Quinto Pensioenfondsen; onderzoek naar de administratie van pensioenaanspraken bij pensioenfondsen 1. Onderzoeksresultaten De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in 2011 de kwaliteit van de administratie bij een select aantal pensioenfondsen laten onderzoeken (het zogenoemde Quinto-P onderzoek). Een jaar eerder heeft DNB dit bij de grootste pensioenverzekeraars laten doen (Quinto-V). De resultaten zijn vergelijkbaar, al zijn er ook enkele verschillen. Niet alles is volledig op orde, terwijl dat wel het uitgangspunt moet zijn. Het tweede pijlerpensioen vormt als uitgesteld loon van de deelnemer een belangrijke bron van toekomstig inkomen; tussentijdse pensioenopgaven zijn relevant voor de persoonlijke financiële planning. Een kwalitatief goede pensioenadministratie met juiste aanspraakregistraties is daarom een hygiënefactor. Bij de onderzochte fondsen is van de nagerekende deelnemeraanspraken een ruime meerderheid goed genoeg in orde te noemen. Een kleine helft daarvan is tot in detail narekenbaar juist; een ruime helft moet het op onderdelen van een plausibele en goed onderbouwde juistheid hebben. In dat laatste geval ontbreekt op onderdelen de noodzakelijke brondocumentatie om de juistheid volledig te staven. Niettemin resteert een aanmerkelijk aantal gevallen waarin er een verschil is geconstateerd tussen de aanspraken zoals opgenomen in de administratie en een nauwkeurige berekening op basis van de bijbehorende brondocumentatie. Die verschillen zijn meestal echter relatief klein en evenwichtig gespreid in het voordeel of in het nadeel van de deelnemer. Fondsbesturen ondernemen actie om de achtergrond van de geconstateerde fouten te achterhalen en de fouten te herstellen. Gerelateerd aan het aantal doorgerekende mutaties is het foutenaandeel beperkt, net zoals eerder bij Quinto-V. Ruwweg heeft elk fonds zo’n kleine 500 tot bijna 2000 mutaties moeten doorrekenen, waarvan een klein percentage niet helemaal goed blijkt. Brongegevens, met name die uit een verder verleden, zijn onvoldoende bewaard gebleven of terug te vinden. Ze moeten achterhaalbaar zijn om precies te kunnen narekenen en controleren dat de aanspraken juist zijn geadministreerd. Wanneer ergens brongegevens ontbreken kan een herberekening van een aanspraak hooguit plausibel juist zijn, mits het fonds die plausibiliteit kan onderbouwen. Van belang is dat administraties steeds beter worden en meer aankunnen, zodat de brondocumentatie beter beschikbaar blijft en daarmee het herleiden van pensioenaanspraken steeds minder een probleem zal gaan vormen. 2. De aanpak van het onderzoek Op grond van artikel 143 van de Pensioenwet in samenhang met artikel 18 van het Besluit FTK (beheerste bedrijfsvoering) dient de bedrijfsvoering van het pensioenfonds onder meer een adequate administratie van pensioenaanspraken en –rechten te waarborgen. De deelnemers en gepensioneerden dienen immers het pensioen te krijgen waar zij conform het pensioenreglement recht op hebben. Het Quinto-P onderzoek is onder meer aangekondigd in het DNB nieuwsbericht naar aanleiding van Quinto-V, Pensioenadministratie bij verzekeraars voor verbetering vatbaar (zie: http://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en-archief/nieuws-2011/dnb246767.jsp). DNB heeft de fondsen opgedragen het onderzoek zelf te verrichten, onder regie van een interne accountantsdienst (IAD) of vergelijkbare functie, en volgens een door DNB ontwikkeld format qua aanpak en output. Een volledig statistisch verantwoord onderzoek bleek praktisch niet haalbaar. Er is gekozen voor een steekproef van 30 trekkingen uit het hele deelnemersbestand per geselecteerd fonds, waarbij de huidige aanspraak of uitkering wordt gereconstrueerd aan de hand van het originele