De plaats van de ingroeistage in de opleiding

advertisement
 De plaats van de ingroeistage in de opleiding KATHOLIEKE HOGESCHOOL VIVES STUDIEGEBIED ONDERWIJS CAMPUS BRUGGE Stagecoördinatie: [email protected] Contactpersoon: [email protected] 050 30 51 38
In de derde opleidingsfase hebben de studenten al één week stage gelopen in het eerste leerjaar en twee weken in een eerste kleuterklas. Ze hebben ook een keuzestage van twee weken achter de rug: de meeste studenten in het buitengewoon onderwijs, anderen in een methodeschool, multiculturele kleuterklas, een Nederlandse kleuterklas of in het eerste leerjaar. De ingroeistage is een langere praktijkperiode op het einde van hun opleiding die tevens de deur openzet naar een eigen professionele carrière in het onderwijs. De studenten krijgen de kans om gedurende een langere periode en met een toenemende zelfstandigheid te werken met een klasgroep. Door de stage niet te beperken tot activiteiten leiden, kunnen de studenten, naast hun rol als begeleider van ontwikkelingsprocessen, ook als volwaardig teamlid in contact kunnen komen met andere facetten van het beroep van leraar: samenwerken met collega’s, participeren aan vergaderingen, oudercontacten, buitenschoolse activiteiten, contact nemen met externe instanties, administratieve taken vervullen, kennismaken met de schoolvisie, de schoolwerkplanning en de organisatie van de zorgverbreding… We hopen op die manier de praktijkschok voor de beginnende leraren te verminderen en de studenten beter voor te bereiden op het veelzijdige beroep van leraar. Deze stage biedt kansen om theorie en praktijk op elkaar af te stemmen. De opdrachten op schoolniveau die de studenten zullen uitvoeren, leiden tot een verdiepende oriëntatie en een confrontatie tussen de theorie en de dagelijkse werkelijkheid van de stageschool. (zie werkplan) We hopen dat de studenten hier ook zelf initiatieven zullen nemen, bv. in het kader van hun onderzoeksopdracht. Deze stage kan ook voor de stageschool een meerwaarde betekenen. Door de directe begeleiding geleidelijk af te bouwen en de student in toenemende mate zelfstandig de klas in handen te laten nemen, komt er voor de stageschool tijd vrij voor andere schooltaken, zoals overleg, uitwerken van thema’s, initiatieven voor zorgverbreding, vervangen van een zieke collega… De student kan ook vanuit zijn eigen sterke kanten een bijdrage leveren tot de werking van de school. De langere en meer zelfstandige stage is ook een ideale mogelijkheid tot reflectief ervaringsleren. Dit ervaringsleren of leren aan ervaring leidt tot competentiegericht en levenslang leren. Het competentiegericht leren stelt de student in staat om vanuit zijn totale persoon en aangepast aan de complexiteit van de situatie de juiste keuzes te maken. Mogen we u dan ook vragen om onze studenten te beschouwen als beginnende leraren die willen ingroeien (in de praktijk en het team) in plaats van tijdelijke stagiairs. Tot slot willen we u meedelen dat de burgerlijke verantwoordelijkheid en de verzekering van de stagiair gedekt zijn door het samenspel van polissen van enerzijds de hogeschool, anderzijds de stageschool. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Opbouw van de ingroeistage PERIODEDOELEN De student neemt initiatief om met ouders, collega’s en directie om te gaan en een gesprek te voeren over thema’s naar keuze. Hij kan overleggen met collega’s, directie en externen. De student reflecteert en verwoordt hierbij zijn onderwijsvisie. Hij durft vernieuwende elementen uittesten. 1 S T E CONTACT‐ EN OBSERVATIEDAG Tijdens de contact‐ en observatiedag moet de student een beeld van de stageklas en – school verwerven. Hij zal dus contact opnemen met de stagementor en de klasruimte en het materiaal verkennen. De student heeft een eerste korte kennismaking met de kinderen. Hij observeert, maar geeft zelf geen activiteiten. In een gesprek met de stagementor wordt gepraat over klasgewoontes, mogelijke thema’s voor de stage en wordt de schoolkalender met vrije dagen, vergaderingen of andere speciale activiteiten overlopen. Op de contact‐ en observatiedag bespreekt de student in overleg met de andere studenten in de stageschool, enkele onderdelen van het werkplan met de stagementoren en de directie. Alle overleg met de directie gebeurt zoveel mogelijk met de volledige groep studenten. Afspraken vanuit de hogeschool:  Vóór deze contact‐ en observatiedag zal één student van BALO of BAKO telefonisch contact opnemen met de directie om in groep met de directie een bepaald uur op de eerste contactdag te overleggen. De studenten passen zich in de agenda van de directie in.  De studenten gebruiken een volledige dag om hun klas verkennen en info te vragen aan mentor en directie. (Het gesprek met de directie wordt zoals hierboven al aangegeven in groep gepland!) 2 D E OBSERVATIEDAG (HALVE DAG) Na de eerste contact‐ en observatiedag wordt een voorlopig werkplan opgesteld. Op de 2de observatiedag wordt dit werkplan aan de stagementor en de directie voorgesteld. Directie en stagementoren kunnen in overleg met de studenten wijzigingen voorstellen. De student zal nu gerichter de kinderen in de klas observeren en nog heel wat afspraken maken rond thema’s, klasgewoontes, gebruik van materialen, ruimtes… De studenten blijven minimaal een halve dag op de stageschool en kunnen een handje helpen. De student geeft zelf geen activiteiten. We kunnen het belang van de stagementor niet genoeg beklemtonen. Studenten die zich welkom voelen en door hun stagementor gesteund, leren sneller en effectiever. Zij ervaren de stage als een samenwerken aan evolutie. Studenten waarderen het enorm als de stagementor aansluitend op de contactdag tijd maakt voor hen. De student kan dan zijn verwachtingen met de stagementor bespreken en de stagementor kan zijn eigen werkwijze toelichten. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs INGROEISTAGE Naast de vier weken effectieve stage is er ook ruimte voor allerlei andere activiteiten. (het minimum en maximum aantal halve dagen dat de studenten voor de klas staan, wordt jaarlijks bepaald op basis van het aantal verlofdagen in deze periode. Het correcte aantal is beschreven bij de info over het werkplan in het document ‘verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student’). Het definitieve werkplan kan na overleg met alle betrokkenen nog gewijzigd worden. De opdrachten voor de effectieve stage en de suggesties voor activiteiten buiten het lesgeven worden verder in de praktijkgids toegelicht TERUGKOMDAG De studenten komen tijdens de stage één dag terug naar de campus. De bedoeling hiervan is om ervaringen uit te wisselen, te reflecteren, een sessie supervisie en te volgen en de praktijk bij te sturen. De stagementor neemt op die dag de klas over. