Een wereldburgerlijke samenleving zonder wereldregering?

advertisement
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 5
Een wereldburgerlijke samenleving zonder wereldregering?
Habermas over de wereldstaat 1
Ronald Tinnevelt*
1. Inleiding
De rol van de Verenigde Staten op het internationale forum is de afgelopen jaren één
van de belangrijkste onderwerpen van de politieke actualiteit geworden. De inzet van
het debat was niet de soevereine staatsmacht van de Verenigde Staten op zich, maar
wel de imperialistische trekken van hun buitenlandse beleid. De veiligheidsstrategie
van de Verenigde Staten heeft volgens velen immers tot doel om, desnoods met
geweld, een nieuwe wereldorde aan anderen op te leggen. Deze nieuwe wereldorde
vertoont weliswaar zekere gelijkenissen met het liberaal-democratische project dat
Kant in Zum ewigen Frieden (1795) beschreef, maar vormt in wezen een eenzijdige toeeigening daarvan op basis van de strategie van de preventieve oorlog en de verspreiding van de democratie door gedwongen regimeveranderingen. Het verwijt van militair humanisme of van een imperiale politieke strategie komt dan ook niet uit de lucht
vallen.
Hoe gaan we het beste om met het gevaar van unilateralisme en hegemonie? De
Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas geeft een interessant maar tegelijkertijd ook problematisch antwoord op deze vraag. Wat hij verdedigt, is een duidelijke
perspectiefwisseling binnen de huidige internationale politiek. Niet het stabiliseren
van de internationale relaties moet centraal staan, maar het streven naar een ‘mondiaal binnenlands beleid zonder wereldregering’.
Net als Kant sluit Habermas hiermee de optie van een wereldrepubliek of federale wereldstaat uit. Wie is er immers bereid een dergelijke megastaat te verdedigen?
Had Kant niet gelijk toen hij beweerde dat een volkenstaat tot een “zielloos despotisme”2 leidt, of Arendt toen ze de wereldstaat een “forbidding nightmare of tyranny”3
noemde? De meeste filosofen concluderen dan ook snel dat de idee van een wereldstaat misschien een mooi onderwerp is voor romanschrijvers, denk aan A. Huxley’s
Brave New World of H.G. Wells’ A Modern Utopia, maar niet voor serieuze filosofische
reflectie. Habermas vormt hierop geen uitzondering.
* Ronald TINNEVELT is universitair docent rechtsfilosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
e-mail: [email protected]
Ethische Perspectieven 18 (1), 5-24; doi: 10.2143/EPN.18.1.2028881
© 2008 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 6
Voor Habermas vormt dit echter geen reden om voor Kants federalisme van vrije
staten te pleiten. Het “negatieve substituut van een bestaande en steeds expanderende bond die de oorlog afweert” is bijna even onwenselijk als de “positieve idee
van een wereldrepubliek”.4 Het houdt geen rekening met onze postnationale
constellatie. Sinds het einde van de 18de eeuw zijn er immers een aantal ingrijpende
politieke, sociale en economische veranderingen geweest die Kants vredestraktaat
gedateerd maken. Zo is Kants optimisme over de vreedzame natuur van republikeinse staten en de heilzame werking van de wereldhandel in het tot stand brengen
van de eeuwige vrede weerlegd door onze historische ervaring met bloedige nationale conflicten en de sociale spanningen die samengaan met de globalisering van de
financieel-economische markten. Binnen de huidige politiek-filosofische constellatie
is het dan ook weinig realistisch om zoals Kant een beroep te doen op de doelmatigheid van de natuur of op de noodzakelijke ondeelbaarheid van soevereiniteit, als
garantie voor de eeuwige vrede.5 Tegen Kant brengt Habermas daarom onder andere
in dat we het ideaal van een wereldburgerlijke samenleving enkel kunnen bereiken
wanneer we de gedachte opgeven dat de idee van het volkenrecht “een afgescheiden
bestaan van vele van elkaar onafhankelijke en aan elkaar grenzende staten”6 veronderstelt. De onhoudbaarheid van Kants stelling laat zich al op binnenlands vlak zien.
Het volk regeert binnen een democratische rechtsstaat immers nooit onmiddellijk,
maar altijd via een wetgevend, uitvoerend en rechtsprekend orgaan.7 Soevereiniteit is
bijgevolg niet ondeelbaar. De enige manier om het Kantiaanse project van een constitutionalisering van de internationale rechtsorde te realiseren, is door voor een systeem van verticale soevereiniteitsspreiding te kiezen. Habermas’ recente werk vormt
een poging om de conceptuele mogelijkheid van dit derde alternatief aan te tonen.8
Dit betekent echter niet dat hij Kants idee van een wereldburgerlijke samenleving
verlaat, maar enkel dat hij deze idee grondig wil herformuleren om op die manier
recht te doen aan de huidige politieke constellatie.
De vraag is natuurlijk hoe realistisch dit streven is. Kunnen we het gevaar van
hegemonie en unilateralisme werkelijk afwenden binnen een dergelijk meerlagig
politiek-juridisch systeem? Of moeten we ons toch in de richting van een meer gecentraliseerde internationale structuur bewegen op het continuüm van politieke decentralisering en centralisering? Deze bijdrage wil aantonen dat hier goede argumenten
voor te geven zijn. Zonder een minimale wereldregering is Habermas’ voorstel voor
een ‘mondiaal binnenlands beleid’ incoherent. Habermas heeft ongelijk wanneer hij
beweert dat de functies van een wereldorganisatie als de VN beperkt kunnen blijven
tot de minimale en niet-politieke taken van het garanderen van vrede en het naleven
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 6
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 7
van de mensenrechten. De VN zal onvermijdelijk politieke taken krijgen en daarmee
een sterke democratische legitimatie nodig hebben. Deze kritiek op Habermas geldt
in zekere zin ook voor de voorstanders van een sterkere kosmopolitische democratische wet, denk bijvoorbeeld aan David Held, Daniele Archibugi of Richard Falk.
Er zijn dus goede redenen om de idee van een wereldstaat niet te snel overboord te
gooien.
Om deze claims kracht bij te zetten, wil ik eerst beginnen met een uitgebreidere
schets van Habermas’ positie.
2. De Kantiaanse hoop op een mondiaal binnenlands beleid
Unilateralisme en hegemoniaal liberalisme vormen de achtergrond van Habermas’
recente werk over internationale politiek en recht. De titel van een van zijn laatste
boeken, Der gespaltene Westen uit 2004, spreekt wat dat betreft boekdelen. Hij verzet
zich echter uitdrukkelijk tegen de simplificerende analyse van de Amerikaanse
politiek wetenschapper Robert Kagan. Kagan maant ons aan om niet langer te pretenderen “dat Europeanen en Amerikanen hetzelfde wereldbeeld delen, of zelfs ook
maar dezelfde wereld bewonen”.9 Terwijl Europa machtspolitiek de rug toekeert, zijn
hoop stelt in een stabiele internationale rechtsorde en door samenwerking en diplomatie blijft ijveren voor vrede, rechtvaardigheid en solidariteit in de wereld, kiest
Amerika voor een agressief en unilateraal buitenlands beleid. Kants idee van de
eeuwige vrede en het ermee gepaard gaande vertrouwen in de taak van de VN wordt
vervangen door de uitoefening van macht in een anarchistische Hobbesiaanse natuurtoestand. Werkelijke vrede en veiligheid worden dan enkel gegarandeerd door het
bezit van superieure militaire macht.
