Artikel: Friedrich Ludwig Jahn, tussen ideologie, ideaal en werkelijkheid Auteur: Frank Schuurmans Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 8.3, 168-179. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skript-ht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Friedrich Ludwig Jahn, tussen ideologie, ideaal en werkéiykheic door Frank Schuurmans Friedrich Ludwig Jahn is voor de meeste historici geen onbekende, hoewel zij hem vaak slechts in anecdotische zin kennen. Een wereldvreemd figuur, baardig type, eigenaardige kleding en eigenaardige ideeën: een nar. Diverse reacties op Jahn, zijn ideeën en daden hebben ertoe bijgedragen dat hij zelden serieus wordt behandeld en vaak als een charlatan wordt beschouwd. Dat beeld heeft naar mijn mening dringend behoefte aan nuancering. Jahn speelde in de voor Duitsland zo belangrijke periode vóór 1819 een belangrijke rol. Hij behoorde tot een van de eerste nationalisten. Zijn enorme organisatiedrift maakte hem tot een van de oprichters van een nieuw politiek fenomeen. Zijn persoonlijke leven was vol conflicten, zijn karakter allerminst gemakkelijk. Jahn is een man die met zichzelf en zijn tijd heeft geworsteld. In zijn brieven, boeken, redevoeringen en de reacties van anderen vinden we daarvan de neerslag. Ik wil na een biografische schets ingaan op enkele reacties die van groot belang zijn geweest voor de beeldvorming rond Jahn. Friedrich Ludwig Jahn werd op 11 augustus 1778 geboren in het dorpje Lanz bij Lenzen (in de huidige D.D.R.) (1).zijn vader nam in deze gemeenschap een vooraanstaande plaats in -hij was luthers predikant. Jahns ouders hadden grote plannen met hun enige zoon (Jahn had één oudere zuster) . Hij moest studeren. De knaap werd voor dat doel onderwezen door zijn ouders die hem isoleerden van de overige dorpsjeugd. Niets mocht zijn ontwikkeling bederven of belemmeren. Na zijn dertiende verjaardag werd Jahn naar het gymnasium te Salzwedel gestuurd. Een eerste stap op weg naar een academisch bestaan. Een weg die van meet af aan bezaaid was met hindernissen. Jahns eigenzinnige karakter openbaarde zich reeds vroeg. Hij kwam herhaaldelijk in botsing met leraren en mede-scholieren. Toen hij in 1795 dit gymnasium verliet, deed hij dit zonder deze opleiding te voltooien. Een tweede poging, in Berlijn, verliep al evenmin succesvol. In het najaar van 1795 schreef Jahn zich aan de universiteit van Halle in. Hij begon zijn studie met theologie, maar veranderde later regelmatig zowel van studieonderwerp als van universiteit. In totaal bezocht hij in zes jaar tijd tien verschil- 168 lende universiteiten. Was Jahn in levensstijl en studieprestaties een doorsneestudent, in het organisatieleven speelde hij een vooraanstaande rol. Pruisen, en niet de Duitse natie, was het eerste politieke onderwerp waar Jahn danig door werd opgewonden. In de jaren dat het Jahn materieel slecht ging, had hij een werkje over Pruisen geschreven. Het manuscript verkocht hij aan collega-student Hopfner, die het onder zijn naam publiceerde (2) . Algemeen wordt aangenomen dat het hier een werk van Jahn betreft. Dit boekje was een typisch voorbeeld van het in die tijd overheersende particularisme. Van een Duits eenheidsideaal is in deze tekst nog geen sprake. Naast de lofzang op Hohenzollern en Pruisenmoed werd de nadruk gelegd op het feit dat de Pruisen als enige de ware Germaanse geest hadden bewaard. Zij alleen waren onaangetast door vreemde smetten en beïnvloeding. 