. De coördinator onderbouw beschikt over een flinke dosis kennis, vaardigheden en
een ruime ervaring in groep 1 tot en met 4 om jonge kinderen in hun ontwikkeling en leren te
stimuleren. De coördinator onderbouw weet welke specifieke voorzieningen voor goed
11
onderwijs aan jonge kinderen nodig zijn. Op de Masten is de onderbouwcoördinator een LB
functie. De LB betreft een lerarenfunctie met, naast de reguliere lesgevende taak, zwaardere
taken en verantwoordelijkheden ten opzichte van de LA-functie. Dit kunnen bijvoorbeeld
taken en verantwoordelijkheden zijn op het gebied van onderwijsontwikkeling,
opbrengstgericht werken, zorg en/of coaching van collega’s.
Intern begeleider (IB-er)
De intern begeleider is actief op drie niveaus: de zorg in de klas, de zorg in de school en de
bovenschoolse en schoolnabije zorg. Op elk van deze drie terreinen heeft de intern
begeleider verschillende taken en activiteiten.
 Goed onderwijs begint met het goed kunnen omgaan met verschillen tussen
kinderen. Het is aan de leerkracht om daar voor alle kinderen in de klas een goede
vorm in te vinden. De intern begeleider ondersteunt de leerkracht bij deze zorg in de
klas. Zowel voor de groep als voor de individuele leerling.
 De leerkracht kan alleen voor elk kind een passend onderwijsaanbod realiseren, als er
op schoolniveau voldoende ondersteuning is. De intern begeleider zorgt (samen met
de directeur) voor het realiseren van een goede ondersteuningsstructuur.
 Wanneer de extra inspanningen door school en het zorgteam niet helpen is het tijd
de vraag voor te leggen aan het bovenschoolse zorg- en adviesteam (of
zorgplatform of PCL) van het WSNS. Het multidisciplinaire ZAT bekijkt de situatie
grondig van drie kanten: de onderwijsbehoeften van het kind, de handelingsvragen
van de school en eventueel ook de vragen van de ouders. Men inventariseert waar
knelpunten zitten én wat goed gaat. Vervolgens formuleert men een aanpak, zoals
aanvullend onderzoek doen, licht ambulante hulp bieden aan ouders of kind of een
indicatie voor speciaal onderwijs of jeugdzorg voorbereiden.
De taak van de intern begeleider is om (samen met de directeur) ervoor te zorgen
alle zorgmogelijkheden optimaal te benutten. Zodat er voor elk kind passende zorg is
en de leerkracht ook in staat is elk kind passend onderwijs te bieden.
Er is binnen de Masten één IB-er. Zij heeft de opleiding tot intern begeleider gevolgd.
Daarnaast heeft de directeur ook de opleiding tot intern begeleider en de opleiding tot
R(emedial)T(eacher) gevolgd. De intern begeleider (IB-er) is de zorgspecialist en is degene
die de zorgstructuur vormgeeft en de leerkrachten begeleid bij de vragen rondom de
ontwikkeling van de zorgleerlingen. De taken van de IB-er zijn als volgt:













Overleg met schoolondersteuner en orthopedagoog
Deelname wijkbijeenkomst
Observaties en groeps- en leerlingbesprekingen
Hulp bij diagnose en opstellen groepsplannen en/of individuele hulpplannen
Orthotheek bijhouden
Meedenken en opstellen van beleid gericht op zorg (zorgplan)
Bijwerken leerlingvolgsysteem
Aanvraag arrangement
Onderhoud toetsmateriaal
Opstellen zorgkalender / toetskalender
Bewaken en invulling kwaliteit observatiemappen en dossiers
Informatie opvragen over nieuwe leerlingen die vanuit een andere school
instromen
Deelnemen aan overleg interne begeleiders en directie en mede uitvoeren van
gemaakte afspraken
12





Netwerk IB
Bijwonen zorgteam
Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen
Ondersteunen leerkracht bij aanmelding leerlingen groep 8 V.O.
Volgen van leerlingen die uitgestroomd zijn naar V.O.
Directeur
Uit onderzoek blijkt steeds weer dat goed onderwijs sterk afhankelijk is van goed opgeleide
en bekwame leidinggevenden. Een directeur waarvan verwacht wordt dat ze met succes
leiding kan geven aan het proces van leren door zowel de leerlingen als door de leraren. Er
wordt verwacht dat de directeur op basis van eigen onderzoek verander- en
verbeterprojecten kan opzetten en leiden om steeds betere resultaten te bereiken. Het doel
is om leerlingen op te leiden zodat de later in een steeds complexere maatschappij moeten
kunnen (samen)werken en (samen)leven. Op de Masten heeft de directeur de rol van
onderwijskundig leider waarbij ontwikkelingen via co teaching worden begeleid. Bij coteaching is de directeur een partner die in de klas komt om de zittende docent te
ondersteunen. De directeur is rolmodel en geeft de leerkrachten de gelegenheid om het
samen te doen, schouder aan schouder, vervolgens trekt de directeur zich terug maar is
deze nog aanwezig, en daarna kan de leerkracht het zelf.
Coaching van leerkrachten gebeurt door de directeur. Dat betekent dat er groepsbezoeken
en co-teaching bij alle leerkrachten plaatsvindt. Wanneer er uit dit bezoek ontwikkelpunten
komen die relevant zijn voor de bouwcoördinator, wordt zij hierover geïnformeerd. Verder
kunnen er tussentijds coachingsgesprekken en observaties gepland worden met de
leerkracht. Dit kan op wederzijdse aanvraag.
Interne contactpersoon
De interne contactpersonen hebben als taak zorg te dragen dat klachten van kinderen
en/of ouders altijd serieus worden genomen en op een zorgvuldige manier worden
afgehandeld. Elke ouder of elk kind kan een beroep doen op de interne contactpersoon als
er problemen zijn. Het kunnen klachten zijn waar u of uw kind niet met de groepsleerkracht of
de directie over durft of wil praten. In overleg met een interne contactpersoon wordt
bekeken wat er moet worden gedaan of wie er moet worden ingeschakeld om tot de best
mogelijke oplossing te komen. Als het nodig mocht zijn wordt een klacht doorverwezen naar
de externe vertrouwenspersoon van de Stichting Signum en/of de landelijke
klachtencommissie. We hebben twee interne contactpersoon binnen de school.
2.4
Preventieve en lichte ondersteuning
Naar aanleiding van observaties, methodegebonden toetsen en/of Cito-toetsen besluit de
leerkracht gedurende een bepaalde periode extra hulp te bieden aan de hele groep, een
subgroepje, of aan een individuele leerling. Wanneer de geplande hulp structureel moet
plaatsvinden, beschrijft de leerkracht dit in het groepsplan of ontwikkelingsplan. Alle kinderen
worden geclusterd in het groepsplan, waarbij de doelen en activiteiten worden beschreven.
Een ontwikkelingsplan wordt alleen nog voor kinderen opgesteld die structureel laag blijven
scoren bij de toetsen (score V) en weinig tot geen verandering doormaken. Deze kinderen
zullen waarschijnlijk doorstromen naar niveau 3 van de zorg en zullen in de toekomst extra
hulp nodig hebben. Uiteindelijk wordt voor deze kinderen een ontwikkelingsperspectief
geschreven, dat verderop in dit zorgplan staat beschreven.
13
Een individueel ontwikkelingsplan wordt met ouders bij de start en evaluatie besproken en
ondertekend. Lopende ontwikkelingsplannen komen in de digitale dossiermap van de
leerling. Wanneer een handelingsplan is afgesloten, wordt dit ondertekende plan door de
leerkracht in het dossier van het kind gedaan bij de administratie en in ParnasSys
opgeslagen.
Als er een groepsplan gemaakt is, wordt dit plan toegelicht in een gesprek met de ouders.
Groepsplannen worden opgeslagen op de server (map team / IB / groepen /
groepsplannen). Het groeps- of ontwikkelingsplan wordt uitgevoerd door de eigen
groepsleerkracht. Wij vinden het belangrijk dat de extra aandacht zoveel mogelijk in de klas
wordt geboden. Bij het opstellen van een groeps- of ontwikkelingsplan kan de leerkracht
ondersteuning vragen aan de IB-er. Ook kinderen die extra uitgedaagd moeten worden
krijgen onderwijs op maat. Ook dit staat beschreven in een groeps- of individueel
ontwikkelingsplan.
2.4.1 Groeps- en leerlingbespreking
De groepsbespreking vormt een belangrijke schakel in de zorg aan leerlingen. Conform
geldende schoolafspraken vinden deze op vaste momenten plaats. Voorafgaand aan de
groepsbespreking heeft de leerkracht het laatste groepsplan geëvalueerd. Hiermee wordt
de IB’er in staat gesteld om de groepsbespreking voor te bereiden. Er wordt besproken in
hoeverre de gestelde doelen van de betreffende groepsplanperiode zijn bereikt. En in welke
mate verbetering van het onderwijs is gerealiseerd. De dynamiek van de groep staat
centraal. De groepsbespreking bestaat uit de volgende punten:
- pedagogisch beeld van de groep
- didactisch beeld van de groep
- organisatie in de groep
- aandachtsleerlingen
- zorgleerlingen (worden aangegeven en verder besproken bij de leerlingbespreking)
Aandachtsleerlingen zijn leerlingen van niveau 2. Zorgleerlingen die besproken worden bij de
leerlingbespreking zijn leerlingen van niveau 3 en 4.
Leerlingbesprekingen zijn structurele overlegmomenten waarbij efficiënte uitwisseling van
informatie over leerlingen plaatsvindt. De leerlingen die als zorgleerlingen benoemd zijn bij de
groepsbespreking, worden tijdens de leerlingbespreking verder besproken. Een
leerlingbespreking is een met enige regelmaat terugkerend moment, waarop volgens een
bepaalde systematiek door leerkrachten gesproken wordt met de IB'er over de actuele
ontwikkeling van de leerling. Er wordt bekeken wat de ondersteuningsvraag van de leerling is
en de ondersteuningsbehoefte van de leerkracht is. De begeleiding wordt veelal binnen de
groep door de leerkracht uitgevoerd. Bij leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften kan er
ook zorg aangevraagd worden voor buiten de groep middels een zorgarrangement of
leerlinggebonden financiering.
2.4.2 Het aanvragen van onderzoeken of externe hulp
Soms is expertise van een externe nodig om de behoeften van kinderen (zowel de
bevorderende, als de belemmerende factoren) goed in beeld te brengen. Dan wordt er
contact opgenomen met de schoolondersteuner, om in kaart te brengen welke
specialistische (didactische, sociaal-emotionele) ondersteuning nodig is. Ouders zijn in een
14
eerder stadium al op de hoogte van de ondersteuningsbehoeften van school met betrekking
tot hun kind. Dat is de verantwoordelijkheid van de groepsleerkracht.