Ook Habermas ziet een kloof tussen de Angelsaksische en continentale landen
over de juiste invulling van hun mensenrechtenpolitiek, maar hij vindt niet dat het
verschil in de politieke filosofie van Kant en Hobbes het mentaliteitsverschil van de
Amerikanen en Europeanen kan duiden. Kants opvatting van soevereiniteit is weliswaar republikeins van aard en verbonden met een ambitieus ideaal van wereldburgerschap, maar toch blijft hij een trouwe leerling van Hobbes. Zo beschrijft hij net
als Hobbes macht en soevereiniteit op een zeer nuchtere manier.10
De kloof tussen de Angelsaksische en continentale landen wordt volgens Habermas beter begrepen aan de hand van het onderscheid tussen Kants kosmopolitisme
en Mills liberaal nationalisme. Dit onderscheid laat zien dat het verschil in politieke
strategie niet enkel neerkomt op een strijd tussen idealisten en realisten. Centraal in
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 7
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 8
het huidige conflict staat immers niet zozeer de vraag of rechtvaardigheid een plaats
heeft in de internationale relaties, maar eerder of recht nog wel het juiste medium is
om vrede en veiligheid te garanderen en om een wereldwijde verspreiding van mensenrechten en democratie te realiseren.11 Voorstanders van Kants kosmopolitisme
zullen deze vraag met een volmondig ‘ja’ beantwoorden en pleiten voor een constitutionalisering van het volkenrecht. Liberaal nationalisten zullen eerder geneigd zijn
het medium van het recht te vervangen door de liberale ethiek van een wereldmacht.12
Ook Kagans historische schets van het Amerikaanse buitenlandse beleid krijgt weinig bijval van Habermas. Volgens Habermas moet de strijd van de afgelopen 100
jaar tussen klassieke machtspolitiek en moreel kosmopolitisme niet tussen de continenten worden gesitueerd, maar in het beleid van de VS zelf.
Ondanks hun meningsverschillen bevestigen beide auteurs een groeiende spanning binnen de huidige politieke constellatie tussen voorstanders van een meer realistische en een meer normatieve oriëntatie op macht en politiek. Ook het buitenlandse beleid van Amerika steunt immers op een aantal politiek realistische premissen.
Volgens politiek realisten worden staten primair gedreven door nationale belangen,
waarbij belangen worden gedefinieerd in termen van macht. Absolute soevereiniteit
en territoriale integriteit zijn daarbij kernbegrippen. Staten zijn autonome actoren die
elkaars grenzen respecteren en die, als gevolg van het anarchistische karakter van het
internationale politieke systeem, geen rekenschap hoeven af te leggen aan een hogere
autoriteit. Het streven naar een machtsbalans is dan de enige manier om het machtsstreven van staten te temperen.
3. Het verval van de klassieke natiestaat?
Maar hoe weerleggen we deze politiek realistische premissen? Zoals gezegd staat
Habermas een perspectiefwisseling voor van internationale betrekkingen naar een
mondiaal binnenlands beleid. Staten moeten hun fixatie op louter nationale belangen
laten varen en hun blikveld verruimen naar dat van een rechtvaardig mondiaal
bestuur.13 Zo identificeren we ons niet alleen met de burgers van onze staat, maar
ook met alle leden van de wereldgemeenschap. De cruciale vraag is echter of het wel
realistisch is om een verandering van perspectief te verwachten. Zijn wij wel geneigd
onszelf als wereldburgers te zien? Habermas twijfelt hier niet aan. Om zijn overtuiging kracht bij te zetten wijst hij op het belang van het pacifistische bewustzijn dat
na de Eerste en Tweede Wereldoorlog is ontstaan. Dit bewustzijn heeft weliswaar
geen einde gemaakt aan alle gewelddadige conflicten en burgeroorlogen, maar heeft
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 8
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 9
de internationale politieke cultuur wel zodanig veranderd dat ruimte is ontstaan voor
de verschillende mensenrechtenverdragen en voor het strafbaar maken van misdaden
tegen de menselijkheid.14 Voor het ontstaan van een draagvlak voor een institutionele oplossing van mondiale problemen is deze vorm van bewustzijn echter onvoldoende. Daarvoor is een zekere mate van wereldburgerlijke solidariteit noodzakelijk.
De vraag is natuurlijk hoe een dergelijke vorm van solidariteit tot stand kan komen.
Naar de regerende elite hoeven we volgens Habermas niet te kijken voor een oplossing. Zolang de bevolking niet zelf uit een vorm van welbegrepen eigenbelang bereid
is om een verandering van perspectief te overwegen en ook politiek te belonen,
zullen politici niet snel geneigd zijn om verder te kijken dan de nationale politieke
arena. Het is immers binnen deze arena dat ze verantwoording schuldig zijn en herkozen worden. Een mondiaal binnenlands beleid wordt dan ook niet tot stand
gebracht door regeringen, maar van onder af, door burgers, sociale bewegingen en
ngo’s.15 Het blijft echter de vraag waarom zij bereid zouden zijn om deze druk uit te
oefenen. Wat op dit punt opvalt, is dat Habermas, net als Kant, een beroep doet op
tegemoetkomende processen om voor een vorm van lotsverbondenheid te zorgen.
In tegenstelling tot bij Kant gaat het hier echter niet om de doelmatige gerichtheid
van de natuur die op basis van oorlog en handel bijdraagt tot het tot stand brengen
van de vrede, maar om de effecten van globalisering. In navolging van Ulrich Beck
wijst Habermas er op dat globalisering van de wereldbevolking een onvrijwillige
risicogemeenschap maakt en daarmee een zekere eenheid forceert.16
Hoe moeten we de effecten van globalisering echter inschatten? De eenvoudigste
manier om deze ontwikkeling te begrijpen is door naar de politieke constellatie te
kijken waarbinnen de moderne natiestaat gedurende lange tijd heeft geopereerd.
Volgens Habermas vormde de natiestaat lange tijd een relatief autonoom geheel dat
gekenmerkt werd door de eenheid van staat, maatschappij en economie. Het is deze
congruentie die door globalisering onder druk komt te staan. Immigratie en culturele
diversiteit zorgen er voor dat de relatief homogene samenstelling van de bevolking
wordt opgeheven en het daarom niet meer evident is dat staatsburgers geïntegreerd
worden op basis van een prepolitieke grondslag. Daar komt bij dat de wereldeconomie en wereldmaatschappij tot een drastische vermindering leiden van de autonomie, handelingsbekwaamheid en het democratische karakter van de klassieke natiestaat.17 Globalisering leidt met andere woorden tot politieke onmacht.
