Uit: Neuro-endocriene tumoren anno 2010 Medisch artikel van Dr. B.G. Taal, internist NKI-AVL Deel 1e hoofdstuk uit ‘Ook mannen hebben opvliegers’ Vervolg op het onderdeel ‘Wat zijn Neuro-endocriene tumoren’ Aanvullende onderzoeken bij NET Bij het selecteren van de beste behandeling voor een individuele patiënt zijn aanvullende onderzoeken behulpzaam, evenals later bij de beoordeling of een behandeling aanslaat. CT-scan of MRI CT-scan of MRI is nodig om de uitbreiding vast te leggen van de primaire tumor (in de darm, pancreas of long) en metastasen in de lever of andere organen. Daarmee wordt beoordeeld of de primaire tumor verwijderd kan worden. Bij een dunnedarmtumor is er meestal uitbreiding van tumor met veel fibrose in het mesenterium, waardoor de darm als een harmonica naar elkaar toegetrokken wordt. Dit geeft een karakteristiek beeld van een massa met een soort spaken. Belangrijk is de lokalisatie ten opzichte van de arteria mesenterica, die een groot deel van de dunne darm van zuurstofrijk bloed voorziet. De klachten doen vaak al vermoeden dat dit bloedvat door de tumormassa is aangetast, waardoor de dunne darm minder zuurstof krijgt. Verder kunnen levermetastasen soms gemist worden op een CT-scan. Het zijn vaatrijke tumoren die soms kortdurend in de eerste vullingsfase van een 4-fasen CT worden gezien. Een enkele keer is het beeld op een echo beter zichtbaar. Er kan ook worden beoordeeld of de levermetastasen te resecteren zijn of lokaal te behandelen met radiofrequency ablation (RFA) ook wel het ‘koken’ van tumoren genoemd. Tumormarkers Tumormarkers zijn stoffen die door de tumor worden uitgescheiden, waarmee het verloop van een ziekte en het effect van de therapie kan worden gevolgd. De tumorcellen kunnen allerlei vasoactieve peptiden uitscheiden, maar deze worden afgebroken voordat ze de systeemcirculatie bereiken. Pas wanneer er metastasen in de lever zijn, komen deze stoffen in de bloedbaan en veroorzaken ze klachten. Het meest bekend is serotonine. Dit wordt opgenomen in de bloedplaatjes van het bloed en kan gemeten worden. De bepaling vereist echter nogal wat voorzorgsmaatregelen en is lastig. Daarom wordt al vele jaren het afbraakproduct van serotonine het 5-HIAA (5-Hydroxyindolacetic acid) in de 24–uurs urine gemeten. De patiënt mag 3 dagen tevoren geen bananen, ananas, kiwi´s en walnoten eten, aangezien deze voedingsmiddelen serotonine bevatten en de uitslag kunnen beïnvloeden. Tegenwoordig wordt het Chromogranine A (CgA) in het serum gemeten. Dit bleek een betere afspiegeling van de situatie te geven wat betreft klachten en overleving: bij een zeer hoge waarde is de prognose ongunstig. Bovendien is een bloedafname makkelijker voor de patiënt dan de urineverzameling gedurende 24 uur ₇. Uit een recente analyse van 198 NET patiënten van de Amsterdamse groep (NKI-AVL) blijkt dat het gebruik van protonpompremmers voor de maag, zoals omeprazol, de waarde van het CgA sterk kan beïnvloeden. Waarschijnlijk komt dit door ECL-cel (enterochromaffin-like) hypertrofie in het antrum van de maag door de sterke daling van de zuurproductie. Na het stoppen is na ongeveer twee weken een vals positieve uitslag naar normaal gedaald. Als alternatief kan als maagmedicatie een Histamine2 blokker worden gegeven, zoals ranitidine. Dit heeft geen effect op de uitslag. Een andere marker, het NT-pro-BNP, komt vrij in het bloed door dilatatie van de atria of ventrikels zoals bij decompensatio cordis. Dit geldt ook voor de rechts decompensatie bij een tricuspidaalinsufficiëntie bij NET. Door het serotonine kunnen namelijk de hartkleppen stug en kort worden, met name in het rechter deel van het hart (tricuspidaal- en pulmonaalklep), omdat daar de hoogste concentratie van serotonine langs stroomt, voordat het wordt afgebroken. Een echo van het hart is de gouden standaard, maar daar is gespecialiseerd personeel (cardioloog of echo-laborant) voor nodig en dure apparatuur. Een simpele bloedtest bleek zeer behulpzaam: bij een normale waarde was er nooit een hartklepafwijking ₈. De echo kan dan gereserveerd worden voor patiënten met een verhoogde waarde. De combinatie van deze twee markers geeft een goed beeld van de prognose van een patiënt ₈. Patiënten met een normaal CgA hebben de beste kansen en de patiënten met zowel een