Als de zorg voor kinderen meer gericht is op de thuissituatie, of op de sociaal-emotionele
ontwikkeling van een kind, wordt dit binnen het zorgteam besproken, nadat er toestemming
gegeven is door ouders. Het kind kan dan eventueel aangemeld worden bij het Centrum
voor Jeugd en Gezin (CJG), of bij de schoolarts. De orthopedagoog kan hier ook bij
betrokken worden. Ouders moeten hiervan door de groepsleerkracht op de hoogte worden
gebracht en de leerkracht maakt in ParnasSys een notitie. Vanuit het CJG en de schoolarts
kan advies worden gegeven voor een onderzoek, of hulp bij Bureau Jeugdzorg. Ouders
worden hierbij zoveel mogelijk betrokken en zullen eventueel met behulp van het CJG of de
huisarts de aanmelding kunnen doen.
Het kan nodig zijn om meer gegevens te verkrijgen via een onderzoek. De orthopedagoog
kan een onderzoek afnemen en advies uitbrengen en eventueel doorverwijzen. Dit gebeurt
altijd in overleg met ouders, intern begeleider en de groepsleerkracht.
Het is ook mogelijk dat er gespecialiseerde hulp van buitenaf noodzakelijk is, of een verwijzing
naar een school voor speciaal onderwijs. De aanvraag voor PAB (preventieve ambulante
begeleiding) verloopt via de intern begeleider. PAB is een kort durende begeleiding van een
gespecialiseerde leerkracht uit het speciaal onderwijs. Deze leerkracht kan adviezen geven
over hoe de groepsleerkracht haar/zijn onderwijs zo goed mogelijk kan afstemmen op de
betreffende leerling.
Verder maken we als school gebruik van de expertise van professionals. Er kan blijken dat
uitgebreider en/of diepgaander onderzoek nodig is, om de behoeften van kinderen beter in
beeld te krijgen. Dit besluit wordt samen met de schoolondersteuner en de orthopedagoog
vanuit de wijk en samen met de IB-er van De Masten genomen.
Een kind of gezin kan ook besproken worden in het zorgteam. Doel hiervan is de ontwikkeling
van een gezin te bespreken en passende hulp te bieden, waarbij diverse betrokkenen met
elkaar overleggen. Bij dit overleg zijn de maatschappelijk werker en jeugdverpleegkundige
aanwezig.
Als onze hulpvraag meer gericht is op een leerling met specifieke taalproblemen, motorische
problemen of gedragsmatige problemen, kunnen we de expertise van leerkrachten vanuit
het speciaal onderwijs inzetten (middels de PAB). Deze begeleider geeft ons via observaties
en gesprekken adviezen over de begeleiding van een kind bij ons op school.
2.4.3
Gedragsregels en omgangsregels
Wij hanteren op school drie gouden regels:
Heb respect voor jezelf en de ander
Wees zuinig met de materialen
Let op ieders veiligheid
Daaruit voortvloeiend zijn er per groep specifieke klassenregels die met de kinderen in het
begin van het jaar doorgesproken worden en die zichtbaar opgehangen worden in de
ruimte. Mochten kinderen zich niet aan de regels houden, dan betekent dit een
waarschuwing. Twee waarschuwingen op 1 dag betekent dat het kind na blijft op school en
een gesprek voert met de leerkracht. Gebeurt dit diezelfde maand een tweede keer weer
dan zal er contact opgenomen worden met de ouders om hen te informeren over de
gebeurtenissen én om ervoor te zorgen dat ouders met het kind in gesprek gaan over dat
wat gebeurd is. Mocht het ongewenste gedrag niet veranderen dan volgt er een gesprek
met leerkracht, ouders en directie. Er worden afspraken en eventuele sancties, passend bij
15
het kind en de gebeurtenissen, besproken. Tevens wordt er een vervolgafspraak gemaakt
om de voortgang te bespreken. Dit alles wordt zorgvuldig vastgelegd in het dossier van het
kind. Bij langdurig of schijnbaar onoplosbaar ongewenst gedrag wordt het schoolbestuur
ingeschakeld. Zij adviseren ten aanzien van eventuele schorsing of besluiten ten aanzien van
verwijdering. Dit gebeurt volgens het “beleidsplan ongewenste omgangsvormen” dat ter
inzage op school aanwezig is.
2.4.4
Dyslexieprotocol
In Nederland wordt de volgende definitie voor dyslexie gehanteerd:
Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het
aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau
(stichting Dyslexie Nederland, 2008).
Uitgaande van de gegeven definitie kan dyslexie op zijn vroegst eind groep 3 worden
vastgesteld, nadat een leerling daadwerkelijk leesonderwijs en aanvullend daarop een half
jaar intensieve leesbegeleiding heeft gehad. Kinderen waarbij een vermoeden van dyslexie
bestaat, kunnen soms al wel in de kleuterperiode gesignaleerd worden, zeker als er dyslexie
in de familie voorkomt.
Onderzoek heeft aangetoond dat kleuters met een risico voor leesproblemen of dyslexie, die
in de kleuterperiode gerichte hulp hebben gekregen op het gebied van letterkennis en
fonologische vaardigheden, in groep 3 een betere start maken met leren lezen. De hulp in
de kleutergroepen is dus voornamelijk preventief bedoeld, als voorbereiding op het leren
lezen. Deze begeleiding kan in groep 3 worden voortgezet. Het dyslexieprotocol wordt in
groep 1 t/m 8 uitgevoerd.
Vroegtijdige signalering leesproblemen en dyslexie groep 1 en 2
Om geletterdheid in de klas te stimuleren, is een uitdagende, geletterde omgeving
essentieel. In een geletterde omgeving worden kinderen uitgedaagd om te gaan lezen en
schrijven. Bij ons op school bieden we kinderen in de onderbouw een geletterde omgeving,
door ze verschillende materialen en activiteiten aan te bieden. In de onderbouw wordt
gebruik gemaakt van de volgende methodieken m.b.t. de taalontwikkeling:
 Schatkist: aanbod en verwerking via thema planning.
 Zo leren kinderen lezen en Spellen (ZLJKLS): hiermee worden de letters met het
bijbehorende gebaar aangeboden.
 De leerlijnen van Stichting Leerplanontwikkeling (SLO): taaloefeningen voor in de
kring en bij aanbod in een kleiner groepje.
 De taaloefeningen van CPS map "Fonemisch bewustzijn”: oefeningen voor in de
kring en bij aanbod in kleiner groepje.
Het taalaanbod per periode is aansluitend bij het thema wat voor die periode afgesproken is
in de school.
Kinderen worden uitgenodigd bij het aanbod op basis van de groepsplannen taal. Per
schooljaar hanteren wij twee groepsplannen ( augustus/februari ), waarin de kinderen in
niveaugroepen worden ingedeeld op basis van Cito-score, observaties en
onderwijsbehoeften. Om leesproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, vinden we het
belangrijk dat we de leesontwikkeling van kinderen goed volgen d.m.v. observaties. Bij
observaties richten we ons vooral op het proces dat het kind in de groep doorloopt. Bij
toetsen gaan we na of een leerling een bepaald niveau bereikt. De leerkracht registreert de
voortgang van de kinderen in observatiesysteem "Kijk" en in het leerlingadministratiesysteem
Parnasys. De Cito-toets Taal wordt afgenomen als meetinstrument. Het toetspakket
16
beginnende geletterdheid van Aarnoutse, Beernink en Verhagen wordt afgenomen bij
groep 2 leerlingen. Specifieke risicofactoren zijn onder andere:
 Moeite hebben met het automatiseren van willekeurige reeksen, zoals de kleuren,
namen van kinderen in de klas, dagen van de week en namen van cijfers en
letters.
 Moeite hebben met het onthouden van liedjes en versjes.
 Voorkomen van lees- en spellingsproblemen in de familie.
 Een vertraagde spraak-/taalontwikkeling.
 Opgroeien in een beperkt geletterde thuisomgeving.
 Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal.
 Hoorproblemen.
Een deel van bovenstaande informatie wordt tijdens een intakegesprek met ouders
besproken, zodat we al vroeg op de hoogte zijn van eventuele signalen. Verder nemen we in
groep 1 en groep 2 de Cito-toets Taal voor kleuters af. De onderdelen die hierbij bekeken
worden, zijn de passieve woordenschat, kritisch luisteren, klank en rijm, eerste en laatste
woord horen, auditieve synthese en schriftoriëntatie. Van deze toets wordt een analyse
gemaakt, zodat per kind duidelijk is welke onderdelen goed gaan en welke onderdelen nog
aandacht nodig hebben. Ook kan er gekeken worden of er binnen een bepaalde groep
nog aandachtspunten zijn. Daarnaast kan er ook doorverwezen worden naar een
logopedist, om te kijken naar de taalontwikkeling van een kind.
Effectieve begeleiding in groep 1-2 van leerlingen met signalen
Wanneer we d.m.v. observaties in de groep constateren dat een kind op een van de
onderdelen van geletterdheid uitvalt, bieden we extra, gerichte activiteiten aan en volgen
we de ontwikkeling van dit kind nauwgezet. Deze extra aanbieding vindt plaats in een klein
groepje, of individueel.
Het doel van deze “voorschotbenadering” is om leesproblemen zoveel mogelijk te
voorkomen, door kinderen van groep 2 alvast een voorschot te geven op de leesinstructie
van groep 3. Kinderen krijgen extra oefening, gericht op het aanleren van klankletterkoppeling en fonemisch bewustzijn. Daarnaast wordt de leerling gestimuleerd gebruik te
maken van spontane spelling.
De voorschotbenadering bestaat uit drie fasen:
1.
Identificatie van klanken/letters
In deze fase wordt een klein aantal letters gekozen. De letters moeten functioneel zijn
voor het kind, bijvoorbeeld de eerste letter van de voornaam. Deze letters worden
aangeboden m.b.v. een letterboek. Het kind krijgt de letter vaak te zien en de
leerkracht spreekt hierbij steeds de bijbehorende klank uit. Als het kind de letters
(ongeveer 3 letters) zelf begint te herkennen en de klank begint te koppelen aan het
teken, gaan we verder met de volgende fase.
2.
Manipulatie van klanken /letters
In deze fase wordt het analyseren van woorden in klanken en het synthetiseren van
klanken tot woorden geoefend. De analyse en synthese worden steeds ondersteund
door letters. In deze fase kan gebruik worden gemaakt van drietal, spreekbeeld,
raadspelletjes enz.. (Voor een uitwerking van deze spelletjes: zie blz. 56 van het
‘Protocol leesproblemen en dyslexie voor groep 1 en 2’). Als de leerling dit goed
beheerst, gaan we door naar de volgende fase.
17
3.