Welke politieke reactie vormt dan het juiste antwoord op deze uitdaging? Habermas maakt een onderscheid tussen een defensieve en een offensieve strategie.18 Beide
blijven evenwel binnen de krijtlijnen van de klassieke staatsleer. De defensieve of
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 9
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 10
protectionistische strategie pleit voor een sluiting van de grenzen en het opnieuw
herstellen van de eenheid van staat, maatschappij en economie. Het probleem met
een dergelijk pleidooi is echter dat het protectionisme koren op de molen is van al
bestaande etnocentrische en xenofobe reflexen. Het keert zich niet alleen tegen grensoverschrijdende economische en technologische processen, maar tegen alles wat
grensoverschrijdend is, dus ook tegen arbeidsmigratie, buitenlanders en vreemde
culturen. Hier tegenover staat de offensieve strategie van het neoliberalisme dat pleit
voor het openbreken van sociale en territoriale grenzen, een volledige liberalisering
van de wereldeconomie en een onbegrensde mobiliteit van personen, goederen en
kapitaal. De staat wordt ondergeschikt gemaakt aan de logica van de markt. Het voornaamste gebrek van deze strategie is echter dat zij geen antwoord heeft op het tekort
aan handelingsbekwaamheid en legitimiteit dat op het nationale niveau ontstaat.
Vanwege de tekortkomingen van beide strategieën lijkt het daarom beter om voor
een derde weg te kiezen, een middenweg tussen het volledig openen en volledig
sluiten van sociale en territoriale grenzen. Ook hier maakt Habermas een onderscheid
tussen een defensieve en een offensieve variant. De defensieve variant gaat er van uit
dat de onderschikking van de politiek aan het marktmechanisme een vaststaand feit
is en niet ongedaan gemaakt kan worden. Wel kunnen de effecten daarvan op
nationaal niveau opvangen worden door de competitiviteit van burgers te vergroten.
Overheden hebben niet tot taak hun burgers af te schermen van de wereldmarkt,
maar wel hen in staat te stellen om binnen deze markt effectief te kunnen concurreren. Voorstanders van de offensieve variant, daarentegen, leggen zich niet neer bij de
systeemlogica van de markt. Zij houden vast aan de prioriteit van politiek op de markt
en menen dat het functieverlies van de natiestaat gecompenseerd kan worden door
grotere politieke eenheden en transnationale regimes te creëren. Enkel dergelijke
regimes zijn in staat om de geglobaliseerde markt politiek aan banden te leggen.19
4. Een systeem van verticale soevereiniteitsspreiding
Welke van deze strategieën Habermas verdedigt, wordt duidelijk wanneer we naar de
drie politieke arena’s kijken waaruit zijn model van een mondiaal binnenlands beleid
zonder wereldregering bestaat. Voor mijn argumentatie zijn vooral de tweede en derde
politieke arena relevant, en dan specifiek de arbeidsverdeling tussen beide arena’s.
De eerste arena is die van de natiestaat. Hoewel de natiestaat een relatief nieuw
fenomeen is, zijn dergelijke staten wel de meest invloedrijke actoren binnen de
politieke arena. De laatste decennia komt de natiestaat echter zwaar onder druk te
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 10
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 11
staan. Globalisering en pluralisering leiden ertoe dat we onze traditionele opvatting
van rechtvaardigheid en democratie moeten aanpassen. De premisse waarop de
meeste democratietheorieën in het verleden gebaseerd waren, die van een symmetrische relatie tussen politieke besluitvormers en degenen die de gevolgen van deze
beslissingen ondervinden, is achteraf hopeloos naïef gebleken. De vormgevers van het
mondiaal politiek beleid zijn immers niet altijd verantwoording schuldig aan degenen
die erdoor beïnvloed worden. Zo is bijvoorbeeld niet langer duidelijk wat het juiste
kiesdistrict is voor grensoverschrijdende problemen als migratie, economische globalisering of het broeikaseffect.20 Door de scheiding tussen regelgeving en politieke verantwoordelijkheid ontstaat bovendien een aanzienlijk democratisch tekort. Wie is
waarvoor en aan wie verantwoording schuldig? Om de handelings- en legitimiteitsproblemen die hiermee gepaard gaan het hoofd te bieden, gaan natiestaten regionale
samenwerkingsverbanden zoals de NAFTA, ASEAN, APEC en de EU aan.
Met deze samenwerkingsverbanden komen we terecht bij de tweede politieke arena,
die van de transnationale regimes en organisaties. De laatste jaren zien we dat de
natiestaat niet meer de enige context is voor politieke representatie en besluitvorming, maar dat er diverse concurrerende machtscentra ontstaan, zowel op lokaal,
regionaal als mondiaal vlak. De macht van de staat verspreidt zich opwaarts naar
internationale instellingen en transnationale ondernemingen zoals het IMF of de
WTO, zijwaarts naar mondiale financiële markten en mondiale sociale bewegingen
zoals Human Rights Watch of Amnesty International, en benedenwaarts naar verschillende subnationale instellingen.21 Het gevolg hiervan is dat de nadruk verschuift
van regeren naar besturen, van ‘government’ naar ‘governance’. We hebben tegenwoordig dan ook te maken met een systeem van sterk overlappende netwerken en
instellingen.
Voor louter technische vragen, zoals de strijd tegen de georganiseerde misdaad,
de regulering van telecommunicatie of het indammen van epidemieën, is de huidige
politieke constellatie voldoende toegerust om de acties van statelijke en niet-statelijke actoren te coördineren. Technische problemen kunnen immers gemakkelijk
opgelost worden via een systeem van informatie-uitwisseling, controle, advies en
overeenkomsten. Wanneer het echter om politieke vragen gaat, problemen die
samenhangen met de mondiale energie-, milieu-, of economische politiek en die
dus diep ingrijpen in nationale aangelegenheden, volstaat een dergelijk systeem niet
en is er nood aan meer politiek daadkrachtige collectieve actoren. Habermas denkt
hierbij op de eerste plaats aan regionale regimes die voor hele continenten over
een krachtig onderhandelingsmandaat beschikken en ook de macht hebben om
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 11
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 12
gemaakte afspraken te implementeren.22 Het zijn dergelijke regionale regimes die via
wisselende coalities en flexibele machtsevenwichten tot bindende compromissen
moeten komen.