1806 was een zwart jaar voor Jahn. Na berichten over de op handen zijnde strijd tussen Franse en Duitse troepen spoedde hij zich naar het slagveld bij Jena. Jahn wilde zich aansluiten bij de troepen. Een heroïsch avontuur zat er evenwel niet voor hem in. Hij arriveerde één dag te laat bij het hoofdkwartier. In plaats van zegevierende superieure Pruisische troepen trof hij een onbeschrijfelijke chaos aan. Met de gehavende achterhoede maakte hij een smadelijke aftocht. In de schaduw van de nacht trokken hij en vele anderen weg van het front in een poging aan de Fransen te ontkomen. Daarbij was Jahn getuige van incompetentie en lafheid van vele officieren. Jahns opvattingen over de noodzaak van een volksleger vonden hier hun bevestiging. Zoals de Fransen het volk tot ruggegraat van het leger hadden gemaakt, zo wilde ook Jahn het leger hervormen. Deutsches Volksttium In 1809, Jahn was de dertig reeds gepasseerd, begaf hij zich naar Berlijn. Zijn pogingen een academische positie te verkrijgen waren alle weinig succesvol. Wel publiceerde hij een jaar later (1810) zijn belangrijkste werk: Deutsches Volksthuin (3) . Jahn schreef in het voorwoord dat het oorspronkelijke manuscript verloren was gegaan tijdens zijn vlucht voor de Franse troepen. Deze mededeling dient het chaotische karakter van het boek te verklaren. Het werk bevat, zo schreef Jahn, slechts "brokstukken van een wrak", een knappe vondst om eventuele critici de wind uit de zeilen te halen. Chaotisch en onduidelijk is het werk zeker, maar men kan er veel uit te weten komen over Jahns uitgangspunten. De inleiding is belangrijk. Hier wordt opnieuw duidelijk dat Duitsland voor Jahn eerst en voor alles Pruisen betekende. Al- 169 leen in Pruisen was nog het oergevoel. Alleen uit Pruisen kon nog de redding komen voor het sluimerende Duitse Volk. Duitsland, verenigd onder Pruisen, zou de vredesbewaarder van de mensheid kunnen worden. Het Duits-zijn -sterk verwaterd door vermenging met andere invloeden- kon alleen worden hersteld door te kijken naar het verleden. In de geschiedenis waren de voorbeelden van Duitse superioriteit talrijk. Door de bestudering van het verleden en het streven naar eenheid kon, nog steeds volgens Jahn, het Duitse oervolk zijn oergevoel weer activeren. Wat is dat nu dat "oergevoel"? Welnu, die vraag brengt ons bij de grote zwakte van Jahns werk, want daarop geeft Jahn geen duidelijk antwoord. Het "oergevoel" is het zuivere, algemene karakter van een volk. Het is de specifieke karaktertrek, die het onderscheidt van andere volkeren. Wat de Duitsers betreft bestaat het, volgens Jahn, vooral uit devotie, heldenmoed en de natuurlijke leidersrol. In de uitwerking van abstracties, intellectuele ideeën ligt Jahns kracht zeker niet. Hij speelt leentjebuur bij onder andere Herder en Fichte (4) . Veel duidelijker en overtuigender wordt hij wanneer het gaat om de praktische uitwerking van ideeën. Zo was het gesteld tijdens zijn studietijd, zo zou het hem later ook vergaan. Jahns boek Deutsohes Volksthwn is vooral een handleiding hoe men het streven naar Duitse eenheid kan bevorderen. De Staat krijgt bij Jahn de rol van een vader die zijn gezin bestuurt. Zo wordt de hele Jahnse eenheidsideologie door het gezin gedragen. Deutsohes Volksthuin behandelt een veelheid van mogelijkheden om het gevoel van nationale trots van de Duitse onderdanen te activeren, ik noem er slechts enkele: de nadruk op de moedertaal, het lezen van nationale geschriften, vaderlandse geschiedenis, lichamelijke oefening en reizen door het vaderland. Echter, ook met deze publicatie werd Jahns kans op succes aan het onderwijsfront niet vergroot. Daarentegen zat het organiseren en het ondernemen hem in het bloed. In Berlijn was Jahn nauw betrokken bij de oprichting van meerdere organisaties. Hij speelde een belangrijke rol bij achtereenvolgens de Deutsche Bund, de Turnverein, het Lützowse Freikorps en, meer in ideologische zin, bij de Burschenschaften. Ik wil hieronder kort op zijn aandeel in de vorming van elk van deze organisaties ingaan. IlimHeü In 1810 was Jahn betrokken bij de oprichting van de Deutsche Bund, een geheim genootschap dat activiteiten ontwikkelde tegen de Franse overheerser welke overigens weinig zoden aan de dijk zetten. 