Klank-letterkoppelingen aanleren
We nemen de ruimte om de letter aan te leren met bijbehorende gebaar. Deze
letters zijn betekenisvol, worden gekoppeld aan het project. We bieden in deze fase
de letter multisensorieel aan: kijken, luisteren, doen. Voorbeelden van werkjes zijn:
 Tekeningetjes, door de leerling zelf gemaakt, waarin de doelletter is verwerkt
 Grote lettervormen
 Een dienblad met schelpenzand waarin de leerling de letter kan schrijven
 Met scheerschuim letters schrijven op een spiegel
 Stempels
Signaleren van lees-en spellingachterstanden in groep 3
In de kleuterperiode hebben de kinderen volop met verhalen en letters geëxperimenteerd
en in groep 3 gaan ze de basisprincipes van het lezen en spellen leren. We werken met de
methode ‘Veilig leren lezen’ en de daarbij behorende materialen. Hierbij maken we gebruik
van de methodiek ‘Zo leren kinderen lezen en spellen’. We volgen de kinderen het hele leesen spellingproces door, naast het reguliere onderwijsaanbod, op vaste momenten toetsen af
te nemen (zie onderstaande tabel).
Toetsen voor groep 3
Woorden
lezen
Tekst lezen
Spelling
Begrijpend
lezen
Luisteren
September
Oktober
januari
april
Instaptoets
VLL
Herfstsignalering
VLL
Wintersignalering
VLL
DMT kaart 1-2
Wintersignalering
VLL
AVI
DMT kaart 12
Herfstsignalering
VLL
Cito M3
Lente
signalering
VLL
eind
meijuni
DMT
kaart
1-2-3
AVI
Cito E3
Cito E3
Cito M3
Cito E3
Aanpak van lees- en spelling problemen in groep 3
Voor leerlingen met onvoldoende leer- en/of spellingprestaties wordt het onderwijsaanbod
geïntensiveerd door extra instructiemomenten te organiseren. Er wordt gebruik gemaakt van
aanvullende materialen uit de leesmethode. Het aanbod is gericht op:
 fonemisch bewustzijn (hakken en plakken van woorden)
 Zingend lezen (zoemend lezen)
 letterkennis (later op tempo)
 directe woordherkenning
 transfer van woord- naar tekstniveau
Als het uitbreiden van instructie- en oefentijd niet voldoende is, omdat de leerling een
zwakke score haalt, of zich onvoldoende ontwikkelt, moet de leertijd worden uitgebreid.
Naast het volgen van het klassikale aanbod wordt de leerling, in een klein groepje of
individueel, intensief begeleid (zorgniveau 2). Er wordt gebruik gemaakt van een
18
interventieprogramma (bv. ZLJKLS, Connect, Zuid-Vallei, Ralfilezen) dat aansluit bij de leerling.
De intern begeleider bewaakt de voortgang van dit proces en bespreekt met de leerkracht
de interventies voor de komende periode. Deze gegevens worden vastgelegd in groeps- of
individuele ontwikkelingsplannen.
Signaleren van lees- en spellingachterstanden in groep 4
In groep 4 wordt de lees- en spellingvaardigheid uitgebreid en verdiept. De aandacht
verschuift steeds meer van leestechniek naar leesbegrip. Leerlingen die in groep 3 al zijn
gesignaleerd, worden in groep 4 gevolgd door middel van extra toetsmomenten (in oktober
en april). Voor spelling kan voor gesignaleerde zwakke spellers eind groep 3, bij aanvang van
groep 4 het PI dictee afgenomen worden. Op die manier kunnen gerichte interventies op
spelling en lezen gedaan worden. Met de extra toetsmomenten kunnen we de resultaten
van de interventies voor de leerling volgen en indien nodig nieuwe interventies vastleggen.
Toetsen voor groep 4
September
Woorden
lezen
Tekst lezen
Spelling
Begrijpend
lezen
Luisteren
PI dictee
Oktober
januari
april
DMT kaart 1-23
DMT kaart 1-2-3
DMT kaart 1-23
AVI
AVI
Cito M4
eind
mei-juni
DMT
kaart 12-3
AVI
Cito E4
Cito M4
Cito M4
Aanpak van lees- en spellingproblemen in groep 4
In de eerste maanden van het schooljaar hebben sommige leerlingen nog moeite met het
goed benoemen van bepaalde letters. De extra begeleiding zal dan gericht worden op het
goed kunnen verklanken en schrijven van deze ‘lastige’ letters. Leerlingen met een beperkte
leesvaardigheid hebben moeite om accuraat en/of vlot te lezen. De leerkracht plant extra
oefenmomenten in, waarbij er aandacht wordt geschonken aan nauwkeurig lezen, woord
lezen en vervolgens tekst lezen. Er kan gebruik gemaakt worden van aanvullende materialen
uit de leesmethode. Als het uitbreiden van instructie- en oefentijd niet voldoende is, omdat
de leerling een zwakke score haalt, of zich onvoldoende ontwikkelt, moet de leertijd worden
uitgebreid. Naast het volgen van het groepsaanbod wordt de leerling, in een klein groepje of
individueel, intensief begeleid (zorgniveau 2). Er wordt gebruik gemaakt van een
interventieprogramma, zoals het Ralfi-lezen of Connect.
Signaleren van lees- en spellingachterstanden in groep 5 t/m 8
In de groepen 5 t/m 8 blijft aandacht voor lezen en spellen nodig en daarvoor bieden wij
goed onderwijs. Voor de kinderen met een lees- en/of spellingachterstand is een
intensivering van het onderwijs nodig (zorgniveau 2).De voortgang bij het lezen en spellen
wordt systematisch gevolgd. Eventuele achterstanden kunnen zo tijdig worden opgemerkt
en er kunnen interventies worden gedaan.
19
Toetsen voor groep 5 t/m 8
September
Woorden
lezen
Tekst lezen
Spelling
Begrijpend
lezen
Luisteren
PI dictee
Oktober
januari
april
DMT kaart 1-23
AVI
DMT kaart 3
DMT kaart 1-23
AVI
Cito M 5-6-7-8
eind
mei-juni
DMT
kaart 3
AVI
Cito E 56-7
Cito M 5-6-7-8
Cito M 5-6-7-8
Aanpak van lees- en spellingproblemen in groep 5 t/m 8
Vanaf groep 4 tot en met 8 zetten we bij leerlingen die sterk uitvallen de remediërende
programma’s connect (klanken& letters, woordherkenning, vloeiend lezen) en Ralfi (herhaald
(voor)lezen) in. Het educatieve webbased programma Gynzy wordt daarnaast ingezet om
het leestempo te verhogen (letters, woorden en zinnen flitsen).
Voor toetsing maken we gebruik van alle signaleringsmomenten, zoals ze beschreven staan
in de dyslexieprotocollen. In alle groepen bieden we de kinderen de methodiek van "Zo leer
je kinderen lezen en spellen". Dit is een preventieve instructiemethodiek ontwikkeld door
orthopedagoog José Schraven. Deze methodiek biedt een denkkader voor technisch lezen
en spellen. Oefeningen die in de praktijk effectief bleken te werken zijn bij elkaar gezet in één
methodiek. In de orthotheek staan diverse materialen die ingezet kunnen worden om de
technische leesvaardigheid te vergroten. Op het gebied van taal en spelling werken wij
vanaf groep 4 met de methode Taal in Beeld en Spelling in Beeld.
Wij werken met de volgende toetsen op de lees- en spellingvaardigheid te meten:








AVI (2009)
DMT (2009)
LOVS spelling
Toetspakket beginnende geletterdheid (Aernoutse)
Signaleringslijsten dyslexieprotocol groep 1-2-3-4
Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen (Struijksma & van der Leij).
PI-dictee
DST (dyslexie screeningstest)
De DST-nl is een snelle screening van mogelijke dyslexie. Deze test leidt niet tot een
dyslexieverklaring, maar geeft aan hoe groot de kans is dat het kind dyslectisch is. De
resultaten van de screening kunnen op school ingezet worden voor het opstellen van
een gericht hulpplan. Volgt uit de screening dat de kans op dyslexie groot is en is een
dyslexieverklaring gewenst, dan zal de volgende stap onderzoek door een
psycholoog of orthopedagoog zijn.
Het bieden van extra begeleiding vraagt om een goede organisatie van het onderwijs. We
maken gebruik van een instructietafel. Hierdoor wordt het mogelijk om extra
20
instructiemomenten binnen de groep te organiseren. In het weekrooster worden vaste
momenten gepland waarop extra begeleiding door de leerkracht kan worden ingezet.
Als het uitbreiden van instructie- en oefentijd niet voldoende is, omdat de leerling een
zwakke score haalt, of zich onvoldoende ontwikkelt, moet de leertijd nog verder worden
uitgebreid (zorgniveau 2). Er wordt gebruik gemaakt van een interventieprogramma zoals
Ralfi-lezen of Connect.
Om zo goed mogelijk af te kunnen stemmen op de onderwijsbehoeften van de leerling, kan
er daarnaast worden gewerkt met compenserende middelen zoals digitale toetsing,
voorlezen, een daisyspeler, pre-teaching van vakken als wereldoriëntatie en meer tijd voor
toetsen/taken.
Vergoeding diagnose en behandeling van dyslexie
Sinds 1 januari 2009 is de vergoeding voor diagnostiek en behandeling van ernstige,
enkelvoudige dyslexie in het basispakket van de zorgverzekering opgenomen. Het woord
‘enkelvoudig’ wil zeggen dat er geen sprake mag zijn van bijkomende stoornissen, zoals
bijvoorbeeld AD(H)D. Vanaf 2010 konden ouders aanspraak maken op de vergoeding, als
de dyslexiezorg vóór de tiende verjaardag van hun kind was. Elk kalenderjaar is de
leeftijdsgrens met een jaar opgetrokken en vanaf 2013 kunnen alle kinderen in het primair
onderwijs van zeven jaar en ouder in aanmerking komen voor vergoeding van
dyslexiezorg (zie: Stapsgewijze uitbreiding vergoedingsregeling dyslexie*).
Om te voorkomen dat alle kinderen met leesproblemen worden aangemeld voor een
dyslexieonderzoek, heeft de school de functie van poortwachter. De basisschool stelt een
leerlingendossier* samen, om het vermoeden van ernstige dyslexie bij een leerling te
onderbouwen. Dit dossier bevat een overzicht van V-scores* op lees- en spellingtoetsen en
een beschrijving van de geboden hulp op school.
Er zijn vijf mogelijkheden voor vergoeding van dyslexiezorg:
 via de zorgverzekering, mits er sprake is van ernstige, enkelvoudige dyslexie
Als uw kind niet voldoet aan de hierboven genoemde criteria is vergoeding ook
mogelijk:
 via de GGZ
 via een aanvullende verzekering voor psychologische hulp
 via belastingaftrek
 via de gemeente
1.
Vergoeding via de zorgverzekering
Kinderen bij wie intensieve begeleiding op school onvoldoende helpt, hebben een verwijzing
naar de zorg nodig. Als ouder meldt u uw kind aan bij een dyslexiebehandelaar, die
beoordeelt of in het leerlingendossier het vermoeden van ernstige dyslexie door de school
voldoende is onderbouwd, om tot onderzoek over te gaan. Toont het diagnostisch
onderzoek aan dat er bij nader inzien geen sprake is van ernstige dyslexie, dan worden de
kosten van het onderzoek niettemin vergoed door uw verzekering.