Dit betekent niet dat de onderhandelingsprocessen tussen deze regionale regimes
in het luchtledige plaatsvinden. De internationale gemeenschap krijgt een institutionele vorm binnen een wereldorganisatie zoals de VN. Dit is de enige collectieve actor
die een plaats heeft binnen de derde politieke arena, die van de supranationale politiek. Voor het welslagen van een mondiaal binnenlands beleid zonder wereldstaat is
het echter belangrijk dat de wereldorganisatie slechts een beperkt mandaat heeft. Ze
is enkel verantwoordelijk voor het verzekeren van vrede en veiligheid, en voor een
mondiale naleving van de mensenrechten. De bescherming van de wereldburger
houdt echter niet alleen liberale en politieke grondrechten in, maar heeft ook te maken
met de materiële levensvoorwaarden die nodig zijn om een conceptie van het goede
leven te kunnen kiezen en na te streven.23 Zou de wereldorganisatie dus toch verantwoordelijk zijn voor een politieke coördinatie op het vlak van economie, milieu of
gezondheid, dan kan Habermas niet volhouden dat een wereldregering niet nodig is
om het wereldburgerrecht te garanderen. Daar komt bij, zoals we hieronder zullen
zien, dat de wereldorganisatie om structurele redenen ook geen legitimatiebasis heeft
voor een breder mandaat.24 Andersom vormt het beperkte mandaat van de wereldorganisatie natuurlijk juist de reden waarom deze moet steunen op een onderbouw
van regionale regimes die instaan voor de implementatie van mondiale politieke programma’s.25
De wereldorganisatie is dan ook niet bevoegd om haar eigen functies te bepalen
of haar mandaat naar believen aan te passen. In tegenstelling tot de natiestaat heeft
de wereldorganisatie geen staatskarakter. Habermas zet deze conclusie kracht bij door
aan te tonen dat de staat geen noodzakelijke vooronderstelling is van de juridische
constitutie.26 Een juridische constitutie kan volgens hem op twee manieren begrepen
worden. De republikeinse traditie, waarvoor Rousseau’s idee van het sociaal contract
model staat, stelt de eenheid tussen constitutie en staat centraal. Beide komen immers
als in één act voort uit de gemeenschappelijke wil van het volk. Habermas plaatst ook
Kant binnen deze traditie. Tegenover deze machtsconstituerende opvatting van de
constitutie staat de liberale machtsbegrenzende opvatting. Ook hier draait het om
een juridische regeling van politieke macht. In tegenstelling tot de republikeinse traditie gaat het hier echter niet om de constitutie van een uit de wil van het verenigde
volk voortvloeiende democratische macht, maar om een begrenzing van de bestaande
politieke macht op basis van distributieve machtsdeling. Het is deze opvatting die de
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 12
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 13
mogelijkheid creëert om een conceptuele scheiding te maken tussen constitutie, staatsmacht en staatsburgerschap, en daarmee het ideaal van een wereld binnenlands beleid
zonder wereldstaat dichterbij brengt.27 Zouden deze elementen wel noodzakelijk met
elkaar verbonden zijn, dan zou het Kantiaanse project van een constitutionalisering
van het volkenrecht incoherent zijn en gedoemd om te mislukken – zonder wereldstaat kan er immers geen wereldburgerlijke constitutie zijn.
Als het echter zo is dat de wereldorganisatie geen statelijke actor is en slechts een
zeer beperkt mandaat heeft, wordt ook duidelijk waarom Habermas, in tegenstelling
tot kosmopolitische democraten als Held en Archibugi, geen voorstander is van een
wereldregering. Zonder wereldrepubliek is zelfs de meest bescheiden vorm van een
parlementaire vertegenwoordiging onmogelijk.28 Een wereldrepubliek stelt immers de
politieke representatie van individuen centraal. Habermas is echter niet bereid om zo
ver te gaan. Zijn hervormingsvoorstellen voor de VN impliceren weliswaar dat de
Algemene Vergadering naast een representatie van staten ook een representatie van
wereldburgers moet hebben29, maar Habermas benadrukt dat zelfs een hervormde
wereldorganisatie nog steeds primair uit staten zal bestaan. Omdat de meest belangrijke internationale politieke vraagstukken inzet zijn van een onderhandeling tussen
regionale regimes, is er bovendien ook geen nood aan een parlementair orgaan.30
Een laatste kenmerk van de wereldorganisatie is dat deze niet beschikt over een
geweldmonopolie. Habermas pleit weliswaar voor dwingend volken- en wereldburgerrecht, maar hij ontkent dat dwingend recht een geweldmonopolie veronderstelt.
Supranationaal recht kan evengoed gegarandeerd worden door de sanctiemogelijkheden van staten.31 Interventies die goedgekeurd worden door de Veiligheidsraad vereisen dan ook niet meer dan dat staten bereid zijn om zich hiervoor in te zetten. Een
dergelijk systeem kan echter enkel werken wanneer staten niet meer louter op ad hoc
basis ondersteuning leveren aan de VN, maar bereid zijn om op permanente basis een
gedeelte van hun strijdkrachten ter beschikken te stellen.32 Met kan echter de vraag
stellen of hiermee daadwerkelijk een garantie wordt geleverd voor rechtszekerheid.
Ook al kunnen staten gedwongen worden om de mensenrechten na te leven, toch
blijven volken- en wereldburgerrecht nog steeds afhankelijk van de bereidwilligheid
van staten om mee te doen.
5. Democratische legitimiteit
Het zwaartepunt en meest utopische element van Habermas’ voorstel voor een
mondiaal binnenlands beleid is echter niet zijn visie op de wereldorganisatie of de
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 13
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 14
hervormingen die hij voorstelt voor de VN. Het accent ligt veeleer op zijn pleidooi
voor grote continentale allianties. Het is immers op dit niveau dat mondiale rechtvaardigheidsvragen met betrekking tot economie, gezondheid of milieu aan bod
komen en het functieverlies van de natiestaat gecompenseerd kan worden. Desondanks zijn transnationale regimes enkel een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde om rechtvaardigheid op wereldvlak te garanderen. Een netwerk van dergelijke
regimes vergroot weliswaar de kans dat we grip krijgen op de geglobaliseerde markten, maar verandert weinig aan de politiek realistische premisse dat politieke actoren
elkaar als concurrenten zien. Regionale samenwerkingsverbanden zoals de NAFTA,
ASEAN of zelfs de EU vormen in feite defensieve allianties waarbij men zich tegenover de rest van de wereld positioneert.33 Deze houding verandert volgens Habermas enkel wanneer de vertegenwoordigers van continentale regimes inzien dat we
recht en democratie enkel kunnen garanderen binnen een kosmopolitisch rechtssysteem. Wat aan dit systeem echter opvalt, is dat Habermas, in tegenstelling tot auteurs
als Held en Archibugi, geen voorstander is van een sterke kosmopolitische democratie. Op mondiaal vlak ontbreken immers twee elementen die voor een volwaardig
democratisch regime essentieel zijn: een politiek handelingsbekwaam orgaan, namelijk een wereldregering, en de daarvoor noodzakelijke legitimatiebasis.34 De directe en
sterke vorm van legitimiteit die we van onze overheid verwachten, moet op het hoogste politieke niveau plaats maken voor een indirecte en zwakke vorm van legitimatie.
Omdat de wereldorganisatie primair een juridisch orgaan is – politieke beslissingen
worden immers op het transnationale niveau genomen35 – is een directe vorm van
democratische legitimatie bovendien ook niet noodzakelijk. Hiermee ontstaat echter
een fundamenteel probleem voor Habermas’ discourstheorie van recht en democratie. Kan hij op wereldvlak nog wel vast blijven houden aan de interne relatie tussen
recht en democratie die hij op nationaal vlak zo sterk verdedigt en die de kern vormt
van zijn werk? Door de mogelijkheid van een kosmopolitische democratische wet te
ontkennen, lijkt Habermas immers terug te keren naar de liberale prioriteit van recht
op democratie. Om te weten of dit inderdaad klopt, moeten we naar de redenen
kijken waarom er volgens Habermas geen politieke gemeenschap op wereldvlak
mogelijk.
