Trainingsboek Economie HAVO 2016

advertisement
Trainingsboek Economie HAVO
2016
Hey jij daar!
Welkom op de examentraining Economie HAVO! Het woord examentraining zegt het al:
trainen voor je examen. Tijdens deze training behandelen we de examenstof in blokken en
oefenen we ermee. Daarnaast besteden we ook veel aandacht aan de vaardigheden voor je
examen; je leert handigheidjes, krijgt uitleg over de meest voorkomende vragen en leert uit
welke onderdelen een goed antwoord bestaat. Verder gaan we in op hoe je de stof het beste
kunt aanpakken, hoe je verder komt als je het even niet meer weet en vooral ook hoe je
zorgt dat je overzicht houdt.
Naast de grote hoeveelheid informatie die je krijgt, ga je zelf ook aan de slag met
examenvragen. Tijdens het oefenen hiervan zijn er genoeg trainers beschikbaar om je verder
te helpen, zodat je leert werken met de goede strategie om je examen aan te pakken. Hierbij
is de manier van werken belangrijk, maar je kunt natuurlijk altijd inhoudelijke vragen stellen;
ook over de onderdelen die niet klassikaal behandeld worden.
Voor iedere vraag zijn er uiteraard uitwerkingen beschikbaar, maar gebruik deze informatie
naar eigen inzicht. Vergeet niet dat je op je examen ook geen uitwerkingen krijgt. Sommige
vragen worden klassikaal besproken, andere vragen moet je zelf nakijken.
Mocht je nog meer willen oefenen na deze examentraining, neem dan een kijkje op
www.examentraining.nl. Daar vind je oude examens en ons lesmateriaal van vorig jaar.
Na de tips volgen het programma voor vandaag en de bijbehorende opgaven. We
verwachten niet dat je alle opgaven binnen de tijd af krijgt, maar probeer steeds zo ver
mogelijk te komen. Als je niet verder komt, vraag dan om hulp! We willen je graag leren hoe
je er wél uit kunt komen. En onthoud goed, nu hard werken scheelt je straks misschien een
heel jaar hard werken…
We wensen je heel veel succes vandaag en op je examen straks!
Namens het team van de Nationale Examentraining,
Eefke Meijer
Hoofdcoördinator
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
2
Tips en trics bij het voorbereiden en tijdens je examens
Examens voorbereiden
Tip 1: Heb vertrouwen in jezelf
Laat je niet gek maken door uitspraken als “Nu komt het er op aan”. Het examen is een
afsluiting van je hele schoolperiode. Je hebt er dus jaren naartoe gewerkt en hebt in die tijd
veel kennis en kunde opgedaan om examen te kunnen doen. In al die jaren ben je nooit
wakker geworden om vervolgens te ontdekken dat al je kennis was verdwenen. De beste
garantie voor succes is voorbereiden, en dat is nu net wat je al die jaren op school hebt
gedaan. Heb vooral vertrouwen in jezelf!
Tip 2: Bereid je goed voor
Om jezelf goed voor te bereiden op je eindexamen maak je een planning, leer je de stof en
oefen je met vragen. Hoe pak je dit nou het beste aan?
Begin allereerst met het maken van een overzicht van alle stof en een planning. Je kunt
bijvoorbeeld een schema maken met daarin alle hoofdstukken die je moet leren en welke
onderwerpen daarbij horen. Daarbij schrijf je wanneer je welk onderdeel gaat leren.
Als je aan de slag gaat met leren, zorg dat je op tijd begint en plan dan niet teveel studieuren achter elkaar. Pauzes zijn noodzakelijk, maar zorg ervoor dat ze kort blijven, anders
moet je iedere keer opnieuw opstarten.
Wissel verschillende vakken af en wissel het leren af met oefenen. Op die manier kun je je
beter concentreren en leer je effectiever. Wat je concentratie (en je planning) ook ten goede
komt, is leren op vaste tijdstippen.
Tip 3: Leer alsof je examens zit te maken
Oefenen voor je examen bestaat natuurlijk ook uit het voorbereiden op de situatie zelf. Dit
betekent dat je je leeromgeving zoveel mogelijk moet laten lijken op je examensituatie. Zorg
dus voor zo min mogelijk afleiding (lees: leg je telefoon weg) en maak je tafel zo leeg
mogelijk. Maak ook een keer een proefexamen met een timer of eierwekker erbij, zodat je
weet hoe het is om voor langere tijd een examen te maken en zodat je weet hoe je je tijd het
beste in kunt delen.
Tip 4: Herhaal de geleerde stof
Belangrijk is om alle leerstof te herhalen! Wat heb je de vorige dagen ook alweer geleerd?
Door te herhalen blijft de stof langer in je hoofd (lange termijn geheugen) en verklein je de
kans dat je het weer vergeet. Zorg dat je de dag vóór het examen geen nieuwe stof meer
hoeft te leren en dat je alles nog even doorneemt en herhaalt.
Tip 5: Leer op verschillende manieren (lezen, schrijven, luisteren, zien en uitspreken)
Alleen maar lezen in je boek verandert al snel in staren in je boek zonder dat je nog wat
opneemt. Wissel het lezen van de stof in je boek dus af met het schrijven van een
samenvatting. Let op dat je in een samenvatting alleen belangrijke punten overneemt, zodat
het ook echt een samenvatting wordt. Kijk ook eens op Youtube, daar zijn talloze filmpjes te
zien waarin de stof duidelijk wordt uitgelegd. Maak daar gebruik van, want op die manier
komt de stof nog beter binnen omdat je er naar hebt kunnen luisteren. Met mindmaps zorg
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
3
je er voor dat je de stof voor je kunt zien en kunt overzien. Het werkt tot slot heel goed om de
stof aan iemand uit te leggen die de stof minder goed beheerst dan jij. Door uit te spreken
waar de stof over gaat merk je vanzelf waar je nog even in moet duiken en welke onderdelen
je prima beheerst.
Mindmap:
Goed voor jezelf zorgen!
Tip 1: Zorg voor voldoende beweging
Eigenlijk is leren net als topsport: het vergt een goede voorbereiding, planning, rust, oefenen
en concentratie. Om een goede prestatie te leveren, is het belangrijk dat je je fit voelt.
Sporten en bewegen tussen het leren door en aan het einde van de dag is daarom aan te
raden. Het doorbreekt de sleur van het leren, brengt zuurtstof naar de hersenen, zorgt voor
ontspanning en dat je je weer opgeladen voelt om verder te gaan met leren.
Tip 2: Zorg voor een goede balans tussen spanning en ontspanning
Om een goede prestatie te leveren is er een goede balans nodig tussen spanning en
ontspanning. Spanning zorgt ervoor dat je alert bent en ontspanning zorgt ervoor dat je je
aandacht erbij kan houden. Teveel spanning is niet goed en teveel ontspanning ook niet. Als
je merkt dat je té ontspannen bent en dat daardoor je concentratie en motivatie weg zijn,
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
4
probeer dan voor jezelf doelen te stellen. Slagen met een 8 gemiddeld bijvoorbeeld, dan
komt die gezonde spanning vanzelf. Als je té gespannen bent, probeer dan eens of
mindfulness iets is voor jou of ga lekker sporten.
Tip 3: Zorg voor voldoende slaap
Een nachtje doorblokken is geen slim idee. Je hebt namelijk slaap nodig om goed te kunnen
functioneren en concentreren. Bovendien, tijdens je slaap wordt alle geleerde informatie van
die dag vastgelegd in je geheugen. Langdurig onthouden lukt dus beter als je na het leren
gaat slapen, in plaats van eindeloos door te blijven leren.
Tip 4: Zorg dat je goed eet en drinkt
Het onderzoek naar het verband tussen voeding en geheugen staat weliswaar nog in de
kinderschoenen, toch weten we al een aantal handige dingen daarover.
En waarom zou je daar geen gebruik van maken? Zo is het inmiddels duidelijk dat je
hersenen veel energie nodig hebben in periodes van examens, dus ontbijt elke dag goed.
Let dan wel op wat je eet, want brood, fruit en pinda’s leveren meer langdurige energie dan
koekjes en snoep. Koffie en thee bevatten cafeïne, wat kan zorgen voor een betere
concentratie. Drink er echter niet teveel van; het kan je onrustig maken.
En dan het examen zelf
De dag is eindelijk gekomen. Je bent er klaar voor en de examens worden uitgedeeld. Je
mag beginnen!
Tip 1: Blijf rustig en denk aan de strategieën die je hebt geleerd
Wat doe je tijdens het examen?
- Lees rustig alle vragen
- Blijf niet te lang hangen bij een vraag waar je het antwoord niet op weet
- Schrijf zoveel mogelijk op maar…. voorkom wel dat je onzinverhalen gaat schrijven. Dat
kost uiteindelijk meer tijd dan dat het je aan punten gaat opleveren.
- Noem precies het aantal antwoorden, de redenen, de argumenten, de voorbeelden die
worden gevraagd. Schrijf je er meer, dan worden die niet meegerekend en dat is natuurlijk
zonde van de tijd.
- Vul bij meerkeuzevragen maar één antwoord in. Verander je je antwoord, geef dit dan
duidelijk aan.
- Ga je niet haasten, ook al voel je tijdsdruk. Tussendoor even een mini-pauze nemen is
alleen maar goed voor je concentratie.
- Let niet op wat klasgenoten doen. Sommige van hen zullen al snel klaar zijn, maar trek je
daar niets van aan en ga rustig verder.
- Heb je tijd over? Controleer dan of je volledig antwoord hebt gegeven op álle vragen. Hoe
saai het ook is, het is belangrijk, je kunt immers gemakkelijk per ongeluk een (onderdeel van
een) vraag overslaan.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
5
- Tot slot: bedenk van tevoren of je thuis je antwoorden van het zojuist gemaakte examen
wilt nakijken. Hoe reageer je als blijkt dat je veel fouten hebt? Heeft dit negatieve of juist
positieve invloed op het leerwerk voor de examens die nog komen gaan?
Tip 2: Los een eventuele black-out op met afleiding
Mocht je toch een black-out krijgen, bedenk dan dat je kennis echt niet verdwenen is.
Krampachtig blijven nadenken versterkt de black-out alleen maar verder. Het beste is om
even iets anders te gaan doen. Ga even naar de WC of leg gewoon even je pen neer. Als je
goed bent voorbereid, zit de kennis in je hoofd en komt het vanzelf weer boven. En mocht
het bij die ene vraag toch niet lukken, bedenk dan dat je niet alle vragen goed hoeft te
hebben om toch gewoon je examen te halen.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
6
Hoe pak je open vragen en meerkeuzevragen aan?
Een examen bestaat vaak uit een mix van open en meerkeuzevragen. Je hebt verschillende
strategieën om tot het juiste antwoord te komen. Bij meerkeuzevragen gaat het erom dat je
de juiste uitspraak of bewering kiest, bij meerkeuzevragen is het belangrijk dat je antwoord
geeft op de vraag, dat je volledig bent of dat je de juiste berekening toepast.
Meerkeuzevragen
Veel leerlingen vinden meerkeuzevragen lastig. Er staan namelijk vaak meerdere
antwoordmogelijkheden die op elkaar lijken. Hoe pak je zo’n vraag nou het handigste aan?
Tip 1: Omcirkel en streep de foute antwoorden weg
Lees de vraag goed en omcirkel eventueel de belangrijkste kernwoorden uit de vraag.
Vervolgens kun je het beste eerst nagaan welk antwoord je zelf zou geven. Daarna vergelijk
je dat met alle antwoordmogelijkheden die er staan. Vaak kun je dan al de twee meest foute
antwoord wegstrepen. Er blijven dan nog twee antwoorden over. Lees de vraag nogmaals en
bekijk welk antwoord van de twee overgebleven antwoorden het meest volledig is.
Tip 2: Blijf bij je gevoel
Het komt je vast bekend voor: je krijgt een toets terug, waarbij je ziet dat je het goede
antwoord toch nog op het laatst hebt veranderd in een antwoord dat fout blijkt te zijn.
Daarom: je eerste ingeving blijkt meestal te kloppen. Verander je antwoord alleen als het een
extreem wilde gok was, als je nieuwe inzichten hebt gekregen of als je de vraag per ongeluk
verkeerd hebt gelezen.
Tip 3: Gok als je het antwoord niet weet
Het kan natuurlijk gebeuren dat je het antwoord echt niet weet op de vraag. Gok in dat geval
het antwoord, wie weet gok je goed. Je hebt immers een kans van 1 op 4 en misschien zelfs
groter als je een fout antwoord hebt weg kunnen strepen.
Als je moet gokken, kun je dat ‘slim doen’:
- Streep foute antwoorden eerst weg
- Let op woorden als ‘altijd’, ‘nooit’ of ‘in geen enkel geval’. Vaak zijn die fout.
- Laat je niet leiden door de langste zin of het meest ingewikkelde antwoorden.
- Heb je bij je vorige vragen al drie keer A geantwoord, trek je daar niets van aan. Een
vierde keer A kan ook gewoon.
- Bekijk welke antwoorden sterk op elkaar lijken, vaak is een van die twee antwoorden
juist.
Open vragen
Tip 1: Wees volledig
Het komt vaak voor dat vragen niet volledig worden beantwoord en dat je daardoor niet alle
punten voor die vraag krijgt. Kijk daarom goed wat er precies gevraagd wordt. Let op
woorden als: ‘leg uit’, ‘verklaar’, ‘waarom’ etc. Als er gevraagd wordt naar twee redenen, let
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
7
er dan op dat je ook echt twee redenen geeft. Als je er meer geeft, tellen die niet mee. Nadat
je het antwoord hebt opgeschreven, lees de vraag dan nog even door en kijk of je volledig
bent geweest.
Tip 2: Haal informatie uit de bronnen
Vaak krijg je bij een vraag een bron erbij. Dit kan een kaart, afbeelding, grafiek, tabel of
afbeelding zijn. Het goed bestuderen van de bron kan je al een eind op weg helpen in het
beantwoorden van de vraag. Wat zie ik eigenlijk? Wat is de titel? Wat geeft de bron weer? Is
er een legenda? Wat staat er op de x-as en y-as? Welke eenheden zijn er gebruikt? Wie is
de maker? Staat er een jaartal bij?
Tip 3: Schrijf tussenstappen op
Je krijgt niet alleen punten voor het juiste antwoord, ook de tussenberekeningen leveren
punten op. Het is jammer om die punten te verliezen, terwijl je wel weet hoe het moet.
Tip 4: Schrijf nuttige informatie op
Weet je het antwoord op de vraag niet, maar weet je wel iets nuttigs te melden over de
vraag? Schrijf maar op! Vaak krijg je hier ook punten voor. Zorg er wel voor dat het relevant
blijft en dat je geen onzin op gaat schrijven.
Tip 5: Zorg dat je alles nog even controleert
Je hebt de laatste vraag gemaakt en het liefst wil je zo snel mogelijk naar huis. Blijf toch nog
even zitten en controleer je toets nog even. Heb je niet per ongeluk een vraag
overgeslagen? Heb je antwoord gegeven op de vraag? Zijn je antwoorden leesbaar? Ben je
nog iets vergeten?
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
8
Programma
Blok1
Blok 2
Blok 3
Blok 4
Blok 5
Blok 6
Markt
Ruilen over tijd
Samenwerken en onderhandelen
Risico en informatie
Welvaart en groei
Goede tijden, slechte tijden
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
9
___________________________________
___________________________________
Welkom op de examentraining
Economie HAVO
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Wat gaan we doen?
Blok 1 Markt
___________________________________
Blok 2 Ruilen over tijd
Blok 3 Samenwerken en onderhandelen
Blok 4 Risico en informatie
___________________________________
Blok 5 Welvaart en groei
Blok 6 Goede tijden, slechte tijden
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Goederen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Vraag naar een consumptiegoed bepaald door:
Koopkracht
Behoeften
Prijs van complementaire goederen (vb. cd-speler en cd)
Prijs van substitutiegoederen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
10
___________________________________
Marktmechanisme
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Vraagfunctie, aanbodfunctie
Evenwichtsprijs, evenwichtshoeveelheid
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Vraagfunctie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Vraagfunctie: Qv = -2p + 50
Veranderingen vraagfunctie:
-Langs de lijn: prijsveranderingen
-Van de lijn: links of rechts, door:
-Verandering behoeften
-Verandering aantal consumenten
-Verandering inkomen
-Verandering prijs van andere goederen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Aanbodfunctie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Aanbodfunctie: Qa = 4p - 10
Verschuivingen aanbodsfunctie:
-Langs de lijn: prijsveranderingen
-Van de lijn:
-Kosten ontwikkeling
-Aantal aanbieder
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
11
___________________________________
Surplus
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Consumentensurplus: verschil tussen het bedrag dat consumenten
willen betalen en de evenwichtsprijs.
Producenten surplus: verschil tussen de evenwichtsprijs en de
minimale prijs waartegen het product wordt aangeboden.
___________________________________
Pareto-optimum = maximale welvaart (=totale surplus)
Niet pareto-optimaal = totale surplus kan groter
___________________________________
Welvaartsverlies = Harbergerdriehoek
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Marktingrijpen overheid
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Minimumprijs: bescherming aanbieders
Maximumprijs: bescherming kopers
Niet Pareto optimaal
(Harbergerdriehoek kan groter)
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Elasticiteit
Markt
Ruilen over
tijd
Elasticiteit =
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
% △ Gevolg
% △ Oorzaak
• Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
- oorzaak: prijsverandering
- gevolg: verandering gevraagde hoeveelheid
• Inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
- oorzaak: inkomensverandering
- gevolg: verandering van de gevraagde hoeveelheid
• Kruislingse prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
- oorzaak: prijsverandering van een bepaald goed
- gevolg: verandering van gevraagde hoeveelheid van een ander goed
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
12
___________________________________
Elasticiteit
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
A) E= 0
volkomen inelastisch
↳ geen reactie QV bij △P
VB. Medicijnen, paspoort
B) -1 < E < 0 en 0 < E < 1
relatief inelastisch
↳ weinig reactie QV bij △P
VB. Brood, benzine
C) E = 1 of E = -1
noch elastisch, noch inelastisch
↳ bij △P 10% ↑ △ QV 10%↓
VB. Supermarktproducten (zoals pindakaas)
D) E < -1 of E > 1
relatief/volkomen elastisch
↳ bij △P 10% ↑ △ QV 20%↓
VB. Luxe goederen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Stel E=-5: als de oorzaak 1% stijgt, wordt het gevolg 5% kleiner.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Inkomenselasticiteit
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Inferieur goederen  elasticiteit < 0
-Normale goederen  elasticiteit = 0
-Luxe goederen
___________________________________
 elasticiteit > 0
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Formules
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Maximale winst: MO=MK of MW=0
Maximale omzet: MO=0
Break-even: TW=0, TO=TK
TK= TCK + TVK
GTK = GCK + GVK
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
13
___________________________________
Maximale winst
Ruilen over
tijd
Markt
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Marktvorm
Ruilen over
tijd
Markt
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Bepaald door:
-Aantal vragers (consumenten)
-Aantal aanbieders (verkopers)
-Soort product (heterogeen of homogeen)
-Doorzichtigheid (inzicht in prijs/kwaliteitverhouding)
-Toetredingsmogelijkheid (makkelijk als nieuw bedrijf op markt)
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Marktvormen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
Aanbod
Vraag
Product
Transparant
Toetreding
Voorbeeld
Volkomen
concurrentie
veel
veel
homogeen
ja
relatief
makkelijk
graan
Monopolistische
concurrentie
veel
veel
heterogeen
nee
relatief
makkelijk
kledingwinkels
Oligopolie
weinig
veel
homogeen/
heterogeen
nee
moeilijk
telefonie,
bierbrouwers
Monopolie
één
veel
homogeen
(één!)
nee
zeer
moeilijk
NS
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
14
___________________________________
Monopolies
Ruilen over
tijd
Markt
Risico en
informatie
Onderhandel
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
1) Wettelijk of overheidsmonopolie
Volgens de wet mag er maar één aanbieder zijn
↳ NS, PostNL
2) Natuurlijk monopolie
Bepaalde grondstof/gewas
↳ Alleen in Marokko fosfaat
___________________________________
3) Economisch monopolie
Schaalvoordelen of octrooien
↳ KPN vroeger telefonie in Nederland, Apple met Ipod
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Arbeidsmarkt
Ruilen over
tijd
Markt
Risico en
informatie
Onderhandel
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
!! Arbeid = doen van werk !!