Contact met verzekeraar
Het is raadzaam om van tevoren te informeren bij uw verzekering, met welke behandelaars
zij een contract hebben afgesloten. Kiest u een behandelaar die geen contract heeft, dan
kunt u eventueel in aanmerking komen voor restitutie van (een deel van) de kosten die u
eerst zelf hebt betaald. Soms heeft u eerst toestemming nodig van uw verzekeraar om aan
het traject van diagnostisch onderzoek en behandeling te kunnen beginnen.
21
Het is een vereiste dat alle behandelaars van 1 januari 2010 werken met het DBC-systeem.
Om de kwaliteit te waarborgen, zijn er twee instituten opgericht: het Kwaliteitsinstituut
Dyslexie (KD) en het Nationaal Referentiecentrum Dyslexie (NRD).
2.
Via de GGZ
Voor kinderen waarbij sprake is meerdere tegelijk bij dyslexie voorkomende problemen (comorbiditeit), bestaat er een mogelijkheid leesbegeleiding te krijgen via de behandeling in
de GGZ. De deskundigen binnen de GGZ missen echter vaak de expertise om dyslexie te
kunnen diagnosticeren en te behandelen. Een uitzondering vormen de Pedologische
Instituten zoals Herlaarhof in Vught.
3.
Via een aanvullende verzekering voor psychologische hulp
Een dyslexieonderzoek kan ook onderdeel zijn van een psychologisch onderzoek. In dit geval
kan een deel van de kosten van het psychologisch onderzoek (tot maximaal 500 euro)
worden vergoed. Het onderzoek moet benoemd worden als ‘een test in verband met
leerproblemen’, waarvoor u eerst bij de huisarts een verwijzing moet vragen.
4.
Via belastingaftrek
Komt uw kind niet in aanmerking voor bovengenoemde vergoeding van diagnose en
behandeling, dan kunt u proberen de kosten van dyslexie als bijzondere uitgaven af te
trekken van de belasting. Kijk hiervoor bij Belastingaftrek van kosten dyslexie*.
5.
Via de gemeente
Kunt u de kosten met uw inkomen niet dragen, dan kunt u bij de gemeente een beroep
doen op de Bijzondere bijstand*.
Regelhulp
Regelhulp geeft een overzicht van zorg-, hulp- en financiële ondersteuning van verschillende
organisaties zoals de gemeente, het CIZ, UWV en UWV WERK- bedrijf. Kijk voor meer
informatie op: www.regelhulp.nl. Voor scholen staat op de website van het Masterplan de
meest actuele informatie rond de vergoedingsregeling: www.masterplandyslexie.nl > klik op
Vergoedingsregeling.
Compensatie voor dyslectische kinderen
Kinderen die een dyslexieverklaring hebben, kunnen gebruik maken van de Cito-toets
begrijpend luisteren i.p.v. begrijpend lezen. Daarnaast kunnen middelen als bijvoorbeeld
extra tijd bij het toetsen, het gebruik van auditieve ondersteuning en vergrote versies worden
ingezet. Natuurlijk kunnen er ook altijd extra afspraken gemaakt zijn bij een individueel kind
i.v.m. een opgesteld ontwikkelingsplan.
* Deze informatie is te vinden op de website www.steunpuntdyslexie.nl
22
2.4.5 Doorgaande lijn groep 2-3
De eerste grote overgang in het onderwijs is die van groep 2 naar groep 3. Het verbeteren
van de doorlopende leerlijn verkleint de stap van groep 2 naar groep 3. Niet een datum of
de leeftijd van het kind, maar alleen de ontwikkeling van het kind bepalen of het kind
overgaat. Van overheidswege is er geen enkele richtlijn of wat dan ook met betrekking tot
de keuze die scholen hierin maken. Scholen moeten hun beslissing over overgaan
onderbouwen, maar ‘een onderbouwde plaatsingsbeslissing is niet gebaseerd op de datum
waarop het kind jarig is en voor het eerst naar school gaat en ook niet op een teldatum. Van
het “officieel aanmerken als zittenblijver” van kinderen is in de leerjaren 1 en 2 geen sprake.
Volgens de Onderwijsinspectie heeft de school wel iets uit te leggen als een herfstkleuter na
de zomervakantie (weer) in groep 1 komt. ‘Voor leerlingen die langer dan een half jaar in
groep 1 verblijven, is in de geest van de wet meer onderbouwing nodig voor het herhalen
van meer dan de helft van het onderwijsaanbod voor groep 1. Kinderen die langer kleuteren,
hebben volgens de inspectie speciale aandacht nodig. Het is aan de school hoe ze dit
verantwoordt. De Onderwijsinspectie spreekt scholen niet aan op individuele gevallen. Wel
gaat ze met scholen in gesprek waar meer dan 12 procent van de kleuters vóór groep 3
vertraging oploopt. In dat geval wordt het beleid van de school tegen het licht gehouden:
welke afwegingen maakt een school met betrekking tot de overgang naar een volgend
leerjaar?
Door het systematischer meten van de ontwikkeling van kinderen, het gerichter werken met
leerdoelen in de kleutergroepen en door brede inzet van materialen en bronnen is daarbij de
voorbereiding op groep 3 de laatste jaren verbeterd. Op De Masten wordt gewerkt met een
protocol overgang groep 2-3. Bij het besluit een leerling door te laten stromen naar de
volgende groep spelen de sociaal- emotionele ontwikkeling, de werkhouding en de
cognitieve ontwikkeling een belangrijke rol, gebaseerd op toetsen en observaties. Bij twijfel
laten wij een leerling doorstromen en passen wij de leeromgeving aan voor het kind. In het
algemeen is doubleren alleen zinvol als:
 Besluit tot doublure zeer zorgvuldig is genomen. In overleg met de intern
begeleider, ouders en eventueel een externe consulent.
 Bepaalde achterstanden aangepakt en met ‘aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid’ weggewerkt kunnen worden.
 Het kind niet toe is aan het uitvoeren van een groot aantal klassikale activiteiten.
 Het kind niet de juiste houding en instelling heeft om werkopdrachten uit te voeren.
Indien een kind 'doubleert' zal er een individueel handelingsplan opgesteld worden waarin
de school concrete didactische en pedagogische stappen beschrijft voor de extra tijd in
groep 1-2.
23
3.
Extra ondersteuning: ondersteuningsarrangementen voor
leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften
Extra ondersteuning wordt omschreven in termen van ‘arrangementen’ die al dan niet
structureel onderdeel uitmaken van het onderwijsaanbod van de school. Een arrangement
bestaat uit meerdere onderdelen. Het gaat om expertise, aandacht en tijd, voorzieningen,
mogelijkheden van het gebouw en samenwerking. De extra ondersteuning geeft de
mogelijkheden van de school weer die de afgesproken basisondersteuning overstijgen. De
extra ondersteuning wordt georganiseerd in de vorm van arrangementen. Deze
arrangementen kunnen licht en kortdurend van aard zijn, of zwaar en langdurig. De
arrangementen worden door de school gerealiseerd al dan niet met behulp van middelen,
menskracht of expertise van buiten de school. Een arrangement kan bestaan uit vijf
aspecten:
1.
de aanwezige deskundigheid binnen het team
2.
de aandacht en tijd die het team kan vrijmaken voor een leerling
3.
de protocollen, aanpakken, programma’s, methodieken en materialen die de school
heeft
4.
de mogelijkheden van het schoolgebouw
5.
de samenwerkingsrelaties met ouders en onderwijs- en ketenpartners
Op De Masten zijn wij van mening, dat we voor heel veel kinderen een goede school zijn. We
streven er naar de ondersteuning voor de leerlingen, waaronder mogelijk ook leerlingen met
een beperking, op een verantwoorde wijze gestalte te geven. In principe zijn alle leerlingen
welkom op onze school. Helaas kan het echter voorkomen dat een kind een bepaald soort
ondersteuning of voorziening nodig heeft, waarvan wij vinden dat wij die niet, of
onvoldoende kunnen bieden. In dat geval zullen we zorgvuldig afwegen wat goed is voor
het kind en wat wij wel en niet kunnen waarmaken. Het is heel belangrijk dat wij vooraf een
goed beeld krijgen van het kind (zie hiervoor de aanmeldingsprocedure van De Meierij). De
volgende indeling op leerlingkenmerken hanteren we waarbinnen de
ondersteuningsmogelijkheden van de school worden geformuleerd:
 Leer- en ontwikkelingsondersteuning
 Fysiek medische ondersteuning
 Sociaal-emotioneel en gedragsondersteuning
 Ondersteuning in de thuissituatie
Hieronder wordt beschreven welke extra mogelijkheden we op dit moment hebben.
3.1. Leer- en ontwikkelingsondersteuning
Onder kinderen die behoefte hebben aan leer- en ontwikkelingsondersteuning, verstaan we
kinderen die bijvoorbeeld lage, of juist hoge capaciteiten hebben, kinderen met dyslexie of
dyscalculie, of kinderen met een taalstoornis .
Wat betreft de kinderen met lage capaciteiten werken we met ontwikkelingsperspectief en
eigen leerlijnen. Samen met de IB-er, eventueel in overleg met de orthopedagoog vanuit de
wijk, stelt de leerkracht het ontwikkelingsperspectief op. Aandachtspunt hierbij is het goed
evalueren van deze leerlijn en het voortzetten ervan bij de overgang naar een volgende
groep. Het welbevinden en de leerontwikkeling van deze kinderen wordt nauwgezet
gevolgd, om te kijken of het werken met een eigen leerlijn de beste optie blijft. Dit wordt met
ouders gecommuniceerd. Voor de leerkracht is echter maar een beperkt aantal kinderen
24
met een eigen leerlijn in een klas werkbaar. Voor het werken met een eigen leerlijn/
ontwikkelingsperspectief volgen we de stappen van het protocol ontwikkelingsperspectief
(zie punt 3.2)
Voor kinderen met hoge capaciteiten hebben we een protocol voor (hoog)begaafde
kinderen. We werken vooral vanuit het compacten (indikken van leerstof) en met verrijkingsen verdiepingswerk. Hierbij worden materialen vanuit de methode en de orthotheek ingezet.
In schooljaar 2014-2015 wordt gestart met een hoogbegaafdheidsgroep. Zie punt 3.3 voor
meer toelichting op onderwijsbehoeften op meer- en hoogbegaafdheid.
Voor kinderen met dyslexie volgen we het protocol dyslexie, dat eerder in dit plan
beschreven staat. Vanuit de verzekering kunnen ouders samen met de school op een
bepaald moment een onderzoek via de verzekering aanvragen. Mocht er dan bij een kind
enkelvoudige dyslexie worden geconstateerd, dan is er de mogelijkheid om vanuit de
verzekering een behandeling te krijgen door een dyslexiebehandelaar. Deze behandeling
kan op school plaatsvinden; de dyslexiespecialist komt dan naar de school toe. Er wordt dan
wel verwacht dat dit kind zowel thuis als op school nog extra oefening krijgt in het leesproces.