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Verwachtingen vanuit de lerarenopleiding naar de student Werkplan voor de ingroeistage INLEIDING Hoe stel je een persoonlijk werkplan op voor de ingroeistage? We formuleren a.d.h.v. de doelstellingen van de ingroeistage enkele suggesties voor zinvolle stageopdrachten. We formuleren hierbij welke opdrachten je minimum moet uitwerken (aangeduid met een *). Je hoeft dus niet alle opdrachten uit te voeren. Als student leg je ook eigen accenten. Deze accenten zijn afhankelijk van je persoonlijke werkpunten, kwaliteiten en talenten en de situatie op je basisschool. We denken tevens aan de accenten die je wil leggen in het kader van je onderzoeksopdracht en/of leerportfolio. Als student moet je nu zelf meer vorm geven aan je eigen leerproces. De geformuleerde basiscompetenties voor beginnende leraren dienen hierbij als ijkpunten. CONCREET Naast de vier weken effectieve (les)stage die niet aaneensluitend moeten gebeuren, is er ook ruimte voor allerlei andere activiteiten. Het werkplan bespreek je met je stagementor en je schoolteam. Indien je met meerdere studenten van BAKO en BALO in dezelfde school stage loopt, overleg je vooraf welke onderdelen jullie van je werkplan met de stagementoren en de directie wensen te bespreken (op de contactdag). Je formuleert m.a.w. enkele voorstellen naar inhoud en timing. In overleg met de basisschool en je medestudenten stel je daarna het definitieve werkplan op. Je stelt dit werkplan op de observatiedag aan de directie en je stagementor voor. De opdrachten zijn zo samengesteld dat ze:  uitnodigen tot activiteit  zelfstandig zijn uit te voeren  leiden tot reflectie  de mogelijkheid bieden tot samenwerking Je stelt een bundel ‘opdrachten op schoolniveau’ samen over de verschillende activiteiten die je in de stageschool buiten het strikte lesgeven hebt uitgevoerd. Hiermee toon je aan dat je eraan gewerkt hebt. We nummeren de opdrachten zodat je in je bundel (of agenda) kan verwijzen naar deze nummers. Voor enkele opdrachten verwachten we enkel een handtekening van de stagementor. Wanneer je met meerdere studenten in één school stage loopt, zullen bepaalde onderdelen van de opdrachtenbundel gemeenschappelijk zijn. Duid dit ook aan (zie opdrachten met G). De reflecties stel je individueel op. Je benut hierbij theoretische inzichten uit de opleiding. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Vermeld telkens met wie je voor welke opdracht hebt samengewerkt. (studenten BAKO of BALO) In de opdrachten zal je merken dat volgende thema’s uit de 3de opleidingsfase aan bod komen:  schoolvisie, onderwijsbeleid  zorgverbreding  contact met ouders en externen  werken in een schoolteam  opbouwen van eigen visie op klashouden, beleid, innovatie, onderwijsactualiteit… We vermelden per opdracht hoe je dit kan onderzoeken of ervaren en beschrijven wat in je opdrachtenbundel of je agenda hoort (of afzonderlijk moet ingediend worden) Reflectie is inherent aan een portfolio, maar we expliciteren dit bij heel wat opdrachten. We formuleren tevens enkele richtlijnen rond de concrete verwachtingen omtrent het aantal bladzijden per opdracht. Bedenk dat het aantal bladzijden van een portfolio geen richtsnoer is voor de kwaliteit ervan… Om te illustreren hoe je een keuze kan maken uit deze opdrachten en dit in je werkplan kan ordenen voegen we er een concreet (fictief) voorbeeld aan toe. Zie een voorbeeld van een werkplan op de volgende pagina. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs PLANNING VAN ENKELE OPDRACHTEN IN EEN WERKPLAN (INGROEISTAGE) Week 6 Week 5 Week 4 Week 3 Week 2 Week 1 Minimaal 31 en maximum 35 halve dagen in de klas De cijfers in onderstaand schema verwijzen naar de opdrachten MA 16/03 Observatie kleuter 1,2,3 + gesprek zorgcoörd. DI 17/03 KL KL WOE 18/03 KL / DON 19/03 KL KL VRIJ 20/03 KL KL MAA 23/03 Observatie lagere school 15 Gesprek directie en leraren 4, 7,8,9, 13 DIN 24/03 KL KL 21 ’s avonds: 25 WOE 25/03 KL 17 / DON 26/03 KL 13 KL VRIJ 27/03 KL KL MAA 30/03 KL KL DIN 31/04 KL KL ’s avonds: 24 WOE 1/04 TKD DON 2/04 KL 20, 21 KL VRIJ 3/04 Observatie, Gesprek 2,3,11 Bezoek CLB 28 MAA 20/04 KL KL DIN 21/04 KL KL WOE 22/04 KL DON 23/04 KL 27 KL VRIJ 24/04 KL KL 19: begeleidingsgesprek
19: begeleidingsgesprek
19: begeleidingsgesprek
MAA 27/04 VR DIN 28/04 VR WOE 29/04 KL 14 KL 16 DON 30/04 KL KL VRIJ 1/05 Lesvrije dag MAA 4/05 2,3,31,10 26, 30, … DIN 5/05 Afwerken opdrachten WOE 6/05 Bezoek externen 29 / DON 7/05 KL KL VRIJ 8/05 Afwerken opdrachten KL: in klas werken, VR: vrije dag, TKD: terugkomdag, OP: werken aan opdrachten.
Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Voorbereidingen De activiteit mag beknopter weergegeven worden dan in een 1ste of 2de opleidingsfase, maar niet te beknopt. De voorbereiding omvat enkel inhoud, organisatie en begeleiding. De doelstellingen worden voor de ingroeistage in de agenda bij de planning genoteerd. In de voorbereiding mag verwezen worden naar de doelen in de agenda. Vooral de begeleiding moet uitgeschreven worden (toelichting voor de studenten is te vinden in het document op Toledo). De voorbereidingen voor die dag worden ‘s ochtends aan de kleuteronderwijzer(es) gegeven. Om een bruikbaar idee binnen een bepaald thema concreter te maken, bepaalt de student of hij dat idee wil uitwerken als zelfstandig spel, explorerend beleven, ontwikkelingsondersteunend leren of ontmoeten. Voor elke ervaringssituatie worden de dominante ontwikkelingsaspecten (en vaak ook de leerlijnen) geformuleerd. De student noteert op de voorbereiding per activiteit welke ervaringssituatie hij eraan toekende. Enkele vb.: waarneming van handtassen (explorerend beleven), geschenkjes inpakken (zelfstandig spel), foto’s bekijken en bespreken (ontmoeten), een lied aanleren (ontwikkelingsondersteunend leren), … De voorbereidingen van zelfstandig spel en activiteiten die onveranderd blijven en die kaderen in de ervaringssituatie ‘ontmoeten’, worden iedere dag bij de andere voorbereidingen gevoegd. De vormingskansen (ontwikkelingsaspecten) van de hoeken worden samen gebundeld op de formulieren ‘zelfstandig spel’. Er wordt een algemene voorbereiding gevraagd van onthaal, melk drinken, opruimen, jasjes aan‐ en uitdoen. Wat de voorbereiding van het vrije spel betreft blijft één pagina onveranderd; de tweede pagina verandert volgens de dag. Het eerste blad mag gebundeld worden met de voorbereidingen van melk drinken enz. De voorbereidingen van de vorige dagen (en vorige thema’s) en van de dag zelf moeten in de klas aanwezig zijn. De bezoekende docent kan een steekproef uit de voorbereidingen van de diverse thema’s inkijken of meenemen op de dag van zijn bezoek. Stagemap De map omvat (zoals in de tweede opleidingsfase) volgende rubrieken:  Documenten voor de mentor en de docent (o.a. stageleerlijn, evaluatieformulieren, …)  Algemeen (= algemene gegevens m.b.t. de school, de klas.)  Klasplan  Verrijking (opsomming van verrijkingsmateriaal, alle formulieren zelfstandig spel, essentie van het thema, aangepaste woordenschatlijst)  Werkplan ‐ Weekplanning (geen gedetailleerd stageschema) Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs  Voorbereidingen  Agenda (planning en reflecties)  Aandachtspunten voor uitspraak en taalzuivering  Tussendoortjes met ontwikkelingsaspecten De voorbereidingen kunnen eventueel afzonderlijk gebundeld worden. De documentatie (o.a. ideeën in verband met de opleiding, gegevens in verband met Nederlands, muziek, ...) worden best afzonderlijk in een map bewaard en aan de stagementor ter inzage gegeven. Agenda Het al dan niet invullen van de agenda van de stagementor gebeurt in afspraak met de stagementor. Een dubbel agenda invullen lijkt ons een zware opdracht. Een agenda bestaat steeds uit twee delen: Planning van de dag met vermelding van de UREN en verslag (reflectie). In deze laatste stage met +/‐ 362halve dagen praktijk maken we een realistisch en haalbaar agenda. Het is belangrijk dat de agenda als werkinstrument wordt gebruikt in de praktijk. Het mag geen noodzakelijke, dagelijkse karwei worden voor de hogeschool met zinloze of gefantaseerde observaties en zinloze aandachtspunten. PLANNING = concretisering van de ruwe weekplanning. De planning wordt telkens de dag vooraf ingevuld op basis van de reflecties