Communicatieve inbedding
Habermas geeft twee redenen waarom we niet moeten streven naar een politieke status voor wereldburgers. De eerste reden zijn we al meerdere keren tegengekomen.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 14
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 15
Omdat de wereldorganisatie slechts een beperkte opdracht heeft, namelijk het garanderen van vrede, veiligheid en mensenrechten, en omdat haar constitutie enkel
machtsbegrenzend werkt, is het niet nodig om een wereldregering te creëren en volstaat een indirecte en zwakke vorm van legitimatie.36 Het primaire niveau van democratische legitimatie is niet dat van een wereldstaat of een gedemocratiseerde VN,
maar dat van de organisaties en regimes die tussen de VN en de natiestaten in liggen.37 Net zoals de voorstanders van transnationale governance netwerken vertrouwt
Habermas dus op het samenspel en de coöperatie tussen dit type van organisaties.
We zullen zien dat het vooral dit vertrouwen is dat zijn theorie kwetsbaar maakt.
Laten we eerst kijken hoe deze indirecte legitimatie tot stand komt. Dit gebeurt allereerst via een mondiale publieke sfeer. Het door de media, ngo’s, en sociale en politieke
bewegingen gemobiliseerde wereldpubliek kan immers een sterke legitimatiedruk uitoefenen op de wereldorganisatie. Op deze manier worden haar beslissingen verbonden
met een vorm van discussie en publieke deliberatie. De primaire functie van de mondiale publieke sfeer verschilt dan ook niet wezenlijk van die van de nationale sfeer.
Wanneer we echter naar de inbedding van beide sferen kijken, zien we twee belangrijke verschillen. Zo is de publieke sfeer op nationaal niveau sterk ingebed in een
constitutioneel gereguleerd proces van machtscirculatie. Communicatieve macht ontstaat in de publieke sfeer wanneer mensen samen spreken en handelen, wordt vervolgens gelegitimeerd en gerationaliseerd aan de hand van democratische en constitutionele procedures, en ten slotte vertaald naar administratieve macht. De publieke
sfeer is in die zin sterk verweven met het politieke systeem. Omdat er op wereldvlak
echter geen politiek systeem is, ontbreekt deze inbedding voor de mondiale publieke
sfeer. De functies van de publieke sfeer zullen op dit niveau dan ook minimaler zijn
dan op nationaal niveau. Hetzelfde geldt voor de vorm van solidariteit die nodig is
om van een levendige publieke sfeer te kunnen spreken. Omdat de wereldorganisatie slechts een beperkt mandaat heeft, hoeft de solidariteit tussen wereldburgers niet
te steunen op een gemeenschappelijke politieke cultuur of levensvorm. Voortbouwend op Kants claim dat een “schending van het recht op één plaats van de aarde
overal gevoeld wordt”38, stelt Habermas dat een negatieve consensus op dit punt volstaat. Er moet enkel sprake zijn van een gedeelde morele verontwaardiging over fundamentele schendingen van de mensenrechten. De wereldwijde kritiek en aandacht
die er zijn gekomen na de oorlogen in Vietnam, Kosovo en Irak laten volgens Habermas ook zien dat deze optie niet onrealistisch is. Spontane reacties op supranationale
beslissingen over recht en onrecht, oorlog en vrede tonen dat de gemeenschap van
wereldburgers zich van geval tot geval verder kan ontwikkelen en integreren.39
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 15
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 16
Legitimiteit op wereldvlak komt echter ook tot stand via wat Habermas de “nietstatelijke organisatievormen van een internationaal onderhandelingsysteem” noemt.40
De idee van onderhandelingssystemen kennen we natuurlijk al van de nationale en
Europese politiek. Denk aan de onderhandelingen over de collectieve arbeidsovereenkomst tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en overheid, of op Europees niveau aan de onderhandelingen tussen de Europese Centrale Bank en de sociale partners. Op het eerste gezicht lijkt het misschien vreemd dat Habermas
onderhandelingssystemen inroept om de legitimiteit van supranationale beslissingen
te verklaren. Onderhandelingen zijn immers niet gericht op het bereiken van een
redelijke overeenstemming, maar op het tot stand brengen van een strategisch compromis.41 Tussen beide bestaat natuurlijk een groot verschil. Terwijl een consensus
steunt op de dwangloze kracht van het betere argument, worden compromissen
gewonnen op basis van verschillen in macht, geld en mankracht. Dit lijkt niet de
meest geschikte basis om legitimiteit te verschaffen aan wetten en beleid.
Wat we echter niet moeten vergeten is dat een democratische rechtsstaat volgens
Habermas onvermijdelijk steunt op een netwerk van discoursen en onderhandelingen. Alleen op deze manier kan een rationele oplossing geboden worden voor de
diverse morele, ethische en pragmatische problemen waarmee een moderne samenleving wordt geconfronteerd. In de dagelijkse praktijk zijn onderhandelingsprocessen
bovendien vaker regel dan uitzondering. Dit heeft niet alleen te maken met de complexiteit van collectieve handelingsproblemen, maar ook met het pluralistische karakter van onze samenleving. In de praktijk is immers niet altijd duidelijk welke belangen universaliseerbaar zijn of welke waarden prioriteit moeten hebben op andere. In
deze omstandigheden vormen onderhandelingen een redelijk alternatief voor morele
of ethische discoursen. Habermas benadrukt echter dat onderhandelingen wel nog
steeds indirect verbonden moeten blijven met het discoursprincipe, namelijk via procedures die de billijkheid van het proces garanderen. De partners moeten, met andere
woorden, een gelijke kans hebben om invloed op elkaar uit te oefenen: ze moeten
over een gelijke onderhandelingspositie beschikken. Enkel op deze manier kunnen we
garanderen dat alle betrokken belangen ook daadwerkelijk een gelijke kans hebben om
de overhand te krijgen.
Op internationaal vlak is echter niet zo duidelijk hoe we deze procedures kunnen
garanderen en wie daarvoor verantwoordelijk is. Wie zorgt er bijvoorbeeld voor gelijke
onderhandelingsposities bij de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie of
bij de sociale dialogen van de Internationale Arbeidsorganisatie? Wie garandeert dat
internationale onderhandelingen niet eenvoudigweg een afspiegeling zijn van het
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 16
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 17
systeem van de klassieke machtspolitiek? Habermas benadrukt op dit punt dat onderhandelingen op internationaal niveau weliswaar niet kunnen rekenen op de ‘dikke’
communicatieve inbedding die we op nationaal niveau gewend zijn, maar dat dit niet
betekent dat we terugkeren naar de natuurtoestand van het klassieke volkenrecht. De
onderhandelingen maken deel uit van het middelste niveau van een steeds verder groeiend systeem van wereldpolitiek. De legitimiteit van deze onderhandelingsprocessen
zal bovendien toenemen naarmate ngo’s op een geïnstitutionaliseerde wijze aan het
overleg deelnemen en democratische staten een controlerende functie behouden.42
De conventionele procedures voor besluitvorming en politieke representatie worden op internationaal vlak dus vervangen door een minimale vorm van deliberatie.
