Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 ■■ 16 Stereochemie ■■ 16.1 Ruimtelijke structuren 1 Zet de atoomnummers op de horizontale as en de atoomstraal op de verticale as uit. Door het toenemende aantal (negatieve) elektronen worden de afstotende krachten tussen deze elektronen steeds groter. c Wat gebeurt er met de kernlading als er meer protonen in de kern aanwezig zijn? Door het toenemende aantal protonen nemen de aantrekkende krachten tussen de (negatieve) elektronen en de (positieve) kern toe. d Hoe verandert de atoomstraal van links naar rechts in een periode? De atoomstraal neemt af. Kennelijk zijn de aantrekkende krachten tussen de kern en de elektronen in een periode groter dan de afstotende krachten tussen de elektronen in dezelfde schil. Overigens is wel uit de tabel en de grafiek van opdracht 1 te zien, dat de afstand van de buitenste schil tot de kern naar een bepaald minimum toegaat. Op een gegeven moment zal de schil door de aantrekkende kracht zo klein zijn geworden, dat er geen elektron meer bij kan. Voor een eventueel volgend elektron is een nieuwe schil nodig: er begint een nieuwe periode. 6 a Bedenk dat je de structuurformule kunt afleiden door de naam van achteren naar voren te lezen. 2 Zie ook bron 2. De elektronen in de buitenste schil heten valentieelektronen. 3 Dat mag je zelf doen. b Kijk nog eens naar het model van etheen, dat je in opdracht 3 hebt gebouwd. Volgens het model dat je bij opdracht 3 van etheen hebt gebouwd, bevinden de vier enkele bindingen rondom een C=C binding zich in een plat vlak. Het is dus een plat molecuul. 4 a De ionstraal en de atoomstraal vind je in tabel 40A van Binas. Na: atoomstraal: 186 x 10-12 m. Na+: ionstraal: 98 x 10-12 m. b Welk elektron heeft een natriumatoom afgestaan, als het een natriumion wordt? Het elektron dat een natriumatoom afstaat, is het valentie-elektron, dat zich aan de 'buitenkant' van het atoom bevindt. Omdat natrium het eerste element is van een nieuwe periode, bevindt zich één elektron in de buitenste schil. Als dit elektron verdwijnt, is de straal van het deeltje aanzienlijk kleiner geworden. c Bedenk dat je de structuurformule kunt afleiden door de naam van achteren naar voren te lezen. d Maak onderscheid tussen de atomen rondom de C=C binding en de andere atomen in het molecuul. De vier koolstofatomen liggen in een plat vlak. Maar de waterstofatomen aan de buitenste koolstofatomen liggen niet in dat vlak. Rondom deze buitenste koolstofatomen zijn de andere atomen in een tetraëder gegroepeerd. 5 a Hoe verandert het atoomnummer van links naar rechts in een periode? Van links naar rechts wordt in een periode het atoomnummer steeds één groter. Dat betekent dat er van links naar rechts iedere keer een proton in de kern bijkomt en dus ook een elektron in de buitenste schil. b Als er meer elektronen zijn, wat gebeurt er dan met de onderlinge afstotende krachten? © Noordhoff Uitgevers bv 7 a 17 soort binding bindingslengte x 10-12 m C-C 154 C=C 135 CC 121 Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 b Wat gebeurt er met de grootte van de lading tussen de atoomresten als er meer bindende elektronen zijn? Er zijn steeds meer (negatieve) elektronen betrokken bij de binding tussen de twee positieve atoomresten. Deze groter wordende negatieve lading zal de positieve atoomresten sterker naar elkaar toetrekken. c elektronen betrokken bij de binding. Je zou je kunnen voorstellen dat twee elektronen nodig zijn voor de binding en het derde elektron vrij kan bewegen en zorgen voor stroomgeleiding. 