van de voorbije dag. Op die manier kan je inspelen op wat leeft in de klasgroep. Welk aanbod of zelfstandig spel moet ik herhalen, voor welke activiteit moet ik meer of minder tijd reserveren … In tegenstelling tot de andere stages komt nu bij de planning naast de titels van de activiteiten met aandachtspunten, ook de beschrijving van de doelen per activiteit. Dit betekent dat de doelen niet herhaald worden in de voorbereidingen. Je hoeft niet elke dag dezelfde doelen bij onthaal, toilet, eet –en drankmoment te herhalen. Je maakt wellicht één voorbereiding van deze activiteit en je noteert daar de doelen op of je noteert zinvolle doelen voor deze activiteiten op een eerste blad in je agenda. Indien je voor een bepaalde dag bij een onthaal echt iets wil accentueren (vb. gevoelens kunnen verwoorden of herkennen…) dan noteer je dit expliciet in de agenda bij het onthaal van die dag. Noteer bij planning ook telkens de titels van je aanbod zelfstandig spelen. Een voorbeeld ter verduidelijking: 8.30u: onthaal 8.40u: verhaal met beweging Doelen en aandachtspunt 9.00u: schilderen op glas + ZS zandtafel, themahoek, denkhoek, luisterhoek, bouwhoek, werken met houtskool Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs 



Doelen (enkel voor schilderen op glas noteren, want de doelen van zelfstandig spel staan per zelfstandig spel op het blad genoteerd) en aandachtspunt voor schilderen of iets van je zelfstandig spel … Je hoeft niet bij alle activiteiten dagelijks aandachtspunten te noteren. Bedenk goed waar je wil op letten, wat of wie je wil observeren… Je moet minimaal vier aandachtspunten per dag noteren. Inspiratie voor aandachtspunten haal je uit je ervaringen en reflecties van de voorbije dag. Hoe verder in de stage, hoe meer inspiratie. Je kan ook plannen om bepaalde kinderen te observeren of bepaalde competenties van de kleuters of jouw competenties om te zingen, te differentiëren, te organiseren… Je kan zelf plannen om eens meer ik‐boodschappen te formuleren of meer tijd te besteden aan het bespreken van conflicten in de klas… Zorg voor zinvolle variatie! Een overkoepelend, algemeen aandachtspunt is zinvol maar hoeft niet dagelijks genoteerd te worden. VERSLAG EN BEZINNING = antwoorden op de vragen, aandachtspunten, reflectie. Deze rubriek wordt elke avond ingevuld. Naast de antwoorden op de aandachtspunten kunnen hier kritische bedenkingen, persoonlijke reflecties over eigen handelen en concrete voorvallen een plaats krijgen. Indien je bepaalde vragen/aandachtspunten niet kan beantwoorden omdat je dit niet kon observeren tijdens die dag of om welke reden dan ook, dan noteer je eerlijk dat je hier niet kan op antwoorden. Misschien heb je wel andere en belangrijkere zaken opgemerkt die je dan wel kan noteren. Een agenda is sterk geschreven als je er heel wat observatiegegevens van individuele kleuters in verwerkt (geen interpretaties van gedrag!) en als je conclusies trekt uit je eigen handelen. Je kan formuleren dat je dit (vb. het opruimen) de volgende dag anders zal aanpakken, of je concludeert dat je de waarneming bij het volgend thema anders zal aanpakken… In deze rubriek toon je dat je nadenkt over je praktijk, je werken met kinderen. Je formuleert je gedachten, gevoelens en je visie op onderwijs. Je benut hierbij het ui‐
model van Korthagen. Wat vind je belangrijk, waar geloof je in als je met kinderen werkt? Waar doe je het voor? Klashouden Door de aard van deze lange stageperiode worden kansen gecreëerd om zich niet te beperken tot activiteiten leiden en begeleiden. De studenten hebben meer oog voor het totale klashouden en voor de werking van de school (cfr. supra bij het werkplan) Ze leren o.a. een goede relatie met de klas opbouwen, waardoor zowel de student als de kinderen plezier beleven aan het klasgebeuren. Ze kunnen ook aandacht hebben voor wat de kinderen bezig houdt, voor hun gevoelens, problemen, relaties binnen de groep… Ze gaan ook op een respectvolle wijze om met diversiteit o.a. verschillen in thuissituatie (zie stageleerlijn). De student kan u af en toe bij het toezicht op de speelplaats of in de eetzaal bijstaan. Zij/hij moet dit minimaal 5 keer doen. De student kan u ook vervangen op de momenten dat u niet op school aanwezig bent (vergaderingen, …). Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs We raden wel aan om bij het toezicht de student zo weinig mogelijk alleen te laten werken. Een gedeelde verantwoordelijkheid met een andere collega lijkt ons meer aangewezen. De student neemt zelf de leiding van de klas in handen. Zij/hij moet het liefst zoveel mogelijk voor alles instaan. Aangezien in de ingroeistage geopteerd wordt om de student in toenemende mate zelfstandig de klas in handen te laten nemen, pleiten we ervoor om de student minimaal drie volledige (of zes halve) dagen alleen voor de klas te laten staan. De student moet doorlopend Algemeen Nederlands praten; wij vragen u hem/haar hierbij te helpen. Dag‐ en weekopbouw Het werkplan met de geplande dagen of halve dagen effectieve stage vormt het vertrekpunt. Het thema wordt in samenspraak met de stagementor bepaald. De student verzamelt ideeën, ordent en selecteert ze. Om een bruikbaar idee binnen een bepaald thema concreter te maken, bepaalt de student of hij dat idee wil uitwerken als zelfstandig spel, explorerend beleven, ontwikkelingsondersteunend leren of ontmoeten. Voor elke ervaringssituatie worden de dominante ontwikkelingsaspecten geformuleerd. De ervaringssituaties worden ten slotte geordend in een globale, voorlopige weekplanning. De student moet vooraf (twee dagen voor de start) een globale weekplanning klaar hebben van de eerste week. Deze weekplanning moet indien mogelijk telkens de vrijdag vooraf met de stagementor besproken worden. Het is niet mogelijk en ook niet wenselijk dat alle activiteiten op de weekplanning vermeld zijn. Dit geldt zeker voor zelfstandig spel maar ook voor andere ervaringssituaties. In de laatste fase van de opleiding verwachten we dat de student kan inspelen op de interesses en de noden van de kinderen en flexibel met de planning kan omgaan. De student moet wel de dag vooraf bepalen wat hij de volgende dag concreet zal geven; dit moet gedetailleerd in de rubriek ‘planning’ van de agenda terug te vinden zijn. De globale planning blijft een werkdocument. In de stageleerlijn staat ook vermeld dat de student kan inspelen op de actualiteit en hierbij een kritische houding nastreeft. Ontbreekt er tijd om een bepaalde activiteit te geven, dan mag die ofwel afgeschaft, ofwel later (in plaats van een andere activiteit) gegeven worden. Blijft er daarentegen tijd over, dan moet de stagiair een aanvullende activiteit inschakelen. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Doelstellingen (basiscompetenties) en verwerkingsopdrachten op schoolniveau De leraar als begeleider van leer‐ en ontwikkelingsprocessen 1.2 1.8 en 1.9 Doelstellingen kiezen en formuleren Observeren met het oog op bijsturing of remediëring 1. Beschrijf hoe men in de stageschool concreet werkt met leerplannen en/of het ontwikkelingsplan. Kopieer enkele documenten vb. van vergadering rond dit onderwerp ) en reflecteer hierover (1 blz. ) De leraar als opvoeder
De emancipatie van kinderen bevorderen Door attitudevorming kinderen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden. Adequaat omgaan met kinderen in sociaal‐emotionele probleemsituaties en met gedragsmoeilijkheden 2.2 2.3 2.5 2. *(G) Breng de visie, het kindvolgsysteem en de organisatie van de zorg van de school in kaart. a.
b.
c.
d.
e.