170 Ook in 1810 maakte Jahn een eerste aanzet met de turnvereniging. In de mooie zomer van dat jaar trok hij op woensdag- en zaterdagmiddagen met enige gymnasiumleerlingen de stad uit om buiten, in de natuur, te gaan spelen. De plek die zij bezochten droeg de naam Hasenheide. Zij ligt in het huidige stadsdeel NeuK51n. Hun spel had vooral een gymnastisch karakter. Het doen van lichaamsoefeningen was niets nieuws. Dat aspect van de pedagogiek was enige tijd uit het oog verloren, maar verschillende pedagogen hadden het aan het einde van de achttiende eeuw opnieuw geïntroduceerd. Jahn maakte van deze voorbeelden gretig gebruik (5) . Jahns onderneming op de vrije middagen was een succes. Na de winterstop werd in 1811 op de Hasenheide de eerste officiële Turnverein opgericht. Jahns specifieke bijdrage aan het turnen was de verbinding die hij aanbracht tussen het turnen en patriottisme . De turners turnden niet imsonst, nee zij dienden hiermee het vaderland. De toewijding aan de Duitse zaak werd voor alles gesymboliseerd door een afkeer van de Franse bezettingsmacht en alles wat Frans was. Dit sloot ook op de sterk door Frankrijk geïnspireerde sociale en culturele omgangsvormen aan. Door de invoering van tal van rituelen kreeg het nationalisme in de Turnverein een pseudo-religieus karakter (6) . Er waren turnwetten, turnraden. Er bestond een Turnführer en een turners gedragscode, waarbij de nadruk lag op gelijkheid en loyaliteit aan de groep. Verder waren er liederen, gedichten, feesten en Oudduitse kleding, die vooral opviel door haar soberheid. De leden begroetten elkaar zelfs met een eigen groet: Turn Heil. Baardgroei en lang haar completeerden het beeld. Waren de eerste turners voornamelijk leerlingen van het gymnasium, later sloten studenten en jonge handwerkslieden zich aan (de oudere turner was een fenomeen van latere jaren) . Het duurde niet lang voor deze jongeren hun strijdlust en energie niet meer uitsluitend in spelvorm uitten. Het militaire karakter dat duidelijk al het gezicht van de vroege turnbeweging bepaalde, was een voorbereiding op de strijd tegen de Franse overheerser. In 1813 deed die mogelijkheid zich voor het eerst serieus voor. De desastreus verlopen Russische veldtocht van Napoleon was, na enige aarzeling, het beginsignaal van de Befrei- ungskrieg. 18 Februari 1813 gaf de koning opdracht tot het formeren van een Freikorps, een legeronderdeel dat voornamelijk uit buitenlandse vrijwilligers (niet-Pruisen) diende te bestaan. Graaf von Lützow werd als bevelvoerder aangesteld, het korps droeg dan ook zijn naam, Lützows vrij schaar. Jahn vervulde in dat corps een belangrijke taak. Hij was een van de meest succesvolle recruteurs. Velen -vooral turnersmeldden zich, na zijn vurige pleidooien, als vrijwilliger aan. 171 Het enthousiasme van de deelnemers werd echter al snel gedempt. De Pruisische generale staf voelde er weinig voor dit volksleger een belangrijke rol te laten vervullen. Behalve deelname aan een tweetal kleine gevechten had het Freikorps vooral een taak in de achterhoede. Tijdens zo'n achterhoedemanoeuvre viel het korps in een hinderlaag van Zuidduitse troepen, die loyaal aan Napoleon waren (en werd in de pan gehakt!) . De teleurstelling voor Jahn was groot. Die teleurstelling werd ook ervaren door een groot aantal studenten die in de oorlog gestreden hadden. Zij , de veteranen van 1813/1814, keerden naar de universiteiten terug en richtten nieuwe patriottistische studentenverenigingen op. Leerlingen van Jahn en Jahn zelf speelden hierbij van meet