Habermas’ democratiebegrip levert de filosofische rechtvaardiging voor deze verschuiving van participatie naar deliberatie. Democratische meningsvorming heeft voor
hem immers niet alleen een voluntaristische functie (zoals bij liberalen en republikeinen wel het geval is) maar ook een epistemische. Het democratische proces draait ook
rond het doen van geldige uitspraken. De traditionele redenen waarom democratische
meningsvorming noodzakelijk is, namelijk om private belangen na te streven of politieke vrijheid te realiseren, krijgen dan ook de extra betekenis van een publiek gebruik
van de rede. “Het democratische proces verkrijgt zijn legitimerende kracht niet alleen,
en zelfs niet op de eerste plaats, uit participatie of politieke wilsuiting, maar uit de
algemene toegankelijkheid van een deliberatief proces waarvan de structuur zodanig
is dat we met recht kunnen verwachten dat de resultaten rationeel acceptabel zijn.”43
Tegen deze achtergrond verschijnen zwakke vormen van legitimatie in een ander
daglicht en vormt de rol van ngo’s slechts één van de schakels in een uitgebreider
proces van legitimatie waarin ook individuele staten een stevige rol vervullen. Of een
zwakke en indirecte vorm van legitimatie echter voldoende is om het vermoeden te
staven dat de resultaten van het internationale onderhandelingssysteem redelijk zijn,
blijft natuurlijk de vraag. Het is niet duidelijk dat we legitimiteit en integratie kunnen
bereiken wanneer slechts op één van de sporen van Habermas’ tweesporenmodel
ingezet wordt.
De functie van de wereldorganisatie is weliswaar het veilig stellen van een stabiele
vrede en naleving van de mensenrechten, maar het is twijfelachtig of dit wel voldoende is om op internationaal vlak de noodzakelijke voorwaarden voor een deliberatief proces te garanderen en om partijen de mogelijkheid en motivatie te geven om
een publiek gebruik van de rede te maken. We moeten niet vergeten dat ook op internationaal niveau morele en ethisch-politieke vragen onvermijdelijk aan bod komen en
we van collectieve actoren dus meer mogen verwachten dan enkel een strategisch
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 17
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 18
perspectief. Het debat over de mensenrechten vormt hier een mooi voorbeeld van.
Ondanks het feit dat Habermas claimt dat de bescherming van de mensenrechten tot
het supranationale niveau behoort, moeten we erkennen dat de vraag naar de inhoud
en rechtvaardiging van deze rechten in wezen een politieke vraag is en daarmee tot
het transnationale niveau behoort. De vraag is echter of het wel wenselijk is dat de
inhoud van de mensenrechten inzet is van een internationaal onderhandelingsproces.
Indien dit niet het geval is, hebben we twee opties. Ofwel heeft de wereldorganisatie ook als taak om de voorwaarden te creëren voor een ‘dikkere’ vorm van communicatieve inbedding, ofwel verplaatsen we de politieke discussie over de inhoud van
de mensenrechten en de sociaaleconomische en institutionele voorwaarden voor de
realisering daarvan naar het supranationale niveau. Beide opties impliceren echter dat
de wereldorganisatie dan meer functies heeft dan enkel die van vrede en veiligheid.
Habermas’ pleidooi voor een indirecte vorm van legitimatie is dan ook zeer problematisch.44
De eerste optie kunnen we verduidelijken wanneer we nogmaals naar de logica of
rationaliteit kijken die ten grondslag ligt aan het tweesporenmodel van democratie dat
Habermas ontwikkelt in Faktizität und Geltung (1992) en Die Einbeziehung des Andern
(1996). Dit model verwoordt in essentie de gedachte dat legitimiteit ontstaat wanneer
de administratieve macht van de staat gebonden is aan de communicatieve macht die
binnen de politieke openbaarheid en de civiele maatschappij ontstaat. De administratieve macht heeft vervolgens tot taak om een rechtvaardige democratische samenleving in stand te houden. Democratische menings- en wilsvorming vinden dus binnen twee sferen plaats. Enerzijds binnen de institutioneel gestructureerde politieke
wilsvorming van het formele politieke systeem en anderzijds binnen de spontane
communicatiestromen van een niet op besluitvorming gerichte en daardoor informele, niet georganiseerde politieke openbaarheid.45 Wat dit model laat zien, is dat
een indirecte vorm van legitimatie enkel kans van slagen heeft wanneer de staat precies de juridische, institutionele en politieke voorwaarden garandeert waaronder ngo’s
als Amnesty International of Human Rights Watch hun functie kunnen vervullen en
uitdrukking kunnen geven aan wensen, meningen en argumenten die in de informele
sfeer circuleren.
Mondiale actoren, zoals de transnationale regimes en de ngo’s, vormen in wezen
altijd de uitdrukking van een particuliere rationaliteit of een hegemoniaal project. Zij
willen dat hun rationaliteit politiek bepalend is.46 Naar analogie met de traditionele
functies van het nationale parlement en bestuur kunnen we dan stellen dat de wereldorganisatie tot taak heeft om: (a) de activiteiten binnen de internationale civil society in
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 18
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 19
goede banen te leiden, (b) te voorkomen dat sommige actoren een te dominante
machtspositie verwerven binnen het transnationale besluitvormingsproces, en (c) de
condities te institutionaliseren waaronder de internationale civil society kan gedijen als
een vrije sfeer van interactie en deliberatie. Democratische legitimiteit is dus niet
alleen afhankelijk van een levendige openbaarheid en een maatschappelijk middenveld, maar ook van een bijbehorend formeel politiek systeem.47
Deze conclusie wordt nog versterkt wanneer we ons realiseren dat Habermas’ vertrouwen in het functioneren van een transnationaal onderhandelingssysteem voor
een groot gedeelte berust op de verwachting dat er maar weinig echt mondiale politieke spelers zullen zijn.48 Wanneer dit niet zo is, zal de behoefte aan een sterke coördinerende instantie alleen maar toenemen. Indien de wereldorganisatie echter meer
functies heeft dan het beschermen van de mensenrechten en het garanderen van veiligheid, is er geen enkele reden om, zoals Habermas doet, te veronderstellen dat de
taken van dit orgaan louter juridisch van aard zijn maar niet politiek.49
Democratie en exclusie
Er is echter ook nog een tweede reden waarom we volgens Habermas niet naar een
politieke status voor wereldburgers moeten streven. Deze reden is niet pragmatisch
maar conceptueel van aard. De politieke cultuur van de wereldmaatschappij kan nooit
over de ethisch-politieke basis beschikken die nodig is voor een politieke wereldgemeenschap en de daarbij behorende identiteitsvorming.50 Habermas drukt dit als volgt
uit: “De wereldorganisatie onderscheid zich van als staat georganiseerde gemeenschappen door het principe van volledige inclusie – omdat zij geen sociale grenzen
kan toestaan tussen een binnen en een buiten, kan zij niemand uitsluiten. Een politieke gemeenschap moet, tenminste wanneer ze zichzelf als democratische gemeenschap wil begrijpen, een onderscheid kunnen maken tussen leden en niet-leden. Het
naar een ‘zelf’ verwijzend begrip van collectieve zelfbepaling bakent een logische
ruimte af die ingenomen wordt door de democratisch verenigde burgers die lid zijn
van een particuliere politieke gemeenschap.”51
De politieke identiteitsvorming van democratische gemeenschappen is verbonden
met het trekken van grenzen. Iedere zelfbeschrijving van een gemeenschap gebeurt
immers op basis van nationale of culturele bindingen die een grens en statusverschil
instellen tussen leden en niet-leden. Deze band tussen politiek en exclusie vloeit voort
uit de identiteitsvereiste van de moderne democratische natiestaat. Politieke zelfbepaling vereist immers een duidelijk gedefinieerd ‘zelf’ waaraan we collectief bindende
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 19
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 20
beslissingen kunnen toeschrijven. Vandaar dat een democratische gemeenschap ook
een sociaal en territoriaal afgebakende gemeenschap van mensen is die hun onderlinge relaties op basis van positief recht willen regelen.