Vraag naar arbeid: uitgeoefend door werkgevers / bedrijven
-------------------------------------------------------------------------
___________________________________
Aanbod van arbeid: de werknemers / personen
Beide te meten in arbeidsjaren of personen
Arbeidsjaar =
___________________________________
de tijd die een full-time werker in één jaar
moet werken
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Arbeidsmarkt
Ruilen over
tijd
Markt
Risico en
informatie
Onderhandel
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Bevolking
KAN
Beroepsgeschikte
bevolking
Niet
beroepsgeschikte
bevolking
(<15 of >67)
(15 – 67 jaar)
WIL
KAN NIET
WIL NIET
Beroepsbevolking
Werkenden
Werkzoekend
Niet
beroepsbevolking
Scholieren
Huisvrouwen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
15
___________________________________
Arbeidsmarkt
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Participatiegraad =
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
beroepsbevolking
Goede en
slechte tijden
___________________________________
X 100%
beroepsgeschikte bevolking
-Ruime arbeidsmarkt: aanbod>vraag (werkloosheid)
___________________________________
-Krappe arbeidsmarkt: vraag>aanbod
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Werkloosheid
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Structureel: te weinig vraag of vraag/aanbod sluiten niet aan.
Oplossing: Innovatie stimuleren, scholing, reis-/verhuiskosten
vergoeding.
-Conjunctureel: tekortschieten van de bestedingen. Oplossing:
Belasting omlaag, Overheidsbestedingen omhoog.
___________________________________
-Frictie: tijdelijk, <3mnd. Oplossing: Voorlichten bemiddelen.
-Seizoen: gevolg klimaat, aard v.h. product. Oplossing:
Productiepakket variëren.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Werkloosheid (1)
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
1 A)
structureel kwantitatief
te veel aanbod
Aanbod = 15 > Vraag = 10
opl.:innovatie ↑ = nieuwe producten = nieuwe banen
1 B)
structureel kwalitatief
vaardigheden
Vraag = bakkers, Aanbod = schilders
opl.: scholing
1 C)
structureel kwalitatief
afstand
Vraag = Utrecht, Aanbod = Groningen
opl.: reis- en verhuiskostenvergoeding
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
___________________________________
↓
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
16
___________________________________
Werkloosheid (2)
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
2)
Conjunctureel
effectieve vraag (EV) te laag
Vraag brood ↓ = vraag bakkers ↓
Opl.: belasting ↓ loonbelasting ↓ loon ↑ koopkracht ↑ EV ↑
belasting ↓ BTW ↓ prijzen ↓ koopkracht ↑ EV ↑
3)
Seizoenswerkloosheid
vraag is seizoensgebonden
Vraag ijsjes ↓ in winter
Opl.: productiepakket varriëren
4)
Frictiewerkloosheid
tijdelijk < 3 maanden
Werkloosheid tussen afstuderen – baan of tussen twee banen
Opl.: voorlichten, bemiddelen, vacaturebank
___________________________________
___________________________________
___________________________________
↓
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Arbeidsmobiliteit
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
1) Geografische mobiliteit: woon-werkverkeer; bereidheid tot
verhuizen.
2) Beroepsmobiliteit: veranderen van beroep; ene beroep kent meer
werkloosheid dan het andere (omscholen, beloningsverschillen).
3) Niet werken  werken (vb. schoolverlaters, herintreders)
Loon-prijsspiraal: lonen en prijzen die elkaar opjagen.
Prijzen stijgen  koopkracht daalt  meer looneisen  kosten
werkgever stijgen  doorberekenen in prijs etc.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Vragen maken
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
SUCCES!
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
17
___________________________________
Sparen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
S= Sparen
S= Y – C – B
Volgende kunnen sparen:
•Gezinnen ; deel van het besteedbaar inkomen dat niet wordt geconsumeerd.
•Bedrijven; deel van de winst dat niet wordt uitgekeerd aan eigenaren van het
bedrijf, ‘ingehouden winst’.
•Overheid; spaart als ze een financieringsoverschot heeft.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Het Rijk
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
Inkomsten
• Directe belastingen; op winst, inkomen en vermogen.
• Indirecte belastingen; alle belasting die wordt afgedragen door bedrijven,
uitgezonderd winstbelasting.
• Niet-belastingontvangsten (paspoort, boetes, aardgas)
___________________________________
Uitgaven
• Overdrachtsuitgaven: Rijk krijgt er niks voor terug.
• Bestedingen: Rijk krijgt er iets voor terug.
• Investeringsuitgaven (snelweg, dijk)
• Consumptieve uitgaven (ambtenarensalaris, potloden, tanks)
Begrotingssaldo:
Financieringssaldo:
___________________________________
Inkomsten - uitgaven
Begrotingssaldo – aflossingen staatsschuld
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Staatsschuld
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Staatsschuld: Bedrag dat het Rijk schuldig is aan zijn leners.
Hoge schuld betekent:
-Veel aflossingen & rente betalingen.
-Stijgend rente niveau; veel lenen overheid  veel vraag naar vermogen 
rentepeil stijgt.
Staatsschuldquote =
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
18
___________________________________
Vermogensmarkt
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Geldmarkt – korter dan 1 jaar
Kapitaalmarkt – langer dan 1 jaar
___________________________________
Rente: uitgedrukt in jaarlijks % van het geleende bedrag.
Lenen: rente betalen, sparen: rente ontvangen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Rente
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Rente:
-Nominale rente: rentebedrag of rente% dat men werkelijk krijgt op spaargeld.
-Reële rente: Nominale rente gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Rente % of
rentebedrag waarmee je spaargeld in koopkracht verandert.
Reëel rente-indexcijfer = RIC
___________________________________
x 100
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Gevolg rente
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Gevolg lage reële rente:
-Ontmoedigen van sparen.
-Stimuleren van lenen.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
19
___________________________________
Indexcijfers
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Prijsindexcijfer (PIC)  inflatie of deflatie
-Partieel: van 1 goed of groep goederen.
-Gewogen:
___________________________________
Nominaal indexcijfer (NIC): in geld gemeten.
Reëel indexcijfer (RIC): in goederen gemeten, koopkracht.
RIC ___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Pensioen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Welvaartsvast
___________________________________
-Waardevast
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Jaarrekening
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Balans van het eind van het jaar: Overzicht bezittingen, schulden, eigen
vermogen.
-Resultatenrekening van dat jaar (Winst- en verliesrekening): Weergave van
verkoopopbrengsten, kosten, winst van een onderneming.
___________________________________
-Accountantsverklaring: controle & toelichting
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
20
___________________________________
Balans
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Bezittingen (activa)
Schulden (passiva)
Vlottende activa
Vreemd vermogen
-kas
-bank
Tekstvrak
-giro
groot
-debiteuren
-crediteuren
-langlopende leningen
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
-voorraden
Vaste activa
Eigen vermogen
-fabriek
-machines
-ingehouden winst
-aandelen
-reserves
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Resultaten rekening
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Kosten / lasten
Opbrengsten / baten
-Productiekosten
-Afschrijvingen
Omzet / verkoop
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
Winst / verlies
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Opdrachten maken
Markt
Ruilen over
tijd
onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
SUCCES!
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
21
___________________________________
Welvaart
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Welvaart:
-In enge zin: Reëel nationaal inkomen, koopkracht
van een land, individu.
___________________________________
-In ruime zin: niveau/mate van
behoeftebevrediging, subjectief, materieel en
immaterieel (vb. schoon milieu). Reëel inkomen
gecorrigeerd voor externe effecten (= gevolgen
omgeving waar geen betaling tegenover staat).
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Goederen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Individueel goed: voor 1 individu, makkelijk wie er
gebruik maakt, te verhandelen via markt, prijs te
bepalen.
-Overheidsgoederen:
-Collectief: bestemd voor veel mensen, niet te
verhandelen op een markt, geen uitsluiting
mogelijk, geen prijs te bepalen (vb.
Straatverlichting, dijken, leger)
-Quasi-collectief of bemoeigoederen: individueel
goed, geproduceerd door de overheid
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Gevangenen dilemma
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Gevangen dilemma:
Laat zien dat bij samenwerken een
gunstigere uitkomst voor beide
partijen van toepassing is.
Het individuele belang najagen is
dus niet altijd goed voor jezelf en
kan het totale resultaat negatief
beïnvloeden.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
22
___________________________________
uitgangspunten
markt
Ruilen over
tijd
onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Spelers moeten bekennen of ontkennen over schuld bij
een overval.
-Spelers bewegen simultaan
-Spel wordt niet herhaald
-Spelers hebben een dominante strategie
-Spelers beschikken over dezelfde info
-Er zijn maar 2 spelers
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nash evenwicht
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Strategie waar je op uitkomt. Je kan
het niet voor jezelf verbeteren
Je volgt de dominante strategie
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Samenwerken
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Samenwerken wordt bevorderd door:
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Overheid (wetten, besturen, bindend verklaren cao, collectieve
goederen aanbieden)
-Sociale normen (aanspreken op asociaal gedrag)
___________________________________
-Afsluiten contract (beide partijen weten wat te verwachten en
hoe te handelen bij niet nakomen van afspraken)
-Zelfbinding (duurzaam produceren, rekening met milieu effect)
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
23
___________________________________
CAO
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Voordelen:
-Werknemer: samen sta je sterk
-Werkgever: niet met elke individu
onderhandelen
___________________________________
Nadelen:
-Werknemer: individuele kracht,
talent kan je niet uitbuiten
-Werkgever: bedrijf kan niet
concurreren met bijv. loon om de
beste werknemer te krijgen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Arbeidsvoorwaarden
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Afspraken over:
-Primaire arbeidsvoorwaarden:
loon vakantiegeld, etc.
___________________________________
-Secundaire arbeidsvoorwaarden:
middagpauzes,
reiskostenvergoeding,
kinderopvang
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Loonstijging
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Soorten loonstijgingen
-Initieel: verhoging v.h. reële loon
die geldt voor een groep
werknemers (loonsverhoging
bovenop prijscompensatie)
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
-Incidenteel: verhoging v.h. reële
loon voor individu (bv. Promotie,
staat niet in cao)
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
24
___________________________________
Loonkosten
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
•Sociale premies voor rekening werkgever
•Brutoloon
–Loonheffing
•Sociale premies werknemer
•Loonbelasting
–Nettoloon
___________________________________
Wig:
Verschil tussen loonkosten van werkgever en nettoloon
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Europese Unie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Doel Europese Unie:
-Vrij verkeer van goederen
-Vrij verkeer van diensten
___________________________________
-Vrij verkeer van personen
-Vrij verkeer van kapitaal
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Vragen maken
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
SUCCES!
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
25
___________________________________
Informatie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Informatie:
-Symmetrische: alle partijen dezelfde info
___________________________________
-Asymmetrische: partijen niet dezelfde info
Vb. asymmetrisch: verzekeringsmaatschappij.
Verzekering: risico overdragen tegen betaling.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Partijen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Verzekeraar:
-Risico’s:
-Asymmetrische informatie
-Averechtse selectie
-Moreel wangedrag
-Fraude
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Partijen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Verzekerde:
-Motieven:
-Risicomijding
-Inschatten risico.
-Financieel gevolg gebeurtenis afwegen tegen premie.
___________________________________
Premie: bedrag per tijdseenheid om verzekerd te zijn.
Hoogte hangt af van: risico, mogelijke financiële schade,
profiel deelnemers
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
26
___________________________________
Verzorgingsstaat
Ruilen over
tijd
Markt
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Sociale uitkeringen:
-Overheidsdeel
-Volksverzekering (AOW)
-Werknemersverzekering (WW)
___________________________________
-Particulier deel vb. VUT, verzorgd door
verzekeringsmaatschappij
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Sociale zekerheid
Ruilen over
tijd
Markt
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Omslagstelsel: werkenden van nu betalen voor
degene die nu een uitkering ontvangen
___________________________________
-Kapitaaldekkingsstelsel: zelf sparen voor eigen
uitkering
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Ondernemingen
Markt
Ruilen over
tijd
Soort onderneming
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
Eenmanszaa
k
VOF
BV
NV
Hoofdelijk
aansprakelijk?
Ja
Ja
Nee
Nee
Scheiding eigenaar/
directie?
Nee
Nee
Soms
Ja
Rechtspersoon?
Nee
Nee
Ja
Ja
Één eigenaar
Meerdere
eigenaren
Aandeelhouders Aandeelhouders
bekend
onbekend
___________________________________
kenmerken
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
27
___________________________________
Opdrachten maken
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
SUCCES!
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Welvaart
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Nationaal inkomen = nationaal product; Y = W
Y = (C+I+O+E) – M
Oftewel W+M = C+I+O+E
___________________________________
S-I = particulier spaarsaldo
B-O = begrotingssaldo
E-M = lopende rekening, saldo buitenland
(S-I)+(B-O)=(E-M)
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Welvaart
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
28
___________________________________
Inkomensverdeling
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Personele inkomensverdeling
Primair inkomen
Secundair inkomen
Tertiair inkomen
Categoriale inkomensverdeling
Arbeidsinkomen
Overige of vermogensinkomen
Arbeidsinkomensquote: Totale arbeidsinkomen verdiend in een
jaar/nationale inkomen
 Hoge arbeidsinkomensquote slecht voor investeringsklimaat
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Lorenzcurve
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Nivelleren: Lorenzcurve beweegt naar de midden lijn door:
-Progressieve belasting: hoe hoger je inkomen hoe hoger het % belasting
-Sociale uitkeringen
Denivelleren: Lorenzcurve beweegt van de midden lijn af door:
-Degressieve belasting: hoe hoger je inkomen hoe lager % belasting
-Aftrekposten: relatieve voordeel voor hoge inkomens
-Subsidies: onderwijs, cultuur
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nederlands belastingsstelsel
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
___________________________________
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Draagkrachtprincipe: sterke schouders, zware lasten
-Profijtbeginsel: betalen als men aanwijsbaar gebruik maakt
van overheidsvoorzieningen
Box 1 en Box 3
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
29
___________________________________
Box 1
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Vaststellen totale inkomen (arbeidsinkomen en
eigen huis)
Aftrekposten
Belastbaar inkomen
Schijvensysteem toepassen
Heffingskortingen
Te betalen belasting
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Box 3
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Vaststellen vermogen: bezittingen – schulden
Heffingsvrijstelling
Belastbaar deel van het vermogen
-
___________________________________
1,2 % belasting betalen
- fictief rendement = 4%
- belasting = 30%
- totaal = 30% x 4% = 1,2%
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Opdrachten maken
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
SUCCES!
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
30
___________________________________
Inflatie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Inflatie: gemiddelde percentuele prijsstijging in een
bepaalde periode
Binnenlands
Kosteninflatie: prijs stijgt door hoge kosten
Bestedingsinflatie: prijs stijgt door hoge vraag naar
goederen
Winstinflatie: prijs stijgt door vergroten winstmarge
___________________________________
Buitenlands
Importinflatie: prijs van geïmporteerde producten stijgt
  Deflatie
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Gevolgen inflatie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Lonen (loonprijsspiraal)
-Koopkracht
___________________________________
-Internationale concurrentiepositie
(Relatief!)
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Prijzen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Prijsrigiditeit:
Prijzen dalen niet (vanwege kosten
werkgever)  dus minder verkopen
Prijsflexibiliteit:
Prijzen passen makkelijk aan  altijd
maximale prijs bij maximaal haalbare
productie  productiecapaciteit
maximaal benut
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
31
___________________________________
Verkeersvergelijking Fisher
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Gelijkheid van geldstroom (MV) en goederenstroom (PT)
MV = totale vraag in economie = effectieve vraag
___________________________________
PT = totale aanbod in economie = W
Als geldstroom groter  meer goederen gevraagd
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Bestrijding inflatie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
Bestedingsinflatie
• Belasting ↑ Consumptie ↓ Vraag ↓ Prijzen ↓ Inflatie ↓
• Overheidsbestedingen ↓ Overheidsconsumptie ↓ Vraag ↓ Prijzen ↓ Inflatie ↓
• Rente ↑ Sparen ↑ Lenen ↓ Consumptie ↓ Vraag ↓ Prijzen ↓ Inflatie ↓
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Betalingsbalans
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Lopende rekening (goederenrekening,
dienstenrekening, inkomensrekening); E-M,
kapitaal- of vermogensrekening
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
32
___________________________________
Valuta prijs
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Vraagfactoren: export en kapitaal import
Aanbodfactoren: import en kapitaal export
___________________________________
Wisselkoersen:
-Zwevend: hoogte koers bepaald door vraag en aanbod.
-Vast: hoogte bepaald door afspraak centrale banken.
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Wisselkoersen
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Zwevend:
-Voordeel: betalingsbalansevenwicht
-Nadeel: onzekerheid
-Appreciatie: waardestijging, depreciatie:
waardedaling
___________________________________
Vast:
-Voordeel: zekerheid
-Nadeel: betalingsbalansonevenwicht
-Revaluatie: waardestijging, devaluatie:
waardedaling
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Economische kringloop
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Productiecapaciteit: Maximaal haalbare productie
-Bezettingsgraad: (Productie/productiecapaciteit) x
100%
-Investeringen:
-Breedte: Meer ‘dezelfde’ machines erbij,
verhouding kapitaal/arbeid blijft gelijk
-Diepte: Mensen vervangen door machines, in
verhouding meer kapitaal dan arbeid
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
33
___________________________________
Conjunctuur
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
-Laagconjunctuur: te weinig vraag om een bedrijf
op volle toeren te laten werken.
Onderbesteding. Werkloosheid, lage
bezettingsgraad, deflatie.
___________________________________
-Hoogconjunctuur: er wordt meer gevraagd dan
er kan worden geproduceerd. Overbesteding.
Veel werk, hoge bezettingsgraad, inflatie
(bestedingsinflatie)
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Conjunctuur
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Stagflatie
Markt
Ruilen over
tijd
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
Stagflatie: periode van onderbesteding
(laagconjunctuur) maar toch inflatie.
Hoe?: hogere kosten  prijzen stijgen
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
34
Anticyclisch begrotingsbeleid
Ruilen over
tijd
Markt
Onderhandel
Risico en
informatie
Welvaart en
groei
___________________________________
Goede en
slechte tijden
• Onderbesteding EV < productiecapaciteit
(werkloosheid)
- Belasting ↓ Consumptie ↑ Vraag ↑ Vraag Arbeid ↑ werkloosheid ↓
- Overheidsbestedingen ↑ Vraag ↑ Vraag Arbeid ↑ werkloosheid ↓
• Overbesteding EV > productiecapaciteit
(inflatie)
- Belasting ↑ Consumptie ↓ Vraag ↓ Prijzen ↓ Inflatie ↓
- Overheidsbestedingen ↓ Vraag ↓ Prijzen ↓ Inflatie ↓
___________________________________
___________________________________
Maatregelen Centrale Bank
• Onderbesteding
Rente ↓ Lenen ↑ Sparen ↓ Consumptie ↑ Vraag ↑ Vraag Arbeid ↑
• Overbesteding
Rente ↑ Lenen ↓ Sparen ↑ Consumptie ↓Vraag ↓ Prijzen ↓ Inflatie ↓
___________________________________
___________________________________
•
___________________________________
___________________________________
-↑ Consumptie ↓ Vraag ↓ Prijzen
-Onderbesteding: Belasting omlaag, overheidsbestedingen omhoog
-Overbesteding: Belasting omhoog, overheidsbestedingen omlaag
___________________________________
Opdrachten maken
-Maatregel Centrale Bank:
-Onderbesteding: Rente omlaag (meer lenen, minder sparen)
-Overbesteding: Rente omhoog
Ruilen over
Risico en
Welvaart en
Markt
Onderhandel
tijd
informatie
groei
Goede en
slechte tijden
___________________________________
SUCCES!
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Evaluatie
___________________________________
___________________________________
Laat ons weten wat je van de training vond:
www.examentraining.nl/evaluatie
Enthousiast na deze training?