af aan een belangrijke rol. Ook hier wilde hij het patriottistische gevoel sterk bevorderen. In 1812 werd aan Fichte, toen hoofd van de universiteit van Jena, door Jahn en anderen een plan voor een alternatieve studentenvereniging voorgelegd. Fichte wees deze plannen, vol van patriottistische en oudgermaanse gelijkheidsidealen, af. Na de oorlog kwamen deze BuTSohenschaften wel van de grond. Vele 'Burschen' waren ook actief als turners en zij stonden bekend als de 'Burschenturners'. Jahn keerde in 1815 terug naar Berlijn, terug naar de Hasenheide, De Turnverein bloeide, na de oorlogsonderbreking, weer op. De verspreiding van de turnplaatsen over Duitsland vond nu snel plaats. In 1817 waren er volgens Jahn alleen in Pruisen al tachtig turnplaatsen en in heel Duitsland zo'n twaalfduizend turners (7). Het succes was overweldigend! 1817 was voor Jahn een belangrijk jaar. Zowel de universiteit van Kiel als die van Jena verleende hem een eredoctoraat. Eindelijk kreeg hij academische erkenning. Vele jaren had hij daarvoor vruchteloos geijverd. Nu, bijna 40 jaar oud, ging zijn wens om in de academische wereld voor vol te worden beschouwd in vervulling. Dit waren voor Jahn de jaren van de grote triomfen. Samen met E. Eiselen, een leerling van Jahn, die de Hasenheide had beheerd tijdens de oorlog, schreef hij het standaardwerk Die deutsohe Turnkunst (8) . Naast zijn ijveren voor de verspreiding van het turnen besteedde Jahn zijn energie aan patriottistische agitatie. Hij hield in de jaren na de oorlog een reeks van lezingen. In deze voordrachten ging hij nader in op ideeën uit zijn Deutsahes Volksthuin. Steeds vaker werden deze bijeenkomsten gelegenheden waar Jahn in steeds grovere bewoordingen iedereen, die niet zijn ideeën deelde, attaqueerde. Zijn verbitterdheid over het uitblijven van een Duitse eenwording was groot. Deze tirades resulteerden in processen wegens smaad. Eén daarvan onderstreepte opnieuw Jahns aversie tegen alles wat Frans was. "Een Duitse vader", zo sprak Jahn, "kon zijn dochter beter tot de hoererij brengen dan haar opvoeden in de Franse taal en gewoonten" (9) . Een Pruisisch officier, aanwezig 172 bij de lezing, was daarover zo verbolgen dat hij Jahn aanklaagde. Deze werd veroordeeld en kreeg een tijdelijk spreekverbod. In hetzelfde jaar was Jahn eregast op het Wartburgfeest, dat mede georganiseerd was door leerlingen van hem. Dit evenement is in de overlevering blijven bestaan door een incident dat aan het einde van de avond plaatsvond. Enkele studenten verbrandden symbolen van de gehate autoriteiten. Ook werden werken van schrijvers die zich tegen het eenheidsideaal verzetten in het vuur gegooid. Met ontsteltenis werd hierop gereageerd. Door de autoriteiten werd een en ander opgevat als een directe provocatie, voor de reactionairen was dit een prima aanleiding om te pleiten voor repressieve maatregelen tegen de vele radicale clubjes. De relatieve vrijheid in Pruisen werd langzaam ingeperkt. Het tij was aan het keren. Jahn en zijn turners waren door verschillende autoriteiten lankmoedig benaderd. De Tuïinvater ontving sinds de oorlog van 1813/1814 een toelage van de overheid. Maar in 1818 brokkelde die officiële steun snel af. De radicalisering in de turnbeweging zorgde ook voor een dalend ledenbestand na 1817. De beperkende maatregelen kwamen in een stroomversnelling door een enkel incident. 23 maart 1819 werd de schrijver Kotzebue door de Burschenturner Karl Sands vermoord. Kotzebue, die als rapporteur voor de Tsaar optrad, werd door patriottistische heethoofden van verraad beschuldigd. Waarschijnlijker belangrijker was dat Kotzebue de 'altdeutsche' beweging en de turners herhaaldelijk bespottelijk had gemaakt. Het ontbreken van enig gevoel voor humor kenmerkte ook deze radicalen. De Karlsbaderdecreten (augustus 1819), opgesteld na ijverige inspanningen van Metternich, betekenden het voorlopige einde van de turnbeweging. 