hoog CgA als een hoog NT-pro-BNP de kortste overleving. Betekenis van de MIBG-scan Voor een MIBG-scan wordt radioactief (₁₃₁I) gelabeld MIBG (meta-iodobenzylguanidine) gebruikt. Deze stof lijkt op een lichaamseigen stof en wordt als zodanig door veel lichaamscellen herkend en opgenomen ₉. Na inspuiting van een speurdosis radioactief ₁₃₁I-MIBG wordt de stof door cellen in het hele lichaam opgenomen. Gezonde cellen scheiden het weer snel uit, maar in de tumorcellen blijft het langer aanwezig. Daarom wordt één, twee en soms drie dagen na de toediening een scan gemaakt. Als het MIBG goed zichtbaar is, noemen we de scan positief. Omdat voor deze scan gebruik wordt gemaakt van radioactief jodium, wordt tevoren extra jodium per tablet gegeven (plummeren) om te voorkomen dat alle radioactiviteit direct naar de gezonde schildklier gaat en de tumor daardoor niet te zien is. Bij ongeveer 70% van de patiënten is de scan positief (=afwijkend), zoals beschreven in enkele series van de Amsterdamse groep ₁₀. Vanaf 1986. De scan is alleen positief bij neuro-endocriene tumoren en neuroblastomen bij kinderen, maar kan gestoord zijn bij een afvloedbelemmering van de nier (hydronefrose). De scan wordt niet alleen gebruikt om tumorlokalisaties op te sporen, maar vooral bij de keuze van behandeling. Het MIBG kan namelijk worden toegepast als vervoermiddel om een hogere dosis radioactiviteit ter plaatse van de tumorcellen te krijgen voor een soort inwendige bestraling (zie behandeling). Betekenis van de Octreoscan Neuro-endocriene tumoren hebben vaak somatostatine receptoren (SSR) op hun celoppervlak, waaraan stoffen kunnen binden, zoals octreotide en lanreotide. Daarvan wordt gebruik gemaakt bij een Octreoscan, die algemeen geïntroduceerd werd omstreeks 1990: aan het octreotide wordt een radioactief label gebonden, na intraveneuze inspuiting van een speurdosis (zoals boven) bindt het aan cellen met een SSR. Een dag later is dat te zien op de nucleaire scan ₁₁. In ongeveer 85% van de patiënten is dat het geval en is de scan positief. Met deze scan kan niet alleen worden aangetoond waar de tumorcellen gelokaliseerd zijn, maar ook of ze gevoelig zijn voor een behandeling met de medicijnen. Door de binding van het octreotide aan de receptor kan de cel zijn schadelijke stoffen niet kwijt in de bloedbaan, waardoor de klachten snel verbeteren. Er zijn 5 verschillende somatostatine receptoren. Het octreotide bindt vooral aan receptor 2 en 5. Het blijkt echter dat ook andere tumoren en sommige ontstekingscellen deze receptoren hebben, waardoor de Octreoscan positief (=afwijkend) kan zijn in die situaties. Een positieve scan wijst dus niet altijd op een neuro-endocriene tumor. De eerste resultaten met deze scan bij een grote groep patiënten ₁₁ zijn beschreven door de Rotterdamse groep (Erasmus Medisch Centrum) in 1993. Skeletscan Bij ongeveer 10% van de patiënten met uitzaaiingen komen deze ook in de botten voor, maar worden ze niet altijd met de Octreo- of MIBG-scan ontdekt. Gewone röntgenfoto´s laten bijzonder weinig afwijkingen zien. De skeletscan met een speurdosis radioactief Technetium bleek hiervoor wel een gevoelige test te zijn ₁₂. PET-Scan : positron emission tomography Een 18F-FDG PET-scan wordt steeds vaker toegepast om tumoren op te sporen. Met deze techniek wordt radioactief gemerkt glucose ingespoten wat door actieve cellen wordt verbruikt. De meeste tumorcellen zijn zeer actief en nemen veel glucose op, net als spieren, het hart en de hersenen. De carcinoïd tumorcellen zijn juist traag groeiend en verbruiken weinig suiker. De ‘gewone’ PET-scan is daarom niet geschikt voor carcinoïde tumoren. Eerst in Zweden en nu ook in Groningen ₁₃ wordt een andere radioactieve stof bij de PET-scan gebruikt: 18F-DOPA. Dit radioactieve label lijkt op een stof die de tumor produceert en wordt daardoor opgenomen in de cel. Met deze scan, beschreven in een groep van 50 patiënten, was de gevoeligheid om tumor aan te tonen 96%, met de gewone Octreoscan 86%. Deze extra informatie kan nuttig zijn wanneer er een intensieve therapie wordt gepland, zoals een grote operatie. Videocapsule Soms blijft de plaats van de primaire tumor onduidelijk. De meeste verdenking rust dan op de dunne darm, maar die is lastig in beeld te brengen. Omdat dunnedarmtumoren