Een vordering op de vennootschap ingeschreven op R/C, geldlening of niet? Interest Wenst u meer info over dit onderwerp? Contacteer ons vrijblijvend via [email protected]. Fiscale Wenken nr. 2015/15 Een bedrijfsleider leent vaak geld aan zijn vennootschap tegen een vastgestelde interestvoet. Naast een belastingbesparing voor de vennootschap onder de vorm van (in principe) aftrekbare interesten, blijft dit voor de natuurlijke persoon op vandaag nog steeds één van de relatief goedkopere manieren om geld uit de vennootschap te halen. Toch bouwde de wetgever een rem in op de aftrekbaarheid van deze interesten om buitensporige interestbetalingen door de vennootschap te vermijden: de herkwalificatie van de interestbetaling in een dividenduitkering. Centraal in deze beoordeling staat het begrip ‘geldlening’. De rechtspraak is in dit verband nog steeds verdeeld, zo blijkt onder meer uit de recente uitspraken: de rechtbank van eerste aanleg te Aarlen (7 januari 2015) oordeelde in het voordeel van de belastingplichtige, het hof van beroep te Antwerpen (14 oktober 2014) oordeelde in het nadeel van de belastingplichtige. Buitensporige interesten - herkwalificatieregeling Een aandeelhouder-bedrijfsleider stelt financiële middelen ter beschikking aan de vennootschap. Dit kan gaan om een simpele materiële afgifte van geld aan de vennootschap, een niet uitbetaalde bezoldiging, een uitstel van betaling van de prijs bij een koop-verkoop van een goed, etc. De interesten die een vennootschap betaalt op deze schuld zijn voor haar aftrekbare beroepskosten, behalve in de mate dat ze geherkwalificeerd moeten worden in dividenden. Ingevolge artikel 18, eerste alinea, 4° WIB 92 worden de toegekende interesten als buitensporig beschouwd en aldus geherkwalificeerd in dividenden in de mate dat: ofwel de toegepaste rentevoet hoger ligt dan de markrente; ofwel het totale bedrag van het rentegevend voorschot hoger is dan de som van het gestort kapitaal op het einde van het belastbaar tijdperk en de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk. 1 Indien één van de twee grenzen overschreden wordt, zal de interest voor het gedeelte dat wordt overschreden, geherkwalificeerd worden in een dividend en als zodanig worden belast. Sinds aanslagjaar 2014 heeft dit geen gevolgen meer voor het tarief van de roerende voorheffing, zowel interesten als dividenden zijn belastbaar tegen 25 %. De impact van de herkwalificatie zit hem echter in het feit dat het geherkwalificeerde deel van de interesten niet meer aftrekbaar is voor de vennootschap. Dat moet immers als dividend bij de belastbare bestanddelen worden gevoegd. Voor de vennootschap kan dit het onaangename gevolg hebben dat zij hierdoor wordt uitgesloten van het verlaagd opklimmend tarief inzake vennootschapsbelasting. Dat een herkwalificatie tot dividend aardig kan oplopen blijkt uit onderstaand schema: Roerend inkomen Brutowinst -Interest Intrest R/C 2 000 -2 000 Winst 0 Intrest RV (25 %) Netto privé Rendement? 2 000 -500 1 500 1 500/2 000 = 75 % Roerend inkomen Brutowinst + 33.99 % taxatie Kostprijs Indien herkwalificatie 2 000 679,8 Dividend RV (25%) Netto privé Rendement? 2 000 -500 1 500 1 500/2 679,8 = 55,97 % 2 679,8 Toepassingsgebied: het begrip ‘geldlening’ a) Personeel toepassingsgebied De herkwalificatieregeling is enkel van toepassing voor rentegevende voorschotten die worden verstrekt door aandeelhouders-natuurlijke personen, hetzij door een bedrijfsleider van de eerst categorie, i.e. de natuurlijke personen die een mandaat als zaakvoerder of bestuurder hebben. Komen daarnaast ook in aanmerking: hun echtgenoten of wettelijk samenwonende partners en hun kinderen wanneer zij het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben. b) Materieel toepassingsgebied De herkwalificatie van interest in dividend is enkel van toepassing indien er sprake is van een ‘geldlening’ (art. 18, tweede alinea WIB92). De wetgever heeft echter het begrip geldlening in deze context niet verder gedefinieerd. Bijgevolg is er al heel wat inkt gevloeid over het begrip geldlening, meer bepaald de kwalificatie van een op rekening-courant geboekte vordering als geldlening. 