Kijk op www.examentraining.nl voor al je andere vakken
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
35
___________________________________
___________________________________
SUCCES MET HET EXAMEN
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
___________________________________
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
36
Blok 1
Markt
Opgave 1 – Het is maar een spelletje…
- maximale omzet berekenen
- maximale totale winst berekenen
- surplus
- prijselasticiteit
- figuur GO, GTK, MO etc.
Opgave 2 – Naar een toekomst die werkt
- arbeidsmarkt
- beroepsbevolking + beroepsgeschikte bevolking etc.
- participatiegraad berekenen
- rekenen met werkloosheid
- beredeneren
Opgave 3 – Horeca uitgerookt?
- consumenten- en producentensurplus
- elasticiteit
- rekenen met vraag en aanbod
- beredeneren
Opgave 4 - De prijs van voetbal
- rekenen met formules QV en P etc.
- maximale omzet berekenen
- consumentensurplus
- verschillende vraaglijnen
Opgave 5 – Vervoer van Nederlandse schepen
- break-even-afzet berekenen
- verlies berekenen
- productiecapaciteit berekenen
- beredeneren
Opgave 6 - Vitaminen voor de Nieuw-Zeelandse economie
- rekenen en werken met QV
- maximale winst berekenen
- rekenen met verschillende prijzen
Opgave 7 – Parkeren tegen elke prijs
- maximale totale omzet berekenen
- maximale totale winst arceren
- welvaartsverlies
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
37
Opgave 1 - Het is maar een spelletje…
Klokslag 0.00 uur openden 150 Nederlandse gamewinkels hun deuren voor degenen die een
exemplaar van het computerspel Great Car Robbery 5 (GCR5) wilden kopen. Al ruim voor
middernacht stonden er in Nederland lange rijen voor de gamewinkels. GCR5 is ontwikkeld
door het softwarebedrijf Splendid: één van de weinige bedrijven die dergelijke spellen
produceren. De eerste versie van het spel (GCR1) werd in september 2013 wereldwijd
geïntroduceerd. Tot nu toe zijn er in totaal 127 miljoen exemplaren verkocht.
Vraag 1
Maak van de onderstaande zinnen een economisch juiste tekst. De gamewinkels hebben op
de …(1)… de meeste invloed op de prijs. Op de verkoopmarkt is sprake van de marktvorm
…(2)… en op de inkoopmarkt is sprake van de marktvorm …(3)…. Kies uit:
bij (1) inkoopmarkt / verkoopmarkt
bij (2) monopolistische concurrentie / oligopolie
bij (3) monopolistische concurrentie / oligopolie
Voorafgaand aan de introductie van het spel GCR5 vond er in de directievergadering van
Splendid een discussie plaats over de verkoopprijs. De financieel directeur: “Bij de eerste
vier versies wilden we een groot marktaandeel en was onze doelstelling maximale omzet. Ik
vind dat we bij GCR5 moeten streven naar maximale totale winst.” De algemeen directeur:
“Dat betekent dat we een hogere prijs moeten kiezen.”
Gebruik bron 1.
Vraag 2
Bereken de prijs die past bij de doelstelling van maximale omzet.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
38
Vraag 3
Bereken de prijs die past bij de doelstelling van maximale totale winst.
Gebruik bron 2.
Vraag 4
Geef met letters het oppervlak aan dat het consumentensurplus en het producentensurplus
weergeeft indien het softwarebedrijf streeft naar maximale totale winst. Neem daartoe
onderstaande tabel over op het antwoordblad en vul aan op de stippellijnen.
Salim en zijn klasgenoot Kees hebben de introductie van het spel GCR5 als onderwerp voor
een werkstuk. Het valt hen op dat bij de introductie van GCR5 alleen jongens in de rij
stonden: geen meisje te bekennen. Om zich een beeld te vormen van het koopgedrag van
jongeren bij dit computerspel maken Salim en Kees een schatting van
prijselasticiteitscoëfficiënten (bron 3). Bij één waarde (letter a) verschillen ze van mening.
Salim verwacht hier een elasticiteit van 0,1 terwijl Kees uitgaat van een elasticiteit van 1,0.
Gebruik bron 3 en bovenstaande tekst.
Vraag 5
Zou bij (a) een prijselasticiteitscoëfficiënt van 1,0 of 0,1 passen om een economisch juiste
tabel te krijgen? Verklaar het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
39
Ook vragen Salim en Kees zich af waarom GCR5 pas vanaf een leeftijd van 18 jaar mag
worden gespeeld. Tijdens hun onderzoek stuiten ze op een PEGI-richtlijn (bron 4). Salim: “Er
is sprake van zelfbinding omdat softwarebedrijf Splendid zich aan deze PEGI-richtlijn moet
houden.”
Gebruik bron 4.
Vraag 6
Is de uitspraak van Salim juist of onjuist? Verklaar het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
40
Opgave 2 - Naar een toekomst die werkt
De Nederlandse bevolking vergrijst. Dit kan leiden tot een aanbodtekort op de arbeidsmarkt
waardoor de economische groei stagneert. Vandaar dat de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid onderzoek heeft laten doen naar maatregelen die genomen moeten
worden om de werking van de Nederlandse arbeidsmarkt te verbeteren en de deelname aan
betaalde arbeid te verhogen. Het resultaat van dit onderzoek staat in het rapport ‘Naar een
toekomst die werkt’. In dit rapport wordt de potentiële beroepsbevolking gevormd door alle
inwoners van Nederland in de leeftijdsgroep 20 tot 65 jaar. Uit dit rapport komen de twee
tekstfragmenten van bron 5 die de ontwikkelingen van de vraag naar arbeid en het aanbod
van arbeid in Nederland voorspellen.
Gebruik bron 5.
Vraag 7
In welk van beide tekstfragmenten, A of B, wordt een voorspelling gedaan over de
ontwikkeling van de vraag naar arbeid? Verklaar het antwoord. Onderstaande tekst is een
selectie van conclusies uit dit rapport.
Vraag 8
Maak van deze tekst een juiste economische redenering. “Door vergrijzing neemt de
potentiële beroepsbevolking …(1)…, waardoor de arbeidsmarkt zal verkrappen. Daardoor
zal de sociale premiedruk voor de werkzame beroepsbevolking stijgen, want de AOWuitkeringen worden grotendeels gefinancierd via het …(2)…. Een hogere premiedruk kan
leiden tot hogere looneisen. Dit kan voor de Nederlandse bedrijven aanleiding zijn om de
verkoopprijzen te …(3)…, waardoor de internationale concurrentiepositie …(4)…. Dit heeft
tot gevolg dat de Nederlandse …(5)… afneemt, waardoor de economische groei stagneert.”
Kies uit:
bij (1) af / toe
bij (2) kapitaaldekkingsstelsel / omslagstelsel
bij (3) verhogen / verlagen
bij (4) verbetert / verslechtert
bij (5) export / import
Bron 5:
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
41
Een leraar economie bespreekt in zijn klas de conclusies van dit rapport en toont daarbij
bron 6. Uit bron 6 blijkt dat in Nederland 73% van de potentiële beroepsbevolking deelneemt
aan de arbeidsmarkt: dit noemen we de participatie graad Vervolgens bespreekt de leraar
met de leerlingen mogelijke maatregelen om de participatiegraad van ouderen te verhogen.
Enkele suggesties van leerlingen.
− Simon: “Verhoog de pensioenleeftijd van 65 naar 67.”
− Edith: “Stimuleer dat ouderen tussen 55 en 65 jaar meer in deeltijd gaan werken.”
Bron 6: Samenstelling van de potentiële beroepsbevolking (20-65 jaar) in Nederland in miljoen (mln)
personen (afgeronde getallen)
Combineer bron 5 en bron 6.
Vraag 9
Laat met een berekening zien dat naar verwachting de participatiegraad in Nederland in
2015 hoger zal zijn dan 73%.
Vraag 10
Leg uit dat de oplossing van Edith wel de participatiegraad verhoogt, maar niet het probleem
van de verkrapping op de arbeidsmarkt oplost.
Tot slot laat de leraar bron 5 zien. Hij vraagt de leerlingen in dit schema aan te geven bij
welke pijl de suggesties van Simon en Edith behoren. Bovendien komt de leraar zelf met een
mogelijke oplossing om de participatie van ouderen te verhogen: “Verlaag de
pensioenuitkeringen in de eerste jaren van pensionering.”
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
42
Gebruik bron 7.
Vraag 11
Van welke pijl, A, B, C, D of E, zou de bijbehorende omvang in personen veranderen bij het
uitvoeren van de suggestie van Simon? Verklaar het antwoord.
Vraag 12
Beschrijf de redenering achter de oplossing die de leraar voorstelt.
Bron 7: Instroom en uitstroom op de arbeidsmarkt
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
43
Opgave 3 - Horeca uitgerookt?
De Nederlandse overheid probeert de consumptie van rookwaren, zoals sigaretten, shag en
sigaren, te beïnvloeden. Zo mogen jongeren geen rookwaren kopen en bestaat er een
reclameverbod. Ook heft de overheid accijnzen, die worden doorberekend en daardoor
leiden tot hogere consumentenprijzen voor rookwaren. Het laatste wapenfeit is de invoering
van een rookverbod in de horeca op 1 juli 2008. Het rookverbod in de horeca is een
beleidsmaatregel om werknemers een gezonde werkplek te bieden, de consumptie van
rookwaren te verminderen en de volksgezondheid te bevorderen. De Minister van
Volksgezondheid heeft toegezegd dat het rookverbod een jaar na invoering geëvalueerd zal
worden en dat hij van de bevindingen verslag zal doen aan de Tweede Kamer. Om deze
maatregel te onderbouwen, heeft de Minister een economisch onderzoeksbureau een
kosten-batenanalyse laten opstellen met betrekking tot het rookverbod in de horeca. Enkele
conclusies van dit onderzoek zijn in bron 4 weergegeven. De leerlingen in een havo 5 klas
discussiëren over het overheidsbeleid dat probeert het roken te verminderen. De volgende
opmerkingen worden gemaakt:
− Eva: “Als de overheid de accijns op alle rookwaren met een zelfde percentage verhoogt,
zal de gevraagde hoeveelheid van een pakje sigaretten sterker afnemen dan die van een
pakje shag.”
− Steffie: “Als de consumentenprijzen van rookwaren stijgen, treedt er een substitutie-effect
op tussen de vraag naar een pakje sigaretten en de vraag naar een pakje shag.”
− Victor: “De vermindering van de gevraagde hoeveelheid sigaretten als gevolg van het
rookverbod in de horeca, kan de overheid óók bereiken door te zorgen dat de prijs van een
pakje sigaretten 40% hoger wordt.”
Bron 8: Gegevens over de vraag nara enkele rookwaren (in de uitgangssituatie)
Gebruik bron 8 bij de vragen 13 en 14.
Vraag 13
Geef met behulp van bron 8 een argument voor de bewering van Eva.
Vraag 14
Leg met behulp van bron 8 de bewering van Steffie uit.
Bron 9: Vraag en aanbod van pakjes sigaretten
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
44
Combineer bronnen 8 en 9 bij vraag 15.
Vraag 15
Laat met behulp van een berekening zien dat Victor gelijk heeft.
Vraag 16
Hoe zou de afname van het consumentensurplus weergegeven kunnen worden? Welke van
de leerlingen heeft het juist weergegeven (zie bron 10)?
Bron 10
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
45
Opgave 4 – De prijs van voetbal
Uit een krant:
Het Brabantse Deurne stond op zijn kop toen bleek dat de amateurvoetballers van SV
Deurne tijdens de loting van de KNVB-beker gekoppeld werden aan de profvoetballers van
Feyenoord. De voorzitter van SV Deurne: “Dit is een droom die uitkomt, en we spelen ook
nog thuis. Gezien de verwachte vraag naar kaartjes voor deze wedstrijd moeten we uitwijken
naar het stadion van Helmond Sport. De tribune op ons sportpark is te klein.” Het bestuur
van SV Deurne discussieert over de hoogte van de prijs per toegangskaartje, uitgaande van
de verwachte vraag naar kaartjes. De secretaris, de penningmeester en de voorzitter komen
ieder met een eigen voorstel.
Bron 11: het stadion en de invulling van de plaatsen
Bron 12: de verwachte vraag en voorstellen van het bestuur van SV Deurne
Gebruik bronnen 11 en 12 bij de vragen 17, 18 en 19.
Vraag 17
Zullen alle kaartjes verkocht worden bij uitvoering van het voorstel van de secretaris?
Verklaar het antwoord.
Vraag 18
Is er sprake van een consumentensurplus bij uitvoering van het voorstel van de secretaris?
Verklaar het antwoord.
Vraag 19
Bereken de prijs van een toegangskaartje bij het voorstel van de voorzitter.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
46
Uiteindelijk wordt de prijs vastgesteld op basis van het voorstel van de voorzitter. Toch
verloopt de voorverkoop van de kaartjes moeizaam. De penningmeester heeft daarvoor een
verklaring: “Bij de oorspronkelijke vraagvergelijking uit bron 12, die ik naar aanleiding van
een enquête heb opgesteld, ben ik ervan uitgegaan dat de wedstrijd niet zou worden
uitgezonden op tv. Nu blijkt dat de wedstrijd live op tv wordt uitgezonden. Dat verandert de
betalingsbereidheid van de supporters”.
In bron 13 zijn, naast de oorspronkelijke vraaglijn a, twee alternatieve vraaglijnen b1 en b2
weergegeven.
Vraag 20
Welk van beide vraaglijnen, b1 of b2, geeft de veranderde betalingsbereidheid weer volgens
de penningmeester? Verklaar de keuze.
Bron 13: Collectieve vraag naar toegangskaartjes en twee alternatieven
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
47
Opgave 5 - Vervoer met Nederlandse schepen
In 1999 is het totale vervoer met Nederlandse schepen gegroeid tot 320 miljoen ton
goederen. Daarvan betreft 96 miljoen ton goederen binnenlands vervoer. In tabel 1 staan
gegevens over het vervoer met Nederlandse schepen in 1999. De cijfers betreffen
veranderingen ten opzichte van 1998.
Tabel 1:
Vraag 21
Bereken de internationaal vervoerde hoeveelheid goederen in 1998.
Vraag 22
Is de afstand waarover de lading bij het binnenlandse vervoer is verscheept in 1999 ten
opzichte van 1998 gedaald of gestegen? Licht het antwoord toe.
De heer Peters is eigenaar en schipper van een vrachtschip waarmee cement wordt
vervoerd. Voor 1999 gelden de volgende gegevens voor het bedrijf van Peters:
Vraag 23
Bereken de break-even afzet van het bedrijf van Peters in ton-kilometers.
Peters verwacht dat na het jaar 2000 de opbrengst van een ton-kilometer 2,25 euro
bedraagt. Doordat de kostengegevens niet veranderen, wordt het bedrijf van Peters bij
iedere productieomvang verliesgevend. Dit verlies is minimaal als de productie maximaal is.
Vraag 24
Bereken het minimale jaarlijkse verlies van het bedrijf van Peters na 2000.
Om uit de verliezen te komen, overweegt Peters zijn schip te vervangen door een nieuw
schip. De productiecapaciteit van het nieuwe schip is drie keer zo groot als de huidige
productiecapaciteit, terwijl de personeelsbezetting gelijk blijft. De variabele kosten per tonkilometer zijn in vergelijking met het huidige schip 28% lager. De constante kosten bedragen
na de investering in het nieuwe schip 1.000.000 euro per jaar.
Vraag 25
Betreft de investering van Peters een breedte-investering of een diepte-investering?
Verklaar het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
48
Vraag 26
Bereken de winst die Peters met zijn nieuwe schip per jaar maakt bij volledige benutting van
de productiecapaciteit.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
49
Opgave 6 - Vitaminen voor de Nieuw-Zeelandse economie
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw produceert en exporteert Nieuw-Zeeland met
wisselend succes kiwi’s. Europa is één van de belangrijkste afnemers op de wereldmarkt van
deze vitaminerijke vrucht. In de jaren zeventig krijgen de Nieuw-Zeelandse kiwiproducenten
te maken met toenemende concurrentie op de wereldmarkt. Daarnaast wordt in NieuwZeeland het protest tegen de schadelijke gevolgen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen
bij de kiwiproductie steeds sterker. De Nieuw-Zeelandse kiwiproducenten besluiten hierop de
krachten te bundelen. Met steun van de Nieuw-Zeelandse overheid richten de
kiwiproducenten een nieuwe onderneming op met de naam Zespri. Zespri probeert de
buitenlandse concurrentie te beperken door een nieuw soort kiwi te ontwikkelen: de Zespri
Gold. Om het imago van Nieuw-Zeelandse kiwi’s in binnen- en buitenland te verbeteren, stelt
Zespri hoge eisen aan de kwaliteit van de Zespri Gold en wordt het gebruik van
bestrijdingsmiddelen bij de kiwiproductie afgeremd. Dit heeft echter tot gevolg dat de
productie van de Zespri Gold arbeidsintensiever is dan de vroegere kiwiproductie. De NieuwZeelandse kiwiproducenten schakelen massaal over op de productie van de Zespri Gold. De
kiwiproducenten verkopen de geproduceerde Zespri Gold kiwi’s aan de nieuwe onderneming
Zespri. De winst van Zespri wordt onder de kiwiproducenten verdeeld.
Hieronder staan drie mogelijke doelstellingen van Zespri:
1) Het bevorderen van een duurzame productiewijze van kiwi’s.
2) Een zo groot mogelijke bijdrage leveren aan de ontvangstenkant van de lopende rekening
van de betalingsbalans van Nieuw-Zeeland.
3) Een zo groot mogelijke winst in het introductiejaar van de Zespri Gold.
De directie van Zespri moet een beslissing nemen over de prijs van de Zespri Gold in het
introductiejaar in Europa. Stel dat een keuze moet worden gemaakt uit twee prijzen: € 0,50
of € 0,60 per kilogram. De variabele kosten van Zespri bestaan uitsluitend uit inkoopkosten
van de Zespri Gold en bedragen € 0,25 per kilogram. De totale constante kosten van Zespri
bedragen € 4 miljoen per jaar. Verder geldt het volgende verband tussen prijs en afzet in
Europa van de Zespri Gold in het introductiejaar:
Qv = 80 − 100P
De symbolen hebben de volgende betekenis:
Qv = de naar Europa geëxporteerde hoeveelheid in miljoenen kilogrammen
P = de prijs in euro’s per kilogram
Vraag 27
Citeer de zin waaruit blijkt dat het nastreven van doelstelling 1 tot hogere inkoopkosten voor
Zespri kan leiden. Verklaar het antwoord.
Vraag 28
Toon met behulp van een berekening aan dat Zespri doelstelling 2 beter bereikt bij een prijs
van € 0,50 per kilogram dan bij een prijs van € 0,60 per kilogram.
Vraag 29
Welke prijs moet Zespri kiezen als doelstelling 3 wordt nagestreefd: € 0,50 of € 0,60 per
kilogram? Licht het antwoord toe met een berekening.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
50
Een marketingdeskundige adviseert Zespri om een introductieprijs te kiezen die lager ligt dan
bij het nastreven van doelstelling 3. Volgens deze deskundige is deze lagere prijs
noodzakelijk om maximale winst op lange termijn te realiseren.
Vraag 30
Geef een verklaring voor het advies van de marketingdeskundige.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
51
Opgave 7 - Parkeren tegen elke prijs?
Stedelijke gemeenten staan voor de uitdaging om verantwoord om te gaan met een
groeiende vraag naar mobiliteit in een dichtbevolkt gebied. Parkeerbeleid is een onderdeel
van goed mobiliteitsbeleid. Gemeente Biltsche Venen heeft naast het vernieuwde winkel- en
kantorencentrum een parkeerterrein aangelegd. Voor de exploitatie van dit parkeerterrein wil
de gemeente het alleenrecht geven aan het particuliere bedrijf €Park. De gemeente heeft
een marktonderzoek laten uitvoeren naar de vraag naar parkeerruimte van winkelpubliek en
van personeel dat gaat werken in de winkels en kantoren. Daarnaast is een schatting
gemaakt van de kosten voor de exploitatie door €Park.