8 – ■■ 16.2 Cis-trans isomerie 9 Dat mag je zelf doen. 10 a b De volgorde van de koolstofatomen is anders. Het zijn dus structuurisomeren. d Welke rangschikking hoort bij een bindingsafstand tussen de koolstofatomen van 154 x 10-12 m? 11 a Is een dubbele binding draaibaar? Omdat een dubbele binding niet vrij draaibaar is, zal de drievoudige binding dat zeker ook niet zijn. Volgens de bindingsafstand zijn in diamant uitsluitend enkele C-C bindingen aanwezig. Dat betekent dat de atomen in tetraëders rondom elkaar gerangschikt zijn. b Let nog eens op de ruimtelijke structuur, zoals je die bij het model van ethyn in opdracht 1 hebt gebouwd. Aan weerszijden van de CC groep is nog plaats voor één ander atoom of atoomgroep. Voor cistrans isomerie heb je aan beide kanten twee andere atomen of atoomgroepen nodig. e Kijk in de grafiek om het aantal bindende elektronen bij een bindingsafstand van 142 x 10-12 m te vinden. Uit de grafiek blijkt dat een bindingsafstand van 142 x 10-12 m overeenkomt met drie bindende elektronen. Tussen de atomen in de plaat heerst als het ware een 1,5 binding. Vergelijkbaar met de benzeenring. De bindingsafstand van 340 x 10-12 m komt overeen met minder dan één elektron. Tussen de platen onderling heerst enkel de zwakke vanderwaalsbinding. 12 – 13 Teken eerst de structuurformules. Aan welke voorwaarden moet een molecuul voldoen, als cistrans isomerie mogelijk is? f Welk verband denk je dat er bestaat tussen de sterkte van de binding en de bindingsafstand? Als de bindingsafstand groter wordt, neemt de sterkte van de binding af. Je zou dus kunnen concluderen dat de bindingssterkte te maken heeft met het aantal bindende elektronen. Dat betekent dat de binding tussen de atomen in een plaat veel groter is, dan de binding tussen de platen onderling. 18 ab Deze structuurformules voldoen niet aan de voorwaarde dat aan weerszijden van de starre binding verschillende groepen voorkomen. c g Hoeveel elektronen zijn minimaal nodig voor atoombinding tussen twee C atomen? Volgens ons model zijn voor een gemeenschappelijk elektronenpaar twee elektronen nodig. In de platen van koolstof zijn drie © Noordhoff Uitgevers bv Uit deze structuurformule blijkt dat geen starre binding aanwezig is. Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 d Bij 1,3-dichloorcyclobutaan zijn voor de beide chlooratomen ten opzichte van de koolstofring twee posities mogelijk. Er is dus sprake van cistrans isomerie. Aan weerszijden van de dubbele binding zitten drie dezelfde groepen. Er is geen sprake van cistrans isomerie. 14 b Let op de positie van de atomen rondom de C=C groep. Let op de positie van de chlooratomen ten opzichte van elkaar. a Bij 1,2-dichloorcyclobuteen liggen de twee chlooratomen in hetzelfde vlak als de vier koolstofatomen van de cyclobuteenring, waardoor de groepen niet boven of onder het vlak kunnen liggen. Cis-trans isomerie komt dus niet voor. b Het hangt af naar welke groepen je kijkt. Als je in de structuurformule in a naar de twee chlooratomen kijkt, staan die aan verschillende zijden tegenover elkaar. Dit heet trans-1-broom1,2-dichlooretheen. Als je naar het broomatoom aan de ene kant en het chlooratoom aan de andere kant kijkt, staan deze aan dezelfde kant. Dit is dan de cisvorm. Dat betekent dat je er bij moet zeggen op welke atoomgroepen trans en cis betrekking heeft. 15 c De chlooratomen zijn nu aan andere koolstofatomen van de ring gebonden! Bedenk dat je de structuurformule kunt afleiden door de naam van achteren naar voren te lezen. a b Bij 3,4-dichloorcyclobuteen is dat anders. De chlooratomen zijn niet meer gebonden aan de twee koolstofatomen van de C=C groep. De chlooratomen liggen dus boven of onder het vlak van de cyclobuteenring. Net zoals bij opdracht a is cis-trans isomerie mogelijk. d Let op de positie van het chlooratoom, dat aan de C=C groep gebonden is. 16 a Aan welke twee voorwaarden moet een molecuul voldoen om cis-trans isomerie mogelijk te maken? Teken eerst de structuurformules. a Het chlooratoom dat aan de C=C groep is gebonden, bevindt zich in het platte vlak van de koolstofring. De positie van het andere koolstofatoom ligt niet in het vlak, maar het maakt niet uit of deze er boven of er onder ligt. Je kunt het hele molecuul dan als het ware gewoon omdraaien. 