2 Voor de administratie is het al lang een uitgemaakte zaak: de voorschotten op rekening-courant kunnen zonder meer als dividenden worden geherkwalificeerd. De herkwalificatie moet met andere woorden overwogen worden met betrekking tot elk bedrag dat op het credit van de rekening-courant wordt geboekt. De administratie interpreteert de tekst van artikel 18, 4°, lid 2 WIB92 in ieder geval zeer ruim en stelt dat de bedoeling van de partijen doorslaggevend is in de beoordeling of er al dan niet sprake is van een geldlening. De administratie is met andere woorden niet gebonden door de kwalificatie die de partijen aan het eventuele contract hebben gegeven. Hierin draagt de administratie wel de bewijslast, waarbij zij een aantal beoordelingscriteria hanteert (circulaire nr. Ci.RH.231/543.949 van 11 januari 2005 en 12 september 2007). De rechtsleer houdt er een andere visie op na. Verschillende auteurs grijpen terug naar de gemeenrechtelijk definitie van het begrip ‘geldlening’, met name een materiële afgifte van geld. Er moet met andere woorden een contract bestaan waarbij de uitlener geld overmaakt aan de lener. Deze laatste kan het overgemaakte bedrag dan aanwenden, op voorwaarde het aan de uitlener terug te geven. Een geldlening kan worden vastgesteld door een boeking in rekening-courant maar dit impliceert daarom niet het ontstaan van een leningscontract. Volgens deze visie is het de kwalificatie van de overeenkomst, die de onderliggende oorzaak is voor de inschrijving in de rekening-courant, die bepalend is in de beoordeling of er al dan niet sprake is van een geldlening. In het verleden werd de belastingplichtige met deze laatste redenering niet altijd in zijn gelijk gesteld, zo blijkt uit veelvuldige rechtspraak. Onderstaand overzicht vormt een update van de rechtspraak besproken in Fiscale Wenken 2011, afl. 9. Overzicht rechtspraak – feitelijke omstandigheden De problematiek van herkwalifcatie van intrest van voorschotten tot dividenden komt vooral voor in het volgende geval: een zelfstandige beslist na enkele jaren zijn activiteit niet langer als eenmanszaak maar als vennootschap verder te zetten. Hiertoe richt hij een afzonderlijke juridische entiteit op waaraan hij bijvoorbeeld materieel en zijn reeds gevormde cliënteel overdraagt. Vaak is de vennootschap niet in de mogelijkheid om de overnameprijs aan de bedrijfsleider te betalen. Bijgevolg wordt de overnameprijs geheel of gedeeltelijk ingeschreven in de rekening-courant van de vennootschap. Deze inschrijving maakt een vordering uit van de bedrijfsleider op de vennootschap, maar kwalificeert dit als een effectieve geldlening of als een verkoop met uitstel van betaling? a) Hof van Beroep Gent van 8 mei 2012 In casu hadden de bestuurders aan de vennootschap aandelen verkocht. De verkoopprijs werd ingeschreven op rekening-courant, zonder vaststelling van een effectieve terugbetalingstermijn. Volgens de rechter wees alles in de richting van een effectieve ‘geldlening’: de verkoper had werkelijk de bedoeling om de prijs langdurig ter beschikking te stellen. Wanneer het bovendien bij het begin duidelijk is dat 3 vennootschap onvoldoende financiële middelen heeft om de schuld af te betalen betreft het een geldlening. b) Rechtbank van eerste aanleg Brussel van 6 juni 2012 De rechtbank van eerste aanleg te Brussel hanteert daarentegen een contra administratieve zienswijze. Hierbij ging het om een identieke situatie, met name een inschrijving van de verkoopprijs van de aandelen op rekening-courant, zonder een expliciete terugbetalingstermijn. In deze zaak oordeelde de rechtbank dat het ontbreken van financiële middelen bij de vennootschap niet uitsluit dat er sprake kan zijn van een gewone verkoop met uitgestelde betaling. Volgens de rechtbank is het hierbij eveneens van belang een onderscheid te maken tussen enerzijds geld lenen en anderzijds een betaaltermijn toestaan. Economische gezien zijn beide situaties gelijk, maar juridisch is er wel degelijk een verschil. Een uitlener heeft geen bevoorrechte band met een welbepaald actiefbestanddeel van de lener. Een onbetaalde verkoper kan daarentegen de koper verplichten de overeenkomst uit te voeren of de koop te ontbinden en het verkochte goed recupereren. Bijgevolg werd in deze zaak geconcludeerd dat er geen herkwalificatie van intresten in dividenden kon plaatsvinden, daar er geen sprake was van een geldlening. Let wel, in tegenstelling tot bovenstaande zaak bij het hof van beroep te Gent, waar de schuld na verloop van meer dan tien jaar nog altijd voor meer dan de helft openstond, werd de schuld hier niet lang aangehouden. c) Hof