Bron 14: Marktonderzoek gemeente en exploitatiekosten €Park


De productie (Q) is het aantal bezette parkeerplaatsen per uur. De beheerskosten
(onderhoud, surveillance, gemeentelijke heffingen) komen volledig voor rekening van
€Park en zijn onderdeel van de constante kosten van €Park.
Het parkeerterrein heeft een capaciteit van 180 parkeerplaatsen
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
52
Gebruik bron 14.
Vraag 31
Maak van de volgende zinnen juiste economische beweringen die betrekking hebben op de
marktsituatie voor €Park:
-Om break-even te bereiken moet €Park minimaal …(1)… bezette parkeerplaatsen per uur
realiseren.
-Bij een prijs van 100 cent per uur zal de totale winst …(2)… maximaal zijn.
-Bij een prijs die maximale bezetting van het parkeerterrein oplevert, zal €Park …(3)…
maken.
Kies uit:
bij (1) 40 / 100 / 150 / 160
bij (2) niet / wel
bij (3) verlies / winst
€Park overweegt als prijs per uur één van de volgende alternatieven: 100, 135 of 145 cent.
Vraag 32
Welke prijs moet €Park kiezen om maximale totale omzet te halen? Verklaar de keuze met
een berekening.
Vraag 33
Arceer in de uitwerkbijlage hieronder de maximale totale winst die €Park kan behalen.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
53
De bewoners van een naastgelegen woonwijk, die voorheen gratis konden parkeren op het
stukje grond, zijn het niet eens met de plannen van de gemeente. “Klinkklare diefstal,
parkeren gaat ons veel geld kosten”, aldus Paul Boos, woordvoerder van de bewoners. “En
buiten de openingstijden van winkels en kantoren zal een deel van het parkeerterrein leeg
blijven. Zonde van de schaarse ruimte en dus een vorm van welvaartsverlies.” Paul Boos
doet namens alle wijkbewoners een voorstel aan €Park, zoals te lezen is in bron 15. Hij
noemt zijn voorstel een vorm van prijsdiscriminatie.
Bron 15: Voorstel Paul Boos
a) Stel een apart parkeertarief in voor de wijkbewoners, dat alléén geldig is buiten de
openingstijden van de winkels en kantoren.
b) Houd rekening met de relatief lage betalingsbereidheid van deze wijkbewoners.
c) Registreer elke wijkbewoner via het kenteken van de auto en gebruik dit om de
wijkbewoners toegang tot het parkeerterrein te verlenen buiten de openingstijden van
winkels en kantoren.
Gebruik bron 15 bij de vragen 35 en 36.
Vraag 34
Leg uit dat het voorstel van Paul Boos gezien kan worden als een voorbeeld van
prijsdiscriminatie.
Vraag 35
Leg uit hoe uitvoering van het voorstel van Paul Boos kan bijdragen aan beperking van het
welvaartsverlies.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
54
Blok 2
Ruilen over tijd
Opgave 8 – Wat te doen met het pensioen?
- banken en rente
- uitkeringen en pensioenen
Opgave 9 – Een eigen huis als spaarvarken
- hypotheekrente
- huis kopen
- redeneeropgave (schrijven)
Opgave 10 - Nederlandse staatsschuld op de helling
- belastingen
- staatsschuld
- financieringssaldo
- verklaren en uitleggen
Opgave 11 – Inflatie: wat zeggen de cijfers?
- inflatie, consumentenprijsindex
- beredeneren
- invullen: kies hoger/lager etc.
- denkstappen in logische volgorde zetten
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
55
Opgave 8 - Wat te doen met het pensioen?
Nederland heeft een uniek pensioenstelsel. Het bestaat uit drie pijlers: het staatspensioen,
het aanvullende bedrijfspensioen en de individuele besparingen die mensen zelf regelen (zie
bron 1). Samen bepalen deze onderdelen het totale bedrag dat iemand ontvangt als de
pensioengerechtigde leeftijd is bereikt. De laatste jaren staat de hoogte van dit bedrag onder
druk als gevolg van diverse ontwikkelingen: vergrijzing, de nieuwe regels die de overheid
aan de pensioenfondsen heeft opgelegd en de economische crisis. Maar ook het besluit van
de centrale bank om de rente te verlagen vanwege deze economische crisis bedreigt de
hoogte van de pensioenuitkeringen.
Vraag 36
Leg uit dat een economische crisis kan leiden tot het besluit van centrale banken om de
rente te verlagen.
Gebruik bron 16 bij de vragen 37 en 38.
Vraag 37
Bij welke van de drie pijlers is er geen sprake van ruilen over de tijd? Verklaar het antwoord
met behulp van de verstrekte gegevens en maak daarbij gebruik van het begrip
omslagstelsel of kapitaaldekkingsstelsel.
Vraag 38
Leg uit dat een economische crisis voor mensen die hun leven lang hebben gewerkt, de
hoogte van de uitkering uit het aanvullende bedrijfspensioen (pijler 2) kan bedreigen.
Bron 16: drie pijlers van het Nederlands pensieonstelsel
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
56
De overheid vindt dat het Nederlandse pensioenstelsel stabieler moet worden, want op dit
moment stijgen de premies en daalt de koopkracht van de premieplichtigen. Zo is er onlangs
besloten om vanaf 2013 de AOW-leeftijd in stappen te verhogen van 65 naar 67 jaar (pijler
1). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW): “Een verhoging van de
AOW-leeftijd zal leiden tot een toenemend netto-inkomen van de premieplichtigen.”
Bron 17: (voorgenomen) overheidsmaatregelen
Gebruik bron 17 bij de vragen 40 en 41.
Vraag 39
Verklaar de stelling van de minister van SZW.
Een andere maatregel die de overheid wil nemen betreft pijler 2.
Vraag 40
Is het reële pensioen zoals geformuleerd bij pijler 2 welvaartsvast? Verklaar het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
57
Opgave 9 - Een eigen huis als spaarvarken
“De aankoop van een eigen huis is nog altijd een beter spaarvarken dan sparen bij de bank”,
zegt de voorzitter van de Vereniging Ons Eigen Huis (VOEH) in februari 2008.
“In 2007 behoorden de Nederlandse huizenprijzen tot de hoogste in Europa. Er worden te
weinig nieuwe huizen gebouwd. De overheid zou dit meer moeten stimuleren. Tegelijkertijd
willen steeds meer mensen een eigen huis kopen. Ik verwacht dus dat in 2008 de
huizenprijzen zullen blijven stijgen.”
Vraag 41
Citeer de twee zinnen uit bovenstaande tekst, waarop de voorzitter zijn verwachting baseert.
Tussen augustus 2007 en februari 2008 daalde bij veel banken de hypotheekrente.
Vraag 42
Verklaar dat een daling van de hypotheekrente kan leiden tot een verdere stijging van de
huizenprijzen.
Hanneke en Kees overwogen in augustus 2007 een huis te kopen in Maartenszeil. De
plaatselijke makelaar kwam met een voorstel: zie bron 18 (volgende pagina).
Hanneke en Kees wilden hun spaargeld gebruiken om een deel van de aankoop te
financieren. Voor de hypothecaire lening kozen zij voor de bank met het laagste rentetarief in
bron 20. Hanneke en Kees dachten er over eerst nog een grote reis te maken en in dat geval
pas een half jaar later, in februari 2008, een huis te kopen.
Gebruik de bronnen 18, 19 en 20 bij vraag 44..
Vraag 43
Bereken het jaarlijkse hypotheekrentevoordeel dat Hanneke en Kees zouden hebben, als ze
in augustus 2007 hadden besloten de koop en financiering van dit huis uit te stellen tot
februari 2008.
Vraag 44
Beschrijf twee risico’s die Hanneke en Kees zouden lopen, indien zij in augustus 2007
besloten de koop en financiering van dit huis uit te stellen tot februari 2008.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
58
Bron 18: voorstel makelaar
Bron 19: de financiering
Bron 20: overzicht tarieven hypotheekrente bij verschillende banken
Net als de voorzitter van de VOEH, denkt ook Kees dat op de lange termijn een eigen huis
een beter spaarvarken zou zijn dan een spaarrekening bij de bank. Beiden gaan er van uit
dat in het algemeen de rente op spaarrekeningen aan de lage kant is vergeleken met andere
vormen van rendement op vermogen. In hun redenering kunnen ook de onderstaande
zinnen gebruikt worden:
1 Huizenprijzen die sterker stijgen dan de inflatie verhogen / verlagen het reële vermogen
van huiseigenaren.
2 Door inflatie daalt / stijgt de reële hypotheekschuld.
Vraag 45
Kies in elk van beide zinnen van de twee vetgedrukte woorden de juiste. Gebruik deze
zinnen vervolgens in een redenering die het standpunt van de voorzitter van VOEH en Kees
onderbouwt. Gebruik voor de totale redenering maximaal 50 woorden
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
59
Opgave 10 - Nederlandse staatsschuld op de helling
Na vele jaren met een financieringstekort had de Nederlandse overheid in 2000 voor het
eerst een financieringsoverschot. Volgens de Miljoenennota ging het om een bedrag van € 3
miljard. Naast dit positieve financieringssaldo had Nederland in 2000 te maken met een
sterke economische groei en een daling van de staatsschuldquote.
Figuur 1 geeft informatie over de overheidsfinanciën in enkele Europese landen in het jaar
2000. Het financieringssaldo is uitgedrukt in procenten van het Bruto Binnenlands Product
(BBP). De staatsschuldquote is de staatsschuld aan het einde van 2000 uitgedrukt in
procenten van het BBP.
Figuur 1:
Jos ziet in figuur 1 de bevestiging van zijn stelling dat een daling van de staatsschuld een
bijdrage kan leveren aan een positief financieringssaldo.
Bas kijkt anders tegen figuur 1 aan. Volgens Bas is de sterke economische groei in een land
er de oorzaak van dat een positief financieringssaldo samenvalt met een dalende
staatsschuldquote. Bas zegt: “Door economische groei stijgen de belastingontvangsten van
de overheid. Deze extra ontvangsten kunnen worden gebruikt voor extra aflossing op de
staatsschuld.”
Carina gaat verder dan Bas. Carina beweert: “Zelfs als de staatsschuld gelijk blijft, daalt de
staatsschuldquote door economische groei.”
Vraag 46
Leidt een positief financieringssaldo van de overheid van een land tot afname of tot toename
van de staatsschuld van dat land? Verklaar het antwoord.
Vraag 47
Leg uit dat door economische groei de belastingontvangsten van de overheid kunnen
toenemen. Betrek in het antwoord zowel de directe als de indirecte belastingen.
Vraag 48
Bereken de omvang van de Nederlandse staatsschuld aan het einde van het jaar 2000.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
60
Vraag 49
Leg de stelling van Jos uit.
Vraag 50
Leg de bewering van Carina uit
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
61
Opgave 11 - Inflatie: wat zeggen de cijfers?
In de westerse landen zijn de officiële inflatiecijfers (gemeten inflatie) doorgaans laag. Strak
monetair beleid en globalisering van de wereldeconomie hebben daaraan bijgedragen. Maar
de ‘gevoelsinflatie’ kan afwijken van de gemeten inflatie. De gevoelsinflatie geeft weer hoe
de consument denkt dat het gemiddelde prijspeil zich ontwikkelt. Het niveau waarop de
consumenten de inflatie ‘voelen’ kan bepalend zijn voor hun bestedingen.
Vraag 51
Leg uit dat consumentenbestedingen kunnen worden versneld als de gevoelsinflatie hoog is.
Vraag 52
Leg uit dat consumentenbestedingen ook kunnen worden afgeremd als de gevoelsinflatie
hoog is. Gebruik in het antwoord het begrip koopkracht.
In de Verenigde Staten van Amerika (VS) gebruiken statistische bureaus twee officiële
inflatiecijfers:
 Consumentenprijsindex (CPI): dit meest bekende inflatiecijfer wordt in de VS op dezelfde
manier berekend als het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) het inflatiecijfer in
Nederland berekent. De prijsontwikkeling van de in de VS geconsumeerde goederen en
diensten is de basis.
 Producentenprijsindex (PPI), ook wel bekend als bbp-deflator: de prijsontwikkeling van
de in de VS geproduceerde goederen en diensten is de basis. De optelsom van alle
toegevoegde waardes in een jaar vormt het bruto binnenlands product (bbp).
De index voor deze inflatie wordt gemeten met de formule:
(index waardestijging bbp)/ (index volumestijging bbp) x100
(beide stijgingen worden gemeten van jaar tot jaar)
Vraag 53
Maak van onderstaande tekst een economisch juiste redenering. De CPI is een …(1)… en
gewogen prijsindexcijfer. Een verandering van het consumptiepatroon kan aanleiding zijn om
in de berekening van de CPI de …(2)… aan te passen. De PPI is in het geval van inflatie
…(3)… dan 100 omdat de stijging van het bbp uitgedrukt in …(4)… groter is dan de stijging
van het bbp uitgedrukt in …(5)….
Kies uit:
bij (1) enkelvoudig / partieel / samengesteld
bij (2) partiële prijsindexcijfers / wegingsfactoren
bij (3) groter / kleiner
bij (4) geld / hoeveelheid goederen en diensten
bij (5) geld / hoeveelheid goederen en diensten.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
62
In bron 21 is de gemeten inflatie in de VS weergegeven. In vrijwel elk jaar is er een verschil
tussen de hoogte van de inflatie gemeten op basis van de CPI en de hoogte van de inflatie
gemeten op basis van de PPI. Er zijn periodes waarin dit verschil erg groot is, zoals tussen
1978 en 1982. Toen beperkten de Arabische landen de export van olie naar de VS en
Europa. De VS en Europa waren in die tijd sterk afhankelijk van olie uit de Arabische landen.
Gebruik bron 21 bij de vragen 55 EN 56.
Vraag 54
Bereken de CPI in de VS van 1980 met 1978 als basisjaar. De wegingsfactor van olie en
brandstoffen is in de VS bij de CPI hoger dan bij de PPI.
Vraag 55
Voor het verklaren van het verschil tussen de CPI en de PPI in de VS in de periode 19781980 kunnen vier van de volgende zeven denkstappen worden gebruikt.
Kies de juiste vier denkstappen en zet deze in de juiste volgorde. Start met denkstap 1.
(1) Arabische landen beperken de export van olie naar de VS.
(2) De prijzen van olie en brandstoffen in de VS dalen.
(3) De prijzen van olie en brandstoffen in de VS stijgen.
(4) In de VS ontstaat een aanbodtekort van olie.
(5) In de VS ontstaat een vraagtekort naar olie.
(6) Inflatie op basis van de CPI stijgt sterker dan op basis van de PPI.
(7) Inflatie op basis van de PPI stijgt sterker dan op basis van de CPI.
Bron 21: inflatieontwikkelingen in de VS 1965 - 2008
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
63
Blok 3
Samenwerken en onderhandelen
Opgave 12 - CO2 weg ermee!
- verbanden verklaren
- werken met marktwerking
- meerdere marktopties berekenen
Opgave 13 – Te huur: ‘gratis’ schoolboeken!
- gevangenisdilemma
- beredeneren
- berekenen
Opgave 14 - Duitse minimalisten
- werkgelegenheid berekenen aan de hand van grafiek
- surplus bepalen
- grafieken/figuren
Opgave 15 - Prijzenslag
- algemene prijsindex, indirecte belasting, loonkosten
- uitleggen/verklaren
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
64
Opgave 12 – CO2 weg ermee!
Europarlementariër Brink: “Nu inmiddels alle emissierechten door de overheid zijn verleend,
komt de prijs van een emissierecht op de tweedehandsmarkt tot stand door het vrije spel van
vraag en aanbod.” Brink laat ter ondersteuning van zijn stelling een schema zien (zie bron 23
volgende bladzijde).
Bron 22: emissierechten
Gebruik bron 23 bij de vragen 57 en 58.
Vraag 56
Bij één van de pijlen 3 of 4 is sprake van een positief verband.
Geef aan bij welke pijl dat het geval is en verklaar de keuze.
Vraag 57
Zal de prijs van een emissierecht moeten stijgen of dalen om de uitstoot van CO2 te
verminderen? Verklaar het antwoord met behulp van pijl 6.
Brink: “Neem als voorbeeld bedrijf Carbono (zie bron 24). De prijs van een emissierecht
bepaalt of dit bedrijf blijft vervuilen of investeert in schonere technologie.”
Gebruik bron 24 bij de vragen 59 en 60.
Vraag 58
Welke van de vermelde mogelijkheden 1 of 2 is het voordeligst voor Carbono? Verklaar het
antwoord met een berekening.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
65
Brink vervolgt: “Indien de prijs van een emissierecht op de tweedehandse markt stijgt, zal
Carbono waarschijnlijk een andere keuze maken.”
Vraag 59
Vanaf welke prijs van een emissierecht zal Carbono waarschijnlijk een andere keuze
maken? Verklaar het antwoord met een berekening.
Brink concludeert: We moeten de prijs niet helemaal overlaten aan de marktwerking. Ik pleit
voor …(1)…. Dit kan door het invoeren van een …(2)….
Vraag 60
Maak van de bewering van Brink een economisch juiste tekst. Kies uit:
bij (1) prijsdiscriminatie / prijsregulering
bij (2) maximumprijs / minimumprijs
Bron 23: factoren die de vraag naar en het aanbod van emissierechten in Europa beïnvloeden
Toelichting
Elke pijl staat voor een oorzaakgevolgverband.
Een – staat voor een negatief verband.
Een + staat voor een positief verband.
Bron 24: Carbono
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
66
Opgave 13 – Te huur: ‘gratis’ schoolboeken!
In een land is Boekhuur monopolist op de markt van schoolboekenverhuur. Dit bedrijf levert
huurboeken aan veel middelbare scholen. De andere scholen kopen de boekenpakketten
rechtstreeks bij uitgeverijen. Alle scholen krijgen van de overheid een vergoeding van € 210
per leerling per schooljaar. De scholen stellen de boekenpakketten gratis ter beschikking aan
de leerlingen. Elke leerling ontvangt per schooljaar één boekenpakket. De directie van
scholengemeenschap Avantis moet kiezen: de boekenpakketten zelf kopen of de
boekenpakketten huren bij Boekhuur. De directie stelt twee eisen. De kosten per leerling:
- moeten zo laag mogelijk zijn;
- mogen niet hoger worden dan de vergoeding per leerling die de overheid aan de school
verstrekt.
Gebruik bron 25 (zie volgende bladzijde)
Vraag 61
Welke keuze zal Avantis maken: kopen of huren? Onderbouw het antwoord met een
berekening en houd rekening met de twee eisen.
Boekhuur wil zijn winst vergroten door een verlaging van zijn inkoopprijs. Boekhuur gaat
daarom in onderhandeling met de drie grootste uitgeverijen. Eduboek, Meulenberg en
Schola stellen dat Boekhuur de oude prijs moet betalen. Zowel Boekhuur als de drie grote
uitgeverijen samen menen een sterke uitgangspositie te hebben en gaan met vertrouwen de
prijsonderhandelingen in.
Gebruik bron 26 bij de vragen 63 en 64.
Vraag 62
Geef een argument voor Boekhuur om zich sterk te voelen in de prijsonderhandelingen met
de uitgeverijen.
Vraag 63
Geef een argument voor de drie grootste uitgeverijen samen om zich sterk te voelen in de
prijsonderhandelingen met Boekhuur.
Eduboek wil minder afhankelijk zijn van Boekhuur en start een eigen verhuurbedrijf voor
boekenpakketten: Rent-A-Book (RAB). RAB gaat met Boekhuur concurreren op de markt
voor schoolboekenverhuur. RAB overweegt twee prijsalternatieven, zoals te zien is in bron
27. Boekhuur is van de plannen op de hoogte en heroverweegt haar prijsbeleid. Zowel
Boekhuur als RAB streven naar een zo hoog mogelijke winst.
Gebruik bron 27 bij de vragen 65 en 66.
Vraag 64
Welke prijs per pakket zal Boekhuur vragen nu RAB ook boekenpakketten verhuurt?
Verklaar het antwoord.
Vraag 65
Leg uit dat in de gegeven situatie Boekhuur en RAB hun winst zouden kunnen vergroten
door het maken van een prijsafspraak.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
67
Bron 25: Avantis – schoolboeken kopen of huren?