2 januari 1820 werd bij Koninklijk Besluit de Turnsperre afgekondigd. Een verbod dat gehandhaafd bleef tot 1840. Ook Jahn werd slachtoffer van de 'demagogenvervolging' . Voor hem volgden nu jaren van detentie en ballingschap. Nog één keer bewoog Jahn zich op de voorgrond van het nationale gebeuren. In 1848 werd hij voor zijn streek afgevaardigd naar het Frankfurter Parlement. Hij deed er, behalve schelden op de liberalen die Franse ideeën aanhingen, weinig. In 1849 keerde hij vrijwillig naar zijn voormalige ballingsoord, Freyburg an der Unstrut, terug. Aldaar overleed hij op 15 oktober 1852. Receptie Friedrich Ludwig Jahn heeft tijdens en na zijn leven een veelheid aan reacties opgeroepen. Die reacties vertroebelen vaak de beeldvorming met betrekking tot Jahn. Drie hoofdoorzaken zie ik 173 zelf voor die ontwikkeling. Waar het Jahns karakter betreft, kan worden gesteld dat deze zich veelal compromisloos opstelde. Hij had voortdurend conflicten, niet alleen met verschillende autoriteiten, maar ook met sympathisanten. Jahns persoonlijkheid wordt dikwijls als opvliegend en overheersend beschreven. De sterk persoonlijke en emotionele vermenging tussen zijn eigen leven en het lot van Pruisen zorgde voor een extreme reactie op alle andersdenkenden. Jahn was buitengemeen fel op diegene die laconiek of afwijzend op zijn eenheidsideaal reageerde. Hij schold hen voortdurend de huid vol. De derde factor die de beeldvorming rond Jahn beïnvloedt, is meer van ideologische aard. De Jahnreceptie in de afgelopen 130 jaar geeft duidelijk verschuivende opvattingen te zien. In het vervolg van dit artikel wil ik dit met enige voorbeelden illustreren . Eén van de eersten die een vernietigend oordeel over Jahn uitspraken, is de Duitse dichter Heine. In het voorwoord van zijn werk üev Salon laat hij zich aldus over hem uit: "Vater Jahn, der Herbergvater Jahn, war im Kriege, wie manniglich bekannt, ebenso feige wie albern". "Schwarze Narren", zo bestempelde Heine de patriottistische turners (10) . Het beeld van Jahn als nar vindt hier zijn oorsprong. Een beeld dat hem lang zou achtervolgen en keer op keer door anderen werd overgenomen. Veel turners na 1840 waren oprechte democraten, liberalen voor wie Frankrijk een voorbeeldfunctie vervulde. Jahn had dergelijke liberale opvattingen fel bestreden. Zijn reactionaire standpunten in Frankfurt werden gehoond. Zijn 'turnvaderschap' werd in artikelen betwist. Die eretitel, zo stelde men, behoorde aan Guts Muths of Pestalozzi, pedagogen die zich al eerder voor lichamelijke oefening inzetten. De verguizing van Jahn was in de vijftiger jaren van de vorige eeuw bijna compleet. Hard op weg naar de vergetelheid werd zijn naam voor het nageslacht behoed door de totstandkoming van Jahns eigen ideaal, de Duitse eenwording. Na 1871 had Duitsland, grotendeels een van bovenaf gerealiseerde creatie van Bismarck, behoefte aan helden. De jonge natie was driftig op zoek naar een verleden. Jahns inzet voor de eenwording werd nu beloond. Hij werd opgenomen in het Duitse Parthenon (11) . Overal verschenen monumenten ter nagedachtenis aan deze patriot van het eerste uur. In vele tientallen turnhallen werd voor de buste van Jahn een ereplaats ingeruimd . Aan het einde van de negentiende eeuw probeerden ook enkele biografen Jahn definitief op te nemen in de rij der Groten. De twee belangrijkste zijn H. Proehle en F.G. Schultheiss (12) . Proehle, en in mindere mate ook Schultheiss, zijn de apologeten van Jahn. Over hun enthousiasme voor Jahn laten zij geen twijfel bestaan. Proehle verliest zich al te duidelijk in een lofzang 