3.1.1 Eigen leerlijn/ontwikkelingsperspectief
Als we ons onderwijs goed willen afstemmen op de behoeften van kinderen, kan het
voorkomen dat het onderwijs dat we in de groepen aanbieden onvoldoende toereikend is
voor een leerling. Om kinderen dan toch binnen onze school te helpen, kunnen we een kind
een eigen leerlijn laten volgen. Kinderen kunnen hierbij voor een aantal vakken, of over de
gehele lijn, de einddoelen voor groep 8 niet halen. Deze kinderen stromen uit naar een
voortgezet onderwijs met LWOO of praktijkonderwijs. Ten eerste wordt er door de IB-er in
samenwerking met de groepsleerkracht een ontwikkelingsperspectief opgesteld. Hierin staat
beschreven welke verwachte (tussen)doelen, leerrendementen en uitstroomniveau het kind
zal behalen. De Cito-gegevens kunnen hierin meegenomen worden. De orthopedagoog
wordt gevraagd mee te kijken naar de leerrendementen en gestelde doelen. Hierna wordt in
de individuele leerlijn de invulling van de leerinhoud omschreven. De tussendoelen worden
twee keer per jaar geëvalueerd (in de periode van de groepsbesprekingen) en bijgesteld.
Ouders worden vanaf het begin betrokken bij dit proces en er wordt ouders gevraagd dit
OPP te ondertekenen. Pas vanaf groep 5 kan overgegaan worden op een OPP/eigen leerlijn.
Alle volgende criteria worden meegenomen in het ondersteuningsteam bij een overgang
naar een eigen leerlijn zijn:
 Er is sprake van een stagnatie in de ontwikkeling van een leerling
 Er is een achterstand van een jaar of meer vastgesteld door middel van
methodegebonden toetsen en genormeerde toetsen, op één of meerdere
leergebieden (lezen, rekenen, taal, spellen, schrijven). (Een leerling behaald
maximaal het eindniveau van groep 7)
 Het verwachte uitstroomniveau is LWOO, VSO of Praktijkonderwijs
 Er is gedurende de periode van ten minste één jaar geprobeerd het niveau van
de betreffende leerling op het groepsgemiddelde te krijgen en dit is aantoonbaar
vastgelegd in handelingsplannen
 De leermogelijkheden zijn door de school in kaart gebracht of er heeft een
capaciteitenonderzoek plaatsgevonden door een erkend orthopedagoog, of
psycholoog die gespecialiseerd is in leerstoornissen
25
De betreffende leerling ervaart problemen op sociaal-emotioneel gebied als
gevolg van de stagnaties van het leerproces, vastgesteld door afname
welbevindingsvragenlijst
 De ouders zijn op de hoogte gebracht door middel van oudergesprekken en
gaan akkoord met het te volgen traject en de lagere uitstroom aan het eind van
de basisschoolperiode en zij ondertekenen hiervoor ‘het ontwikkelingsplan
individuele leerlijn’ voor akkoord.
Als kinderen overgaan op een eigen leerlijn gebruiken we daarvoor het formulier
‘Ontwikkelingsperspectief ‘ van ons samenwerkingsverband De Meierij.
Het kan binnen de reguliere methode voorkomen dat een leerling voor een bepaald vak op
een ander niveau werkt. De leerling kan dan met een andere groep dit vak volgen. Dit kan
zowel een groep hoger, als een groep lager zijn. Ook dit wordt met de ouders besproken en
overlegd.

3.1.2
Hoogbegaafdheid
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat hoogbegaafde kinderen een andere
onderwijsbehoefte hebben dan gemiddeld begaafde kinderen. Het vergt een extra
inspanning van de school om te zorgen dat onderwijs aansluit bij de behoefte en de
capaciteiten van een hoogbegaafde leerling. Passend onderwijs aan hoogbegaafde
leerlingen vergt van de leerkracht drie zaken. In de eerste plaats moet de leerkracht in staat
zijn te herkennen welke leerlingen in de groep (hoog)begaafd zijn. In de tweede plaats
vereist het dat de leerkracht in staat is om de leerling cognitief uit te dagen. In de derde
plaats vraagt het kennis over effectieve begeleidingsstrategieën. Voor het herkennen en in
kaart brengen van de sterke en zwakke kanten van hoogbegaafde leerlingen, kunnen
leerkrachten gebruiken maken van een protocol voor signalering en diagnostiek. In het
protocol hoogbegaafdheid zijn een aantal observatielijsten opgenomen uit Sibel 3, waarmee
de leerkracht en intern begeleider kunnen vaststellen of het waarschijnlijk lijkt dat de leerling
tot prestaties op hoogbegaafd niveau zou kunnen komen en in hoeverre de leerling
dientengevolge behoefte heeft aan een aangepaste begeleiding. Kerndoel is niet om vast
te stellen hoe slim de leerling is, maar hoe de leerling slim is.
Een goed leerstofpakket voor hoogbegaafde kinderen werkt volgens het principe van
compacten en verrijken. Compacten is het indikken van de reguliere leerstof zonder dat er
kennishiaten ontstaan. Verrijken is het vervangende leerstofpakket. Verrijkingsstof is dus nooit
extra stof, het is andere stof. Daarbij blijft de leerkracht eindverantwoordelijk voor het
leerstofaanbod. Het kan niet zo zijn dat de leerling volkomen wordt losgelaten in zijn
ontwikkeling en alleen maar ‘gevolgd wordt´. Sleutelbegrippen van het actieve leren zijn
gedeelde zeggenschap en aansluiten op de belevingswereld van het kind in een veilige
omgeving. De leerling leert werken in een omgeving van ‘vrijheid in gebondenheid´.
Leerlingen die in hun eigen groep dagelijks met verrijkingstaken of aanpassingen werken,
maar toch behoefte hebben aan nog meer uitdaging, kunnen eenmaal per week(mits
voldaan aan de signaleringscriteria in het protocol hoogbegaafdheid) deelnemen aan de
kangoeroegroep. Deelnemer zijn in de kangoeroegroep betekent niet dat het onderwijs na
de tijd in deze groep ophoudt. Ook in de eigen groep krijgt dit een vervolg. De rest van de
week zijn de leerlingen gewoon in hun eigen groep en staan de kangoeroegroep
opdrachten op de weektaak. Ze werken verder –in een aangepast programma- met de
groep mee. In alle groepen is voldoende uitdagend materiaal aanwezig.
26
3.2
Fysiek medische ondersteuning
Passend onderwijs voor leerlingen met een fysieke beperking of een chronische ziekte gaat
over het zorgen voor een toegankelijke school, aangepast materiaal, leraren met kennis van
de effecten van de beperkingen en soms medische zorg. Iedere leerling is anders, en iedere
beperking of chronische ziekte is anders. Er zijn geen kant-en-klare oplossingen, en vaak is het
zo dat er voor kinderen met een lichamelijke handicap of een chronische ziekte nauw
contact is tussen ouders en school voor de afstemming van zorg en onderwijs.
In het algemeen kan men een drietal verschillende situaties onderscheiden, als het gaat over
medische handelingen :
 een kind wordt ziek op school
 ouders/verzorgers vragen om het verstrekken van medicijnen aan de leerling op
school
 ten behoeve van een leerling zijn medische handelingen nodig in het kader van de
wet-BIG (Beroepen Individuele Gezondheidszorg). Denk aan sondevoeding, het
toedienen van een injectie of het meten van de bloedsuikerspiegel bij suikerpatiënten
door middel van een vingerprikje.
Leraren zijn niet bevoegd om medische handelingen te verrichten. Een school en/of leraar
kan niet verplicht worden gesteld om medische handelingen in het kader van de wet-BIG te
verrichten.
De Masten ligt voor een deel op de begane grond en is met een rolstoel goed begaanbaar.
De tweede verdieping is met de lift te bereiken en ook die verdieping is met een rolstoel
goed begaanbaar. Er is een invalidentoilet aanwezig. Wij hebben echter geen extra
personeel dat met kinderen naar het toilet kan gaan.
Een leerling met een visuele en/of auditieve beperking die naar een gewone school gaat,
groeit op tussen de leeftijdgenootjes. Het kind zit op dezelfde school als de broertjes en/of
zusjes en kan in de eigen woonomgeving een vriendenkring opbouwen. Om goed te kunnen
meekomen op school, hebben deze leerlingen speciale aandacht nodig. Het is noodzakelijk
dat De Masten in staat is om de leerling die aandacht te geven. De onderwijsbehoeften van
de leerling en de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht zijn richtinggevend voor de
begeleidingsmogelijkheden van De Masten. Leerkrachten hoeven het niet alleen te doen. Ze
worden ondersteund door ambulante onderwijskundige begeleiders. Dit zijn leerkrachten die
het kind en de school vanuit het speciaal onderwijs begeleiden. De begeleider komt
regelmatig op school. Hij/zij heeft intensief contact met de leerling, de leerkrachten en de
ouders.
Voor veel slechtziende en slechthorende kinderen is het fijn om dicht bij huis naar school te
gaan. Maar het kan ook lastig zijn voor het kind om zich staande te houden. Gelukkig is er
vaak goede begeleiding of kan het kind hulpmiddelen inzetten om mee te komen in het
reguliere onderwijs. Hulpmiddelen waar De Masten mee bekend is:
 solo apparatuur
 bordversterker
 verstelbare tafel
 individueel scherm
 leesloep
27
3.3
Sociaal-emotioneel en gedragsondersteuning
Kinderen ontwikkelen zich het beste binnen een positief school klimaat en een goede sfeer in
de klas. Sociaal competent gedrag bestaat niet uit losse vaardigheden, het zijn sociale,
emotionele en cognitieve elementen die onderling met elkaar verbonden zijn. Op De
Masten richten we ons met name op de volgende vaardigheden:
Zelfsturing/autonomie
Kinderen zijn van nature nieuwsgierig en willen dingen uitzoeken, proberen en ervaren.
Zelfstandig keuzes maken en beslissingen nemen en dus zelf doen en leren! Activiteiten
waarbij ze veel gestuurd worden door volwassenen en waarbij weinig ruimte is voor eigen
inbreng, dammen die nieuwsgierigheid in en zorgen voor frustratie. Sturing in bepaalde mate
vanuit volwassenen (leidsters/leerkrachten/ouders) zorgt voor een veilige basis, maar als deze
sturing constant plaatsvindt, worden kinderen niet voorbereid op autonomie of zelfsturing.
Het beschikken over zelfsturing houdt in dat kinderen in staat zijn hun eigen gedrag te sturen;
ze zijn dus eigenaar over hun eigen gedrag. Daarbij moeten we denken aan vaardigheden
zoals geconcentreerd werken, plannen van en reflecteren op je werk, keuzes maken,
problemen oplossen, flexibel van taak/rol kunnen wisselen, samenwerken met andere
kinderen en het onderdrukken van irrelevante impulsen. Het blijkt dat het ontwikkelen en
stimuleren van een goede zelfsturing bij jonge kinderen een stevig fundament vormt voor het
leervermogen.