in het beloop van de ziekte toch onverwacht problemen kunnen veroorzaken, hebben we met een videocapsule opnames gemaakt van de dunne darm. De capsule met een zender en een lichtje wordt doorgeslikt en gaat vanzelf met de peristaltiek van de darm mee en verlaat het lichaam via de natuurlijk weg. Het signaal van de capsule wordt opgevangen met vier ontvangers die tijdelijk op de buikhuid worden geplakt. Dit signaal wordt via de computer in beeld omgezet en bekeken door een deskundige arts. De eerste resultaten bij een groep van 20 patiënten met metastasen, bij wie de primaire tumor ook niet duidelijk werd met een enteroclyse van de dunne darm, waren bemoedigend. Bij ongeveer de helft werd een tumor ontdekt, waarna operatie volgde ₁₄. Misschien dat in de toekomst een combinatie van enteroclyse en CT-scan of MRI beter informatie over de dunne darm geeft. Een andere nieuwe techniek van de dunnedarm-endoscopie is misschien mogelijk, hoewel het hierbij onzeker is of het ileum volledig kan worden bereikt. Hartonderzoek Door langdurig hoge spiegels van serotonine in het bloed kunnen de hartkleppen beschadigd worden, met name de kleppen van het rechter deel van het hart: de tricuspidaal- en pulmonaalklep. Door fibrose worden de kleppen stug en kort waardoor ze niet goed meer sluiten en er tenslotte een rechts decompensatie optreedt met klachten zoals perifeer oedeem en ascites. Uit de literatuur blijkt dit voor te komen bij 20 tot zelfs 70% van de patiënten. In de Amsterdamse serie ₁₂ is dat ongeveer 20%. Enerzijds hangt dit samen met de definitie van hartschade, anderzijds kan dat lagere percentage samenhangen met een betere behandeling, waardoor het hopelijk in de toekomst nog minder vaak voorkomt. Een echo van het hart is tot op heden het beste onderzoek om na te gaan of er sprake is van beschadigde hartkleppen. Echter, in het bloed kan de marker NT-pro-BNP een aanwijzing zijn. Indien die waarde normaal is, blijkt uit Amsterdams onderzoek dat de kleppen bij echo ook vrijwel steeds normaal zijn ₈. De vooruitzichten: prognose Er zijn meerdere factoren die invloed hebben op het verloop van de ziekte, zoals de plaats van de primaire tumor, de uitgebreidheid van metastasering (aantal en plaats), de graad van maligniteit zoals vastgesteld door de patholoog, de hoogte van de tumormarker Chromogranine A in het bloed en aantasting van de hartkleppen (NTproBNP en echo van het hart). Zie verder onder behandeling. Literatuur 7. Korse CM, Bonfrer JM, Aaronson NK, Hart AA, Taal BG. Chromogranin A as a alternative to 5-hydroxyindolacetic acid in the evaluation of symptoms during treatment of patients with neuroendocrine tumors. Neuroendocrinology 2009;89:296-301 8. Korse CM, Taal BG, de Groot CA, Bakker H, Bonfrer JMG. Chromogranin A and N-terminal pro-brain natriuretic peptide: an excellent pair of biomarkers for diagnostics in patients with neuroendocrine tumor. J Clin Oncol 2009;27:4293-4299 9. Taal BG, Smits M. Developments in diagnosis and treatment of metastatic midgut carcinoid tumors. A review. Minerva Gastroenterol Dietol. 2005;51:335-44 10. Taal BG, Hoefnagel CA, Valdes Olmos RA, Boot H, Beijnen JA. Palliative effect of metaiodobenzylguanidine in metastatic carcinoid tumors. J Clin Oncol 1996;14:18291838 11. Kwekkeboom DJ, Krenning EP, Scheidhauer K, Lewington V, Lebtahi R, Grossman A, Vitek P, Sundin A, Plöckinger et al. ENETS consensus guidelines for the standard of care in neuroendocrine tumors: somatostatin receptor imaging with 111In-pentetreotide. Neuroendocrinology 2009;90:184-189 12. Zuetenhorst JM. Diagnostic and treatment modalities in carcinoid tumours. Thesis 2005 Amsterdam 13. Koopmans KP, Neels OC, Kema IC, Elsinga PH, Sluiter WJ, Vanghillewe K, Brouwers AH, Jager PL, de Vries EGE. Improved staging of patients with carcinoid and islet cell tumors with 18F-dihydroxy-phenyl-alanine and 11C-5-hydroxy-tryptophan positron emission tomography. J Clin Oncol 2008;26:1489-1495 14. van Tuyl AS, van Noorden JT, Timmer R, Stolk MF, Kuipers EJ, Taal BG. Detection of small-bowel neuroendocrine tumors by video capsule endoscopy. Gastrointest Endosc 2006;64:66-72 15. van Gerven MA, Diez FJ, Taal BG, Lucas PJ. Selecting treatment strategies with dynamic limited-memory influence diagrams. Artif Intell Med. 2007;40:171-86