17 Bij een ring is sprake van een starre binding. Aan de eerste voorwaarde voor cis-trans isomerie is dus voldaan. © Noordhoff Uitgevers bv – 19 Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 ■■ 16.3 Optische activiteit 18 Dat mag je zelf doen. 19 Werk systematisch. Er zijn twee groepen stoffen met deze molecuulformule. 23 Iedere keer als het licht moleculen van een optisch actieve stof passeert, wordt de trillingsrichting van het licht een beetje verder gedraaid. Dus dan is het logisch dat de draaiingshoek afhankelijk is van de lengte van de lichtweg en van de concentratie van de optisch actieve stof. Omdat het licht bij een langere lichtweg en een hogere concentratie meer moleculen passeert. 24 Waarop slaat het woord `draaien' bij optisch actieve stoffen? Het draaien heeft betrekking op een proef. Als je een oplossing van deze stroop in een polarimeter zou onderzoeken, dan zul je constateren, dat de polarimeter een uitslag vertoont, die overeenkomt met een draaiing van de trillingsrichting van het gepolariseerde licht naar rechts. 25 Kijk naar het bijschrift van de illustratie van dieetyoghurt. Rechtsdraaiend melkzuur is een stof, die ook in het lichaam voorkomt. Daarom denkt men dat yoghurt die juist dat melkzuur bevat, beter is voor je lichaam. ■■ 26 16.4 Asymmetrisch C atoom Vragen bij de proef 1 Er moet een koolstofatoom zijn met aan alle bindingen iets verschillends. Je kunt ook zeggen dat geen inwendig spiegelvlak aanwezig is. 20 Zie bron 7. Optische isomeren hebben maar enkele verschillen. 2 Bij 1-butanol is geen koolstofatoom aanwezig met vier verschillende groepen om zich heen. Er is dus een inwendig spiegelvlak in het molecuul aanwezig. Als dat het geval is, dan is het spiegelbeeld identiek met het origineel. Bij 2-butanol komt wel een koolstofatoom voor (het tweede) waarbij aan alle bindingen verschillende groepen zijn gebonden (-H, -OH, -CH3 en -C2H5). Hierbij is het spiegelbeeld niet identiek met het origineel. Je kunt dus twee verschillende structuren bouwen. Het andere isomeer is linksdraaiend, met een draaiingshoek van 30o linksom. 21 Dat zijn: – het verschil in draaiing van de trillingsrichting van gepolariseerd licht, – het gedrag bij proeven met bacteriën. 22 Kun je met een thermometer een mengsel van twee vloeistoffen scheiden? Anders gezegd: wat is het verschil tussen scheiden en onderscheiden? Nee, je kunt alleen de eigenschap ten opzichte van gepolariseerd licht waarnemen. Als je een mengsel van twee optische isomeren in dezelfde concentratie in een polarimeter stopt, zul je constateren dat de polarimeter niet uitslaat, omdat de ene isomeer de trillingsrichting van het licht naar rechts draait en de andere isomeer draait de trillingsrichting dan over dezelfde hoek naar links. 20 27 Probeer de formules ruimtelijk te tekenen. Dan komen de verschillen tussen twee spiegelbeeldisomeren beter uit. 28 Waaruit bestaat een racemisch mengsel? De twee componenten die samen het racemisch mengsel vormen, verschillen alleen in gedrag ten opzichte van gepolariseerd licht en ten opzichte van reacties met bacteriën of enzymen. De kooken smeltpunten zijn gelijk. Je kunt het mengsel dus niet scheiden door destillatie. © Noordhoff Uitgevers bv Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 29 Teken eerst de structuurformule. 