Interview de directie, beleidsondersteuner, zorgcoördinator of andere personen van het zorgteam om informatie (zie b. en c.) rond de zorg te verzamelen. Vraag ook om documenten rond zorg in te kijken en kopieer enkele relevante documenten zoals het volgsysteem. Wat is de visie op zorg? Geïntegreerde zorg waarbij alle leraren betrokken worden of niet? Verklaar vanuit je interview en studie van bepaalde documenten. Welke kinderen komen in aanmerking? Hoe komt men de kinderen op het spoor? Wordt het zorgcontinuüm omschreven in een visietekst? Vind je iets over de centrale rol van de leraar in de klas of de brede basiszorg? Welk kindvolgsysteem hanteert de school? Noteer de naam en leg kort uit hoe het systeem in elkaar zit. Gaat het om een product‐ of proces gericht systeem of een mengvorm? Noteer de bevindingen van de mentor met dit systeem. Zijn ze tevreden over hun kindvolgsysteem of zijn er bepaalde tekorten? Indien ze zelf een kindvolgsysteem ontwikkeld hebben, voeg je dit in bijlage toe. Indien de school over een digitaal kindvolgsysteem beschikt, vraag je toegang tot dit systeem. Vraag om drie dossiers discreet in te kijken. Maak enkele aantekeningen (wat valt je op?) bij de rubrieken met observaties en scores en de geplande of reeds ondernomen interventies. Indien de school zonder digitaal kindvolgsysteem werkt, voer je dezelfde opdracht uit met de papieren versie van het kindvolgsysteem. Indien je met meerdere studenten stage loopt in dezelfde school, kies je elk drie andere dossiers van kinderen zodat je persoonlijke reflectie niet identiek kan zijn. Reflecteer over de visie en de organisatie van de zorg (gelijkenissen en verschillen met de visie op zorg en het kindvolgsysteem van F. Laevers?). Concretiseer de verschillen. Reflecteer Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs over de drie dossiers. Wat vond je sterk en waar maak je enkele kritische kanttekeningen bij? (totaal min 3 blz.) 3. *(G) Zorgverbreding a.
Observeer gedurende één à twee weken de kleuters. Maak op basis van je observatiegegevens (in je hoofd, in je agenda, of op losse papiertjes of…) en in overleg met je stagementor een klasscreening van je klas waarbij je de kleuters een score toekent voor welbevinden, betrokkenheid en competentie. Je vult de klasscreening in op Looqin, het digitaal kindvolgsysteem. Dit onderdeel hoef je niet in te dienen. Je noteert wel in je verslag het globaal klasbeeld (noteer telkens de aantallen) en wat je hieruit kan besluiten (wat valt je op?) ? 1 2 3 4 5 Welbevinden Betrokkenheid Competenties Noteer ook over welke kinderen je je zorgen maakt en waarom. Beschrijf dit kort vanuit je scores op welbevinden, betrokkenheid en bepaalde competenties( dit kan bijvoorbeeld taalvaardigheid, sociale competentie zijn…). b. Verrijk de leeromgeving van de kleuters volgens de principes van de 8 actiepunten uit het KVS van F. Laevers. Zorg daarbij voor integratie van al je kennis, vaardigheden en attitudes die je in de verschillende vakdomeinen hebt verworven. Noteer in je verslag hoe je dit hebt gedaan en waarom. c. Kies één kleuter die je nader wil analyseren: dit kan een kleuter zijn met sociaal‐emotionele problemen of met specifieke ontwikkelingsproblemen (zwakke zelfsturing, lage betrokkenheid op bepaalde activiteiten, psychomotorische problemen, taalproblemen, …) Deze keuze kan je doen in overleg met de kleuterleidster. Kies vooral een kleuter waarover jij je zorgen maakt. Beschrijf in je verslag kort deze kleuter (gebruik enkel de voornaam of de initialen van het kind omwille van de privacy!): noteer de score voor welbevinden, betrokkenheid en competenties en wat je zorgpunten zijn bij deze kleuter. d. Verzamel van deze kleuter observatiegegevens die je in je agenda noteert. Deze gegevens kunnen dan weer aanleiding zijn tot het formuleren van specifieke aandachtspunten voor deze kleuter in je agenda. Voeg deze observatiegegevens en aandachtspunten ook toe aan je verslag (je mag die gewoon kopiëren en plakken uit je agenda). e. Maak een dossier op van deze kleuter in Looqin. Bepaal werkpunten voor dit kind en vertaal ze in concrete initiatieven. Voer deze interventies uit en evalueer ze. Het dossier uit Looqin hoef je niet toe te voegen. Je noteert in je verslag wel de werkpunten die je hebt gekozen en beschrijft de interventies die je hebt ondernomen en geëvalueerd. Indien nodig vul je de roos in (bij een sociaal‐emotioneel probleem) en voeg je dit toe aan je verslag. f. Beschrijf in je verslag kort hoe je het werken met Looqin hebt ervaren. Gebruiksvriendelijkheid? Voordelen? Nadelen? g. Vul vanuit het domein beweging een kindformulier uit “kleuterstappen in beweging” in voor één kind. Voeg dit toe aan je verslag. h. Observeer bij twee kleuters de muzikale ontwikkeling: ga na of het kind een stemprobleem heeft (bv. hese stem), juist een toon kan overnemen en een lied op de juiste toonhoogte kan zingen, al dan niet toonvast kan zingen en al dan niet gevoel voor ritme heeft. Voeg deze observaties toe aan je verslag. 4. *(G) Elke school heeft een eigen opvoedingsproject dat vertaald wordt in een schoolwerkplan. a. Kijk het schoolwerkplan in en noteer een 3‐tal belangrijke accenten b. Onderzoek of de school werkt aan deze accenten. Hoe? Is dit zeer actueel of wordt dit gepland op korte of lange termijn? Bespreek dit eventueel met enkele leraren en/of directie. c. Reflectie: Wat spreekt jou aan? Vind je het een realistisch plan of te vaag? (accenten en reflectie: 2 blz.) Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs 5. Beschrijf een conflictsituatie en reflecteer op je eigen reactie. Noteer dit in je agenda. 6. Ga na hoe men in de school omgaat met probleemsituaties. Welk beleid is er daaromtrent? (o.a. emotionele problemen, kansarmen, anderstaligen, kindermishandeling…) Kopieer documenten of praat hierover met je stagementor (o.a. wie neemt contact op met de ouders? Wie verwijst naar wie door? ) Verslag en reflectie (1‐2 blz.) De leraar als inhoudelijk expert
3.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod 7. *(G) Werkt de school samen met andere scholen in de buurt of in een fusie of met één of meerdere scholen uit het buitengewoon onderwijs? a. Beschrijf de activiteiten, initiatieven of kopieer de documenten rond die samenwerkingsverbanden. b. Hoe staat de school tegenover inclusie, integratie van kinderen met een handicap? Verslag en reflectie (1‐2 blz.) 8. *(G) Hoe zijn de kleuterschool en de lagere school op elkaar afgestemd? Lopen er gemeenschappelijke projecten, vergaderingen of worden er samen prioriteiten opgesteld? Wordt er iets georganiseerd (mei/juni) rond de overstap derde kleuter – eerste leerjaar? Zie je zaken van de derde kleuterklas in het eerste leerjaar en omgekeerd? Kopieer documenten of vraag dit aan het team Reflectie en verslag (1 blz.) 9. (G). Nascholing van het team Bestaat er een nascholingsbeleid? Wie beslist welke personen welke nascholing volgen? Gebeurt dit vanuit de prioriteiten in het schoolwerkplan of volgt het personeel op vrijwillige basis enkele cursussen of voordrachten? Bestaat er nascholing in team? a. Bespreek dit met enkele leraren en/of directie. Je kunt ook documenten kopiëren. Breng in kaart welke nascholingen voor dit schooljaar werden gepland. b. Verslag en reflectie (1‐2blz) De leraar als organisator