174 op Jahn, ook al bevat zijn werk belangrijke informatie. Schultheiss gaat niet om Jahns conflictueuze karakter heen, maar wringt zich toch in allerlei bochten om Jahns gedrag te verklaren. Van belangrijke invloed op Jahn was, volgens Schultheiss, diens onbekommerde vrije opvoeding in de plattelandsomgeving geweest. Deze jeugd maakte het later moeilijker voor Jahn om opgesmukte manieren te bezigen (13) . In 1881 verscheen van de hand van C. Euler een werk over F.L. Jahn, dat tot op de dag van vandaag essentieel is voor wie wil proberen om iets van het leven en het werk van Jahn te begrijpen (14) . Het uit vier delen bestaande werk bevat het gehele oeuvre van Jahn. Daarnaast heeft Kuier geprobeerd zoveel mogelijk feiten over hem te verzamelen. Eulers werk is samen met een brievenuitgave van W. Meyer uit 1913 verplichte kost voor een ieder die zich met Jahn bezighoudt (15) . Dat de belangstelling voor Jahn in ons land slechts matig is, blijkt uit het feit dat het standaardwerk van Kuier in geen enkele Nederlandse bibliotheek voorradig is. Duitse historici hebben Jahn -terecht- zelden bij de groten der geschiedenis ingedeeld. Toch besteedden Gervinus, Treitschke en anderen wel degelijk aandacht aan hem (16) . Ik wil hier wat nader ingaan op Treitschkes oordeel over Jahn in zijn onvoltooide studie over de negentiende eeuw. Treitschke, die eveneens een grote liefde koesterde voor Pruisen, had verder weinig op met Jahn. In deel I van zijn omvangrijke studie heeft hij nog wel een enigszins positief oordeel over Jahns bemoeienissen met de jeugd. Hij hield de jeugd bezig en dat had een goede invloed op haar tucht en zeden (17) . Na 1814 wordt het in de ogen van Treitschke een bende. In de polemische stijl die Treitschke eigen is schrijft hij : "Die Jugend verwilderte unter der Führung eines Banausen, dem die Kunst und das Alterthum, die ganze Welt des schonen verschlossen blieb" (18) . Er is altijd sprake van een scheiding tussen jong en oud. Dit was volgens Treitschke geen bezwaar. Het werd pas kwalijk als deze tegenstelling onoverbrugbaar werd gemaakt. Jahn had met zijn redevoeringen en felle kritiek op de Pruisische autoriteiten juist die kloof tussen jong en oud aangewakkerd. Treitschke sprak verder zijn afkeuring uit over de door Jahn gepropageerde omgangsvormen, die vrij dienden te zijn van enige opsmuk. "Terrorismus deutschthumelnder Kraftworte und Kraftsitten" (19) kwalificeerde de historicus deze omgangsvormen. Het wonderlijkste was evenwel volgens Treitschke het feit dat de beweging die een allesomvattende eenheid van Duitsland nastreefde in de jaren na de bevrijdingsoorlog een zeer sectarische richting opging -een staat in de staat (20) . In de Wilhelminische periode waren het vooral Jahns uitspraken over de belangrijke rol die een machtig Duitsland in Europa kon spelen, welke gretig aftrek vonden. In het begin van deze 175 eeuw vond er een ware Jahn-renaissance plaats. Deze renaissance was gedeeltelijk verbonden met de opbloei van de Duitse jeugdbeweging. De grote organisator en spreekbuis van deze beweging was de turner en leider van de Wandervöget E. Neuendorff. Neuendorf f s vernieuwingsidee ging terug naar de oorsprong. Turnen niet om het turnen, maar opnieuw verbonden met een politiek ideaal van Duitslands glorie. Bij Neuendorff werd Jahn de politieke strijder voor de Duitse identiteit, waarover in de Weiraarperiode zulke radicaal verschillende opvattingen bestonden. Neuendorff zelf benadrukte vooral zaken als reinheid van bloed, vrijheid en onafhankelijkheid voor het Duitse volk en een zuivere Duitse taal, zaken die in minder besmette termen ook bij Jahn aan de orde kwamen. In de Weimartijd kwam de Deutsche Turnbund, de grootste gymnastenvereniging, na een aanvenkelijk