bronmateriaal. Van elk van deze deelnemers is vanaf toetreding tot de administratie de volledige pensioenopbouw nagerekend. Naast 15 aselecte trekkingen is tevens op potentieel kritische mutaties geselecteerd, zoals echtscheiding, uitruil (ouderdom - nabestaandenpensioen), overlijden in actieve dienst, arbeidsongeschiktheid en inkomende waardeoverdracht. DNB heeft geleerd van de ervaringen met Quinto-V en daarvan gebruik gemaakt bij de opzet van Quinto-P. Ingezet is op een open interactie met de koepelorganisatie en met de geselecteerde fondsen, via diverse bezoeken en andere contacten waarbij ook handreikingen zijn geboden voor de praktische problemen. DNB heeft veel gevraagd aan de betrokken pensioenfondsen: het gemiddelde aantal uren besteed aan het onderzoek ligt met ongeveer 2400 uren in lijn met dat van Quinto-V. Los van het inhoudelijke oordeel van DNB is een woord van waardering op zijn plaats voor de aanzienlijke inspanning die de fondsen hebben geleverd. 3. Follow-up en overwegingen In materiële zin duiden de bevindingen meestal op beperkte afwijkingen tussen de geregistreerde en de herberekende aanspraken. Fouten wijzen niet in één richting, want zijn min of meer gelijk verdeeld in het voordeel en in het nadeel van de deelnemer. De administraties en de daaruit voortkomende cijfers, die de bron vormen van zowel de Uniforme Pensioenoverzichten (UPO’s) als het Pensioenregister, moeten echter zonder meer in orde zijn. Naast een hoogwaardige pensioenadministratie is daartoe een constructieve actiegerichte bestuurlijke attitude van belang. Op hoofdlijnen vraagt DNB aan de fondsen de volgende acties. De soort en intensiteit van activiteiten kan per fonds verschillen. De acties liggen in dezelfde lijn als die voor de verzekeraars bij Quinto-V. DNB verwacht van Pensioenfondsen dat zij minstens voldoen aan de wet- en regelgeving inzake het archiveren van brondocumenten. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat gegevens betreffende een specifieke deelnemer, slaper, (ex-)partner en uitkeringsgerechtigde worden bewaard tot 7 jaar na beëindiging van de deelnemerrelatie (als gevolg van waardeoverdracht of overlijden). Pensioenfondsen dienen te waarborgen dat het proces rond de archivering van brondocumenten en een adequate uitvoering van de wettelijke bewaartermijnen toekomstvast is verankerd. Daarbij moeten de gegevens zonder kostenbarrières direct beschikbaar zijn. Pensioenfondsen dienen tevens te waarborgen dat de in de pensioenadministraties opgenomen aanspraken in ieder geval herleidbaar zijn tot de oorspronkelijke basisinformatie. De jaarlijkse UPO’s van deelnemers moeten aansluiten op de pensioenadministratie. Ook voor oudere UPO’s moet deze relatie aantoonbaar blijven. De kwaliteit van de administratie moet geborgd worden door het uitvoeren van periodieke steekproefsgewijze integrale doorrekeningen van individuele aanspraken en het stapsgewijs integraal schonen van het bestaande bestand. Bij alle pensioenfondsen dient zolang het integraal schonen van het bestaande bestand nog niet afdoende is uitgevoerd in ieder geval op de ‘waarheidsmomenten’ (ingang pensioenuitkering, uitgaande waardeoverdracht) een cross check op de plausibiliteit van de op dat moment geregistreerde aanspraken te worden uitgevoerd. Pensioenfondsen dienen een plan van aanpak op te stellen waarin – voor zover in hun specifieke geval aan de orde - bovengenoemde punten worden opgenomen. Het plan van aanpak bevat in ieder geval duidelijke en realistische streefdata waarop acties zijn afgerond en duidelijke indicatoren waarmee kan worden aangetoond dat het beoogde resultaat is bereikt. Voor de meeste fondsen is al expliciet een datum van indiening van het plan van aanpak afgesproken (uiterlijk 