4.2 4.3 4.4 Een kindaangepast activiteiten‐ en/of dagverloop creëren, kaderend in een tijdsplanning Op een correcte wijze administratieve taken uitvoeren. Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs 10. *Maakt de stagementor een planning op per thema, per jaar of trimester? Komt die planning tot stand in overleg met andere collega’s of stelt iedereen dit individueel op? a. Ga ook na hoe de klasoverstijgende projecten gepland worden en wie de motor is achter deze projecten. ( kleine projecten tussen enkele klassen of/en grote schoolprojecten ) b. Verzamel informatie via gesprekken en/of documenten (verslag en reflectie: 2 blz.) 11. *(G)In de gids voor ouders met kinderen in het basisonderwijs wordt vaak over het schoolreglement geschreven. Vergelijk dit met het schoolreglement van jouw school (1 blz. verslag en reflectie) 12. Bestudeer en werk een halve dag mee aan administratieve taken bij de directie en/of administratieve hulp. Noteer je bevindingen. Zoek tevens antwoorden op o.a. de volgende vragen: a. Lestijdenpakket: Hoe worden de lestijden besteed? b. Personeelsbestand van de school: aantal leraren? Aantal tijdelijken en benoemden? c. Wat moet er gebeuren bij ziekteverlof en andere verloven? (2 blz.) 13. *(G) Lees de tekst ‘ Een dag in het leven van een basisschooldirecteur’ Toets dit beeld aan jouw directie (1 blz.) 14. * Neem één week alle administratieve taken (zoals maaltijden, betalingen, register…) van je stagementor over. (handtekening) 15. * Verkenning van de leeromgeving in de lagere school. (zie ook opdracht 8) a. Verken gedurende een halve dag het klasleven in andere klassen van de basisschool. Zorg ervoor dat je in minstens 2 klassen van de lagere school bent geweest. b. Het cruciale aandachtspunt bij deze verkenning is: hoe probeert de leraar een leeromgeving te creëren waarin kinderen zich goed voelen (welbevinden) en verder ontwikkelen (betrokken zijn en daardoor hun competenties verder ontplooien)? Concrete observatiepunten “kunnen” zijn: hoe richt de leraar zijn klas in? Is er aandacht voor soepele organisatievormen (hoekenwerk, contractwerk, remediërende opdrachten voor sommigen,…)? Hoe werkt de leraar aan sfeer en relatie? Is er aandacht voor individualisatie? Krijgen de leerlingen de kans om zelf actief te zijn? Mogen ze zelf initiatief nemen? Hoe probeert de leraar dichter bij de beleving van de leerlingen te komen? Op welke manier worden de leerlingen gestimuleerd om betrokken te zijn? … Je hoeft niet al deze vragen te beantwoorden, maar ze kunnen je inspireren om op bepaalde zaken te letten. Kies voor jezelf een aantal concrete aandachtspunten uit. (2 blz.) c. Noteer een verslag over je ervaringen: wat heb je bijgeleerd? Wat vond je sterk en wat zou er volgens jou nog moeten veranderen? (maximum één bladzijde) De leraar als innovator – onderzoeker
5.1 5.3. Vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen. Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs 16. Hoe wordt ICT geïntegreerd in jouw basisschool? 17. *Breng vernieuwende inzichten in de klaspraktijk (actuele visies en trends inzake onderwijs en didactische praktijk) Probeer iets uit wat NIEUW is voor jouw basisschool. Of geef bestaande initiatieven een extra impuls. Je kunt eveneens een vernieuwingsidee uittesten in het kader van je actieonderzoek of vanuit eigen sterke kanten vb. dans, beeld, poëzie, drama, milieu, muziek… Reflecteer hierover. (verslag en reflectie 2 blz.) 18. *Formuleer werkpunten die nauw aansluiten bij je individuele leervragen en leerbehoeften. (taak‐ en persoonsgericht reflecteren) (zie formulieren zelfreflectie) 19. *Opbouwend participeren aan drie begeleidingsgesprekken. a. Noteer de data van de begeleidingsgesprekken en noteer per gesprek jouw gespreksthema's als student en de thema's van de stagementor. b. Noteer de gemaakte afspraken op een formulier ‘stagebegeleidingsgesprek’ en laat dit document telkens ondertekenen door je stagementor. (formulier vind je op Toledo) c. Na elk begeleidingsgesprek reflecteer je kort (halve bladzijde) over het verloop van het gesprek. Hoe voelde jij je hierbij? Heb je kunnen verwoorden wat je wou? Heb je iets gehad aan dit gesprek? Wat kan je wijzigen, hoe kan je het de volgende keer anders en beter aanpakken? De leraar als partner van ouders en verzorgers
6.1 6.2 6.3 Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over een kind Aan ouders informatie en advies verschaffen over hun kind in de school
In overleg met het team de ouders / verzorgers informeren over en betrekken bij het klas‐ en schoolgebeuren Met ouders/verzorgers in dialoog treden over opvoeding en onderwijs 20. Bij het nemen van eigen initiatief maak je een brief op om de ouders te informeren (kopie van brieven) (vb. klasoverstijgende activiteit, uitnodiging afsluiten van een project… ) 21. *Praat geregeld met ouders aan de deur of schoolpoort. Luister naar hun noden en vragen. Noteer de thema’s van die gesprekken en reflecteer hierover (1 blz.) 22. *Beschrijf een voorval met ouders . Dit kan een gesprek of een concrete (probleem)situatie zijn die je hebt meegemaakt met een bepaalde ouder. Je kan je ook baseren op een gesprek tussen verschillende ouders of een observatie van interacties tussen ouders en kinderen. Analyseer dit vanuit inzichten uit de opleiding. Wat leer je hier uit? (1 blz) Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs 23. Bestaan er op jouw school afspraken rond hoe en wanneer over bepaalde moeilijke onderwerpen of problemen gepraat wordt met ouders? Wat ziet men in jouw school als de meest voorkomende en/of moeilijkste knelpunten met ouders? Vraag dit aan je stagementor of directie (1 blz.) 24. Som alle initiatieven over ouderparticipatie op. Indien mogelijk volg je een vergadering van de ouderraad of volg je een ander initiatief waarbij ouders betrokken zijn. Een korte beschrijving van de activiteit of kopie van het verslag van de vergadering volstaat. De leraar als lid van een schoolteam
7.1 7.2 7.3 7.4 Participeren aan samenwerkingsstructuren Binnen een team over een taakverdeling overleggen en die naleven De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in teamverband bespreekbaar maken Zich documenteren over de eigen rechtszekerheid en die van het kind 25. Volg een personeelsvergadering, werkoverleg tussen enkele leraren, een pedagogische studiedag of een ander overlegmoment binnen de school. Is er een vorm van overlegcultuur of niet? Kopieer het verslag en reflecteer hierover (1 blz.) 26. *Beschrijf een situatie, probleem of concreet voorval op micro‐ of mesoniveau uit je stage waarbij de oplossing niet zo voor de hand lag. Je stelt bijvoorbeeld vast dat ouders geregeld zieke kinderen met koorts naar de klas sturen. Formuleer je eigen visie/oplossing voor dit probleem en motiveer je stellingname vanuit denkkaders uit de opleiding. Indien je het probleem met je mentor of met andere leden van het team besproken hebt, noteer je de denkpistes en de voorgestelde oplossingen. Zijn deze oplossingen ethisch en maatschappelijk correct? Verklaar. ( 1‐2 blz) 27. *(G) Organiseer een klasoverstijgende activiteit met minimaal één klas van de kleuterschool of van de lagere afdeling. Overleg hierover met de directie en de collega’s. (vb. sport, crea, uitstap, schoolfeest, project… Voor deze activiteit beleg je een korte vergadering en bepaal je in overleg de concrete uitwerking en de taakverdeling. Reflecteer hierover. Werk indien mogelijk samen met de studenten van 3 BAKO en 3 BALO. Verslag en reflectie (2 blz.) Zie ook de tekst op Toledo: organiseren van klasoverstijgende activiteiten in de basisschool. De leraar als partner van externen