autonome opstelling steeds sterker onder rechtse invloeden te staan (21) . Op het vijftiende turnfeest, in 1933, stelde Neuendorff dat Jahn via het turnen de weg naar Hitler had gewezen. Hitler, ook aanwezig, was het hier roerend mee eens. Hij roemde Jahn omdat deze in een verwarrende tijd het belang van lichamelijke Tüoht'igke'it had begrepen. Zijn strijd, zijn handelen stelde Hitler de verzamelde turners als voorbeeld (22) . Na de Tweede Wereldoorlog werd Jahn in het westen lange tijd als besmet beschouwd. In de D.D.R. vond zijn rehabilitatie al spoedig plaats . Hier werd Jahn opgenomen in de rij van burgerlijke patriotten die zich tegen de reactionaire krachten van het Weense Congres hadden verzet (2 3) . Pas later werd Jahn in het westen weer bespreekbaar. H. Ueberhorst is een van de na-oorlogse Jahn-specialisten (24) . Hij heeft vooral archiefmateriaal over Jahn geraadpleegd. Bronnenonderzoek, aan verschillende door Jahn bezochte universiteiten, bracht een aantal interessante gegevens aan het licht. Jahn werd in verschillende rapportages beschuldigd van lui en ondermijnend gedrag. Zijn houding zou de tucht onder zijn medestudenten negatief beïnvloeden. Zijn losse leven en onbekwaam omspringen met financiën brachten hem herhaaldelijk in de problemen. Geld lenen, zonder zijn schulden in te lossen, was een probleem dat Jahn zijn leven lang achtervolgde. Zeer bewust van de vervorming van het Jahn-beeld probeerde Ueberhorst het onderzoek te ontdoen van al te ideologisch getinte uitspraken en terug te keren naar de oorsprong. Desondanks wordt zijn werk nog te zeer bepaald door zijn poging Jahn weer in een minder verdacht licht te stellen. Recentelijk mag Jahn zich weer in een toenemende belangstelling verheugen. Op geheel eigentijdse wijze wordt Jahn nu behandeld: "Jahn als moderne rebel", "Jahn als Grüne avant-la-lettre" of "Het vrouwbeeld bij Jahn" zijn enkele van de benaderingswijzen (25). Klaus Zieschang probeerde -overigens in een zwakke 176 poging- Jahn te toetsen aan de hand van moderne psychologische opvattingen (26). De laatste publicatie die ik de revue wil laten passeren, is bij mijn weten ook de meest recente. Ik doel hiermee op het werk van D. Düding. Organisierter gesellsahaftlioher Nationalismus in Deutsahland (1808-1847) (27) is een sociologischhistorisch onderzoek naar de vroege nationalistische organisatievormen, onder andere de Turnverein. Belangrijk voor Düding is dat met de vroege turnbeweging ook de eerste politieke organisatie zijn intrede in de maatschappij doet. Düding onderscheidt vier kenmerken die het bijzondere karakter bepalen van deze beweging. Ten eerste is de organisatie publiek in tegenstelling tot de achttiende eeuwse geheime genootschappen. Daarnaast verspreidt zij zich over heel Duitsland. Verder komen de leden uit brede lagen van de bevolking. Tot slot kent de beweging haar specifiek eigen rituelen. Düding benadrukt vooral het belang van Jahn voor de negentiende eeuwse Duitse geschiedenis. Jahn is als oprichter van de turnbeweging de stichter van de eerste politieke beweging in Duitsland. Tevens geeft Jahn met zijn werk Deutsahes Volksthum een eerste blauwdruk voor een nieuwe samenleving. Ook Düding benadrukt dat de praktische kwaliteiten zijn intellectuele capaciteiten overheersen. Het is duidelijk dat het onderzoek naar Jahn en zijn aandeel in de geschiedenis een nieuwe fase ingaat. Vanuit andere disciplines worden nieuwe aspecten toegevoegd aan de bestudering van Jahn als historisch fenomeen. Ook hier is van belang dat de goed-fout analyse achterwege blijft. Immers, interessanter dan dat oordeel is te bestuderen welke de verschillende bijdragen zijn die door Jahn en zijn 'altdeutsche' jongelui aan hun eigen moderne tijd zijn geleverd. noten *Mfet dank aan Fred Engel voor zijn bijdrage aan de totstandkoming van dit artikel. 