van beroep Antwerpen van 14 oktober 2014 In casu ging het om een door de vennoot verrichte inbreng in natura. De inbreng werd grotendeels vergoed door de toekenning van aandelen. Voor het saldo van de vergoeding voor de aandelenoverdracht werd geen beroep gedaan op externe financiering, maar deze werd als ‘schuldvordering’ geboekt op rekening-courant. De rechtbank was hier van oordeel dat het niet enkel ging om een uitstel van betaling, omwille van volgende feiten: de oprichtingsakte en het verslag van de bedrijfsrevisor spreken van een ‘schuldvordering op de vennootschap’ en een ‘schuld in het passief van de vennootschap’; er werd geen betalingstermijn vastgesteld; er werd eveneens als bijzondere voorwaarde bepaald, dat er geen opnames zullen worden gedaan tot terugbetaling van de schuld indien dit het financieel evenwicht van de vennootschap in gevaar brengt of zou kunnen brengen; op de schuld moet een intrest van 6 % worden betaald. Het was met andere woorden de bedoeling om het saldo langdurig ter beschikking te stellen van de vennootschap, en dit tegen de betaling van een intrest. Volgens het hof komt er bijgevolg een schuldhernieuwing tot stand, waarbij de verbintenis tot het 4 vergoeden van de ingebrachte aandelen (de initiële schuld) werd omgezet in een geldlening (de nieuwe schuld). d) Hof van beroep Bergen van 15 oktober 2014 Het hof van beroep te Bergen oordeelde in diezelfde periode, in een vergelijkbare situatie (hier ging het om een quasi-inbreng van immateriële vaste activa), in het voordeel van de belastingplichtige. In deze zaak haalde de administratie opnieuw haar zelfde feitelijke elementen aan o.a. afwezigheid van een betalingstermijn, boeking van de verkoopprijs op een passiefrekening ‘schuld > 1j’,... . Volgens de rechtbank waren deze feiten allemaal niet doorslaggevend om te besluiten dat het hier ging om een schuldhernieuwing, en was er dus sprake van een verkoopovereenkomst of de overdracht van activa met volledig uitstel van betaling, wat in de regel geen geldlening uitmaakt. e) Rechtbank van eerste aanleg Aarlen van 7 januari 2015 De rechtbank oordeelde in dit geval dat er geen herkwalificatie van intrest in dividend mogelijk was, daar een intentie tot schuldhernieuwing ontbrak. Vooreerst toont het ontbreken van een expliciete betalingstermijn niet aan dat het de bedoeling was om de verkoopprijs ter beschikking te stellen van de vennootschap in het kader van een geldlening. Daarnaast is het genereren van een rente te verantwoorden als vergoeding voor de betalingsachterstand. De schuld werd bovendien op de ‘schulden op ten hoogste 1 jaar’ geboekt in de balans. Hieruit blijkt dat de partijen niet de intentie hadden om de gelden gedurende een lange tijd ter beschikking te laten aan de vennootschap. Conclusie De inschrijving van een vordering op de rekening-courant van een vennootschap, betekent niet noodzakelijk dat er sprake is van een geldlening in de zin van artikel 18 WIB 92. Ondanks het feit dat de administratie het been stijf houdt stelt de rechtsleer dat een vordering in rekening-courant een geldlening “kan” uitmaken maar dit niet noodzakelijk het geval “is”. Desalniettemin kan er geoordeeld worden dat het ontbreken van een expliciete betalingstermijn wijst op een langdurige ter beschikkingstelling van het openstaande bedrag, tegen de betaling van een intrest. Er komt bijgevolg een schuldhernieuwing tot stand waardoor er sprake is van een geldlening. Wanneer de partijen echter kunnen aantonen dat er geen intentie is om de gelden gedurende een lange tijd ter beschikking te stellen van de vennootschap, is er geen sprake van een geldlening. Wanneer bij het begin duidelijk is dat vennootschap onvoldoende financiële middelen heeft om de schuld af te betalen wordt vaak geoordeeld dat het om een geldlening gaat. Doch dit sluit niet automatisch de verkoop met een uitgestelde betaling uit. De administratie zal in een dergelijke casus moeten kunnen aantonen 5 dat de overeenkomst die aan de grondslag ligt van de vordering in rekening-courant een geldlening betreft. Bijkomende feitelijke elementen zullen de ‘werkelijke’ bedoeling van de partijen moeten aantonen. Het zal er dus telkens op aan komen de achterliggende intentie van de overeenkomst vast te stellen. 03.06.2015 Eline Demeyere – Senior Consultant Tax Mieke De Mol – Business Development en Marketing Manager [email protected] 6