Bron 26: kenmerken van de markt voor schoolboeken (middelbare scholen)
Bron 27: prijsconcurrentie en winstverwachtingen
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
68
Opgave 14 - Duitse minimalisten
Nederland kent vanaf 1974 een wettelijk minimumloon. Alle werknemers van 15 tot 65 jaar
die betaalde arbeid verrichten, hebben recht op een bepaald minimumloon per gewerkt uur.
Dit minimumloon vormt de basis voor loonafspraken in de collectieve
arbeidsovereenkomsten (cao) die in Nederland worden afgesloten. In Duitsland is er géén
algemene wettelijke minimumloonregeling. Een mogelijke invoering van zo’n wettelijk
minimumloon is bij onze oosterburen een politiek en maatschappelijk gevoelig thema.
Bron 28: modelmatige weergave van de arbeidsmarkt in Duitsland

Alle werkenden en werkzoekenden samen zijn het aanbod van arbeid. Zij worden in
dit model kortweg ‘werknemers’ genoemd.

De vraag naar arbeid komt van de groep ‘werkgevers’. In dit model wordt de vraag
naar arbeid gelijkgesteld aan de werkgelegenheid in Duitsland.
Jasper is leerling in een 5 Havo klas van een school in Oldenzaal. Hij kent leeftijdgenoten die
in Duitsland in een Aldi supermarkt werken en voor hetzelfde werk minder per uur verdienen
dan hij verdient bij Aldi in Oldenzaal. “Hoe kan dat”, vraagt hij zich af.
Zijn leraar economie vertelt dat dit te maken kan hebben met het feit dat er in Duitsland geen
minimumloonregeling is. Om dit uit te leggen, toont hij een modelmatige weergave van de
Duitse arbeidsmarkt (bron 28) en stelt: “In deze grafiek wordt de arbeidsmarkt van Duitsland
voorgesteld als een markt van volkomen concurrentie met een evenwichtsloon van 9 euro
per uur.”
In werkelijkheid voldoet een arbeidsmarkt van een land niet aan alle kenmerken van deze
marktvorm, maar deze modelmatige weergave kan je helpen om de werking van de
arbeidsmarkt en het effect van een minimumloon te begrijpen.”
Vraag 66
Noem twee kenmerken van de marktvorm volkomen concurrentie en licht toe waarom een
arbeidsmarkt van een land niet aan deze kenmerken voldoet.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
69
De leraar vervolgt: “Bij een loon van 9 euro per uur is het totaal van werknemerssurplus plus
werkgeverssurplus maximaal. Stel dat de Duitse regering een wettelijk minimumloon invoert
van 10 euro per uur. Het totale surplus zal kleiner worden.”
Er zijn in Duitsland voor- en tegenstanders van invoering van een wettelijk minimumloon.
Werknemersorganisaties zullen blij zijn en beredeneren dat dit de welvaart van hun leden zal
verhogen. Economen echter waarschuwen dat invoering van een wettelijk minimumloon ten
koste zal gaan van werkgelegenheid en uiteindelijk kan leiden tot welvaartsverlies in
Duitsland.”
Gebruik bron 28.
Vraag 67
Laat met een berekening zien hoeveel werkgelegenheid er in Duitsland zou verdwijnen door
invoering van een minimumloon van 10 euro per uur.
Vervolg opgave zie volgende bladzijde!
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
70
Leerlingen krijgen de opdracht om de bewering van de economen, dat invoering van een
wettelijk minimumloon uiteindelijk kan leiden tot welvaartsverlies in Duitsland, te illustreren
met behulp van de grafiek van bron 29.
Bron 29 –
werkgeverssurplus, werknemerssurplus en de gevolgen van de invoering van
minimumloon
Legenda:
A = 122,5
B = 35
C = 35
D = 122,5
E = 2,5
F = 2,5
(x miljoen
euro’s)
Enkele leerlingantwoorden staan hieronder. Eén van deze antwoorden is juist.

Jasper
“Het werkgeverssurplus zal toenemen met 35 miljoen (B) en het werknemerssurplus neemt
af met 37,5 miljoen (B + E), dus de welvaart zal dalen met 2,5 miljoen.”

Yamina
“Het werkgeverssurplus zal afnemen met 37,5 miljoen (B + E) en het werknemerssurplus
neemt toe met 32,5 miljoen (B − F), dus de welvaart zal dalen met 5 miljoen.”

Pieter
“Het werkgeverssurplus zal afnemen met 35 miljoen (B) en het werknemerssurplus neemt
toe met 37,5 miljoen (B + E), dus de welvaart zal dalen met 2,5 miljoen.”
Gebruik bron 18.
Vraag 68
Welk van deze drie leerlingantwoorden is de juiste? Verklaar het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
71
Opgave 15 - Prijzenslag
Veranderingen in de hoogte van de algemene prijsindex van de gezinsconsumptie (API), zijn
opgebouwd uit een aantal onderdelen. Het statistisch bureau van een land onderscheidt de
volgende onderdelen:




verandering in de invoerkosten;
verandering in de loonkosten;
verandering van de tarieven van de indirecte belastingen en van de prijzen van quartaire
diensten;
verandering van de winstmarge van bedrijven.
In figuur 2 wordt dit voor de periode 1998-2003 in beeld gebracht.
Figuur 2
Het statistisch bureau gebruikt figuur 2 in een verslag, waaruit de volgende citaten genomen
zijn: “In de periode 1998-2003 wordt de stijging van de API vooral bepaald door
prijsstijgingen van quartaire diensten en door belastingmaatregelen van de overheid. Deze
twee factoren zijn tevens de belangrijkste verklarende factoren voor de loonkostenstijgingen.
Wij komen tot de volgende conclusie: blijkbaar was de marktsector in de meeste jaren niet in
staat de hogere kosten volledig door te berekenen in de verkoopprijzen, hetgeen de stijging
van de API enigszins afgeremd heeft.”
Vraag 69
Noem een economische activiteit die tot de quartaire sector wordt gerekend.
Vraag 70
Bereken met hoeveel procent de API in 2000 is veranderd ten opzichte van 1998 (in
tenminste twee decimalen nauwkeurig).
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
72
Vraag 71
Leg uit hoe een verhoging van de indirecte belastingen een verklarende factor kan zijn voor
een stijging van de loonkosten.
Vraag 72
Leg uit dat de conclusie van het statistisch bureau kan worden afgeleid uit figuur 2.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
73
Blok 4
Risico en informatie
Opgave 16 - Betaalbare zorg of zorg om betaalbaarheid?
- verzekeringen
- moreel wangedrag
- beredeneren
Opgave 17 - Studeren is investeren
- gatenteksten invullen (kiezen uit hoger/lager etc.)
- studieleningen
- beredeneren
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
74
Opgave 16 - Betaalbare zorg of zorg om betaalbaarheid?
Onderzoeker Jackson stelt dat de groep werknemers in de laagste inkomensklasse minder
profiteert van deze werkgeversbijdrage dan de groepen werknemers in sommige hogere
inkomensklassen. Om dit aan te tonen, gebruikt Jackson bron 32. Jackson concludeert dat
er wel sprake is van een schevere inkomensverdeling.
De bronnen zijn op de volgende bladzijde te vinden.
Gebruik bron 32.
Vraag 73
Beargumenteer de conclusie van Jackson.
Een kritische econoom in de VS wijst op het zeer hoge niveau van de totale kosten van de
gezondheidszorg in de VS. Met 17% van het bbp liggen deze kosten veel hoger dan in de
meeste andere westerse landen. Een stelsel als Medicaid in combinatie met
werkgeversbijdragen gaat gepaard met meer moreel wangedrag onder zorggebruikers dan
bij ziektekostenverzekeringen in andere westerse landen, aldus de econoom. Hij pleit voor
meer marktwerking in de gezondheidszorg. De Amerikaanse overheid ziet nadelen in meer
marktwerking bij een elementaire basisvoorziening als gezondheidzorg, zeker in een
samenleving die toch al wordt gekenmerkt door een groot verschil tussen arm en rijk.
Vraag 74
Leg uit hoe dit verzekeringsstelsel kan leiden tot relatief hoge kosten van de
gezondheidszorg in de VS. Verwerk in het antwoord het verband tussen het stelsel en méér
moreel wangedrag.
Gebruik bron 33.
Vraag 75
Beschrijf met behulp van de cartoon welk nadeel meer marktwerking in de gezondheidszorg
kan hebben.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
75
Bron 30: Medicaid
Bron 31: gegevens Amerikaans onderzoek (2005: vereenvoudigd)
Bron 32: werkgeversbijdragen aan ziektekostenpremie in 2005
Bron 33: cartoon over meer marktwerking in de gezondheidszorg
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
76
Opgave 17 - Studeren is investeren
Studeren in het hoger onderwijs is investeren in jezelf. Door asymmetrische informatie zijn
commerciële banken niet altijd bereid een lening voor deze investering te verstrekken aan
studenten. Als studenten niet kunnen lenen voor hun studie kan de toegankelijkheid van het
hoger onderwijs in gevaar komen. Vandaar dat de Nederlandse overheid subsidies verschaft
via studiebeurzen (zie bron 34). De subsidies worden betaald uit de algemene middelen. Een
andere reden voor het verschaffen van subsidies is gelegen in de positieve externe effecten
van onderwijs.
De bronnen voor deze opgave (34, 35, 36) vind je op de volgende bladzijdes.
Vraag 76
Leg uit dat door asymmetrische informatie commerciële banken niet altijd bereid zijn een
studielening te verstrekken aan studenten.
Gebruik bron 34.
Vraag 77
Maak van de onderstaande tekst een economisch juiste redenering.
De huidige financiering van het hoger onderwijs in Nederland is gebaseerd op …(1)…. De
positieve externe effecten van onderwijs …(2)… de welvaart in Nederland. Een voorbeeld
daarvan is een toenemend(e) …(3)… met als gevolg dat de internationale
concurrentiepositie van Nederland …(4)….
Kies uit:
bij (1) het kapitaaldekkingsstelsel / verplichte solidariteit
bij (2) verhogen / verlagen
bij (3) gemiddelde arbeidsproductiviteit / consumentensurplus
bij (4) verbetert / verslechtert
In 2012 zijn de Nederlandse regeringspartijen het er over eens: het huidige
studiebeursstelsel moet per 1 september 2014 worden omgezet in een sociaal leenstelsel
(zie bron 35). Een student in het hoger onderwijs kost de overheid ruim € 8.000 per jaar,
terwijl het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs de student een flink particulier
rendement kan opleveren. Volgens de regeringspartijen levert het sociaal leenstelsel naast
een overheidsbesparing van € 1,6 miljard een kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs
op. Tegenstanders wijzen erop dat de overheid op deze manier studieschulden afdwingt bij
studenten met leenaversie. De regeringspartijen spreken dat tegen door te verwijzen naar de
voorwaarden.
Vraag 78
Leg uit dat er bij het sociaal leenstelsel sprake is van ruilen over de tijd.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
77
Gebruik bron 35.
Vraag 79
Welk kenmerk van het sociaal leenstelsel kan de leenaversie bij studenten verminderen?
Verklaar het antwoord.
Bij het sociaal leenstelsel is er een risico-opslag verwerkt in de rente. Hiermee worden de
tekorten gefinancierd die ontstaan indien studenten hun lening niet (volledig) aflossen. De
overheid had ook kunnen besluiten om deze tekorten vanuit de algemene middelen
(belastingen) te financieren.
Vraag 80
Leg uit dat het financieren van de tekorten vanuit de algemene middelen kan leiden tot moral
hazard (risico op moreel wangedrag) van studenten.
Nu studeren door het sociaal leenstelsel voor studenten duurder dreigt te worden en de kans
op een baan na de studie door de economische crisis afneemt, gaan steeds meer studenten
op zoek naar een alternatieve financiering voor hun studie.
Gebruik bron 36.
Vraag 81
Maak van de onderstaande tekst een economisch juiste redenering.
De € 50 waarvoor Paul de Haas een IOU uitgeeft, is een voorbeeld van een …(1)…. Het
geld dat hij krijgt wil hij investeren in ...(2).... Houders van IOU’s krijgen in ruil een half uur
van Pauls tijd. Als zij hun keuze laten afhangen van Pauls toenemende ...(3)… zullen de
IOU-houders de tijd van Paul zo ...(4)... mogelijk inzetten.
Kies uit:
bij (1) stroomgrootheid / voorraadgrootheid
bij (2) kapitaalgoederen / menselijk kapitaal
bij (3) consumptiebehoefte / verdiencapaciteit
bij (4) laat / vroeg
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
78
Bron 34: huidig studiebeursstelsel hoger onderwijs (2012)
Bron 35: kenmerken sociaal leenstelsel hoger onderwijs per 1 september 2014
Bron 36: uit een krant
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
79
Blok 5
Welvaart en groei
Opgave 18 - Vergrijzing brengt oudedagsvoorzieningen in gevaar
- grijze druk
- belasting
- berekenen en beredeneren
Opgave 19 - Betaalbare zorg of zorg om betaalbaarheid?
- inflatie
- inkomensverdeling
- veel verklaren
- Lorenzcurve
Opgave 20 - Belastingen aangepast
- schijvenstelsel
- heffingskortingen
- belasting berekenen
- beredeneren
Opgave 21 - Verschillende inkomens, verschil in inkomen
- Lorenzcurve
- secundaire inkomensverdeling
- kiezen tussen beweringen
Opgave 22 - Winsten bedrijven stijgen licht
- arbeidsinkomensquote
- primair inkomen
- verklaren en uitleggen
Opgave 23 – Nieuwe crisis en een oud model
- economische kringloop
- logisch redeneren oorzaak-gevolg
Opgave 24 – Vals plat
- belasting berekenen
- verschillende belastingstelsels vergelijken
- beredeneren
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
80
Opgave 18 - Vergrijzing brengt oudedagsvoorzieningen in gevaar
In de loop van de 21ste eeuw wordt in de rijke landen een steeds verdere vergrijzing van de
bevolking verwacht. Deze vergrijzing kan problemen opleveren bij de financiering van
oudedagsvoorzieningen als die gebaseerd is op het omslagstelsel. Hoe groot dit probleem is,
kan worden weergegeven met de “grijze druk”. De grijze druk is in deze opgave het aantal
65-plussers uitgedrukt als percentage van de bevolking van 20 tot en met 64 jaar.
Tabel 2
Figuur 3
Sommige politici pleiten ervoor de verwachte financieringsproblemen van
oudedagsvoorzieningen te verlichten door over te stappen op het kapitaaldekkingsstelsel.
Vraag 82
Wat wordt verstaan onder het kapitaaldekkingsstelsel?
Vraag 83
Toon met behulp van een berekening aan dat de mutatie van de grijze druk in Nederland in
procentpunten tussen 2000 en 2050 kleiner is dan in Duitsland en België.
Uit de gegevens leidt Peter de volgende stelling af:
als de oudedagsvoorzieningen zowel in België als Duitsland gefinancierd worden volgens het
omslagstelsel, is het premiepercentage dat hiervoor in 2000 moet worden betaald in België
hoger dan in Duitsland. Immers, de grijze druk is in België hoger dan in Duitsland.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
81
Ria beweert dat de stelling van Peter onjuist is, omdat er behalve de grijze druk andere
factoren zijn die de hoogte van dit premiepercentage bepalen.
Vraag 84
Noem zo’n factor. Licht het antwoord toe.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
82
Opgave 19 - Wie verdient het?
Vraag 85
Bereken de inflatie in 2012 op basis van dit krantenbericht.
In een 5-havoklas wordt het rapport van onderzoeker Abels besproken. De leerlingen
hebben op basis daarvan twee vragen geformuleerd en deze voorgelegd aan de heer Abels
(bron 37).
Bron 37: vragen van leerlingen en antwoorden van onderzoeker Abels over de salarisontwikkeling in 2012
Gebruik bron 37 bij de vragen 87 en 88
Vraag 86
Verklaar het antwoord van Abels op leerlingvraag 1.
Vraag 87
Formuleer het antwoord van Abels op leerlingvraag 2.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
83
De economiedocent van deze 5-havoklas trekt drie conclusies uit het onderzoeksrapport.
1) Uit bron 38 blijkt dat het verschil tussen de salarisstijging van de beroepscategorie
overheid en de beroepscategorie topbestuurders het grootst is en ...(a)… procentpunt
bedraagt.
2) Uit bron 39 blijkt dat het indexcijfer van het bruto jaarsalaris van een piloot B747 in 2012
…(b)… is (modaal  100).
3) Tevens blijkt uit bron 39 dat de salarisontwikkeling in de periode 2011-2012 heeft geleid
tot divergentie tussen de vier inkomensgroepen.
Gebruik de bronnen 38 en 39 (zie volgende bladzijde).
Vraag 88
Welke getallen moeten er bij (a) en (b) worden ingevuld? Geef voor beide getallen de
berekening.
Gebruik bron 39
Vraag 89
Verklaar hoe conclusie 3 uit de bron kan worden afgeleid.
Tot slot vraagt de economiedocent aan vier leerlingen: “Schets op het bord de Lorenzcurves
van 2011 en 2012, ervan uitgaande dat de vier inkomensgroepen even groot zijn en dat er in
de betreffende periode sprake is van divergentie.”
Gebruik bron 40 (zie volgende bladzijde). .
Vraag 90
Wie heeft de Lorenzcurves juist getekend?
Bron 38: uit rapport Abels: stijging bruto salaris per beroepscategorie in 2012 ten opzichte van 2011 in %
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
84
Bron 39: Brutojaarsalaris per inkomensgroep in 2011 en 2011
Bron 40: Lorenzcurves van 2011 en 2012 getekend door vier leerlingen
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
85
Opgave 20 - Belastingen aangepast
In Nederland worden de bedragen die aan inkomstenbelasting en premies
volksverzekeringen moeten worden betaald, berekend met behulp van het schijventarief. De
belasting en de premies moeten aan de fiscus worden afgedragen. Ieder jaar worden met
ingang van 1 januari het schijventarief en de heffingskortingen gewijzigd. Gegeven zijn de
bedragen en percentages van het schijventarief zoals die voor twee achtereenvolgende jaren
gelden. In de laatste tabel op de volgende bladzijde staan de belangrijkste heffingskortingen.
Met behulp van bron 41 (zie volgende bladzijde) kan worden onderzocht of de belastingdruk
in jaar 2 ten opzichte van jaar 1 is gewijzigd. Onder de belastingdruk wordt in deze opgave
verstaan: de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen in procenten van het
belastbaar inkomen. In tabel 3 is de belastingdruk in jaar 1 en 2 berekend. Bij deze
berekening is uitgegaan van personen jonger dan 57 jaar die in beide jaren naast de
algemene heffingskorting uitsluitend recht hebben op de arbeidskorting van personen jonger
dan 57 jaar.
Tabel 3
Vraag 91
Toon met behulp van een berekening aan dat voor een persoon met een belastbaar inkomen
van € 40.000 in jaar 2 de belastingdruk 30,0% is.
In jaar 2 is het prijspeil ten opzichte van jaar 1 met 3,6% gestegen. Bij één van de
aanpassingen van de heffingskortingen in jaar 2 (zie bron 41 op de volgende bladzijde) is
niet alleen rekening gehouden met deze inflatie, maar ook met de beperkte draagkracht van
een groep belastingbetalers.
Vraag 92
Welke groep belastingbetalers wordt hier bedoeld? Verklaar het antwoord.
De AOW wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel. Dit houdt in dat wanneer de uitgaven
voor de AOW stijgen, de premie-inkomsten voor de AOW ook moeten stijgen. Eén van de
aanpassingen van de gegevens in jaar 2 kan het gevolg zijn van overheidsbeleid om de
premie-inkomsten voor de AOW in jaar 2 ten opzichte van jaar 1 te vergroten.
Vraag 93
Welke aanpassing wordt hier bedoeld?
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
86
Bron 41
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
87
Opgave 21 - Verschillende inkomens, verschil in inkomen
De lorenzcurve wordt gebruikt om inkomensverschillen te laten zien. In onderstaande figuur
is de lorenzcurve van de secundaire inkomens van huishoudens in 1999 weergegeven.