1 mei 2012). De Quinto resultaten, de tussentijdse contacten en de gevoerde gesprekken hebben een aantal ‘good practices’ opgeleverd die het overwegen waard zijn, ook voor de overige fondsen in de sector. De good practices zullen in samenspraak met de Pensioenfederatie worden uitgedragen. In grote lijnen betreffen ze de beschikbaarheid van brondocumentatie, de checks op de input van de pensioenadministratie, de checks op de output daarvan en enkele toekomstgerichte maatregelen. De good practices steunen onder meer op de volgende uitgangspunten: De architectuur van de administratiesystemen moet gericht zijn op een tussentijds te valideren reproduceerbare pensioenopgave aan de pensioendeelnemers. Deze vorm van verantwoording past bij de verplichte deelname en de daarmee samenhangende zorgplicht. Administratie uitbestedende fondsen zouden de IAD van de ingehuurde uitvoeringsorganisatie beter en meer moeten benutten als controlemedium op de kwaliteit van de dienstverlening. Ook voor DNB is die betrokkenheid van nut bij het toezicht op de administratieve organisatie. Verticale individuele doorrekeningen zouden een vast onderdeel moeten vormen van de management & control cyclus. De betrokkenheid van een interne accountant kan hierbij veel toegevoegde waarde hebben. De externe accountant zou bij voorkeur méér assurance moeten bieden dan die welke verbonden is aan SAS 70 type II en ISAE 3402 verklaringen. Het Quinto onderzoek bevat tot slot enkele overwegingen voor de toekomst. Net als verzekeraars hebben ook pensioenfondsen te maken met wet- en regelingswijzigingen en bijgevolg ook met de overgangsmaatregelen die daarbij worden afgesproken. Daarin zit een administratief risico en daarom is er winst te behalen door vereenvoudiging en zelfbeperking. Daarnaast zijn verzekeraars als marktgerichte organisaties geneigd om in te spelen op specifieke klantwensen. Geleidelijk concluderen steeds meer verzekeraars, dat het aan te bieden productpalet veel simpeler en eenvormiger moet. Pensioenfondsen moeten de door sociale partners afgesproken regelingen uitvoeren. Fondsbesturen kunnen echter ook hun invloed aanwenden om de complexiteit van pensioenregelingen te beteugelen. Dit draagt bij aan lagere uitvoeringskosten en minder risico op fouten en is daarmee in het belang van alle deelnemers van het fonds. In de administratieve verantwoording gaat het steeds meer om opgebouwde in plaats van de te bereiken aanspraken. Soms lijken de systemen nog op het laatste te leunen. Dat betekent, dat de systeemtechnische administratieve infrastructuur nog onvoldoende is ingericht op het in beeld brengen van de feitelijke stapsgewijze opbouw van pensioenaanspraken. Ook de soms geconstateerde praktijk om zonder back-up bestaande gegevens te ‘overschrijven’ maakt het niet goed mogelijk te achterhalen of de aanspraken adequaat zijn opgebouwd. Toen geheugenruimte nog kostbaar was, viel dat te beargumenteren, maar nu steeds minder. Het nieuwe pensioencontract kenmerkt zich door meerjarig gespreide aanpassingsmechanismen van levensverwachtingen- en rendementsfluctuaties. Deze mechanismen leiden tot mogelijk frequente (in euro’s uitgedrukte) aanspraakmutaties. Het is de vraag of de huidige administratieve systemen deze mutaties zonder meer adequaat kunnen verwerken. Het is dan ook sterk aan te bevelen dat vooral de fondsen, die geconfronteerd worden met een transitie naar het nieuwe pensioencontract, zich daar in twee stappen op voorbereiden. Eerst zal het administratieve systeem aantoonbaar volledig op orde gebracht moeten zijn en vervolgens zal het aan een grondige geschiktheidtest moeten worden onderworpen om na te gaan of het de dynamische registratievereisten van een nieuw pensioencontract kan accommoderen.