Communiceren
Duidelijke communicatie is niet (alleen) afhankelijk van een goed taalgebruik, maar ook van
andere communicatieve vaardigheden en kennis van kinderen. Daarbij kan men denken
aan respect tonen voor de ander, jezelf presenteren, je inleven in een ander, aardig zijn voor
een ander, de dialoog aangaan, anderen helpen, je gedrag op de situatie afstemmen en
omgaan met sociale spanningen. Conflicten kunnen dus ontstaan doordat niet iedereen
exact dezelfde gedachten en behoeften heeft . Kinderen zullen meemaken dat hun eigen
belangen soms in conflict komen met die van een ander. Misvattingen tijdens de
communicatie tussen mensen horen erbij en daar moet je mee leren omgaan, bijvoorbeeld
door bepaalde situaties te vermijden of de dialoog aangaan en het conflict op te lossen. Dit
vraagt van een kind dat het naast zijn eigen gevoelens en belangen ook die van de ander in
beschouwing neemt.
Samenwerken
Leren komt met name tot stand door interactie met de omgeving. Kinderen kunnen leren
van ontwikkelingsgelijken (symmetrische interactie), maar ook van oudere kinderen en
volwassen met een kennisvoorsprong (asymmetrische interactie). Het leereffect wordt
veroorzaakt doordat kinderen in interactie met elkaar hun eigen mening verwoorden en
coördineren, deze vergelijken met die van anderen en gezamenlijk tot nieuwe standpunten
komen, bijvoorbeeld middels discussiëren. Kinderen die goed kunnen samenwerken, tonen
o.a. betere toetsresultaten en zijn sociaal gezien ook meer gewaardeerd door anderen.
Adequaat samenwerken houdt in dat kinderen communicatief en oplossingsgericht
handelen. Dat betekent dat ze kennis en vaardigheden ontwikkelen gerelateerd aan het
uitvoeren van taken, waarbij het met name gaat om sterke communicatieve vaardigheden
maar cognitieve aspecten, bijvoorbeeld inzet en motivatie. Te denken valt aan
vaardigheden zoals plannen en organiseren, je aan de regels, houden, overleggen en
afspraken maken, omgaan met culturele en maatschappelijke verschillen, samenspelen en
samenwerken, oplossingen zoeken en omgaan met ruzie conflicten oplossen.
28
Deze vaardigheden op het gebied van sociale competenties sluiten aan op de kerndoelen
in het domein 'Oriëntatie op jezelf en de wereld' (kerndoel 34, 35 en 37). Tot dit domein
behoren doelen als respectvol omgaan met andere mensen en conflicten op te lossen. Deze
kerndoelen en vaardigheden komen expliciet aan bod in het thematisch werken op de
middagen. Daarnaast maken we op De Masten gebruik van ondersteuningsprogramma's
zoals:
 meidenvenijn
 weerbaarheidstraining Wish
 sociaal emotionele methode: 'goed gedaan!'
Leerkrachten hebben een rol bij het signaleren en herkennen problemen in de sociaalemotionele ontwikkeling of beginnende psychische problematiek bij de leerlingen.
Daarnaast is het belangrijk dat een school beschikt over een goed functionerende
zorgstructuur. Door groeps- en leerlingbesprekingen en observaties met 'Kijk' in groep 1-2 en
Viseon in groep 3-8 wordt de sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen gevolgd. Met
name kwetsbare kinderen dienen hierin extra aandacht te krijgen. Indien er signalen naar
voren komen zullen deze besproken kunnen worden met de IB-er, het zorgadviesteam en/of
het samenwerkingsverband.
Binnen het kleine team is er door de jaren heen veel expertise op verschillende gebieden,
opgedaan door ervaring of cursussen. Er is niet gekozen voor aparte deskundigen. Kennis en
expertise die in de school o.a. aanwezig zijn:
 verrijkingsonderwijs
 sociale vaardigheden (waaronder WISH,Fides en Meidenvenijn)
 handelingsgericht werken
 begeleiding m.b.v. videobeelden
 kinderen met visuele beperking
 kinderen met auditieve beperking
 kindkenmerken zoals ADHD, autisme, NLD
 leerproblemen
Als De Masten andere deskundigheid nodig heeft, dan wordt de hulpvraag bij het
samenwerkingsverband of andere scholen binnen het samenwerkingsverband gesteld.
3.4
Ondersteuning in de thuissituatie
De Masten heeft een structuur waarin zorg en begeleiding voor leerlingen ingezet kan
worden, zowel zorg vanuit het onderwijs zelf of vanuit het speciaal onderwijs, maar ook van
partners uit de lokale zorg of de jeugdzorg. In de zorg in en om de school is de leerkracht in
de klas de basis; hij/zij heeft intensief contact met het kind en meestal ook met de ouders. De
leerkracht signaleert en intervenieert. Indien nodig kan de leerkracht anderen inschakelen
voor advies of handelingsplanning, zoals collega-leerkrachten, de intern begeleider, de
(preventief) ambulant begeleider, de schoolmaatschappelijk werker, de
jeugdverpleegkundige of de jeugdarts. Het zorgteam is op school de plaats waar deze
experts elkaar ontmoeten. Daar bespreken zij gezamenlijk de signalen van de leerkracht en
stellen een aanpak vast. Voor complexere problematiek kan De Masten beschikken over een
bovenschools ondersteuningsteam. Vanuit die teams kunnen zo nodig extra begeleiding,
onderwijszorg en hulpverlening ingezet worden voor de leerling, de ouders en de leerkracht.
Dat is ook de aangewezen plaats om de signalen van kindermishandeling te beoordelen, te
wegen en te beslissen welke stappen gezet moeten worden. Deze zorgroute biedt directe
29
aanknopingspunten voor het uitvoeren van de meldcode huiselijk geweld en
kindermishandeling.
3.4.1 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
De meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (HG&K) heeft betrekking op alle
vormen van geweld in de huiselijke situatie, zoals mishandeling, seksueel geweld e.d. De
meldcode heeft tot doel kinderen, die te maken hebben met een vorm van geweld of
mishandeling, eerder passende hulp te bieden, zodat een einde komt aan de (bedreigende)
situatie. Hiertoe biedt de meldcode stappen en handvatten aan professionals voor
signalering en het verder handelen bij (vermoedens van) huiselijk geweld en
kindermishandeling. De doelgroepen zijn zowel slachtoffers, getuigen als (vermoedelijke)
daders. De meldcode legt de beslissing, om vermoedens van huiselijk geweld en
kindermishandeling al dan niet te melden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
(AMK) of Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG), bewust bij de professional. In het primair onderwijs
maakt de school die afweging bij voorkeur samen met de partners in zorgteam en ZAT.
Overleg met ouders hoort bij élke stap in het zorgtraject. Als de school zorgen heeft om de
ontwikkeling van het kind, bespreekt zij dit met de ouders. Wat de achterliggende oorzaak is
van signalen, is lang niet altijd meteen duidelijk: veel signalen kúnnen wijzen op
kindermishandeling, maar ook te maken hebben met andere dingen. Als de school met
ouders in gesprek gaat over de signalen en de thuissituatie en als zij met elkaar informatie
uitwisselen over de ontwikkeling van het kind, dan draagt dat bij aan verheldering,
ontkrachting of bevestiging van zorgen. Later gaat het gesprek met ouders over te zetten
vervolgstappen en –acties.
Stap 1: Signaleren
Signaleren van belemmeringen in de ontwikkeling van een kind en dit met ouders bespreken
vormt een belangrijk onderdeel van de beroepshouding van leerkrachten en intern
begeleiders. Deze beroepshouding wordt in elk contact met de leerling en de ouders
verondersteld. Aan het in kaart brengen van de signalen gaat vaak een ‘niet pluis’ gevoel
vooraf. De waargenomen signalen en eventueel van ouders verkregen informatie vormen de
basis voor verdere actie.
Stap 2: Collegiale consultatie
De leerkracht bespreekt de waargenomen signalen met collega’s en/of de intern
begeleider. Dat kan de leerkracht zijn waarbij de leerling het jaar daarvoor in de klas heeft
gezeten, of de leerkracht van een broertje of zusje. De IB’er kan zo nodig de
jeugdverpleegkundige, jeugdarts of schoolmaatschappelijk werker consulteren. Ook kan de
IB’er bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (anoniem) advies vragen bij
het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
Stap 3 en 4: Weging en risicotaxatie in het multidisciplinair zorgteam en/of ZAT
De volgende stap is de signalen, het ingewonnen advies bij collega’s en de informatie uit het
gesprek met de ouders te bespreken in het zorgteam (op school) of het bovenschoolse ZAT.
De aard en de ernst van de signalen en het risico op kindermishandeling of huiselijk geweld
worden daarin multidisciplinair afgewogen. De expertise van de partners wordt gebundeld
en optimaal benut. Vervolgens wordt er een afgestemde aanpak vastgesteld en uitgevoerd,
gericht op ondersteuning van het kind, de ouders en de leerkracht.
30
Stap 5: Beslissen: Hulp bieden en handelingsgerichte adviezen voor de leerkracht
Het zorgteam of het ZAT organiseert de noodzakelijke hulp en geeft handelingsadviezen aan
de leer- kracht. Daarnaast wordt er overlegd óf en wie er een melding doet bij het AMK. Met
het AMK wordt besproken wat het zorgteam of het ZAT na de melding, binnen de grenzen
van de gebruikelijke werkzaamheden, zelf nog kan doen om de leerling en zijn gezinsleden
tegen het risico op huiselijk geweld of op mishandeling te beschermen. In het zorgteam/ZAT is
afgesproken wie de ouders informeert over de uitkomsten van de bespreking en de
eventuele melding bij het AMK.
Stap 6: Volgen
Wanneer vanuit het zorgteam of ZAT hulp wordt geboden is in het team afgesproken wie de
zorg coördineert. Het zorgteam/ZAT volgt de effecten van deze hulp en stelt de aanpak zo
nodig bij. Tenslotte wordt er nazorg geboden en wordt de aanpak geëvalueerd.
31
4.
Speciaal onderwijs
Scholen voor speciaal onderwijs (so) zijn bedoeld voor lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk
gehandicapte kinderen en voor kinderen met psychiatrische of gedragsproblemen. Voor
deze groep kinderen zijn er tien soorten scholen, die in vier clusters onderverdeeld zijn:
 cluster 1: scholen voor blinde of slechtziende kinderen (visueel gehandicapte
kinderen)
 cluster 2: scholen voor dove kinderen, slechthorende kinderen, kinderen met ernstige
spraakmoeilijkheden en kinderen met communicatieve problemen
 cluster 3: scholen voor kinderen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen,
zeer moeilijk lerende kinderen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke
handicap, kinderen met epilepsie en meervoudig gehandicapte kinderen die zeer
moeilijk leren
 cluster 4: scholen voor kinderen met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische
problemen
Scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) vallen niet onder het speciaal onderwijs, maar
onder de Wet op het primair onderwijs. Sinds 1998 zijn er geen scholen meer voor moeilijk
lerende kinderen (mlk), scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom)
en afdelingen voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk). Speciaal basisonderwijs
staat voor de bijzondere combinatie van vakbekwaam basisonderwijs aangevuld met
specifieke leer-, gedrags- en opvoedingsexpertise. Sbo biedt passend onderwijs aan kinderen
die zich op de gewone basisschool niet optimaal ontwikkelen.