8.1 In overleg contacten leggen, communiceren en samenwerken met Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs externe instanties, die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden. 28. *(G) Opdracht CLB a. Lees de brochure van het CLB grondig door en lees het beleidsplan tussen het CLB en jouw school. (Beleidsplan opvragen bij je directie) b. Contacteer op jouw school de CLB medewerker en volg haar/hem bij een MDO, een observatie, een testafname, een gesprek met een leraar of een gesprek met ouders. Kies minstens één moment waarbij je een interventie van een dossier van een kleuter of een lager schoolkind kan volgen. (bij voorkeur een kleuter) c. Noteer je ervaringen en bespreek met de CLB‐ medewerker die ervaring of/en praat over recente vernieuwingen of problemen van het CLB.(vb. over het vraaggestuurd werken van het CLB) Opmerking: voor deelopdracht a en b moet je afspraken maken en uitvoeren in de loop van je stage. Indien deelopdracht c niet haalbaar is voor de CLB medewerker, dan hoef je die opdracht niet uit te voeren. Je kan eventueel de samenwerking met het CLB bespreken met de zorgcoördinator of andere collega’s. (2 blz.) 29. *(G) Neem naar keuze contact op met andere instanties waarmee de stageschool (kan) samenwerken, vb. revalidatiecentrum, schoolopbouwwerk, logopedist, Gon‐begeleiding, bijzondere jeugdzorg, vertrouwenscentrum, DGGZ, thuisbegeleidingsdienst, provinciale educatieve diensten, bibliotheek, museum… (je mag hiervoor de school verlaten ). Indien jouw school nauw samenwerkt met een school van het buitengewoon onderwijs (opdracht 7) kan je opteren om hiermee contact op te nemen. Beschrijf beknopt de instanties en de mogelijkheden tot samenwerking. Hoe sta je zelf tegenover deze samenwerking? (1 blz.) Kopieer enkele belangrijke documenten en voeg dit als bijlage bij deze opdracht toe . De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
9.1 9.2 Deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema’s Reflecteren over het beroep van leraar en de plaats ervan in de samenleving 30. *Ga geregeld in de leraarskamer en praat met de collega’s van de kleuterschool en lagere school. Op die manier leer je ook andere leden van het schoolteam beter kennen en kan je eventueel afspraken maken voor bepaalde onderzoeksopdrachten. Je kan over bepaalde zaken gewoon meepraten, van gedachten wisselen over bepaalde actuele onderwijsthema’s, je kan luisteren naar verhalen en de sfeer van de gesprekken in de leraarskamer aanvoelen. Denk er aan: je gaat discreet om met de gegevens uit de leraarskamer! Omschrijf in één bladzijde jouw ervaringen en/of bedenkingen na deze kennismaking met de leraarskamer van jouw school. 31. *Stel een sollicitatiebrief op en leg die voor aan je directie. Vraag feedback. Kopie van brief en feedback van je directie. Naar keuze (niet verplicht!) een sollicitatiegesprek simuleren. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Accenten en opdrachten actieve stage (lesstage) Accenten We beklemtonen het belang van een 45‐tal minuten vrij spelen na de middag. De taak van de kleuteronderwijzer(es) hierbij is vooral observeren, in goede banen leiden en ontwikkelingsstimulerend tussenkomen (op affectief ‐ dynamisch, cognitief en motorisch vlak). Zij/hij moet beschikbaar zijn voor de hele klas. We vinden het dan ook niet nodig, en zelfs niet wenselijk, dat de studenten hier ook nog een activiteit begeleiden. Eventueel kunnen ze wel kort een activiteit (bv. gezelschapsspel) op gang brengen of een activiteit (vb. beeldopvoeding) van ’s ochtends afwerken. We hechten veel belang aan de dagelijks terugkerende activiteiten van melk drinken en toiletbezoek. We menen dat die in een rustige en gezellige sfeer moeten kunnen verlopen. Zoals in het ontwikkelingsplan voor de katholieke kleuterschool hechten we veel belang aan ontmoetingsmomenten. De kleuterschool heeft immers ook de taak de kleuters een gevoel van verbondenheid bij te brengen. De studenten kunnen ervaringssituaties/activiteiten organiseren waarin de kleuters doelbewust kansen krijgen om samenhorigheid te ervaren. We denken hierbij o.a. aan een warm onthaal, het vieren van een jarige, feest vieren, kringgesprek, gezellig zingen. (Ontwikkelingsplan p.100 – 104) We trainen onze studenten in het werken met minstens vier keuzegroepen, waarvoor kleuters vrij kiezen op grond van belangstelling (behoefte, motivatie). Een student in zijn laatste opleidingsfase moet in staat zijn het aantal keuzes op te drijven. We gaan ervan uit dat in iedere activiteit alle facetten van de persoonlijkheid tot ontplooiing kunnen komen. Tenzij de ochtendpauze uitzonderlijk vroeg valt, verwachten we dat ervoor al eens in groepen wordt gewerkt. Wanneer een aanbod herhaald wordt (b.v. de waarneming) moet één andere activiteit van het totale aanbod vervangen worden. Het is niet nodig dat alle kleuters alle activiteiten hebben doorgemaakt, maar een activiteit kan wel herhaald worden zolang er vraag naar bestaat. Vlot werken met keuzegroepen vraagt ook dat er gebruik gemaakt wordt van speel‐ en werkhoeken (b.v. huisje, bouwhoek, leeshoek, schilder‐ en knutselhoek..). De studenten voorzien nieuwe spelprikkels in de hoeken (speelwerkplekken). We proberen de zorgverbreding niet alleen als een modeterm in onze opleiding in te schakelen, maar er ook daadwerkelijk rond te werken. Zo vinden we het heel belangrijk dat kinderen, die het nodig hebben op een gepaste manier door onze studenten begeleid worden. De studenten observeren aandachtig risicokleuters en bespreken mogelijke interventies met de stagementor. Na elke interventie volgt een evaluatie. Daarna kunnen volgende stappen in de begeleiding van de kleuter overwogen worden. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs SPROOKJES VERTELLEN Omdat bij het vertellen van een sprookje een andere doelstelling wordt beoogd dan bij het vertellen van een verhaal ‐ kleuters kunnen de symbolen uit het sprookje op zich af laten komen en in hun onderbewuste laten bezinken ‐ wordt er zo veel mogelijk naar gestreefd het sprookje anders te vertellen dan een verhaal (zie infomap: Hoe sprookjes vertellen in de kleuterklas?). Die beelden moeten de tijd krijgen om in het kind te bezinken, vandaar de noodzaak om het sprookje vaak te herhalen. Het kind haalt trouwens stapsgewijs meer en meer uit een sprookje, al naargelang van zijn behoefte. Er wordt aan de student gesuggereerd 2 sprookjes te vertellen, zodat de kleuters zelf een keuze kunnen maken. De jarenlange ervaring met het vertellen van volkssprookjes heeft ons geleerd dat dit een onmisbaar deel uitmaakt van de verplicht herhaalde activiteiten. Het sprookje heeft een grote invloed op kinderen met bijzondere zorgvragen. Zij komen bij het vertellen van sprookjes vaak toch tot rust, terwijl dat niet altijd het geval is bij andere klassikale (vertel)momenten. Goed gekozen sprookjes spreken de kinderen aan op gebieden waar men met een gewoon verhaal niet bij kan. Om het zorgverbredende effect van het sprookje wordt er vanuit de lerarenopleiding veel belang gehecht aan de waarde van het juist leren vertellen. Om die reden neemt de activiteit “vertellen van een sprookje” een belangrijke plaats in in het programma van de stages. Het volkssprookje pikt bovendien in op een vertel‐ en woordcultuur, door zijn mooie beelden, magische woorden en archaïsche stijl. Hierin moeten de kleuters geleidelijk aan worden ingeleid. Daarom wordt aan de student gevraagd de stijl en de woordenschat aanvankelijk aan te passen aan het niveau van de kleuters, zonder daarom iets aan het sprookje te wijzigen. Via de herhaling komt men nochtans geleidelijk aan tot de originele tekst. Een grondige voorbereiding van het sprookje is dus een absolute noodzaak, wil men slagen in het vertellen. Sprookjes worden pas vanaf de tweede kleuterklas verteld. KLASPOP EN RODEDRAADVERHAAL Het dagelijks vertellen van een rodedraadverhaal en de dagelijks terugkerende integratie van de klaspop in het hele klasgebeuren, zorgen ervoor dat de kleuters zeer nauw betrokken raken met de essentie van het belangstellingscentrum omdat die door middel van de klaspop en het rodedraadverhaal vanuit een andere, originelere, meer persoonlijke manier benaderd kan worden. De studenten worden er bovendien toe opgeleid om via deze twee disciplines ook in te pikken op individuele noden van het kind om zodoende zorgverbredend te werken. De klaspop en het rodedraadverhaal kunnen maar goed worden aangewend als de student zijn inspiratie haalt uit de aandachtige observatie van de kleuters en inspeelt op de noden van hun persoonlijkheid en hun houding tegenover het belangstellingscentrum. Om een goed effect te hebben wordt de klaspop beschouwd als een kleuter in de klas die deelneemt aan activiteiten (en daardoor een uitstekend middel is om terug te blikken) en niet alleen maar “een praatpop” is. Het rodedraadverhaal bevordert net zoals de klaspop de “samenhang”. Daarom wordt het de studenten geleerd de verschillende afleveringen te integreren in andere activiteiten. Dus, naast de op zichzelf bestaande aflevering van het rodedraadverhaal worden ook de brugverhalen in de godsdienstmomenten, de muzikale activiteiten, en soms ook de bewegingsactiviteiten ingekleed met de Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs vertelstof van het rodedraadverhaal. Telkens wordt er gepoogd de kleuter naar de essentie van het belangstellingscentrum toe te brengen en telkens opnieuw wordt de kleuter aangesproken in verschillende gebieden van zijn persoonlijkheid. Vandaar het belang van het dagelijks terugkerende karakter van het rodedraadverhaal en van de klaspop. GEÏNTEGREERDE STAGEOPDRACHTEN 


Organiseer een klasuitstap uitgaande van de specifieke schoolomgeving (zie moduleboek ‘Zorg op school‐ en klasniveau’) Bied een activiteit of een spelprikkel aan rond intercultureel of mondiaal leren. Zie moduleboek ‘ICO‐MOVO’. Zorgverbreding ‐ Zie ook het moduleboek ‘zorg op kindniveau’ voor formulieren bij deze opdracht. ‐ Studenten die geen leerportfolio maken (OS, Erasmus) nemen deze opdracht op in de bundeling verwerkingsopdrachten op schoolniveau van deze ingroeistage. a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
Observeer gedurende één à twee weken de kleuters. Maak op basis van je observatiegegevens (in je hoofd, in je agenda, of op losse papiertjes of …) en in overleg met je stagementor een klasscreening van je klas waarbij je de kleuters een score toekent voor welbevinden, betrokkenheid en competentie. Vul daarvoor de voorziene formulieren in (zie module) : één klaslijst waarbij je voor elke kleuter een score omkringt voor welbevinden, betrokkenheid en competentie. Je vult dit aan met observaties van bewegings‐, taal‐ en muzikale aspecten. Maak achteraf een reflectie en een analyse van de klasscreening op de daartoe voorziene invulbladen. Verrijk de leeromgeving van de kleuters volgens de principes van de 8 actiepunten uit het KVS van F.Laevers. Zorg daarbij voor integratie van al je kennis, vaardigheden en attitudes die je in de verschillende vakdomeinen hebt verworven. Kies één kleuter die je nader wil analyseren : dit kan een kleuter zijn met sociaal‐emotionele problemen of met specifieke ontwikkelingsproblemen (zwakke zelfsturing, lage betrokkenheid op bepaalde activiteiten, psychomotorische problemen, taalproblemen, …) Deze keuze kan je doen in overleg met de kleuterleidster. Kies vooral een kleuter waarover jij je zorgen maakt. Verzamel van deze kleuter observatiegegevens die je in je agenda noteert Deze gegevens kunnen dan weer aanleiding zijn tot het formuleren van specifieke aandachtspunten voor deze kleuter in je agenda. Maak een dossier op van deze kleuter (zie formulieren cursus). Bepaal werkpunten voor dit kind en vertaal ze in concrete initiatieven. Voer deze interventies uit en evalueer ze. Observeer nauwkeurig twee kleuters van wie de taalontwikkeling bedreigd is (gebruik makend van signaleringshulp taalgebruik/taalbegrip uit module zorg op school‐ en klasniveau + aanstiplijst dyslexie uit module zorg op kindniveau). Vul vanuit het domein beweging een kindformulier in (zie module zorg op kindniveau). SPECIFIEKE OPDRACHTEN 



Bouw een evenwichtige planning op waarin de verschillende domeinen zijn opgenomen. Dagelijks moet een goede variatie aan allerhande muzische en bewegingstussendoortjes het bindmiddel zijn tussen de verschillende activiteiten. Hierbij speel je in op onverwachte gebeurtenissen, de noden van de kleuters en de situatie van het moment. Loop je stage in een gemeenteschool? Informeer dan hoe je omgaat met levensbeschouwelijke activiteiten. Dramatiseren: voorbereidende activiteiten gespreid over enkele dagen, inoefenen van het eigenlijke dramatiseren binnen één week. Zoveel mogelijk vakoverschrijdend werken! Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Periodedoelen & begeleiding en beoordeling door de stagementor Periodedoelen BEROEPSHOUDING 
De student is ondernemend op klas‐ en schoolniveau BEGELEIDER VAN LEERPROCESSEN 


De student stelt een evenwichtige planning voor een langere stageperiode op De student ontwerpt activiteiten die aansluiten bij de leerlijn en de verschillende niveaus van de kinderen De student begeleidt het leerproces passend (sturen, autonomie geven, helpen, …) OPVOEDER 




De student gaat op geïnteresseerde en respectvolle wijze om met diversiteit, o.a. met verschillen in thuissituatie De student merkt signalen op bij kleuters van sociaal‐emotionele problemen en ontwikkelingsproblemen De student reageert passend op kleuters met sociaal‐emotionele problemen en ontwikkelingsproblemen De student bespreekt normen en waarden met de kinderen De student speelt in op de actualiteit en leeft hierbij een kritische houding voor INHOUDELIJK EXPERT 