33 a Je mag dus alleen als hoofdketen onvertakt butaan gebruiken. Dit molecuul heeft een asymmetrisch koolstofatoom. Aan koolstofatoom nummer 3 is gebonden: -Br, -H, -CH2-CH=CH en -CH=CH-CH2. Dat zijn vier verschillende groepen. 30 b Wat kun je met een polarimeter zichtbaar maken? Teken eerst de structuurformules. Je moet nagaan of er in het molecuul een asymmetrisch koolstofatoom aanwezig is. Markeer dat atoom met een sterretje *. 1-butanol is niet optisch actief. Dat kun je met behulp van een polarimeter zien. De trillingsrichting van het gepolariseerde licht verandert niet. Van de twee spiegelbeeldisomeren van 2-butanol zal de ene de trillingsrichting naar rechts en de andere naar links draaien. Ook dat is met een polarimeter waar te nemen. a b 34 Waarin komen spiegelbeeldisomeren overeen en waarin verschillen ze? Alleen de draaiing van de trillingsrichting van gepolariseerd licht is anders; deze bedraagt 155o naar rechts. De andere eigenschappen zijn gelijk. c 35 a d e f Uit de tekeningen van de structuurformules kun je afleiden dat bij de formules van 2-chloorpentaan en 1,2-propaandiol een asymmetrisch koolstofatoom aanwezig is. Bij die stoffen komt dus spiegelbeeldisomerie voor. 31 – 32 In de structuurformule moet een asymmetrisch C atoom voorkomen. Begin daarmee en “plak” er dan vier verschillende groepen aan. Het moet wel 2-methylbutaanzuur zijn. © Noordhoff Uitgevers bv b Tel het aantal C, H en O atomen. Alle drie de molecuulformules voldoen aan de formule C6H12O6. c Let op de posities van de -OH groepen ten opzichte van de ring. De verschillen zitten vooral in de positie van de OH groepen ten opzichte van de ring. We noemen het C-atoom rechts naast het zuurstofatoom in de ring C-atoom nummer 1. De formules van D-glucose en van D-galactose verschillen van elkaar door de posities van de -OH groepen op koolstofatoom nummer 1 en 4. In D-fructose komt een vijfring voor in plaats van een zesring. 21 Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 36 a Bedenk dat je de structuurformule kunt afleiden door de naam van achteren naar voren te lezen. Eerste mogelijkheid: bij deze additie ontstaat alleen 1-butanol. Hierbij is geen optische isomerie mogelijk dus ook geen optische activiteit. Tweede mogelijkheid: bij deze additie ontstaat alleen 2-butanol. Hierbij zijn twee optische isomeren mogelijk. Deze isomeren ontstaan in dezelfde concentraties, omdat de kans op het ontstaan van beide isomeren even groot is. Er ontstaat dus een racemisch mengsel, waardoor er ook geen optische activiteit is. Derde mogelijkheid: een combinatie van deze beide mogelijkheden. 38 a Het ibuprofenmolecuul is in deze reactie een zuur, omdat het een H+ ion afstaat. Welke groep van het ibuprofenmolecuul is daarbij dus betrokken? b Is er een asymmetrisch koolstofatoom? Bij chloorcyclobutaan is geen asymmetrisch koolstofatoom aanwezig. Dus zijn er geen optische isomeren. c Is er een asymmetrisch koolstofatoom? Bij 1,2-dichloorcyclobutaan komen zelfs twee asymmetrische koolstofatomen voor. Daarvan zullen dus enkele optische isomeren kunnen voorkomen. d Er zijn twee voorwaarden voor optische activiteit – één of meer asymmetrische C atomen – er is geen inwendig spiegelvlak. cis-1,2-dichloorcyclobutaan heeft een inwendig spiegelvlak en is dus niet optisch actief. trans-1,2-dichloorcyclobutaan heeft geen inwendig spiegelvlak. Er zijn dus twee optisch actieve stereo-isomeren van trans-1,2-dichloorcyclobutaan. Ze zijn elkaars spiegelbeeld. b Alle stoffen, of deeltjes staan gegeven. Zet die dus in de juiste volgorde voor en achter de pijl. Let dan op of de vergelijking wel klopt. 