Op politiek-juridisch vlak wordt de grens tussen natiegenoten en niet-natiegenoten geïnstitutionaliseerd als het onderscheid tussen burgers en vreemdelingen. Beide
groepen hebben een verschillende juridische status. Zo worden burgerrechten scherp
afgebakend van mensenrechten. Deze laatste komen weliswaar aan iedereen toe, maar
genieten buiten de context van de natiestaat weinig of geen bescherming. Ten aanzien van de moderne natiestaat omschrijft Benhabib dit proces als de “paradox van
democratische legitimiteit”. Het volk dat zich op basis van de universele idee van de
mensenrechten soeverein verklaart, kan dit enkel doen binnen het concrete juridische, politieke, economische en culturele kader van een particuliere gemeenschap.52
De rechtspolitieke orde komt, met andere woorden, pas tot stand binnen een afgebakende ruimte.
Deze spanning tussen de universaliteit van de mensenrechten en de particulariteit van volkssoevereiniteit verdwijnt volgens Habermas enkel binnen een inclusieve en in tijd en ruimte georganiseerde rechtsgemeenschap van wereldburgers.
Op dit niveau is het immers onmogelijk om de constituerende principes van de
democratische rechtsstaat in het licht van een specifieke geschiedenis of levensvorm te interpreteren. Habermas’ stelling dat de collectieve identiteit van een
democratische gemeenschap altijd een (ruimtelijke) ander nodig heeft, is echter
weinig overtuigend. Hij baseert zich op twee interpretaties die niet duidelijk van
elkaar onderscheiden worden. Volgens de eerste gaat collectieve identiteit gepaard
met een particuliere invulling van de universele principes van de democratische
rechtsstaat. Aangezien de idee van de mensenrechten echter altijd een kritische
distantie blijft bewaren tegenover de specifieke invulling die we vastleggen in de
verschillende internationale mensenrechtenverklaringen, is onduidelijk waarom er
op het niveau van de gemeenschap van wereldburgers geen particuliere invulling
mogelijk is. Het verschil in achtergrond en inhoud van de Déclaration des droits de
l’homme et du citoyen (1789), de Universal Declaration of Human Rights (1948) of het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1966) laat immers duidelijk zien dat de context van telkens een bepaald ethisch zelfverstaan en een
bepaalde geschiedenis een rol blijft spelen in het politiek-juridische debat over de
mensenrechten. De solidariteit tussen wereldburgers zal, met andere woorden,
altijd gebaseerd zijn op een particuliere interpretatie van het moreel universalisme
van de mensenrechten.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 20
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 21
Volgens de tweede interpretatie van de interne band tussen collectieve identiteit en
exclusie kan er enkel van een democratische gemeenschap sprake zijn wanneer er
ook feitelijk mensen of groepen uitgesloten worden. Tot op zekere hoogte wordt
hiermee een zeer onschuldige variant van Schmitts begrip van het politieke gevolgd.
Kenmerkend voor politieke handelingen en motieven is volgens Schmitt immers dat
er een onderscheid tussen vriend en vijand kan worden gemaakt. Habermas gaat weliswaar niet zo ver dat hij de concepten van vriend en vijand in hun existentiële betekenis gebruikt, maar de idee dat politiek een ander nodig heeft, blijft bestaan. Volgens deze logica is er op wereldvlak inderdaad geen democratie mogelijk. In beginsel
valt immers niemand buiten de rechtsgemeenschap van wereldburgers. Zeer overtuigend is Habermas’ analyse op dit punt echter niet. Nog los van het feit dat Habermas geen echte onderbouwing geeft van deze logica, vergeet hij dat exclusie niet
noodzakelijk in ruimtelijke of fysieke termen gedacht hoeft te worden. Er hoeft niet
noodzakelijk een ander te zijn die buiten onze gemeenschap staat.
Indien het kosmopolitische bewustzijn bovendien een concrete vorm kan krijgen
op basis van een afgrenzing in tijd, zoals Habermas zelf suggereert,53 is een bepaalde
vorm van exclusie van toekomstige en verleden generaties niet onmogelijk. Deze
generaties zijn weliswaar niet uitgesloten van de idee van de mensenrechten, maar hun
rechts- en morele status is zeker niet gelijk aan die van ons. Exclusie hoeft dus niet
noodzakelijk in ruimtelijke zin gedacht te worden, maar kan ook plaatsvinden langs
een temporele of symbolische as.54 Hieruit volgt echter een belangrijke conclusie.
Indien de band tussen collectieve identiteit en exclusie niet noodzakelijk impliceert
dat er geen politieke status van wereldburgers kan zijn, is er ook geen enkele reden
waarom er geen wereldregering kan zijn of waarom het mandaat van de wereldorganisatie beperkt moet worden tot primair juridische functies.
6. Conclusie
Op dit punt aangekomen moeten we het oorspronkelijke debat weer opnemen en de
vraag stellen of de idee van een mondiaal binnenlands beleid zonder wereldstaat een
overtuigend alternatief kan bieden voor de paradigma’s van het realisme en hegemoniaal liberalisme. Tot op zekere hoogte is dit inderdaad het geval. Door voor een systeem van verticale soevereiniteitsspreiding te pleiten, met als zwaartepunt een netwerk
van transnationale regimes, is Habermas beter dan Kant in staat om met de verschillende premissen van het politiek realisme te breken. Een mondiaal binnenlands beleid
kan het anarchistische karakter van de wereldpolitiek doorbreken en staten een impuls
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 21
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 22
geven om de strategische gerichtheid op het eigenbelang te vervangen door een kosmopolitisch perspectief. Ook ten opzichte van het hegemoniaal liberalisme biedt
Habermas’ voorstel een duidelijk voordeel. Door op basis van recht op de diverse
politieke niveaus deliberatieve procedures te institutionaliseren, wordt de cognitieve
dissonantie voorkomen waaraan zelfs de meest welwillende liberale hegemonie blootstaat. Een hegemoniale liberale wereldmacht kan er immers nooit zeker van zijn dat
wat hij als universaliseerbare belangen ziet, toch niet in verkapte vorm nationale belangen vormen. Enkel een discursief proces kan het gevaar van vooringenomenheid
over de juiste invulling en realisatie van democratie en mensenrechten wegnemen.55
Ondanks deze voordelen vertoont Habermas’ model echter een duidelijk tekort.
