Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen _________ Bestedingsanalyse 1991 - 2000 _________ I AUTONOMIE VAN HET F.W.O.-VLAANDEREN Sinds de Vlaamse Raad van Bestuur binnen het federaal gestructureerde N.F.W.O. (Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) autonomie verwierf, die werd bevestigd door de nieuwe statuten (KB 8/3/92, BS 28/3/92, BBS 2/7/92), is heel wat veranderd in de werking van deze instelling. De Vlaamse Raad van Bestuur geeft hieraan de nodige zichtbaarheid door vanaf 1 oktober 1996 naar buiten te treden als Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen, afgekort F.W.O.Vlaanderen. De statuten werden tevens aangepast aan de nieuwe structuur en samenstelling van de Wetenschappelijke Commissies (KB 20/6/1997, BBS 13/11/1997 en 11/12/1997). II EVOLUTIE VAN DE BESLUITVORMING De voornaamste realisaties die moeten leiden tot een zorgvuldige besteding van de middelen zijn: A. Vernieuwde Wetenschappelijke Commissies: De op 1 januari 1997 aangetreden nieuwe Wetenschappelijke Commissies, die instaan voor de selectie, de intermediaire en ex post evaluatie van mandaten en kredieten, zijn het meest in het oog springende resultaat van de grondige evolutie die in het F.W.O.Vlaanderen plaatsgrijpt. Deze Wetenschappelijke Commissies zijn de emanatie van de gehele wetenschappelijke gemeenschap en omvatten elk, naast 6 leden uit de Vlaamse wetenschappelijke gemeenschap, ook 6 leden uit de Franstalige wetenschappelijke gemeenschap en 2 buitenlandse experts, die allen als volwaardig lid fungeren. Het algemene uitgangspunt hierbij is dat de rechtstreeks betrokken Vlaamse wetenschappelijke gemeenschap steeds in de minderheid is in de optiek om een zo groot mogelijke objectiviteit na te streven en het Vlaamse onderzoek te situeren en te laten evolueren binnen de internationale tendensen om het in een groter geheel aan waarde te laten winnen. De gezamenlijke expertise van de leden put zoveel mogelijk het bevoegdheidsdomein van de betrokken Commissie uit. De expertise van de Commissies en de gehanteerde procedures o.a. de uitgebreide raadpleging van externe referenten staan borg voor kwaliteitsoptimalisatie van het fundamenteel onderzoek in Vlaanderen. 3 1) Advies ex ante : aanvragen komende van de wetenschappelijke gemeenschap worden door de Wetenschappelijke Commissies, samen met adviezen van externe referenten, volgens criteria eigen aan de betrokken wetenschapssector en de betrokken interventiecategorie, geëvalueerd. De wetenschappelijke gemeenschap tekent, op basis van wetenschappelijke criteria, langs de Wetenschappelijke Commissies om, door de selectie die ze doorvoeren en het stellen van prioriteiten, een domeinspecifiek wetenschapsbeleid uit. De voornaamste wijzigingen waren het invoeren, sinds de selectie m.b.t. 93-94 van wel omschreven specifieke en objectieve criteria, via de vraag om advies die aan de externe referenten worden voorgelegd en waarin wordt gevraagd zowel descriptief als numeriek te quoteren. De criteria worden aan de hand van opmerkingen van referenten en Commissieleden regelmatig bijgestuurd. De gehanteerde selectie- en evaluatiecriteria zijn vastgelegd in een vademecum dat ook beschikbaar is via internet. Het aantal referenten en het interuniversitair en/of internationaal karakter van deze adviesvorm is recht evenredig met het belang van de toelagecategorie. Leden van advies- en bestuursorganen van het F.W.O.Vlaanderen worden sinds de selectie 94-95, bij deze procedure uitgesloten. Met ingang van de selectie 95-96 worden ook de co-auteurs van publicaties van de postulanten uitgesloten. Deze werkwijze wordt algemeen toegepast voor alle aanvragen bij het F.W.O.-Vlaanderen die een zekere budgettaire impact hebben. Het feit dat de wetenschappelijke gemeenschap zelf de aanvragen opstelt (een bottom up regeling) is de beste garantie dat snel ingespeeld wordt op wetenschappelijke tendensen en nieuwe ontwikkelingen. In de aanvraagformulieren werd een vraag opgenomen naar de situering van het onderzoek in het geheel van het onderzoek van de betrokken onderzoekseenheid en de situering in nationale en internationale context. Samen met het advies van externe en buitenlandse referenten en de inbreng van de leden van de Wetenschappelijke Commissies van buiten de Vlaamse Gemeenschap wordt coherentie in het wetenschappelijk onderzoek en internationale samenwerking nagestreefd en wordt versnippering tegengegaan. 4 2) Evaluatie ex post : vertrekkend van verslagen van mandaat- en kredietgenieters evalueren de wetenschappelijke commissies, zowel tijdens de uitvoering van mandaten en projecten, als op het einde ervan de wetenschappelijke aanwending van mandaten en kredieten die zij aanbevolen hebben. Sinds de zittijd 93-94 wordt aan alle verslagen een quotering toegekend en kunnen de Wetenschappelijke Commissies ook bijsturen. De resultaten van deze evaluatie zijn een doorslaggevend element bij het eventuele voortzetten van de steun van het F.W.O.