Hierbij zijn de huishoudens in Nederland verdeeld in 10%-groepen (decielen).
Figuur 4
Aansluitend op bovenstaande figuur staat in de tabel hieronder het gemiddelde secundaire
inkomen in euro’s per deciel huishoudens. Voor elk deciel is dit bedrag uitgesplitst in
winstinkomen, looninkomen en overig inkomen, na heffing van de directe belastingen en de
sociale premies.
Tabel 4
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
88
Vraag 94
Noem twee voorbeelden van vormen van inkomen die tot overig inkomen in de tabel worden
gerekend.
Arnold doet naar aanleiding van de figuur en de tabel de volgende beweringen.
1) De twee decielen huishoudens met het hoogste secundaire inkomen ontvangen samen
meer dan de helft van het totale secundaire inkomen in 1999.
2) Het totale bedrag aan overig inkomen dat het tweede deciel huishoudens ontvangt, is in
1999 hoger dan dat van het tiende deciel huishoudens.
Vraag 95
Is bewering 1 van Arnold juist? Verklaar het antwoord.
Vraag 96
Is bewering 2 van Arnold juist? Verklaar het antwoord.
Bij het vergelijken van hoge met lage inkomens wordt het inkomen van de 20% huishoudens
in het negende en tiende deciel vaak vergeleken met het inkomen van de 20% huishoudens
in het tweede en derde deciel. In 1991 ontvingen het tweede en het derde deciel
huishoudens samen 9,2% van het totale secundaire inkomen. Het negende en tiende deciel
huishoudens ontvingen in 1991 samen 40,8% van het totale secundaire inkomen. De
verhouding tussen het gemiddelde inkomen van huishoudens in het negende en tiende
deciel en het gemiddelde inkomen van huishoudens in het tweede en derde deciel is
afgerond 4,4 (40,8% gedeeld door 9,2%). Als dit verhoudingsgetal stijgt, wijst dit op een
toenemende ongelijkheid van de secundaire inkomensverdeling.
Vraag 97
Is dit verhoudingsgetal in 1999 ten opzichte van 1991 gedaald of gestegen? Verklaar het
antwoord met behulp van een berekening.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
89
Opgave 22 - Winsten bedrijven stijgen licht
In 2004 is de arbeidsinkomensquote bij bedrijven in Nederland gedaald. De
arbeidsinkomensquote is het aandeel van het primaire arbeidsinkomen in de toegevoegde
waarde. Het aandeel van de overige primaire inkomens in de toegevoegde waarde van
bedrijven nam toe van 19,6% in 2003 tot 20% in 2004. Deze stijging kan er op wijzen dat de
winsten van bedrijven in 2004 licht zijn gestegen. De ontwikkeling van de
arbeidsinkomensquote is niet voor alle bedrijven gelijk.
Bron 42: arbeidsinkomensquote
In de economische theorie wordt aangenomen dat een daling van de arbeidsinkomensquote
kan leiden tot een stijging van de investeringen.
Vraag 98
Noem, naast inkomen uit arbeid, twee andere vormen van primair inkomen.
Vraag 99
Leg uit hoe een daling van de arbeidsinkomensquote kan leiden tot een stijging van de
investeringen.
In 2001 bedroeg de toegevoegde waarde van industriële bedrijven € 58,7 miljard. Met behulp
van de figuur kan worden bepaald dat deze toegevoegde waarde als volgt is verdeeld: € 43,5
miljard voor het primaire arbeidsinkomen en € 15,2 miljard voor de overige primaire
inkomens. In 2004 bedroeg de toegevoegde waarde van industriële bedrijven € 60,9 miljard.
Vraag 100
Is het primaire arbeidsinkomen bij industriële bedrijven in 2004 ten opzichte van 2001
gedaald of gestegen? Verklaar het antwoord met behulp van een berekening in euro’s.
De loonkosten per arbeidsuur zijn bij industriële bedrijven hoger dan bij bedrijven in de
financiële en zakelijke dienstverlening. De arbeidsinkomensquote is bij industriële bedrijven
echter lager dan bij bedrijven in de financiële en zakelijke dienstverlening. Een verklaring
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
90
hiervoor kan gevonden worden in het verschil in arbeidsintensiteit in de beide soorten
bedrijven.
Vraag 101
In welk soort bedrijven is de productie blijkbaar het meest arbeidsintensief? Verklaar het
antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
91
Opgave 23 – Nieuwe crisis en een oud model
Mieke en Eef verwerken voor een praktische opdracht gegevens van de Nederlandse
economie van 2009 in een vereenvoudigde weergave van de geldkringloop, geïnspireerd
door het Tableau Economique. Om deze geldkringloop, zoals weergegeven in bron 2,
kloppend te maken, moeten er nog enkele gegevens worden uitgerekend en dient de richting
van sommige pijlen nog bepaald te worden. Op basis van deze kringloop kan het nationaal
inkomen bepaald worden.
Vraag 102
Leg uit dat het nationaal inkomen gelijk is aan de som van de toegevoegde waarden.
De geldkringloop uit bron 43 is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Zo gaat
in werkelijkheid een deel van alle overheidsbestedingen niet naar bedrijven maar naar
gezinnen of naar het buitenland.
Vraag 103
Geef een voorbeeld van een overheidsbesteding die een geldstroom naar het buitenland
weergeeft. De richting van de pijl tussen overheid en financiële instellingen is afhankelijk van
het saldo van de overheidsfinanciën.
Gebruik bron 43 bij de vragen 105, 106 en 107.
Vraag 104
Toon met een berekening aan dat het tekort van de overheid 20 (miljard euro) is.
Vraag 105
Leg uit wat deze uitkomst betekent voor de richting van de pijl.
Vraag 106
Bereken het bedrag van de particuliere investeringen in miljarden euro’s.
Na bestudering van de cijfers in de kringloop van 2009 komen Mieke en Eef tot de conclusie
dat Nederlandse gezinnen en bedrijven samen voor een particulier spaaroverschot zorgen.
Ze zijn erg benieuwd of de kredietcrisis invloed zal hebben op het nationaal spaaroverschot.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
92
Daartoe hebben ze krantenkoppen verzameld die ten tijde van de kredietcrisis zijn
verschenen (bron 44).
Gebruik bron 43.
Vraag 107
Bereken het nationaal spaaroverschot van 2009 in miljarden euro’s.
Gebruik bron 43 en bron 44.
Vraag 108
Maak, met behulp van twee van de vier krantenkoppen in bron 44, van onderstaande tekst
een juiste redenering met betrekking tot de Nederlandse economie.
Het particulier spaaroverschot kan verder toenemen, want: “Uit …(1)… zou kunnen volgen
dat gezinnen meer gaan sparen. Bovendien mag op basis van …(2)… verwacht worden dat
bedrijven …(3)… gaan investeren.”
Kies uit:
bij (1) kop 1 / kop 2 / kop 3 / kop 4
bij (2) kop 1 / kop 2 / kop 3 / kop 4
bij (3) meer / minder
Bron 43: vereenvoudigde kringloop voor Nederland in 2009
Bron 44: krantenkoppen over de Nederlandse economie in 2009
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
93
Opgave 24 - Vals plat
In een land wordt een wijziging van het stelsel voor de inkomstenbelasting overwogen. Het
onderzoeksbureau van één van de grote politieke partijen in dit land presenteert een voorstel
onder de naam ‘Schijvenstelsel’. Van dit stelsel zijn in tabel 5 de hoofdlijnen weergegeven.
Een aantal belastingdeskundigen komt met een ander voorstel: de zogenoemde ‘Vlaktaks’
(zie tabel 6).Beide stelsels beperken zich uitsluitend tot het inkomen uit arbeid.
Tabel 7
Tabel 8
Op basis van nadere analyse voorspelt het onderzoeksbureau de mate waarin de
aftrekposten van het ‘Schijvenstelsel’ gebruikt zullen worden door de verschillende
inkomensgroepen in het land. Deze voorspelling is weergegeven in onderstaand
staafdiagram. Alle ontvangers van bruto-inkomens zijn verdeeld in 10 even grote groepen,
gerangschikt van laagste bruto-inkomens (deciel 1) naar hoogste bruto-inkomens (deciel 10).
De minister van Financiën vreest dat de belastinginkomsten bij de ‘Vlaktaks’ lager zullen zijn
dan bij het ‘Schijvenstelsel’. De minister van Sociale Zaken wil graag een belastingstelsel dat
de regering de mogelijkheid biedt om via de inkomstenbelasting nivellerende
inkomenspolitiek te voeren.
Vraag 109
Zal binnen het stelsel ‘Vlaktaks’ de marginale belastingdruk hoger zijn dan, gelijk zijn aan of
lager zijn dan de gemiddelde belastingdruk? Verklaar het antwoord.
Vraag 110
Geef, op basis van de gegevens in tabel 7 en tabel 8 en het staafdiagram, twee argumenten
tegen de vrees van de minister van Financiën.
Vraag 111
Zal de minister van Sociale Zaken kiezen voor het ‘Schijvenstelsel’ of voor de ‘Vlaktaks’?
Verklaar het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
94
Om te beoordelen hoe in het ‘Schijvenstelsel’ de hoogte van de belastingaanslag, vóór aftrek
van de heffingskortingen, zich verhoudt tot de hoogte van het belastbaar inkomen kan de
gemiddelde belastingdruk bepaald worden. In figuur 5 hieronder geldt dat voor deciel 4 het
gemiddelde bruto-inkomen € 17.000 is, terwijl dat voor deciel 10 gemiddeld €60.000 is.
Figuur 5
Vraag 112
Toon met een berekening aan dat deze gemiddelde belastingdruk in deze beide decielen
vrijwel gelijk is.
Een econoom, die de discussie rond de keuze voor een nieuw belastingstelsel volgt, geeft de
voorkeur aan het stelsel ‘Vlaktaks’. Maar hij stelt wel voor om aan dat stelsel één algemene
heffingskorting toe te voegen, in de vorm van een vast bedrag van € 2.000 voor elke
belastingplichtige.
Vraag 113
Heeft deze toevoeging van een algemene heffingskorting aan het stelsel ‘Vlaktaks’ een
nivellerend, een denivellerend of géén effect op de secundaire inkomensverdeling? Verklaar
het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
95
Blok 6 - Goede tijden, slechte tijden
Opgave 25 - Crisis is Cyprus
- betalingsbalans
- kapitaalimport en –export
- inflatie
Opgave 26 – Nederland handelsland
- wisselkoers berekenen
- import en export
Opgave 27 – In de draaimolen van de conjunctuur
- logisch redeneren oorzaak-gevolg
Opgave 28 - Euro Duro?
- inflatie
- CPI (consumentenprijsindex)
- berekenen
- werken met verschillende beweringen
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
96
Opgave 25 - Crisis is Cyprus
De economie van Cyprus, een eiland in de Middellandse Zee, steunt voornamelijk op de
toeristen- en bankensector. Door hoge rentes op spaartegoeden was Cyprus al geruime tijd
aantrekkelijk voor buitenlandse beleggers. Sinds de toetreding tot de Economische en
Monetaire Unie (EMU) in 2008 is de kapitaalimport nog verder toegenomen. Hierdoor is het
vreemd vermogen van de totale bankensector in 2013 gegroeid tot 127,09 miljard euro, meer
dan zeven maal het bruto binnenlands product (bbp) van Cyprus. De snelle groei van de
bankensector in combinatie met de eurocrisis in 2013 hebben inmiddels geleid tot grote
economische problemen in het eilandstaatje. De problemen in de bankensector van Cyprus
kunnen overslaan naar de overige EMU-lidstaten. Dat brengt de stabiliteit van de euro in
gevaar (bron 45).
De bronnen voor deze opgave vind je op de volgende bladzijde.
Vraag 114
Op welke deelrekening van de betalingsbalans worden de inkomsten uit toerisme
genoteerd?
Gebruik bron 45 bij vragen 111 en 112.
Vraag 115
Geef een verklaring voor de toenemende kapitaalimport na de toetreding van Cyprus tot de
EMU. Gebruik in je verklaring het begrip ‘risicoaversie’.
Vraag 116
Verklaar hoe toetreding van Cyprus tot de EMU kan leiden tot ‘moral hazard’ bij de banken
op dat eiland.
Gebruik bron 46.
Vraag 117
Bereken met hoeveel procent de bijdrage in euro’s door de bankensector aan het bbp van
Cyprus in de periode 2008-2013 is toegenomen.
Voordat Cyprus in 2008 toetrad tot de EMU was de nationale valuta, het cypruspond (CYP),
op de internationale valutamarkt € 0,71 waard. De EMU vond deze koers sterk
overgewaardeerd en stelde in 2008 de omruilkoers van 1 CYP vast op € 0,58. Cyprus is
sterk afhankelijk van import.
Econoom Kyriacou: “Door de omruilkoers van de CYP vast te stellen op € 0,58 in plaats van
€ 0,71 is de inflatie toegenomen.”
Vraag 118
Verklaar de stelling van Kyriacou over de toegenomen inflatie.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
97
Bron 45: Bankrisico’s op Cyprus en het gevaar van besmetting voor de overige EMU-lidstaten
Bron 46: aandeel dienstverlening in bbp en aandeel bankensector in dienstverlening
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
98
Opgave 26 - Nederland handelsland
De concurrentiepositie van een land in het internationale handelsverkeer wordt onder andere
beïnvloed door de ontwikkeling van het prijspeil en de wisselkoers van de valuta van dat
land.
Tabel 9: Prijspeil in Nederland (procentuele verandering ten opzichte van het voorafgaande jaar)
Figuur 6: Wisselkoers euro in Amerikaanse dollars (jaargemiddels
Vraag 119
Leg uit hoe een stijging van het invoerprijspeil van een land kan leiden tot een stijging van
het uitvoerprijspeil van dat land.
Vraag 120
Worden de invoerprijzen in euro’s in Nederland hoger of lager door een koersdaling van de
euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar? Verklaar het antwoord.
In 2000 hebben de Verenigde Staten van Amerika (VS) voor import uit Nederland € 11,5
miljard betaald. Omgerekend in dollars was met deze import $ 10,58 miljard gemoeid. Stel
dat de VS in 2001 hetzelfde importpakket uit Nederland koopt.
Vraag 121
Bereken hoeveel Amerikaanse dollars de VS voor dit importpakket in 2001 moet betalen.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
99
Opgave 27 - In de draaimolen van de conjunctuur
Twee belangrijke kengetallen in de economie zijn de inflatie en de reële productiegroei. Een
figuur met deze beide kengetallen elk op één van de assen levert vier fases op. Dit is
weergegeven in onderstaande figuur 7. Vanuit een hoogconjunctuur komt een economie
terecht in een fase van stagflatie: een combinatie van stagnerende groei en hoge inflatie, die
tot oplopende werkloosheid leidt. Dan volgt een fase van laagconjunctuur die vervolgens
overgaat in een fase van ‘economische opbloei’.
Figuur 7
In bovenstaande figuur zijn vijf situaties waarin de economie zich op een bepaald moment
kan bevinden, aangeduid met de letters A tot en met E.
Vraag 122
Beschrijf twee andere economische verschillen tussen een hoogconjunctuur en een
laagconjunctuur, dan de verschillen in inflatie en reële productiegroei.
Vraag 123
Leg uit hoe, in een fase van hoogconjunctuur, vanuit situatie A situatie B kan ontstaan.
Vraag 124
Leg uit hoe, via een loon-prijsspiraal, vanuit situatie B situatie C kan ontstaan.
Vraag 125
Leg uit hoe, in een open economie, situatie D over kan gaan in situatie E.
Vraag 126
Leg uit waardoor, in een overgang van situatie D naar situatie E, de groei van de
productiecapaciteit lager kan zijn dan de reële productiegroei.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
100
Opgave 28 - Euro Duro?
Veel burgers hebben de indruk dat door de invoering van de euro het leven duurder is
geworden. Ondernemers zouden zich er niet aan gehouden hebben bij de omrekening van
de prijzen elke gulden om te zetten in 0,45378 euro. Consumenten klagen over spectaculaire
prijsverhogingen. Met name in de horeca zouden de prijzen sterk zijn verhoogd. Als
voorbeeld wordt een discotheek genoemd die het tarief voor de garderobe heeft omgezet
van 1 gulden in 1 euro. Volgens de Nederlandse overheid moet dit euro-effect niet worden
overschat. Zij wijst erop dat uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt
dat de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) in het begin van deze eeuw beperkt is
gebleven. Om in te kunnen schatten of de prijsstijgingen in de horeca bijzonder zijn, staan in
onderstaande tabel enkele gegevens over de ontwikkeling van de CPI.
Tabel 10
Vraag 127
Bereken in één decimaal nauwkeurig met hoeveel procent de discotheek het tarief voor de
garderobe heeft verhoogd.
Vraag 128
Bereken in één decimaal nauwkeurig met hoeveel procent het prijspeil van de artikelgroep
horeca in 2001 ten opzichte van 2000 is gestegen.
Ton doet twee beweringen:
Bewering 1
Een relatief hoge prijsstijging van een bepaalde artikelgroep kan op langere termijn leiden tot
een verlaging van de wegingsfactor van deze artikelgroep bij de berekening van de CPI.
Bewering 2
Studenten zijn slechter af door de prijsstijgingen in de horeca dan de gemiddelde
Nederlander.
Vraag 129
Leg bewering 1 uit.
Vraag 130
Wat kan uit bewering 2 van Ton worden geconcludeerd over het uitgavenpatroon van
studenten? Licht het antwoord toe.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
101
Opgave 29 - ‘Peso Doble’ crisis
Vraag 131
Bereken de officiële koers van de peso (ARS) in dollars (USD).
Havo leerlinge Saskia besluit, naar aanleiding van het krantenbericht, een profielwerkstuk te
maken met als onderzoeksvraag: ‘Wat zijn de oorzaken van en oplossingen voor de pesocrisis in 2012?’ Tijdens haar bronnenonderzoek stuit ze op twee krantenberichten uit 1991 en
2001, over een vorige crisis:
Saskia gaat op zoek naar gebeurtenissen in Argentinië in de tussenliggende tien jaar. In een
krantenarchief vindt ze vier krantenberichten (zie bron 47 op de volgende bladzijde).
Gebruik bron 47.
Vraag 132
Zet de krantenkoppen in een economisch juiste volgorde. Begin met kop 1.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
102
Bron 47: krantenkoppen over Argentijnse crisis 1991 tot eind 2001
Nu wil Saskia weten wat er in de periode tussen 2002 en 2012 is gebeurd met de peso en
welke maatregelen er zijn genomen om een verdere koersdaling te voorkomen. Na een
literatuuronderzoek schrijft ze de volgende passage:
Vraag 133
Leg uit dat een koersdaling van de peso kan leiden tot een verbetering van het saldo op de
lopende rekening van de betalingsbalans van Argentinië.
Vraag 134
Leg uit dat een koersdaling van de peso kan leiden tot toenemende inflatie in Argentinië.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
103
Om verdere koersdaling van de peso te voorkomen had de Argentijnse regering ook andere
maatregelen kunnen nemen. Volgens Saskia kan de regering de centrale bank de volgende
opdrachten geven:
-renteaanpassing;
-aan- en verkooptransacties op de valutamarkt.
Vraag 135
Kies één van de twee maatregelen en leg uit hoe deze maatregel uitgevoerd moet worden
om verdere koersdaling van de peso te voorkomen.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
104
Opgave 30 - China versus de VS
De economische politiek van China is onder andere gebaseerd op lage arbeidskosten,
modernisering van de infrastructuur en een lage wisselkoers van de eigen munt (yuan) ten
opzichte van de Amerikaanse dollar. De waarde van de yuan is gekoppeld aan de waarde
van de dollar. Het grote handelsoverschot van China met de Verenigde Staten van Amerika
(VS) zorgt voor een opwaartse druk op deze wisselkoers. De aankoop door de Chinese
monetaire autoriteiten van veel waardepapieren in dollars, met name Amerikaanse
staatsobligaties, zorgt juist voor een neerwaartse druk. Deze aankoop is weer belangrijk voor
de VS, want op die manier financiert de Amerikaanse overheid een deel van haar enorme
begrotingstekort. Toch heeft de regering van de VS veel kritiek op de kunstmatig laag
gehouden koers van de yuan: dit biedt Chinese exporteurs een concurrentievoordeel. De
regering van de VS overweegt daarom invoerheffingen op Chinese producten en andere
invoerbeperkingen af te dwingen bij de Wereldhandelsorganisatie WTO.
