Verwijder deze dan. Tijdens de groei van de planten, deze ondersteunen met een stuk stof of draad, anders breken de takken. Bemesting Paprika en peper hebben een vrij lange groeiduur. Dus moeten zij regelmatig worden bemest. Aanbevolen wordt om elke maand peperplanten met 50 gram NPK per plant te bemesten. Paprika planten kunnen om de twee weken worden bemest met 30 gram NPK per plant. NPK kan bij een landbouwshop worden gekocht. De planten kunnen ook met organisch mest worden bemest (ongeveer 2 kg per plant). Let er op dat zowel de koe- als kippenmest goed zijn verteerd. Bemest de aanplant bij het onderhouden regelmatig. Zorg ervoor dat de mest niet tegen de plant aankomt. De mest rondom de plant strooien. Bespuit de plantjes regelmatig met een oplossing van neem. Hierdoor voorkom je dat er insecten of andere ziekten aan de planten komen. Oogst Paprika en peper kunnen worden geoogst wanneer zij nog groen zijn. Ze moeten stevig aanvoelen. Pepers worden meestal halfrijp geoogst. Het oogsten geschiedt met de hand en het liefst ’s morgens vroeg of laat in de middag. Voorzichtig de pepers plukken en was daarna de handen goed met zeep. Vermijd contact met Ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij Onderdirectoraat Landbouw je ogen. De geoogste vruchten worden in emmers gezet en daarna in kratten voor verder transport. Zorg ervoor dat de geoogste paprika en pepers niet in de felle zon blijven, anders worden zij zacht. Afdeling Agrarische Voorlichting i.o. Letitia Vriesdelaan no. 8 Tel. 497112 tst. 1410 Website: lvv.gov.sr Paprika en peper (Capsicum frutescens en Capsicum aannum) Paprika staat bekend als zoete peper (sweet peper), omdat ze niet de scherpe smaak heeft van de pepers. Paprika’s zijn hoekig of zijn even lang als breed. Er zijn verschillende variëteiten en kleuren (groen, geel, rood, paars). De Amerikaanse variëteit California Wonder en Yolo Wonder zijn donkergroene vruchten, die rood kleuren als ze rijpen. Paprika’s worden rauw gegeten of verwerkt als groente. In Suriname wordt paprika niet op grote schaal geplant, waardoor de teelt van dit gewas zeer winstgevend is. Pepers komen in allerlei variëteiten voor. Voor het overgrote deel zijn ze kruisingen van elkaar. De planten zijn kort en de vruchten zijn makkelijk te oogsten. De vruchten verschillen in kleur, grootte, vorm, smaak en aroma. Enkele variëteiten zijn o.a. de alata pepre (niet langer dan 1 cm, puntig met veel zaden en heel scherp), Madame Jeanette (geel en langwerpig), adjoema (rond, geel en erg pittig) en de rode pepers. Teelt van paprika en pepers Paprika en peper moeten worden geplant op schelprijke gronden. Op zandgronden wordt eerst schelp of kalk toegediend. Aanmaak van plantjes (plantmateriaal) Hiervoor is nodig een zaaibak van ongeveer 4 m2 (dus 2 m bij 2 m of 1 m bij 4 m met een hoogte van ongeveer 30 tot 45 cm). Als je weinig ruimte hebt, maak dan een kleinere zaaibak. De benodigde hoe-veelheid zaaigrond (bestaat uit mest en humus) wordt verspreid in je zaaibak. Zorg er voor dat je zaaigrond geen insecten, aaltjes, schimmels en onkruidzaden bevat. In de droge tijd moeten de planten worden natgemaakt . Doe dit het liefst in de ochtenduren. Verwijder regelmatig het onkruid tussen de jonge plantjes. Voor zij die geen ruimte hebben om een zaaibak of zaaibed te maken, maar toch plantmateriaal willen maken, kan het volgende worden gedaan. Verzamel cups en vul deze tot ongeveer driekwart met zaaigrond. Zet in elke cup enkele zaden en plaats deze op een schaduwrijke plek. Als je geen plantmateriaal wilt maken, koop dan bij een landbouwshop, groenteboer of onder de markt de peperplantjes. Overplanten Paprika en peperzaden zijn rond, plat en klein. Uit 6 tot 9 gram zaad kan je 300 pootbare plantjes krijgen. Het zaad wordt verdeeld over de grond in de zaaibak en dan met de hark lichtjes dichtgemaakt. Een droge grond moet voorzichtig worden natgemaakt. Dek de zaaibak of het zaaibed met palmbladeren af, zodat de kiemplantjes worden beschermd tegen bijv. teveel zon en regen. Het is ook raadzaam om je zaaibak op een schaduwrijke plek te zetten. Na twee dagen beginnen de zaden te ontkiemen. Na twee weken kan je deze zaailingen in cups of zakjes overzetten (verspenen). Op deze manier heb je weinig uitvallers, want de kwaliteit wordt verbeterd. Haal de palmbladeren dan voorzichtig weg. Na 5 tot 6 weken kunnen de jonge plantjes (10 tot 15 cm hoog) worden overgeplant. De laatste dagen voor het overplanten, mag je de plantjes niet teveel natmaken. Maak een plantenbak of plantenbed op lichte klei- of zandgrond met veel humus. De grond wordt voorzichtig omgespit en gelijkge-maakt. Ongeveer een uur voor het planten, moeten de plantjes worden natgemaakt. De aarde komt dan los en de worteltjes worden bij het uitsteken van de jonge plantjes niet snel beschadigd. Het planten moet het liefst bij regenachtig weer of ’s middags gebeuren, dan heb je weinig kans op uitvallers. Maak met een stok een kuiltje van 15 – 20 cm diep en plaats het plantje heel voorzichtig erin en dit lichtjes aandrukken. De grond rondom het plantje moet gelijkgemaakt worden, anders houdt het water vast en gaat het plantje verrotten. Als plantafstand kan aangehouden worden 45 cm bij 45 cm. Bij droog weer moet je de plantjes goed natmaken. Als de zon erg fel is, maak dan een dakje van palmbladeren over de plantenbak of het bed heen. Ga dagelijks na of er uitvallers zijn.