Sbo-scholen en reguliere basisscholen hebben dezelfde kerndoelen. Kerndoelen zijn
streefdoelen voor kennis en vaardigheden van een leerling aan het eind van de basisschool.
Een leerling op het sbo krijgt eventueel meer tijd om de kerndoelen te bereiken. Sbo-scholen
hebben een uitloopmogelijkheid voor leerlingen tot 14 jaar.
4.1
Toelaatbaarheidsverklaring
Een voorwaarde voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs (sbo) of (voortgezet) speciaal
onderwijs (v)so is dat het samenwerkingsverband daarmee instemt. In dat geval krijgt de
leerling een toelaatbaarheidsverklaring. In het ondersteuningsplan van het
samenwerkingsverband staat in de vorm van processen en criteria beschreven welke
leerlingen in aanmerking komen voor plaatsing in het sbo en (v)so. Om te beoordelen of een
leerling een tlv krijgt, vraagt het samenwerkingsverband in elk geval advies aan deskundigen.
Bij een positief besluit geef het samenwerkingsverband een tlv af. Daarop staat het nummer
van het samenwerkingsverband, van de toelaatbaarheidsverklaring, de start- en einddatum
en het bekostigingsniveau (laag/midden/hoog). Verder gelden de volgende voorwaarden:
 Het bevoegd gezag van de school van aanmelding vraagt de tlv aan. Dit is dus niet
de verantwoordelijkheid van de ouders. Voor het sbo is dit een school voor
basisonderwijs of sbo-school. Voor een tlv voor het vso, is dit een school voor
voortgezet onderwijs of een vso-school.
 De school en ouders kunnen bij het samenwerkingsverband bezwaar aantekenen
tegen het besluit van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet
zich dan door de bezwaaradviescommissie van het samenwerkingsverband laten
adviseren.
 Als het samenwerkingsverband geen tlv afgeeft, moet de school waar de leerling is
aangemeld of geplaatst op zoek naar een andere passende plek voor de leerling. De
zorgplicht blijft dan bij de aanmeldingsschool of de school waar de leerling al zit.
32
4.2
Aanmelden speciaal onderwijs (SO)
De aanmelding bij het (v)so gebeurt altijd schriftelijk. Nadat de leerling schriftelijk is
aangemeld, kan de zorgplicht ingaan. Hiervoor moet wel zijn voldaan aan de onderstaande
voorwaarden:
 Er is plaatsruimte op de school van aanmelding (de school is niet vol).
 Ouders respecteren de grondslag van de school
 Voor speciaal basisonderwijs: aanmelden kan vanaf de leeftijd van 3 jaar
 Voor voortgezet speciaal onderwijs: als de leerling wordt aangemeld voor het
diplomagerichte uitstroomprofiel, moet de leerling voldoen aan het Inrichtingsbesluit.
Dat wil zeggen dat er uitzicht moet zijn op het behalen van een diploma.
 Bij aanmelding op meerdere scholen moeten ouders doorgeven bij welke school hun
kind nog meer is aangemeld. Dan is het aan de scholen of het
samenwerkingsverband om aan te geven hoe ze hiermee omgaan:
- Optie a: de scholen vragen, eventueel via het samenwerkingsverband, aan de
ouders welke school hun voorkeur heeft. Deze school krijgt de zorgplicht als dat nodig
is.
- Optie b: centrale aanmelding via het samenwerkingsverband. De school die ouders
als eerste voorkeur opgeven, heeft de zorgplicht als dat nodig is. Als ouders bij
scholen van verschillende samenwerkingsverbanden aanmelden, kan na overleg met
de ouders 1 school worden aangewezen de zorgplicht krijgt als dat nodig is.
De zorgplicht geldt ook als er voor een leerling (nog) geen toelaatbaarheidsverklaring (tlv) is
afgegeven. De aanmeldingsschool moet voor deze leerling op zoek naar een andere
passende plek.
4.3
Aanmelden speciaal basisonderwijs (SBO)
Het kan helaas wel eens voorkomen, dat we op De Masten een leerling niet de zorg en
aandacht kunnen geven, die dat kind nodig heeft. Na extra ondersteuning m.b.v.
groepsplannen en handelingsplannen is dan bij deze leerling gebleken, dat we ons onderwijs
onvoldoende kunnen afstemmen op hem/haar. De leerling ontwikkelt zich onvoldoende, of
het welbevinden van het kind komt in het gedrang. Samen met ouders wordt dan besproken
of een aanmelding voor het SBO, of een andere basisschool misschien beter is. De leerling is
dan al uitvoerig besproken door de schoolondersteuner, orthopedagoog, IB-er en ouders.
Wanneer de leerling voldoet aan de criteria, wordt er een toelaatbaarheidsverklaring
afgegeven.
De volgende criteria worden hierin meegenomen:
SBO-criterium
Vereiste rapportage naast Onderwijskundig
rapport
IQ tussen 55 en 90
De PCL accepteert alleen onderzoek uitgevoerd
IQ ’s tussen 55 en 70 bezien in licht van ZMLK- m.b.v. COTAN erkende instrumenten.
criteria.
Valide IQ onderzoek: voor leerlingen jonger dan 8
jaar 1 jaar oud, leerlingen ouder dan 8 jaar
maximaal 2 jaar oud.
Leerachterstanden
Ontwikkelingslijn waarbij de meest recente
didactische gegevens niet ouder zijn dan een half
jaar
33
Groter dan 25% op tenminste twee van de
vier leergebieden (technisch lezen, spelling,
begrijpend lezen en inzichtelijk rekenen),
of Cito-toetsscores D en E
Werkhoudingproblemen
die niet door het basisonderwijs te hanteren
zijn en die niet thuishoren bij een RECinstelling.
Sociaal emotionele problemen
die niet door het basisonderwijs te hanteren
zijn en die niet thuishoren bij een RECinstelling
Lichamelijke problemen
die niet door het basisonderwijs te hanteren
zijn en die niet thuishoren bij een RECinstelling
Syndromen
zoals vastgesteld in DSM IV,
die niet door het basisonderwijs te hanteren
zijn en die niet thuishoren bij een RECinstelling
Effecten van zorg
het uitblijven van effecten van zorg
Verblijfsduur SBO
Een kind moet tenminste 2 jaar kunnen
profiteren van het SBO
Beredeneerde afwijking
niet alle leerlingen vallen binnen de criteria.
Ook voor deze leerlingen kan een PCLbeschikking worden aangevraagd
Conclusies uit observaties gedurende de
doorlopen schooljaren en handelingsplannen op
dit vlak
Uitslagen op door COTAN erkende test (en)
Beschrijving van de problematiek van de leerling
met eventuele bijlagen van medische aard
Blijkend uit een verslag / indicatie/ rapportage
geschreven door een voor de vaststelling
geautoriseerd onderzoeker
Laatste ontwikkelingsplannen en de evaluaties
daarvan
Informatie van ouders / verzorgers en school
Een document waarin wordt gemotiveerd
waarom toch een PCL-beschikking wordt
aangevraagd.
34
5.
Evaluatie van de zorg
Evalueren is een proces van informatie verwerven, dat gebruikt wordt om een oordeel te
vormen op basis waarvan (voortgangs)beslissingen genomen worden. Bij de evaluatie van
de zorgbreedte maken we onderscheid tussen een kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie.
De kwantitatieve of product evaluatie gaat o.a. om:
 het aantal leerlingen dat extra zorg krijgt
 het aantal leerlingen dat onderzocht is
 het aantal leerlingen dat een bouw verlengt of versnelt
 het aantal leerlingen dat naar het speciaal onderwijs is verwezen
 de tijd die is gereserveerd voor interne coördinatie en ondersteuning
Kwantitatief is voor ons ook het aangeven van de vooruitgang bij leerlingen, die extra
begeleid zijn. Dit gebeurt met name op basis van de gegevens uit het leerlingvolgsysteem.
Aan het einde van het schooljaar evalueert de IB-er het zorgsysteem (zowel kwantitatief als
kwalitatief) tijdens groepsbesprekingen met de leerkrachten en daarna met het team tijdens
het analyseren van toetsgegevens. De directeur voert ook functioneringsgesprekken, waarin
enkele aspecten aan bod kunnen komen.
De kwalitatieve evaluatie is moeilijker zichtbaar te maken. Er wordt een oordeel uitgesproken
over bepaalde bevindingen of activiteiten. Er moet dan dus sprake zijn van een bepaalde
standaard of criterium. Bij deze evaluatie gaan we uit van gegevens, die verkregen worden
door:
 na te gaan of de door ons gestelde doelen bereikt zijn (hierbij kan gebruik worden
gemaakt van verschillende objectieve instrumenten)
 het houden van een tevredenheidsmeting bij ouders
 het houden van functioneringsgesprekken / ontwikkelingsgesprekken
De evaluatie van de zorgbreedte binnen het zorgsysteem van De Masten spitst zich toe op
de volgende onderdelen:
 de organisatie en inhoud van de zorgbreedte op groepsniveau
 de organisatie en inhoud van de zorgbreedte op schoolniveau
 professionaliteit van de individuele leraren
 de organisatie en inhoud van de zorgbreedte op samenwerkingsverband
W(eer)S(amen)N(aar)S(school)
De inhoud van de zorgbreedte op groepsniveau
Het accent ligt hier op het uitvoeren van de zorgverbredingscyclus: van signaleren tot en
met evaluatie van het uitvoeren van het ontwikkelingsplan. Vragen die gesteld worden zijn:
 voldoet het leerlingvolgsysteem aan de gestelde inhoudelijke eisen? Hoe verloopt de
registratie?
 voldoen de gebruikte signalerings-, diagnose- en observatiemiddelen?
 kan in voldoende mate gebruik worden gemaakt van specifieke methodegebonden
hulpmiddelen?
 kan er beschikt worden over voldoende additionele materialen (o.a.
orthotheekmaterialen)?
 hoe verloopt de organisatie (klassenmanagement) van de extra zorg, die wordt
gegeven?
 hoe verlopen de contacten tussen de IB-er en de leraar en hoe wordt de ondersteuning
van de IB-er ervaren?
35
 hoeveel leerlingen hebben specifieke hulp gekregen en wat is de opbrengst ervan
geweest? hoe zijn de contacten met ouders verlopen?
De inhoud van de zorgbreedte op schoolniveau
Bij deze evaluatie gaat het om: wat zijn de sterke/zwakke kanten van onze zorgbreedte, hoe
verlopen de gemaakte afspraken, hoe functioneren de gebruikte methoden/middelen, in
hoeverre worden/zijn de doelen bereikt, wat is de kwaliteit van het totale zorgbreedte op
onze school (effect/rendement)?