Vraag 136
Noem nog een andere invoer beperkende maatregel dan invoerheffingen, die de VS kan
gebruiken tegen China.
Vraag 137
Beschrijf twee nadelen die invoerbeperkingen door de VS tegen China kunnen hebben voor
de economie van de VS.
Met betrekking tot de wisselkoers van de yuan in dollars is het volgende bekend:
Vraag 138
Bereken, in twee decimalen nauwkeurig, de koers van de yuan in dollars die volgens deze
econoom de juiste waarde zou weergeven in maart 2010.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
105
Opgave 31 - Groeistuipen in de VS
In een bepaald jaar steeg de dollar flink in waarde ten opzichte van de euro. Deze stijging
werd volgens analisten veroorzaakt door de sterke economische groei in de Verenigde
Staten van Amerika (VS) in dat jaar. Die groei leidde bovendien tot oplopende inflatie in de
VS, hetgeen de centrale bank van de VS deed besluiten tot een anti-inflatiebeleid. De
analisten waarschuwden voor de negatieve gevolgen van de sterke economische groei in de
VS voor de lopende rekening van de VS. Figuur 8 brengt enkele gevolgen van economische
groei in de VS in beeld. De pijlen kunnen een negatief verband aangeven maar ook een
positief verband. EU staat voor Europese Unie.
Figuur 8
Vraag 139
Leg uit dat er bij pijl (1) sprake kan zijn van een negatief verband.
Vraag 140
Leg uit dat er bij pijl (2) sprake kan zijn van een positief verband.
Vraag 141
Leg uit hoe het anti-inflatiebeleid van de centrale bank van de VS kan leiden tot een hogere
koers van de dollar ten opzichte van de euro.
Gebruik figuur 8 en vermeld in het antwoord de nummers van de pijlen. De analisten baseren
hun waarschuwing op een veronderstelling met betrekking tot de inflatie in de VS en in de
EU.
Vraag 112
Welke veronderstelling is dat? Verklaar het antwoord.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
106
Antwoorden economie HAVO
Blok 1 – Markt
Opgave 1 - Het is maar een spelletje…
1. maximumscore 2
bij (1) verkoopmarkt
bij (2) monopolistische concurrentie
bij (3) oligopolie
2. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
Maximale omzet wordt bereikt bij
• MO = 0 −2Q + 50 = 0 2Q = 50 Q = 25 (aflezen uit grafiek is toegestaan)
• GO = −Q + 50 GO = −25 + 50 GO = 25: de prijs is € 25
3. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
Maximale totale winst wordt bereikt bij
• MO = MK −2Q + 50 = 5 2Q = 45 Q = 22,5
• GO = −Q + 50 GO = −22,5 + 50 GO = 27,5: de prijs is € 27,50
4. maximumscore 2
• oppervlak consumentensurplus: cde
• oppervlak producentensurplus: aceg
5. maximumscore 1
−0,1
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Er staan alleen jongens in de rij om als eerste een computerspel te kopen. Jongens
blijken dus minder prijsgevoelig dan meisjes bij de vraag naar games.
6. maximumscore 1
onjuist
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
De PEGI-richtlijn wordt verplicht opgelegd door de EU. (Bij zelfbinding moet er sprake
zijn van een vrijwillige strategie.)
Opgave 2 - Naar een toekomst die werkt
7. maximumscore 2
B: Uit de verklaring moet blijken dat de groei van het aantal banen (werkgelegenheid)
ontstaat door de vraag van werkgevers.
8. maximumscore 2
bij (1) af
bij (2) omslagstelsel
bij (3) verhogen
bij (4) verslechtert
bij (5) export
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
107
Indien (1) en (2) juist 1 punt
Indien (3), (4) en (5) juist 1 punt
9. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
(7,3 +0,225)/(10,0-0,1)× 100% = 76%
10. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat deze maatregel er toe kan leiden dat meer personen
actief worden / blijven op de arbeidsmarkt, maar dat de totale hoeveelheid gewerkte uren
niet groter wordt, waardoor de verkrapping (gemeten in hoeveelheid werk dat gevraagd
is) niet wordt verminderd.
11. maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− pijl C
Uit de verklaring moet blijken dat een verhoging van de pensioenleeftijd de uittreding uit
het arbeidsproces (tijdelijk) zal verminderen.
− pijl E
Een verklaring waaruit blijkt dat een verhoging van de pensioenleeftijd in zware beroepen
kan leiden tot meer arbeidsongeschiktheid onder oudere werknemers.
12. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat een verlaging van de pensioenen (in de eerste jaren) zal
leiden tot een grotere terugval in inkomen bij pensionering, waardoor oudere werknemers
eerder zullen kiezen voor langer doorwerken.
Opgave 3 - Horeca uitgerookt
13. maximumscore 2
Een antwoord waaruit blijkt dat door deze accijnsverhoging de prijs van rookwaren zal
stijgen en dat de prijselasticiteit van de vraag bij een pakje sigaretten groter is dan bij een
pakje shag.
14. maximumscore 2
Een antwoord waaruit blijkt dat bij prijsstijging sommige rokers die eerst sigaretten uit een
pakje kochten, overstappen op relatief goedkope shag.
15. maximumscore 2
-4/20 x 100% = -20% ( hoeveelheidsverandering)
-20%/-0.5 = 40% (prijs verandering)
16. maximumscore 2
Uit de toelichting moet blijken dat deprijsverhoging met 40% van 5 euro naar 7 euro zal
leiden tot een verkleining van de driehoek die het consumenten surplus vormt.
Opgave 4 - De prijs van voetbal
17. maximumscore 2
Ja,
een voorbeeld van een juiste verklaring is: bij een prijs van 25 euro is de vraag naar
kaartjes, Qv= -50x25+5000= 3750, terwijl er maar 3500 kaartjes in de vrije verkoop gaan.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
108
18. maximumscore 2
Ja,
uit het antwoord moet blijken dat de maximale betalingsbereidheid voor een kaartje voor
deze wedstrijd bijna 100 euro is, terwijl de voorgestelde prijs slechts 25 euro is, hetgeen
betekent dat er veel vragen zijn die bereid waren meer dan 25 euro te betalen voor een
kaartje.
19. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
maximaal 3.500 toegangskaartjes in de vrije verkoop).
3500= -50P + 5000
50P = 1.500
p = 30 (euro)
20. maximumscore 2
b2, een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Een verklaring waaruit blijkt dat, als gevolg van de live uitzending van de wedstrijd, bij
iedere prijs de bereidheid van de consument om een kaartje te kopen kleiner wordt,
waardoor de vraaglijn naar links is verschoven.
Opgave 5 - Vervoer met Nederlandse schepen
21. maximumscore 3
Het internationale vervoer in 1999 bedroeg 320- 96 = 224miljoen ton
Het internationale vervoer in 1998 bedroeg 224/1.12 = 200 miljoen ton
22. maximumscore 2
gestegen
Een toelichting waaruit blijkt dat de vervoersprestatie in ton-kilometers (procentueel)
sterker is gestegen dan de vervoerde hoeveelheid goederen.
23. maximumscore 3
2.75Q = 2Q + 525.00  0,75Q= 525.000  Q = 700.000 ton-kilometer
24. maximumscore 3
Totale kosten
= 2x 800.000 + 525.000 =
2.125.000
Totale opbrengst
= 2.25 x 800.000 =
1.800.000 Minimale verlies
=
325.000
25. maximumscore 3
een diepte-investering
• Een verklaring waaruit blijkt dat een grotere productie met een gelijk blijvende
personeelsbezetting wordt gerealiseerd waardoor de arbeidsproductiviteit stijgt.
• Een verklaring waaruit blijkt dat de investering gepaard gaat met een gelijk blijvende
personeelsbezetting waardoor de verhouding kapitaal: arbeid toeneemt.
26. maximumscore 2
aantal ton-kilometers
= 3 x 800.000 =
2.400.000
totale opbrengst
totale kosten
totale winst =
= 2.400.000 x 2.25 =
= 0.72 x 2 x 2.400.000 + 1.000.000 =
5.400.000
4.456.000 944.000 (euro)
Opgave 6 - Vitamine voor de Nieuw-Zeelandse economie
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
109
27. maximumscore 2
“Dit heeft echter tot gevolg dat de productie van de Zespri Gold arbeidsintensiever is dan
de vroegere kiwiproductie.”
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Een verklaring waaruit blijkt dat hogere arbeidskosten bij de productie van de Zespri Gold
tot een hogere inkoopprijs voor Zespri kan leiden.
28. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste bereking is:
P= 0.50  Qv = 80 – (100x 0.50) = 30
 exportopbrengst 0.50 x 30.000.000= 15.000.000
p=0.60  Qv = 80 – (100x 0.60) = 20
 exportopbrengst 0.60 x 20.000.000= 12.000.000
29. maximumscore 2
0.50
Een voorbeeld van een juiste berekening is :
bij p = 0.50 is de winst 15.000.000 – 30.000.000 x 0.25 – 4.000.000 = 3.500.000
bij p = 0.60 is de winst 12.000.000 – 30.000.000 x 0.25 – 4.000.000 = 3.000.000
30. maximumscore 2
Voorbeelden van juiste verklaring zijn:
- een verklaring waaruit blijkt dat Zespri wil voorkomen dat het voor potentiële
concurrenten aantrekkelijk is een soortgelijk product op de markt te brengen.
- Een verklaring waaruit blijkt dat Zespri snel een groot marktaandeel op de kiwimarkt wil
veroveren.
Opgave 7 - Parkeren tegen elke prijs?
31. maximumscore 2
bij (1) 40
bij (2) niet
bij (3) verlies
- indien (1) juist 1
- indien (2) en (3) juist
32. maximumscore 2
135 (cent)
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− omzet is maximaal als de marginale omzet nul is:
2.5Q = 270  Q = 108  p = -1.25 x 108 +207 = 135
− een berekening van de totale omzet P × Q bij de gegeven prijzen,waaruit blijkt dat de
omzet het hoogst is bij 135
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
110
33. maximumscore 2
34. maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat in dit voorstel de buurtbewoners voor een zelfde
product een andere prijs betalen, omdat ze buiten de openingstijden van winkels en
kantoren tegen een lager tarief mogen parkeren dan andere gebruikers.
35. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat uitvoering van dit voorstel betekent dat er toch wordt
voorzien in (een deel van) de behoefte aan parkeerruimte doorwijkbewoners zonder dat
dit (volledig) ten koste gaat van de behoeftebevrediging van andere / nieuwe gebruikers
van het parkeerterrein.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
111
Blok 2 – Ruilen over tijd
Opgave 8 - Wat te doen met het pensioen
36. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste uitleg is:
Tijdens een economische crisis kan de CB proberen door een rente verlaging de
kredietverlening te stimuleren en sparen te ontmoedigen, met als doel de bestedingen te
laten toenemen (en de economie te laten groeien).
37. maximumscore 2
pijler 1
Voorbeelden van een juiste verklaring zijn:
 Het staatspensioen (AOW) is gebaseerd op het omslagstelsel. Dat is te zien doordat
uitkeringen aan AOW-gerechtigden (voor het merendeel) worden gefinancierd uit
premies die in hetzelfde jaar zijn betaald.
 Bij het Kapitaaldekkingsstelsel zou sprake moeten zijn van het vastzetten van
geldmiddelen voor later, en dat is hier niet het geval.
38. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste uitleg is:
 Het aanvullende bedrijfspensioen (pijler 2) is voor 74% afhankelijk van
beleggingsopbrengsten
 Bij een economische crisis zullen de beleggingsopbrengsten tegenvallen en zullen de
pensioenuitkeringen lager uitvallen
39. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
 Bij het verhogen van de AOW-leeftijd neemt het aantal premieplichtigen toe / neemt
het aantal premie-jaren (aantal jaren waarover premie is opgebouwd) toe
 en het aantal uitkeringsgerechtigden af, waardoor de premie kan dalen en het nettoinkomen van de premieplichtigen kan stijgen
40. maximumscore 2
nee
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Er is sprake van een welvaartsvast pensioen, als de uitkeringen worden gekoppeld aan
de gemiddelde stijging van de cao-lonen. Hiervan is in de formulering van het reëel
pensioen geen sprake. (Dit wordt alleen gecorrigeerd voor inflatie)
Opgave 9 - Een eigen huis als spaarvarken
41. maximumscore 2
• Er worden te weinig nieuwe huizen gebouwd (1)
• Tegelijkertijd willen steeds meer mensen een eigen huis kopen (1)
42. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is: Als de hypothecaire financiering goedkoper
wordt, kunnen huizenkopersmeer lenen bij een zelfde inkomen en dus kunnen ze meer
betalen voor een huis. Dat stimuleert de vraag naar (duurdere) huizen, waardoor de
gemiddelde prijzen zullen stijgen.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
112
43. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
• bedrag van de lening: 1,08 × € 615.000 − € 50.000 = € 614.200 1
• rentevoordeel bij uitstel: (0,053 − 0,044) × € 614.200 = € 5.572,80 1
44. maximumscore 2
Voorbeelden van juiste antwoorden zijn (twee van de volgende):
Een antwoord waaruit blijkt dat een half jaar later dit specifieke huis al verkocht blijkt te
zijn.
 Een antwoord waaruit blijkt dat een half jaar later de trend van stijgende huizenprijzen
ook van invloed is geweest op de vraagprijs voor dit huis (en deze dus door de
makelaar is verhoogd).
 Een antwoord waaruit blijkt dat de wereldreis duurder uitgevallen is dan ze hadden
gedacht en ze daarvoor een deel van hun spaargeld hebben moeten aanspreken,
waardoor het te lenen bedrag is gestegen.
Per juist antwoord 1 punt toekennen.
45. maximumscore 3
• bij 1: verhogen; bij 2: daalt 1
• Een voorbeeld van een juiste redenering is:
Huizenprijzen die sterker stijgen dan het gemiddelde prijspeil verhogen het reële
vermogen van huiseigenaren en deze stijging overtreft doorgaans de reële
renteopbrengst van spaartegoeden (zelfs bij rente over rente). Door inflatie daalt de reële
hypotheekschuld en dat geldt dan ook voor de reële waarde van een tegoed op de
spaarrekening. Dus, in reële termen is een eigen huis het beste spaarvarken
Opgave 10 - De Nederlandse staatsschuld op de helling
46. maximumscore 2
afname
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Een verklaring waaruit blijkt dat de aflossing op de staatsschuld groter is dan het
begrotingstekort.
47. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
• Een antwoord waaruit blijkt dat door toenemende omzetten bij bedrijven de ontvangsten
aan indirecte belastingen zoals de BTW kunnen toenemen
• en door stijgende inkomens de ontvangsten aan directe belastingen zoals
deinkomstenbelasting kunnen toenemen
48. maximumscore 3
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
• Het BBP in 2000 bedraagt € 3 miljard/0,01 = € 300 miljard
• De staatsschuld eind 2000 bedraagt 0,6 × € 300 miljard = € 180 miljard
49. maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat de rentelasten voor de overheid dalen.
50. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat de noemer van de staatsschuldquote stijgt door
economische groei / toename van het BBP.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
113
Opgave 11 - Inflatie, wat zeggen de cijfers?
51. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat consumenten (bepaalde) aankopen naar voren halen,
wanneer ze een hoge / hogere inflatie in de komende periode verwachten.
52. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat consumenten bij een hoge gevoelsinflatie hun koopkracht
te laag inschatten en daardoor minder gaan besteden.
Opmerking
Als niet uit de formulering blijkt dat het gaat om een beleving / inschatting maximaal 1
scorepunt toekennen.
53. maximumscore 2
bij (1) samengesteld
bij (2) wegingsfactoren
bij (3) groter
bij (4) geld
bij (5) hoeveelheid goederen en diensten
indien (1) en (2) juist 1 indien (3), (4) en (5) juist 1
54. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
(1,118 × 1,13) × 100 = 126,3
55. maximumscore 2
1-4-3–6
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
114
Blok 3 - Samenwerken en onderhandelen
Opgave 12 - CO2 weg ermee
56. maximumscore 2
bij pijl 3
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Meer / minder energieverbruik zal leiden tot meer / minder vraag naar emissierechten.
57. maximumscore 2
stijgen
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Een prijsverhoging van een emissierecht zal ertoe leiden dat bedrijven meer gaan
investeren in schonere technologie. De keuze voor deze investeringen zal namelijk
aantrekkelijker worden wanneer de kosten van het alternatief van niet-investeren hoger
worden gemaakt.
58. maximumscore 2
mogelijkheid 1
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Mogelijkheid 1 kost (25.000 × 4) = 100.000 euro.
Mogelijkheid 2 levert (7.000 × 4) = 28.000 euro op aan emissierechten en kost verder
160.000 euro. Dus netto kost maatregel 2: 132.000 euro.
Opmerking Uitsluitend 2 of 0 scorepunten toekennen.
59. maximumscore 2
vanaf 5 euro
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
• Mogelijkheid 1 kost 25.000p (p = prijs van een emissierecht). Mogelijkheid 2 kost
160.000 − 7.000p • De evenwichtssituatie is 25.000p = 160.000 − 7.000p. p = 5 (dus 5
euro)
60. maximumscore 2
• bij (1) prijsregulering
• bij (2) minimumprijs
Opgave 13 - Te huur ‘gratis’ schoolboeken
61. maximumscore 3
huren,
voorbeeld van een juiste berekening is:
- kosten per leerling bij kopen : 100+ 120.000/1.000 = 220
- kosten per leerling bij huren: 1.2 x 170 = 204
- deze laatste prijs per leerling voldoet aan de eis, dat de kosten niet hoger worden dan
de vergoeding die de school van de overheid ontvangt.
62. maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
-Een antwoord waaruit blijkt dat het grote marktaandeel van Boekhuur op de totale markt
voor schoolboeken 75% het voor de uitgeverijen noodzakelijk maakt tot een
overeenkomst te komen met deze grote aanbieder.
-Een antwoord waaruit blijkt dat het grote marktaandeel van Boekhuur op de totale markt
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
115
voor schoolboeken (75%) het voor de uitgeverijen efficiënt maakt om met deze partij te
onderhandelen en tot een overeenkomst te komen.
63. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist argument is:
Een antwoord waaruit blijkt dat het marktaandeel van deze drie uitgeverijen samen zo
groot is, dat boekhuur niet in staat zal zijn zonder de levering van deze uitgeverijen een
volwaardig huurpakket voor schoolboeken aan te bieden.
64. maximum score 2
195 euro
uit de verklaring moet blijken dat, ongeacht de prijs die RAB zal kiezen, Boekhuur de
hoogste totale winst behaald bij een eigen prijs van 195.
65. maximum score 2
Een voorbeeld van een juist antwoord:
-Boekhuur en Rent A Book is de keuze voor 195 de dominante strategie.
-dus zou de prijsafspraak nodig zijn om te bereiken dat beiden een hogere winst
realiseren bij een prijs van 204 euro
Opgave 14 - Duitse minimalisten
66. Maximumscore 2
Twee van onderstaande kenmerken:
 vrije prijsvorming
Loonvorming op de arbeidsmarkt wordt vaak gereguleerd door overheid (bijvoorbeeld
minimumloon) en werkgevers- en werknemers organisaties (loonafspraken).
 homogeen ‘product’
Arbeid is niet homogeen, want er zijn verschillen in scholing, ervaring, vaardigheid
e.d.
 vrije toetreding
Arbeidskrachten kunnen niet vrij toe- en uittreden, omdat ze gebonden zijn aan de
woonplaats of kwalificaties en/of werkvergunningen nodig hebben om toe te treden.
 transparantie
Niemand beschikt over volledige informatie over wie, wat, waar en wanneer vraagt en
aanbiedt op de arbeidsmarkt.
67. maximumscore 2
Vraag naar arbeid in de evenwichtssituatie minus vraag naar arbeid bij minimumloon: 40
− 35 = 5 (mln personen)
68. maximumscore 2
Yamina. Het welvaartsverlies bestaat uit E + F (‘Harberger-driehoek’).