1 F.G. Schultheiss, Friedrioh Ludwig Jahn, sein Leben uhd seine Bedeutung {Berlijn 1894). H. Ueberhorst, Friedrioh Ludwig Jahn 1778-1978 (München 1978) . W. Meyer, Die Briefe Friedrioh Ludwig Jahns, (Leipzig 1913) 2 J.C.C. Hopfner, Ueber die Beförderung des Patriotismus im deutsohen Reiahe (Halle 1800) . 3 F.L. Jahn, Deutsahes Volksthum L ü b e c k 1810) 4 J.G. Fichte, Reden an die deutsche Nation (1807) . J.G. Herder, Ideeën zur Philosophie der Geschiohte der Menschheit (1784) 5 Vooral van belang is hier het werk van Guts Muths Gynmastik für die Jugehd (1793) . 6 G.L. Mosse, The nationalization of the masses; Political symbolism and mass movements in Germany from the Napoleonic wars through the Third Reich (New York 1975) 128. Dit boek geeft een veel beter geïnformeerd beeld dan het tien jaar eerder verschenen werk van Mosse, The crisis of \11 German ideology, intellectual origins of the Third Reich (New York 1964) . In deze studie wordt Jahn geïntroduceerd als een Berlijnse universiteitsprofessor, terwijl de onbereikbaarheid van dat ideaal Jahns grote frustratie is geweest ! (G.L. Mosse, The crisis of German ideology, 5) . 7 G.L. Mosse, The nationalization 129. 8 F.L. Jahn en E. Eiselen, Die deutsche Turnkunst (Berlijn 1816) . 9 citaat Jahn in G. Pfister, Das Frauenbild in den Werken Jahns, in: Internationales Jahn-symposium (Berlijn 1978) . 10 H. Heine, Vorrede zum ersten Band des "Salon" (1834), in: H. Heine, Ein Lesehuch (Berlijn/Weiraar 1985) 363. 11 G.L. Mosse, The nationalization 134. 12 H. Proehle, Friedrich Ludwig Jahns Lehen (Berlijn 1872) . F.G. Schultheiss, Friedrich Ludwig Jahn (Berlijn 1894) . 13 F.G. Schultheiss, Friedrich Ludwig Jahn, 6-10. 14 C. Euler, Friedrich Ludwig Jahn. Sein Lehen und Wirken (Stuttgart 1881) . 15 Zo raadpleegde Euler, die Jahn welgezind was, mensen die Jahn persoonlijk hadden gekend. W. Meyer, Die Briefe Friedrich Ludwig Jahns (Leipzig 1913) . 16 G.G. Gervinus, Geschichte des 19. Jahrhunderts seit den Wiener Vertragen (Leipzig 1856) 367-371. H. von Treitschke, Deutsche Geschichte im Neunzehnten Jahrhundert (Leipzig 1882- 1894) . 17 Treitschke, I, 307. 18 Treitschke, II, 388. 19 Treitschke, II, 389. 20 Treitschke, II, 389. 21 G.L. Mosse, The nationalization, 133. 22 H. Ueberhorst, Friedrich Ludwig Jahn, 78. 23 W. Schroder, Bursahenturner im Kampf um Einheit und Freiheit (Berlijn 1967). 24 H. Ueberhorst, Zurück zu Jahn. Gab es kein hesseres Vorwdrts (Bochum 1969) . G. stacker, Volkserziehung und Turnen (Stuttgart 1971) . Dit laatste werk is vooral van belang vanwege de zeer uitgebreide bibliografie. 25 H. Becker en H. Bernett, Internationales Jahn-symposium (Berlijn 1978) . 2 6 K. Zieschang, Vom Sahützenfest zum Turnfest (Ahrensburg 1977) . 27 D. Düding, 'Organisierter Gesellschaftlicher Nationalismus in Deutsohland (1808-1847). Bedeutung und Funktion der Turner- und Sanger Vereine für die deutsche Nationalhewegung (München 1984) . • fadvertentie) I T p" [ ^Ö • THEOREhSCHE GESCHIEDENIS Jaargang 13, nummer 2, juni 1986 • • • 2 J • 1 • •m B • 178 H j [ • • Cultuurgeschiedenis in veranderend perspectief Speciale aflevering (±150 pp.) : artikelen van het congres, gehouden in december 1985 aan de U.v.A., o.a.: artikelen van W.E. Krul, A.Th. van Deursen, K. van Berkel, Over Huizinga.^j.L. Price, M. Mout, Nederlandse cultuurgeschiedenis van de 17 eeuw. M. Spies, J. Bruyn. En Peter Burke, Cultural History: Past, present and future . . . .. Th.G. verschijnt 4x per jaar. Prijs ƒ38,- studenten ƒ22,- Prijs afl.2 ƒ19,50+ verzending ƒ4,50. Postbaak 5041973, t.n.v. Theoretische geschiedenis. Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam J • • • J • Z •• • •