Dit komt mede voort uit zijn beroep op een indirecte vorm van legitimatie. Hoe
hoger we komen binnen zijn model van verticale soevereiniteitsspreiding, hoe meer
Habermas enkel een beroep kan doen op slechts één spoor van zijn tweesporenmodel.56 Het formele politieke systeem wordt vervangen door de informele publieke
sfeer. Hierdoor slaat de balans tussen democratie en mensenrechten door in de richting van de tweede pool. Enerzijds moeten we de mensenrechten inschrijven in die
democratische en wetgevende instituties die op internationaal vlak in staat zijn om
staten en internationale organisaties juridisch te binden. Om dat te doen hebben we
een krachtdadig politiek orgaan nodig dat deze collectief bindende beslissingen kan
uitvoeren. Het hoogste niveau waarop we dit kunnen realiseren is het niveau van de
wereldstaat. Aan de andere kant kunnen we een volwaardige democratische legitimiteit op dit niveau echter nooit bereiken. Hoewel we de spanning tussen mensenrecht
en soevereiniteit dus enkel kunnen oplossen door een kosmopolitische orde in het
leven te roepen, is het precies op het hoogste niveau van deze orde dat Habermas
terugkeert naar de liberale prioriteit van recht boven democratie.
Daarnaast is het bijzonder twijfelachtig of we een mondiaal binnenlands beleid
daadwerkelijk zonder wereldregering of wereldstaat kunnen bereiken. Er zijn immers
goede redenen waarom de functies van de wereldorganisatie niet beperkt kunnen blijven tot vrede en mensenrechten. Zo moet de wereldorganisatie ook de voorwaarden
creëren waaronder een publieke deliberatie op transnationaal niveau mogelijk is en
sociale bewegingen kunnen floreren. Een uitbreiding van het mandaat van de wereldorganisatie heeft echter tot gevolg dat een ‘dikkere’ vorm van communicatieve inbedding nodig is dan Habermas bereid is te erkennen. Daar komt bij dat het niet evident
is dat politieke vragen beperkt kunnen en mogen worden tot het transnationale niveau
Indien we echter accepteren dat de wereldorganisatie een politiek orgaan is met een
ruimer mandaat, is het nog maar een kleine stap naar een sterke kosmopolitische
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 22
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 23
democratie of een minimale wereldstaat. Vandaar dat politiek of rechtsfilosofen de
relevantie van de idee van een wereldstaat niet zo snel van de hand moeten wijzen,
maar het tot object moeten maken van serieuze filosofische reflectie.
Noten
1. Dit is een sterk ingekorte en gewijzigde versie van een tekst die eerder is verschenen in T. HEYSSE,
S. RUMMENS en R. TINNEVELT. Habermas: Een inleiding op zijn filosofie van recht en politiek. Kapellen/Kampen:
Pelckmans/Klement, pp. 168-198.
2. I. KANT. Naar de eeuwige vrede: Een filosofisch ontwerp. Amsterdam: Boom, 2004, p. 87. Hierna afgekort als ZeF.
3. H. ARENDT. “Karl Jaspers: Citizen of the World.” In The philosophy of Karl Jaspers, redactie door P. SCHILPP.
New York: Tudor, 1957, p. 539.
4. ZeF, p. 73.
5. J. HABERMAS. Die Einbeziehung des Anderen: Studien zur politischen Theorie. Frankfurt am Main: Suhrkamp
Verlag, 1996, pp. 199-208. Hierna afgekort als EA.
6. ZeF, p. 87.
7. J. HABERMAS. Der gespaltene Westen. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag, 2004, pp.126-127. Hierna afgekort
als DgW.
8. DgW, p. 135 en 143.
9. R. KAGAN. Balans van de macht: De kloof tussen Amerika en Europa. Amsterdam: Bezige Bij, 2003, p. 7.
10. DgW, pp. 92-94.
11. DgW, p. 115.
12. DgW, p. 35. J. HABERMAS. Zeit der Übergänge: Kleine Politische Schriften IX. Frankfurt am Main: Suhrkamp
verlag, p. 36. Hierna afgekort als ZU.
13. J. HABERMAS. Die postnationale Konstellation: Politische Essays. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag, 1998,
p. 87 en 167. Hierna afgekort als PK.
14. PK, p. 89.
15. PK, pp. 88-90 en 167-168.
16. PK, p. 87.
17. ZU, p. 89.
18. We volgen hier PK, pp. 123-124; ZU, pp. 92-98.
19. ZU, p. 97.
20. D. HELD. Democracy and the Global Order: From the Modern State to Cosmopolitan Governance. Cambridge: Polity,
1995, pp. 16-18.
21. A. PAYNE. “Globalization and Modes of Regionalist Governance.” In Debating Governance, Authority, Steering
and Democracy, redactie door J. PIERRE. Oxford: Oxford University Press, 2000, p. 203.
22. J. HABERMAS. Zwischen Naturalismus und Religion: Philosophische Aufsätze. Frankfurt am Main: Suhrkamp
Verlag, 2005, pp. 336-337. Hierna afgekort als NR.
23. NR, pp. 335-336; DgW, p. 134
24. PK, p. 161.
25. Vgl. DgW, p. 28 en 107.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 23
1016-08_EthPersp_02_Tinnevelt
14-03-2008
13:57
Pagina 24
26. DgW, p. 136.
27. DgW, pp. 136-137; NR, pp. 327-329.
28. NR, p. 335.
29. ZU, p. 35.
30. DgW, pp. 133-134; NR, p. 335; PK, p. 160.
31. NR, p. 333.
32. DgW, pp. 106-107.
33. PK, p. 156.
34. PK, p. 159; DgW, p. 80.
35. NR, p. 356.
36. We volgen hier DgW, pp. 140-141 en 173.
37. E.O. ERIKSEN en J. WEIGARD Understanding Habermas: Communicative Action and Deliberative Democracy.
London: Continuum, 2003, p. 240.
38. ZeF, p. 77.
39. NR, pp. 357-358.
40. PK, p. 164.
41. We volgen hier J. Habermas. Faktizität und Geltung: Beiträge zur Diskurstheorie des Rechts und demokratischen Rechtsstaats. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag, 4e druk, pp. 204-207. Hierna afgekort als FG.
42. PK, pp. 164-166.
43. PK, p. 166.
44. Habermas spreekt over een “mittelbare Rückendeckung” (DgW p. 140).
45. FG, p. 430 en 625.
46. M KOSKENNIEMMI. Global Legal Pluralism: Multiple Regimes and Multiple Modes of Thought. Unpublished paper,
2005, p. 15.
47. Voor een soortgelijk argument, zie ERIKSEN en WEIGARD, 2003, p. 247ev.
48. NR, p. 337.
49. NR, p. 356.
50. PK, p. 163.
51. PK, p. 161.
52. S. BENHABIB. Transformation of Citizenship: Dilemma’s of the Nation State in the Era of Globalization. Assen: Van
Gorcum, 2001, p. 24.
53. PK, p. 162n.
54. A. ABIZADEH. “Does Collective Identity Presuppose an Other? On the Alleged Incoherence of Global
Solidarity.” American Political Science Review 99:1 (2005): 45-60.
55. DgW, pp. 182-184.
56. R. FINE en W. SMITH. “Habermas’s Theory of Cosmopolitanism” Constellations: An International Journal of
Critical and Democratic theory 10:4 (2003): 477-478.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 24
Download