De student verwerkt waar mogelijk verschillende leergebieden in een activiteit ORGANISATOR 

De student gaat flexibel om met de planning De student neemt de administratieve taken van de mentor correct over INNOVATOR 
De student gaat zelf op zoek naar nieuwe initiatieven en test ze uit REFLECTERENDE HOUDING 
De student gebruikt de agenda als werkinstrument om zorgbreed te werken Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Begeleiding en beoordeling door de stagementor VOOR DE STAGE De stagementor en de student bespreken het werkplan en de weekplanning. Vermits het de bedoeling is zoveel mogelijk in te spelen op de noden van de kinderen kan er aan de weekplanning en aan de voorbereidingen gewijzigd worden. De student moet wel deze wijziging kunnen verantwoorden. (rubriek verslag en bezinning van de agenda) Het is belangrijk dat de student op de hoogte wordt gesteld van de beginsituatie van de kinderen en van de klasgewoonten. Zo kan hij er bij de activiteitvoorbereiding op inspelen. TIJDENS DE STAGE Studenten leren het meest wanneer ze zoveel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid voor de klas mogen overnemen. Enkel wanneer de student duidelijk niet opgewassen is tegen het klasgebeuren of wanneer zware pedagogische fouten gemaakt worden, vragen we de stagementor tussen te komen. Wij stellen het op prijs dat de stagementor noteert in het begeleidingsschrift van de student. Het begeleidingsschrift is een communicatiemiddel tussen de student en de stagementor. De stagementor noteert observaties, suggesties en feedback in verband met de werkpunten van de student. We verwachten niet dat de stagementor per activiteit commentaar noteert. Een aantal tips, suggesties per dag volstaan. Toch lijkt het ons van groot belang dat deze schriftelijke neerslag gepaard gaat met een gesprek. Indien mogelijk vindt er een kort gesprekje op het einde van elke dag plaats. We verwachten minimaal drie begeleidingsgesprekken tijdens de ingroeistage (zie verwerkingsopdracht op schoolniveau nr. 19) Omdat de student zelf verantwoordelijk moet zijn voor zijn eigen leerproces is het beste uitgangspunt voor dit gesprek de eigen ervaring van de student. Enkele voorbeelden: (natuurlijk kan niet altijd alles aan bod komen) 








Wat is je algemene indruk van de week? Voelde jij je er goed bij? Wat liep goed? Waarom? Wat liep moeizaam? Waarom? Ben je tevreden over je voorbereidingen? Welke activiteiten vonden de kinderen prettig? Boeiend? Wat wel, wat niet? Wat zou je wijzigen? Wat behouden? Welke werkpunten had je voor jezelf bepaald? Hoe zijn je ervaringen daaromtrent? Hoe verliepen de activiteiten buiten het lesgeven? Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs Als afronding  Wat heb je geleerd?  Welke zijn de werkpunten voor de volgende week? De student noteert die werkpunten in zijn agenda. Dan kan de stagementor feedback geven over dingen die de student over het hoofd gezien heeft. Het is belangrijk hier vooral observaties weer te geven en niet direct te beoordelen. De stagementor kan ook tips en aandachtspunten (werkpunten) geven vanuit zijn ervaring. Het meest interessant is die tips te plaatsen binnen een groter geheel, zodat de student ze kan toepassen in andere activiteiten. We formuleren hier enkele accenten voor een begeleidingsgesprek waarin de stagementor feedback geeft over het gedrag van de student. De manier van feedback geven kan bepalend zijn voor de manier waarop de studenten en stagementoren op elkaar reageren. De mate waarin de student openstaat voor feedback en bereid is er iets mee te doen is uiteraard ook belangrijk. We formuleren hier enkele accenten:  Bij het geven van feedback is het belangrijk dat de feedback beschrijvend is, m.a.w. de feedback wordt gegeven op een situatie, een gebeurtenis en niet op de persoon van de student.  Het is belangrijk aan te geven welk effect het gedrag van de student op de stagementor heeft.  De feedback wordt tijdig gegeven.  De feedback wordt gedoseerd. Er kan zich een situatie voordoen dat de stagementor heel wat op iemand aan te merken heeft. Het heeft dan weinig zin om hem of haar te bedelven onder een stroom van kritiek. Kies in zulke situatie één of twee punten. De student kan in het gesprek vragen naar verdere concretisering en kan eerlijk laten blijken hoe hij de feedback ervaart. De positieve werking van feedback is niet alleen afhankelijk van het toepassen van een aantal regels. De intentie de ander niet te kwetsen en de bereidheid ook eigen gedrag ter discussie te stellen en eventueel te veranderen, spelen een doorslaggevende rol. Feedback geven en ontvangen verloopt in een sfeer van wederzijds respect. Tot slot willen we erop wijzen dat we er ons van bewust zijn dat begeleidingsgesprekken voeren een belangrijke en zware opdracht voor de stagementor is. Na de eerste week actieve stage wordt een tussentijdse evaluatie gehouden, waarin de stagementor en de student samen de balans opmaken van de vorderingen t.a.v. de vooropgestelde doelen. Wanneer het niveau van de student het toelaat, kan de stagementor dan meer ‘klasvrij’ gemaakt worden om schooleigen taken te vervullen (werken aan het schoolwerkplan/ schoolfeest/ vervanging/ navorming…) Toch vragen we dat de stagementor elke dag een kort gesprek aangaat met de student om ervaringen uit te wisselen en het leren van de student te bespreken. Op het moment dat de student meer alleen voor de klas staat, vervalt de directe begeleiding van de stagementor (o.a. invullen van het stageschrift ). Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs De reflecties in de agenda vormen dan het belangrijkste uitgangspunt voor de wekelijkse begeleidingsgesprekken. De stagementor kan ook nieuwe elementen ter sprake brengen die hij in het team opgevangen heeft. De student zal de stagementor heel wat vragen in functie van de verwerkingsopdrachten op schoolniveau. De gesprekken zullen dus niet louter feedbackgesprekken zijn. Indien de stagementor ernstige problemen ervaart, vragen we om zo spoedig mogelijk de stagebegeleider te contacteren zodat de problemen tijdig kunnen besproken worden. Op het einde van de stage volgt een eindbeoordelingsgesprek aan de hand van de evaluatieformulieren, die door de stagementor en directie worden ingevuld. NA DE STAGE Aan het einde van de stageperiode vragen we aan de stagementor een evaluatie van de stage. Hij kan hiertoe gebruik maken van de evaluatiedocumenten die ook op deze praktijkgids te vinden zijn. Voor deze stage bestaat dit uit een traditioneel formulier en een ‘evaluatieformulier vaardigheden’. Een aanvullend woordje van de directie lijkt ons zeer zinvol. Per stage en per student wordt het invulformulier ook losbladig aan de stagementor bezorgd. Deze stageverslagen moeten met de student doorgenomen worden. De student tekent het formulier dan af 'voor gezien’. Ze worden daarna met de student meegegeven, die ze op zijn beurt aan zijn stagebegeleider bezorgt. Katholieke Hogeschool VIVES campus Brugge ‐ Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs 
Download