37 a Welke groep is bij een additiereactie betrokken? c Is in het molecuul van het keteen een asymmetrisch koolstofatoom aanwezig? b Welke twee butanolen ontstaan volgens opdracht a? 22 Als 2-butanol ontstaat, heb je te maken met moleculen met een asymmetrisch koolstofatoom. Het is dan mogelijk dat de linksdraaiende en/of de rechtsdraaiende stof ontstaat. c Wanneer is er wel en wanneer is er geen optische activiteit? Hier zijn verschillende antwoorden mogelijk. © Noordhoff Uitgevers bv Doordat in het molecuul van het keteen een C=C groep aanwezig is, verliest het molecuul ten opzichte van een molecuul ibuprofen het asymmetrisch koolstofatoom. Er zijn dus geen spiegelbeeldisomeren. d Als je de structuurformules van 2-hydroxypropaanzuur en ethanol tekent, zet deze dan zó naast elkaar dat de twee OH groepen die bij de vorming van een ester betrokken zijn, tegenover elkaar staan. Als je van die twee OH groepen een molecuul H2O afsplitst, kom je vanzelf op de gevraagde formule. Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 e Komt in het molecuul van ethyllactaat een asymmetrisch koolstofatoom voor? c Let op de voorbeeldreactie in bron 15. Als je met een racemisch mengsel van 2chloorbutaan begint, dan zul je ook een racemisch mengsel van 2-butanol krijgen. Dat betekent, dat het reactieproduct geen optische activiteit zal vertonen. In de gegeven structuurformule is het tweede koolstofatoom asymmetrisch. Aan dat atoom zijn immers vier verschillende groepen gebonden: CH3, -H, -OH en -COOC2H5. Dat betekent dat de stof ethyllactaat optisch actief is. f Het proces komt in principe op het volgende neer: – water onttrekken aan ibuprofen, – water laten adderen aan het keteen. Bij de vorming van het optisch zuivere ibuprofen komt het op de volgende twee stappen neer. – Je onttrekt water aan de ibuprofenmoleculen. Hierbij doet het er niet toe of dat bij de linksdraaiende of de rechtsdraaiende isomeer gebeurt. In beide gevallen ontstaat hetzelfde molecuul: het keteen. Dit keteen is niet optisch actief. – Daarna wordt aan de C=C groep in het keteen onder invloed van optisch zuiver ethyllactaat weer een H atoom en een OH groep aan de koolstofatomen gekoppeld. Er moet aan de C=C van keteen links een H en rechts een OH koppelen. Normaal is het 50% kans dat deze additie aan de ene kant en 50% dat dit aan de andere kant plaats vindt. Door de ruimtelijke structuur van het optisch zuivere ethylacetaat gebeurt dit 100% aan één kant (sterische hindering), waardoor er alleen rechtsdraaiend ibuprofen ontstaat. 39 – 40 – 41 – ■■ 16.5 Reactiemechanismen 42 Een reactiemechanisme beschrijft precies hoe een reactie van stap tot stap verloopt. Een reactievergelijking geeft alleen het totaalresultaat. 43 – 45 Je moet allereerst bedenken dat de substitutiereactie zoals die in opdracht 44 tussen Cl en OH heeft plaatsgevonden ook mogelijk is van de OH groep van 2-butanol met de OH groep van natronloog. Als een dergelijke vervanging optreedt, kun je dat niet zien aan de formule van het reactieproduct. Steeds blijft dat 2-butanol. Bij de vervanging vindt echter een omkering van het molecuul plaats, waardoor dat molecuul van de rechtsdraaiende isomeer overgaat in de linksdraaiende isomeer. Op den duur is van beide isomeren evenveel aanwezig; je hebt een racemisch mengsel gekregen. 46 a Geef eerst de vergelijking van stap 1: het afsplitsen van het Cl- ion. Daarna de vergelijking van stap 2: het hechten van een OH- ion. b Wat voor soort mengsel ontstaat, als de kans dat het OH- ion van links of van rechts koppelt even groot is? 44 a Wanneer heb je met een asymmetrisch koolstofatoom te maken? b Kijk in bron 15 welk deeltje bij deze reactie vervangen wordt. © Noordhoff Uitgevers bv Ga er vanuit dat ook bij de reactie van 2-butanol met natronloog OH groepen worden uitgewisseld. Als het OH- ion de ene keer van de linkerkant en de andere keer van de rechterkant komt, ontstaan de twee spiegelbeeldisomeren. De kans op beide is even groot. Na afloop heb je dus een racemisch mengsel, dus je meet geen optische activiteit. 