In de evenwichtssituatie bestaat het totaal van werkgeverssurplus (A + B + E) en
werknemerssurplus (C + D + F) uit alle delen A + B + C + D + E + F. Na invoering van
het minimumloon bestaat het totaal van werkgeverssurplus (A) en werknemerssurplus (B
+ C + D) uit de delen A + B + C + D. De delen E + F vallen af. Dat is een totaal
welvaartsverlies van 2,5 + 2,5 = 5 mln.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
116
Opgave 15 – Prijzenslag
69. maximumscore 1
Uit het antwoord moet blijken dat het gaat om een voorbeeld van niet-commerciële
dienstverlening.
70. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
(100 × 1,022 × 1,014) − 100 = 3,63%
Indien is geantwoord: 2,2 + 1,4 = 3,6
71. maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat een verhoging van indirecte belastingen leidt tot
koopkrachtverlies van looninkomens, hetgeen kan leiden tot hogere looneisen om dit te
compenseren.
72. maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
• Een antwoord waaruit blijkt dat er in de meeste jaren / vrijwel alle jaren sprake was van
een verslechtering van de winstmarge.
• Een antwoord waaruit blijkt dat in de jaren 1998, 1999, 2000, 2002 en 2003 de totale
stijging van de API lager uitkomt dan op basis van de drie positieve onderdelen zou
resulteren.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
117
Blok 4 – Risico en informatie
Opgave 16 - Betaalbare zorg of zorg om betaalbaarheid?
73. maximumscore 2
Een antwoord waaruit blijkt dat de laagste inkomensklasse weliswaar de procentueel
grootste bijdrage ontvangt (20%), maar dat deze bijdrage door een beperkt deel van de
totale groep wordt ontvangen (22%), zodat de inkomensgroep als totaal een relatief
lagere inkomensverhoging realiseert dan de inkomensklassen II en III.
Een onderbouwing van dit antwoord met een berekening van de naar verhouding door de
gehele inkomensklasse ontvangen bijdrage (0,20 × 22; 0,097 × 56; etc) ook goed
rekenen.
74. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat de door overheid of werkgevers gefinancierde zorg /
ziektekostenverzekering de noodzakelijke prijsprikkels wegneemt bij inwoners van de VS,
waardoor zij meer dan nodig is /oneigenlijk gebruikmaken van de gezondheidszorg.
75. maximumscore 2
Dat de kwaliteit ten onder gaat aan de kwantiteit.
Opgave 17 - Studeren is investeren
76. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat een commerciële bank niets weet over het
wanbetalingsrisico van een individuele student.
77. maximumscore 2
bij (1) verplichte solidariteit
bij (2) verhogen
bij (3) gemiddelde arbeidsproductiviteit
bij (4) verbetert
indien (1) en (2) juist 1
indien (3) en (4) juist 1
78. maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− Een antwoord waaruit blijkt dat de student bestedingsruimte die in de toekomst wordt
verworven naar voren haalt.
− Een antwoord waaruit blijkt dat het sociaal leenstelsel gepaard gaat met de verplichting
rente te betalen over het geleende bedrag. Rentebetalingen zijn een vergoeding voor het
naar voren halen van bestedingen en dus voor ruilen over de tijd.
79. maximumscore 2
Na afloop van de studie kan de lening naar draagkracht worden afgelost. Een verklaring
waaruit blijkt dat deze voorwaarde de aversie tegen lenen bij de student vermindert,
omdat de lening bij onvoldoende inkomen niet of nauwelijks afgelost hoeft te worden.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
118
80. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat studenten minder gemotiveerd zijn direct een juiste
studiekeuze te maken of de studie af te maken indien het niet kunnen terugbetalen van
de studielening wordt afgewenteld op de algemene middelen.
81. maximumscore 2
bij (1) stroomgrootheid
bij (2) kapitaalgoederen
bij (3)consumptiebehoefte
bij (4) laat
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
119
Blok 5 - Welvaart en groei
Opgave 18 - Vergrijzing brengt de oudedagsvoorziening in gevaar
82. maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat er door (individuele) premiebetaling vermogen is
gevormd voor de financiering van (individuele) uitkeringen in de toekomst.
83. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
In 2000: 2.154/9831 x 100% = 21.9%
In 2050: 3.822/9.603 x 100% = 39.8%
De toename in Nederland is 39,8 − 21,9 = 17,9 procentpunten en dat is lager dan in
België(19,9) en Duitsland (25,6).
84. maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
• Een antwoord waaruit blijkt dat de uitkeringen in België lager zijn waardoor een lager
premiepercentage kan volstaan om de benodigde uitkeringen op te brengen.
• Een antwoord waaruit blijkt dat in België het draagvlak groter / (premie)inkomen hoger
is, waardoor een lager premiepercentage kan volstaan om de benodigde uitkeringen op
te brengen
Opgave 19 - Wie verdient het?
85. maximumscore 1
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
101,3 98,8 × 100 = 102,5
86. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
• In cao’s worden afspraken gemaakt over loonstijgingen voor een periode van 1 of 2 jaar
• zodat er in die periode geen loonaanpassingen kunnen plaatsvinden indien de
marktsituatie verandert (zoals bij negatieve groei)
87. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Werkgevers moeten nu langer de loonkosten van oudere, duurdere werknemers betalen
en kunnen deze niet vervangen door jongere, vaak goedkopere werknemers.
88. maximumscore 2
(a) 2,6 − 0,2 = 2,4
(b) 270.500 35.750 × 100 = 756,6
89. maximumscore 1
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Bij groepen met een hoger inkomen zien we hogere stijgingspercentages.
90. maximumscore 2
Eefje
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
120
Opgave 20 - Belastingen aangepast
91. maximumscore 3
92. maximumscore 2
personen met kinderen en een inkomen lager dan € 27.438
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
De aanvullende kinderkorting voor deze groep is meer gestegen dan de inflatie van 3,6%
93. maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat het tarief van de premie volksverzekeringen stijgt van
29,40% naar 31,20%.
Opgave 21 - Verschillende inkomens, verschil in inkomen
94. maximumscore 2
twee van de volgende voorbeelden van juiste antwoorden:
− Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om rente / interest (na directe belastingen en
sociale premies).
− Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om pacht / huur (na directe belastingen en
sociale premies).
− Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om een sociale uitkering (na directe
belastingen en sociale premies).
− Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om een pensioenuitkering (na directe
belastingen en sociale premies).
95. maximumscore 2
Nee
Uit de verklaring moet blijken dat de twee decielen huishoudens met het hoogste
secundaire inkomen samen 100% − 58,5% = 41,5% van het secundaire inkomen
ontvangen.
96. maximumscore 2
Nee
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Een verklaring waaruit blijkt dat het tweede deciel huishoudens gemiddeld 0,71 × € 9.100
= € 6.461 aan overig secundair inkomen ontvangt en het tiende deciel huishoudens
gemiddeld 0,15 × € 57.800 = € 8.670.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
121
97. maximumscore 2
Gestegen
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
In 1999 bedraagt het inkomensaandeel van het 2e en 3e deciel samen:
9,9% − 0,6% = 9,3%.
In 1999 bedraagt het inkomensaandeel van het 9e en 10e deciel samen:
100% − 58,5% = 41,5%.
De verhouding tussen de inkomensaandelen van beide groepen is in 1999:
41,5%/9,3% = 4,5.
Opgave 22 - Winsten bedrijven stijgen licht
98. maximumscore 2
Twee van de onderstaande voorbeelden van juiste antwoorden:
− Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om rente.
− Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om winst.
− Een antwoord waaruit blijkt dat het gaat om pacht / huur.
99. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat winst een motief / een financieringsbron voor
investeringen is, waardoor een stijging van de winst(quote) tot een stijging van de
investeringen kan leiden.
100. maximumscore 2
Gestegen
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
0,737 × € 60,9 miljard = € 44,88 miljard
101. maximumscore 2
de bedrijven in de financiële en zakelijke dienstverlening
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Een verklaring waaruit blijkt dat er in relatief arbeidsintensieve productieprocessen naar
verhouding veel arbeid wordt ingezet, waardoor − ondanks de lagere loonkosten per uur
− de arbeidskosten een relatief groot deel van de totale toegevoegde waarde vormen.
Opgave 23 - Nieuwe crisis en een oud model
102. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Het nationaal inkomen wordt gevormd door de nationale productie, hetgeen staat voor
waarde toevoegen aan ingekochte goederen en diensten. Het totaal van alle
toegevoegde waarden vormt het nationaal product.
103. maximumscore 1
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− De overheid koopt militaire vliegtuigen in het buitenland.
− De overheid betaalt salarissen aan ambassadepersoneel in het buitenland.
Opmerking
Antwoorden die betrekking hebben op overdrachtsuitgaven van de overheid niet goed
rekenen.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
122
104. maximumscore 1
Een voorbeeld van een juiste berekening is: belastingen = 620 − 290 − 170 = 160 (miljard
euro) → overheidstekort is 180 − 160 = 20 (miljard euro)
105. maximumscore 2
Uit het antwoord moet blijken dat een tekort betekent dat er een geldstroom van
financiële instellingen naar overheid vereist is om dit verschil aan te vullen en de pijl dus
omhoog wijst.
106. maximumscore 2
Voorbeelden van een juiste berekening zijn:
− inkomende geldstromen bedrijven: 180 + 290 + 480 = 950
uitgaande geldstromen bedrijven: 620 + 430 = 1.050
particuliere investeringen: 1.050 − 950 = 100
− inkomende geldstromen financiële instellingen: 170
uitgaande geldstromen financiële instellingen: 20 + (480 − 430) = 70
particuliere investeringen: 170 − 70 = 100
107. maximumscore 2
Voorbeelden van een juiste berekening zijn:
− (besparingen − investeringen) + (belastingen − overheidsbestedingen)
= (170 − 100) + (160 − 180) = 50
− export − import = 480 − 430 = 50
108. maximumscore 2
bij (1) kop 4
bij (2) kop 2
bij (3) minder
indien alle drie goed 2
indien twee van de drie goed 1
indien één of geen van de drie goed 0
Opgave 24 - Vals plat
109. Maximumscore 2
gelijk
Uit de verklaring moet blijken dat bij een volledig proportionele heffing het gemiddelde
belastingtarief gelijk is aan het tarief over de laatst verdiende euro (in dit geval 35%).
110. Maximumscore 3
Voorbeelden van juiste argumenten zijn:
• Een antwoord waaruit blijkt dat het bestaan van heffingskortingen bij het
‘Schijvenstelsel’ een deel van de relatief (afgezet tegen de ‘Vlaktaks’) hogere inkomsten
uit de marginale tarieven afroomt 1
• Een antwoord waaruit blijkt dat het bestaan van aftrekposten de grondslag waarop deze
hogere tarieven worden geheven versmalt, hetgeen bovendien in relatief sterke mate de
belastinginkomsten drukt, omdat deze aftrekposten vooral door de hogere inkomens
opgevoerd worden (figuur 2)
111. Maximumscore 2
‘Schijvenstelsel’ Een voorbeeld van een juiste verklaring is: Een verklaring waaruit blijkt
dat met de progressieve tarieven van het ‘Schijvenstelsel’ bereikt kan worden dat de
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
123
hogere inkomens relatief meer afdragen dan de lagere, hetgeen de inkomensverschillen
verkleint.
112. Maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
deciel 4: belastbaar inkomen = 0,86 × € 17.000 = € 14.620
belasting = 0,325 × € 14.620 = € 4.751
4.751/17.000 × 100% = 27,9%
deciel 10: belastbaar inkomen = 0,75 × € 60.000 = € 45.000
belasting = € 10.500 + 0,42 × (45.000 – 30.000) = € 16.800
113. Maximumscore 2
nivellerend
Uit de verklaring moet verder blijken dat de vaste heffingskorting van € 2.000 voor de
lagere inkomens een relatief groter belastingvoordeel is dan voor de hogere inkomens,
hetgeen de inkomensverschillen na belastingheffing verkleint.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
124
Blok 6 - Goede tijden, Slechte tijden
Opgave 25 - Crisis in Cyprus
114. maximumscore 1
op de lopende rekening / dienstenrekening
115. maximumscore 1
Voorbeelden van een juiste verklaring zijn:
− Cyprus is toegetreden tot een monetaire unie met een stabiele munt. Beleggers met
risicoaversie profiteren hiervan.
− Beleggers met risicoaversie zijn ervan uitgegaan dat de EMU bij mogelijk optredende
problemen wel financieel te hulp zal komen.
116. maximumscore 1
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Banken op Cyprus kunnen ervan uitgaan dat de EMU hen wel zal redden in het geval
hun stabiliteit ernstig in gevaar komt. Dit kan hen ertoe aanzetten om meer
spaartegoeden aan te trekken dan verantwoord is.
117. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
• bijdrage in 2008: 17,2 mld × 0,50 × 0,40 = 3,44 miljard euro
bijdrage in 2013: 17,9 mld × 0,75 × 0,70 = 9,40 miljard euro
• procentuele toename: (9,40-3,44) / 3,44 − × 100% = 173,3 %
118. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
• Door de lagere omruilkoers wordt de import voor Cyprus relatief duurder
• De hogere importprijzen zullen (deels) worden doorberekend in de
(consumenten)prijzen. Dit versterkt de inflatie
Opgave 26 - Nederland handelsland
119. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat duurdere importproducten via doorberekening in de
kostprijs kunnen leiden tot een hogere prijs van exportproducten.
120. maximumscore 2
hoger
Een voorbeeld van een juiste verklaring is:
Een verklaring waaruit blijkt dat er meer euro’s voor een dollar moeten worden betaald
waardoor ingevoerde producten (die in dollars worden afgerekend) duurder worden.
121. maximumscore 2
117. Een voorbeeld van een juiste berekening is:
€ 11,5 miljard × 1,018 × $ 0,88 = $ 10,30 miljard
Opmerking
• Voor het achterwege laten van de prijsstijging
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
125
Opgave 27 – In de draaimolen van de conjunctuur
122. maximumscore 2
Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
 Een beschrijving waaruit blijkt dat een hoogconjunctuur gekenmerkt wordt door lage
werkloosheid / krappe arbeidsmarkt versus hoge werkloosheid / ruime arbeidsmarkt
in een laagconjunctuur.
 Een beschrijving waaruit blijkt dat een hoogconjunctuur gekenmerkt wordt door hoge
bezettingsgraad / overbesteding versus lage bezettingsgraad / onderbesteding in een
laagconjunctuur
123. maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− Een antwoord waaruit blijkt dat de relatief hoge productiegroei in situatie A kan leiden
tot een stijgende vraag naar producten die de (groei van de) productiecapaciteit overtreft,
hetgeen leidt tot een hogere (bestedings)inflatie.
− Een antwoord waaruit blijkt dat de relatief hoge productiegroei in situatie A via een
verkrapping van de arbeidsmarkt kan leiden tot stijgende loonkosten per eenheid
product, hetgeen kan leiden tot een hogere (kosten)inflatie.
124. maximumscore 2
Voorbeeld van een juist antwoord zijn:
− Een antwoord waaruit blijkt dat in een situatie van hoge inflatie de opeenvolging van
loonsverhogingen en prijsverhogingen zal leiden tot een situatie van blijvend hoge
inflatie, hetgeen de investeringsbereidheid van bedrijven en daarmee de productiegroei
kan afremmen.
− Een antwoord waaruit blijkt dat in een situatie van hoge inflatie de opeenvolging van
loonsverhogingen en prijsverhogingen zal leiden tot een situatie van blijvend hoge
inflatie, hetgeen de internationale concurrentiepositie van bedrijven kan verslechteren,
waardoor de exportgroei en daarmee de productiegroei kan worden afgeremd.
125. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat de lage inflatie de internationale concurrentiepositie zal
verbeteren, hetgeen de export zal vergroten, waardoor de productiegroei toeneemt.
126. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat in de voorgaande fase van laagconjunctuur sprake kan
zijn van onderbenutting van de productiecapaciteit, hetgeen betekent dat productiegroei
in een fase van ‘economische opbloei’ (deels) gerealiseerd kan worden door een stijging
van de bezettingsgraad.
Opgave 28 - Euro duro?
127. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
(1- 0,45378)/0,45378 × 100% = 120,4%
128. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
(117,7/111,2) × 100 = 105,8 → een stijging van 5,8%
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
126
129. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat door een prijsstijging van een artikelgroep het aandeel
van de uitgaven aan deze artikelgroep in de totale uitgaven kan zijn afgenomen.
130. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat studenten een groter deel van hun budget uitgeven in de
horeca dan de gemiddelde Nederlander.
Opgave 29 - ‘peso doble’ crisis
131. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
• 1 USD = 4,5 ARS (4,70 − 0,20)
• 1 ARS = 1/4,5 = 0,22 USD
132. maximumscore 2
kop 1 – kop 4 – kop 3 – kop 2
Opmerking
Uitsluitend 2 of 0 scorepunten toekennen.
133. maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat door een koersdaling van de peso de internationale
concurrentiepositie van Argentinië verbetert, waardoor de export toeneemt / import
afneemt.
134. maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− Een antwoord waaruit blijkt dat door een koersdaling van de peso geïmporteerde
grondstoffen / goederen relatief duur worden. Als deze hoge importprijzen worden
doorberekend in de consumentenprijzen ontstaat er (geïmporteerde kosten)inflatie.
− Een antwoord waaruit blijkt dat door een koersdaling van de peso geëxporteerde
grondstoffen / goederen relatief goedkoop worden. Als door deze toenemende vraag de
productiecapaciteit wordt overschreden, ontstaat er bestedingsinflatie.
135. maximumscore 2
− rente verhogen
Een voorbeeld van een juiste uitleg is:
Een uitleg waaruit blijkt dat door een renteverhoging buitenlandse beleggers / spaarders
worden aangetrokken, waardoor de vraag naar de peso’s toeneemt en de koers zal
stijgen.
− aan- en verkooptransacties op de valutamarkt
Een voorbeeld van een juiste uitleg is:
Een uitleg waaruit blijkt dat op de valutamarkt peso’s gekocht moeten worden met
dollars, waardoor de koers van de peso gaat stijgen
Opgave 30 - China versus de VS
136. Maximumscore 2
Voorbeelden van een juiste verklaring zijn:
- ze zouden een importquote kunnen invoeren
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
127
- ze zouden de import eisen kunnen verhogen waardoor het moeilijker wordt om de
producten te importeren.
137. Maximumscore 2
Voorbeelden van een juiste uitleg zijn:
- Amerika kon in het verleden producten goedkoop importeren uit China, nu zullen ze dit
ergens anders vandaan moeten halen waardoor de kosten zullen stijgen.
- Wie A zegt kan B verwachten, China zal waarschijnlijk ook Invoer beperkingen instellen
naar producten uit Amerika
138. Maximumscore 2
1 yuan = 0.146$
0.146$ * 1.0183 = 0.1487$
0.1487$ / 60 * 100 = 0.2478$
Opgave 31 - Groeistuipen in de VS
139. Maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat sterke
economische groei gepaard kan gaan met toenemende bestedingen waardoor de import
van goederen kan toenemen en de lopende rekening verslechtert.
140. Maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord waaruit blijkt dat het door de
sterke economische groei aantrekkelijk kan worden te beleggen / investeren in
Amerikaanse bedrijven hetgeen in de VS leidt tot kapitaalimport waardoor de
kapitaalrekening verbetert.
141. Maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een antwoord waaruit blijkt dat de rente wordt verhoogd waardoor de VS aantrekkelijk
wordt voor buitenlandse beleggers hetgeen via pijl 6 leidt tot kapitaalimport en tot een
grotere vraag naar dollars waardoor via pijl 7 de koers van de dollar stijgt. Voor een
antwoord via de pijlen 5 en 8 0
142. Maximumscore 2
De veronderstelling dat de inflatie in de VS hoger is dan die in de EU
Een voorbeeld van een juiste verklaring is: Een verklaring waaruit blijkt dat de
concurrentiepositie van de Amerikaanse bedrijven ten opzichte van de bedrijven in de EU
daardoor verslechtert zodat de export afneemt / de import toeneemt.
Nationale Examentraining | Economie | HAVO | 2016
128
Download