Evaluatie op schoolniveau richt zich onder meer op de volgende aspecten:
 uitvoering van de zorgverbredingscyclus
 voldoet het leerlingvolgsysteem aan de gestelde inhoudelijke eisen? Hoe verloopt
de registratie?
 lange termijnevaluatie binnen het leerlingvolgsysteem?
 taakuitvoering van de IB-er
 taakuitvoering van de directie binnen de zorgbreedte
 hoe verloopt de collegiale consultatie?
 de professionaliteit van het hele team: wat is de opbrengst geweest van
gezamenlijke activiteiten in het kader van vergroten van deskundigheid op het
gebied van zorgbreedte en het schoolverbeterplan?
 hoe wordt het pedagogisch klimaat ervaren?
 hoeveel leerlingen hebben extra zorg gehad?
 hoeveel leerlingen zijn verwezen?
 gebruik en aanwezigheid van orthotheekmaterialen
 hoe verlopen de afspraken met en ondersteuning van de externe instanties?
Professionaliteit van de individuele leraren
De evaluatie richt zich op:
 de wijze waarop men in staat is om extra zorg en hulp te geven binnen de groep
 hoe zijn gevolgde (externe) cursussen en/of trainingen verlopen?
 wat is de opbrengst van gevolgde cursussen en/of trainingen?
 Was het budget toereikend?
De organisatie en inhoud van de zorgbreedte op samenwerkingsverband (De Meierij)
Er wordt gekeken of de gestelde doelen van het schooljaar bereikt zijn.
Hoe worden de evaluaties georganiseerd?
De verantwoordelijkheid voor de organisatie en uitvoering van de evaluatie ligt bij de
directie. Zij kan hierbij ondersteund worden door een externe begeleider.
Evaluatie op groepsniveau richt zich onder meer op de volgende aspecten:
 leerlingenbespreking: de directie overlegt drie keer per schooljaar met de IB-er en
leerlingen, die extra zorg en hulp krijgen
 knelpuntenbespreking: de directie overlegt drie keer per schooljaar met de IB-er op basis
van ervaren knelpunten bij diens taakuitvoering
 klassenbezoeken en functioneringsgesprekken: de directie bespreekt de opgedane
indrukken tijdens de klassenbezoeken met de leraren. Tevens vormen de genoemde
punten bij de inhoud van de evaluatie, zoals hierboven genoemd, onderwerp van
gesprek binnen de functioneringsgesprekken/ontwikkelingsgesprekken
36
 de directie neemt de rapportgegevens van alle leerlingen uit alle groepen door en
bespreekt deze indien nodig met de groepsleraren
 de groepsoverstijgende knelpunten worden door de directie binnen het team ingebracht
 de IB-er inventariseert knelpunten t.a.v. het leerlingvolgsysteem, de organisatie in de
groepen en het orthotheek gebruik.
Evaluatie op schoolniveau:
Deze evaluatie kent twee onderdelen. Tijdens het eerste deel wordt aan de hand van de
gegevens uit het leerlingvolgsysteem geëvalueerd. Tevens worden eventuele knelpunten uit
de evaluatie op groepsniveau besproken. In het tweede deel worden de overige
inhoudelijke zaken, zoals hierboven genoemd, aan de orde gesteld. Aan het einde van de
evaluatie worden afspraken gemaakt ten aanzien van bijstellingen van: beleid, werkvormen,
afspraken en procedures, methoden en overige middelen. Deze worden in het zorgplan
en/of schoolplan van De Masten opgenomen.
37
6.
Speerpunten voor de zorg 2014-2018
Onze speerpunten komende jaren (voortbordurend op eerder genoemde doelen):
 De H.G.W. denkwijze en werkwijze: iedere leerling wordt gezien!
 Betrokkenheid van ouders in de 1-zorgroute
 De zorg “naar boven” concreet vorm en inhoud geven (meer- en hoogbegaafden)
 Opbrengstgericht werken, waarbij de resultaten van rekenen, spelling, lezen en
begrijpend lezen minimaal op niveau van de inspectienormen liggen.
 Zelfstandigheid en oplossend vermogen voor de leerlingen. In het leerproces, de
verantwoording op een gepast niveau bij de leerlingen leggen (intrinsieke motivatie).
 Passend onderwijs (werken vanuit OPP’s, gebaseerd op onafhankelijk onderzoek)
 Digitaal leerlingdossier.
Het mag duidelijk zijn dat de school te allen tijde probeert om de zorg voor onze leerlingen zo
optimaal mogelijk uit te voeren. Het zorgplan vormt hiervoor de basis. De zorg aan individuele
kinderen zal hoofdzakelijk plaatsvinden in de groepen. Uitgangspunt blijft om kinderen zoveel
mogelijk tijdens de lestijd te ondersteunen.
Meerjarenplanning leerlingzorg (zorgverbreding)
De Masten zal in de toekomst een brede zorgschool willen zijn. De definitie van en brede
zorgschool:
De brede zorgschool kan vanuit overtuiging vele leerlingen met uiteenlopende speciale
onderwijsbehoeften (leer-, gedrags- en fysieke behoeften) aan. Er worden voortdurend
teaminspanningen geleverd om de speciale onderwijsbehoeften up-to-date te houden. Er is
substantiële formatie om groepsleraren bij te staan. Een deel van de leraren is getraind in het
omgaan met leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Alleen bij uitzonderlijke
onderwijsbehoeften van leerlingen loopt de school tegen haar grenzen aan.
Resultaat: de school is in staat om de helft tot driekwart van alle leerlingen met speciale
onderwijsbehoeften (50-75 procent) passende speciale onderwijszorg te bieden.
Hieronder staan een aantal stappen die we uit gaan voeren om tot dit punt te komen.
Verdere afspraken zijn te vinden in het schoolondersteuningsprofiel en het schoolplan.
Passend onderwijs realiseren in het profiel van een Brede Zorgschool doen wij door
professionalisering van het team van leerkrachten zodat zij kunnen zorgen voor afstemming
op mogelijkheden van de leerlingen en zo zorgvuldig omgaan met verschillen. Om de brede
zorgschool te verwezenlijken zijn in de komende periode de volgende punten belangrijk:



het werken volgens de uitgangspunten van het Handelingsgericht werken, waarbij
het werken met groepsplannen en de sfeer in de groep speerpunten zijn.
het opbrengstgericht leren werken, waarbij data analyse een steeds belangrijker rol
moeten gaan spelen.
het “op maat maken” van ons onderwijs voor leerlingen die ver boven of ver
beneden het gemiddelde presteren. Hierbij gaat het om de verdere ontwikkeling van
beleid t.a.v. hoog-/ meerbegaafdheid en het werken met
ontwikkelingsperspectieven voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Op dit
moment is er nog veel in ontwikkeling in het kader van Passend Onderwijs en de door
het kabinet aangekondigde bezuinigingen. Dit heeft als gevolg dat er onzekerheid
bestaat over de mogelijkheid van de toekenning van Ambulant Begeleiders, de
38
verdeling van de financiële middelen en de wijze waarop de REC’s hun begeleiding
vorm gaan geven. Voor onze school betekent dat niet dat onze visie verandert, wel
kan de uitvoering in de toekomst andere vormen gaan krijgen.
Ons speerpunt voor de komende jaren is de “realisatie” van een brede zorgschool binnen
het SWV De Meijerij PO. Momenteel vinden er veranderingen plaats wat betreft het vormen
van een breder samenwerkingsverband. Incidenteel wordt het vormen van het nieuwe
samenwerkingsverband in een teamvergadering besproken. Wij ontwikkelen ons zorgbeleid
voortdurend. We oriënteren ons op afstemming vanuit de basisbehoeften, competentie,
relatie en autonomie. Wij houden rekening met verschillen tussen kinderen en vangen
meerdere categorieën leerlingen met speciale onderwijsbehoeften op. We streven naar een
verwijzingspercentage van max. 2%. Kinderen zijn in staat zich op betrokken wijze naar hun
mogelijkheden te ontwikkelen.
We gaan doel- en handelingsgericht om met verschillen en stemmen ons onderwijs af op de
onderwijsbehoefte van de leerlingen. HGW is en blijft onze manier van denken en handelen.
Leerlingen worden actief betrokken bij hun eigen leerproces binnen de onderwijssituatie. Bij
de leerlingen is er een hogere betrokkenheid, die leidt tot beter leren. Wij willen een duidelijke
visie vormen als team omtrent keuze en helderheid over welke categorieën leerlingen wij
binnen onze school hebben. Verder wordt duidelijk in kaart gebracht wat de
ontwikkelbehoefte van de school en voor de individuele teamleden is. Beleidskeuzes vanuit
visie op zorg worden voortgezet. Het werken met het inmiddels opgestelde schoolspecifiek
ondersteuningsprofiel behoort hier toe.
39
Speerpunt:
2014-2015
1. invoeren zorgverslag
X
Juni 2015
2. opstellen
hoogbegaafdheidsprotoc
ol
3. invoeren plusgroep
X
- Sibel 3 aanschaffen
4. protocol medische
handelingen
X
5. Ouders als educatieve
partners
X
- Omgekeerd oudergesprek
- bespreken eigen leerlijnen
X
- kwaliteitskaart
educatief partnerschap
op De Masten
6. de rol van het kind
X
- zelfstandigheid en
probleemoplossend
vermogen in de unit
- kinderkabinet
7. planmatigheid
X
- groepsplan spelling
- groepsplan begrijpend lezen
en woordenschat
- geëvalueerde
groepsplannen als bijlage
van de groep in Parnassys
X
- portfolio pilot
- kindspecifieke
weektaken
- pilot structurele
kindgesprekken
X
- kwaliteitskaart
groepsplannen De
Masten
- individuele
handelingsplannen in
Parnassys maken
X
- Pilot draaien
2015-2016
2016-2017
2017-2018
X
- invoering portfolio
- agenderen
kindgesprekken
X
- kwaliteitskaart
portfolio op De Masten
- kwaliteitskaart
kindgesprekken op De
Masten
X
8. afspraken zorgstructuur
9. OGW met Parnassys
X
- procedures
- formats
- dossiervorming
X
- scholing directie/IB
- trendanalyses januari en juni
- bespreking opbrengsten in
groepsbespreking en in team
X
- kwaliteitskaart
zorgstructuur De Masten
10. opstellen
dyscalculieprotocol
X
11. meetinstrument sociaal
emotionele ontwikkeling
X
- oriëntatie op
mogelijkheden
X
- oriëntatie op
mogelijkheden
X
- kindgesprekken over
OPP
X
- pilot draaien met keuze
instrument
X
- digitaliseren
kleuterobervatiesysteem
X
- kwaliteitskaart OPP op
De Masten
X
- oriëntatie op
mogelijkheden met Cello
X
- aanpassing inrichting
ondersteuningsteams
12. digitalisering
observatiesysteem Kijk
13. Werken met eigen
leerlijnen
14. inrichting
ondersteuningsteams
X
- OPP's voor zorgleerlingen
niveau 3-4
- OPP's bespreken met ouders
X
- Herinrichten ZAT
X
- invoering
41
Download