47 Ga na dat in een sterk polair oplosmiddel stap 1 van het mechanisme gemakkelijker verloopt. 23 Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 Door het sterk polaire oplosmiddel is het mogelijk dat van 2-broommethylpropaan een Br- ion wordt afgesplitst. Dat komt, omdat de Br- ionen door de dipoolmoleculen van het oplosmiddel omringd kunnen worden. Op die manier verloopt de eerste stap in het reactiemechanisme in een polair oplosmiddel gemakkelijker. 24 © Noordhoff Uitgevers bv Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 48 a Kijk in bron 15 welk deeltje bij deze reactie vervangen wordt. Onder welke voorwaarde zijn optische isomeren mogelijk? a b Kijk in bron 15 na hoe de tweede orde reactie verloopt. Bij de tweede orde reactie hecht een OH- ion of een Cl- ion zich aan het koolstofatoom, dat een beetje positief geladen is. Dus daar vindt een koppeling van een OH- ion of een Cl- ion plaats onder gelijktijdige afsplitsing van een halogenideion. Dat betekent dat bij deze reactie naast een natriumjodide-oplossing ethanol en chloorethaan ontstaat. Er is een asymmetrisch koolstofatoom aanwezig dus zijn er optische isomeren. Er komen geen cistrans isomeren voor, omdat aan één kant van de dubbele binding twee dezelfde groepen (-H) voorkomen. b In de structuurformule tref je een asymmetrisch koolstofatoom aan; er zijn optische isomeren mogelijk. Bovendien komt een C=C groep voor. Rondom deze groep zijn verschillende groepen aanwezig, zodat ook cis-trans isomerie mogelijk is. c Kijk in bron 15 na hoe de eerste-orde reactie verloopt. Bij een eerste orde reactie wordt eerst het jodideion aan joodethaan onttrokken. Daarna hecht een (ander) negatief ion zich aan het ontstane positieve ion. Dat kan dus zowel het OH- als het Cl- of zelfs het I- ion zijn. Dan krijg je uiteindelijk een mengsel van joodethaan, chloorethaan en ethanol. 49 c Ga na waarom in sommige gevallen een tweede orde reactie niet mogelijk is en een eerste orde reactie wel. Bij 3-chloorpentaan wordt het koolstofatoom waaraan het chlooratoom is gebonden afgeschermd door twee ethylgroepen. Daardoor is de nadering van het OH- ion moeilijk. We zullen daar dus een eerste orde reactie aantreffen. Bij 2-chloorpropaan is deze hindering minder aanwezig, zodat daar ook een tweede orde reactie mogelijk is. ■■ Op weg naar het proefwerk 1 Cis-trans isomerie kan optreden bij moleculen – die star zijn vanwege een dubbele binding of een cyclisch deel. – die aan iedere zijde van de dubbele binding twee verschillende atomen of groepen hebben of die aan twee C atomen in de ring twee verschillende groepen hebben. Rondom de C=C groep zijn verschillende groepen aanwezig. Er is cis-trans isomerie mogelijk. d Er komen geen optische- en geen cis-trans isomeren voor. e Er komen geen optische- en geen cis-trans isomeren voor. f 2 Er is sprake van optische isomerie als er in de moleculen van een stof: – één of meer asymmetrische C atomen zijn; – geen inwendig symmetrievlak voorkomt. 3 – 4 Teken in alle gevallen eerst de structuurformule. Onder welke voorwaarden treedt cis-trans isomerie op? © Noordhoff Uitgevers bv 25 Er is cis-trans isomerie mogelijk, omdat bij de cyclopentaanring de positie van de broom- en chlooratomen zowel aan dezelfde kant als aan verschillende kanten van de ring kan zijn. Bovendien zijn er twee asymmetrische koolstofatomen, dus er is ook optische isomerie mogelijk. Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 5 a In paragraaf 13.6 heb je geleerd hoe alkanolen met een oxidator reageren. Raadpleeg ook tabel 66D van Binas. Een mengsel van maleïnezuur en fumaarzuur kun je van elkaar scheiden, omdat de cis-vorm (maleïnezuur) zeer waarschijnlijk een ander kookpunt zal hebben dan de trans-vorm (fumaarzuur). Te verwachten is dat maleïnezuur een sterkere dipool zal zijn dan fumaarzuur. Als de kookpunten dus behoorlijk verschillen, kun je ze door middel van destillatie van elkaar scheiden. g Welke binding is bij een additiereactie betrokken? b Ga na of bij deze reactie een asymmetrisch koolstofatoom ontstaat of verdwijnt. Door de reactie verdwijnt het asymmetrische C atoom. De optische activiteit zal dus verdwijnen bij deze reactie. Met een polarimeter kun je dat goed volgen. 6 a Bedenk dat je de structuurformule kunt afleiden door de naam van achteren naar voren te lezen. h Ontstaan bij deze reactie moleculen met asymmetrische koolstofatomen? Bij deze reactie ontstaan moleculen met twee asymmetrische koolstofatomen. Het ligt dus voor de hand dat hierbij optische isomeren ontstaan. b Noteer water als H-OH 7 a Bij een dizure ester van glycerol zijn twee OH groepen van een glycerolmolecuul veresterd. Om aan drie isomeren te komen moet je ook op stereo-isomeren letten! c Is fumaarzuur optisch actief? Bij de additiereactie met het enzym ontstaat een optisch zuivere isomeer. Omdat fumaarzuur zelf niet optisch actief is, zul je met een polarimeter kunnen waarnemen dat de reactie verloopt. d In de opgave staat, wat er bij de reactie onder invloed van H+ ionen ontstaat. Zoek dat in de tekst op. Omdat bij de additie van water met behulp van H+ ionen een racemisch mengsel ontstaat, kun je die reactie niet met een polarimeter volgen. e Wat is de systematische naam van fumaarzuur ook al weer? Fumaarzuur heeft als systematisch naam: transbuteendizuur. De stereo-isomeer hiervan met de naam maleïnezuur heeft dus als systematische naam: cis-buteendizuur. 26 f Ga na dat fumaarzuurmoleculen andere dipoolmoleculen kunnen zijn dan de moleculen van maleïnezuur. © Noordhoff Uitgevers bv b Waarin verschillen structuur- en optische isomeren van elkaar? Er zijn dus drie isomeren. De di-ester met de estergroepen naast elkaar heeft een asymmetrisch koolstofatoom. Hierbij is dus spiegelbeeld-isomerie mogelijk. Deze twee isomeren zullen wel hetzelfde kookpunt hebben. Optische isomeren verschillen alleen in de draaiing van het gepolariseerde licht en reacties ten opzichte van enzymen. c Welke reactie verloopt als een ester met loog wordt behandeld? Bij de reactie met loog wordt de ester verzeept. Er ontstaat weer glycerol en het zuurrestion van azijnzuur. Je zult bij de drie esters geen verschil merken. Pulsar – Chemie S1 vwo bovenbouw deel 3 Uitwerkingen Hoofdstuk 16 d Bij een voorzichtige reactie met een oxidator kan in dit geval een alkanol reageren (zie paragraaf 13.6). Bij de voorzichtige reactie met een oxidator reageert de resterende OH groep. Als de OH groep aan koolstofatoom 1 is gebonden, ontstaat een aldehyde. Is de OH groep aan koolstofatoom 2 gebonden, dan ontstaat een keton. 8 a Doordat de wetenschap zich verder heeft ontwikkeld, kan het geneesmiddel steeds zuiverder worden bereid. Ballaststoffen hoeven niet meer gezien te worden als een niet te vermijden bijproduct bij het geneesmiddel. b De ene soort bestaat uit vul-, kleur- en conserveringsstoffen. De andere soort bestaat uit niet-werkzame stereo-isomeren c Met stereo-isomeren worden in dit artikel optische isomeren bedoeld. d Zo'n mengsel heet een racemisch mengsel. e f Dat zul je echt zelf moeten doen. g De bereidingswijze waarbij alleen het werkzame optische isomeer ontstaat, is waarschijnlijk duurder. De fabrikant gaat in het algemeen pas over op een duurdere bereidingswijze als de consument bereid is daarvoor te betalen. 27 © Noordhoff Uitgevers bv