-Vlaanderen en bij de selectie van nieuwe mandaat- en kredietaanvragen. Tevens ontstaat hierdoor een terugkoppeling die een invloed heeft op de beoordelingswijze en -procedure van de Wetenschappelijke Commissies en de aard van de selectie- en beoordelingscriteria. Dit terugkoppelingsmechanisme zorgt voor verhoogde kwaliteit van het gesteunde onderzoek en kwalitatief betere mandaat- en kredietaanvragen. Ook de Gebiedsraden spelen een rol in een terugkoppeling als brug tussen de Wetenschappelijke Commissies en de bestuursorganen en als reflectiegroepen i.v.m. de problematiek en de werkwijze van de Commissies en de specifieke problemen in hun wetenschapsgebied in relatie met de werking van het Fonds. Er werden specifieke criteria ingevoerd, eigen aan de betrokken wetenschapssector en de bedoelde interventiecategorie. Ook deze evaluatiecriteria zijn in het Vademecum opgenomen en zijn op internet beschikbaar. Voor de mandaathouders met een contract met onbepaalde duur, voor wie de implicatie van een negatieve beoordeling wel het zwaarst uitvalt, werd sinds 1994 een overlegprocedure ingevoerd met inbreng van onafhankelijke externe experts voor beide partijen. De Raad van Bestuur waakt over de kwaliteit van de evaluatie door de Wetenschappelijke Commissies. 3) Er werd ook een Interdisciplinaire Commissie Internationale Wetenschappelijke Contacten ingesteld die als taak heeft alle aanvragen voor kredieten voor Wetenschappelijke Onderzoeksgemeenschappen, kredieten voor studie- en stageverblijven in het buitenland, voor het actief deelnemen aan internationale congressen en voor het organiseren van internationale congressen in België te evalueren. Aldus zijn nu alle beslissingen van de Raad van Bestuur gebaseerd op wetenschappelijk advies. 5 4) Tenslotte zijn er talrijke ad hoc jury’s die advies geven omtrent aanvragen voor wetenschappelijke prijzen en het Evaluatie- en begeleidingscomité van het Max-Wildiersfonds. B. Gebiedsraden, bestaande uit de Voorzitters van de betrokken Wetenschappelijke Commissies, waken er sinds 1/1/1997 over dat alle dossiers optimaal in al hun specificiteit worden behandeld door één of meerdere Commissies. Eertijds werden de aanvragen die niet bij één discipline konden worden ondergebracht aan meerdere Commissies voorgelegd, die vrij waren hierover al dan niet een oordeel uit te brengen. Omdat inter- en transdisciplinaire aanvragen dreigden tussen twee stoelen te vallen werden bij het invoeren van het nieuwe Commissiesysteem de verschillende Commissies verplicht een advies uit te brengen over alle voorgelegde dossiers. Met ingang van de selectie 1999 werd het systeem verfijnd en bepalen de Gebiedsraden, op voordracht van de aanvragers, de Wetenschappelijke Commissies die een advies uitbrengen over een deelaspect van een aanvraag én deze die budgettaire voorstellen dienen te doen. C. De bestuursorganen : De Raad van Bestuur van het F.W.O.-Vlaanderen en zijn Bureau hebben ook hun eigen taak geherwaardeerd. Zij nemen op basis van de wetenschappelijke adviezen vanuit de Wetenschappelijke Commissies beslissingen en laten zich hierbij leiden door algemene en specifieke wetenschappelijke noden om een coördinerend beleid te voeren naar de instellingen toe. Dit coördinerend beleid zal bevorderd worden doordat de bevoegdheid niet langer verdeeld is over een te groot aantal organen, doch samengebald bij de Raad van Bestuur. Deze evolutie werd mogelijk door een aantal maatregelen van de Vlaamse Regering. Het F.W.O.-Vlaanderen situeert zich hierdoor duidelijk en ondubbelzinnig op het interuniversitair echelon en zou ruimte moeten kunnen bieden aan initiatieven die de intra-universitaire mogelijkheden te boven gaan, om aldus het wetenschappelijk onderzoek op hoger plan te tillen, het in te schakelen in een groter geheel en tot coherente samenwerking te komen. Kwaliteit, originaliteit en vernieuwend karakter van het onderzoek zijn alom tegenwoordige criteria. Op niveau van de Raad van Bestuur worden 6 ook opties genomen inzake de interventiecategorieën en beleidsopties naar de toekomst toe. Voor het uitstippelen van zijn beleid kan de Raad van Bestuur o.a. gebruik maken van zeer expliciete begrotingsdocumenten, die alle financiële middelen van het Fonds, van gelijk welke herkomst, groeperen. Tevens is er een groeiende integratie in de Vlaamse adviesorganen inzake wetenschappelijk onderzoek, zoals de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid en zijn Commissies, alsook een nauwere betrokkenheid bij de werkzaamheden van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Administratie Wetenschap en Innovatie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Na lange voorbereiding en indringende discussies werd op 28/11/1995 het Beleidsplan 1996 - 2000 goedgekeurd. Dit Beleidsplan steunt op ruim overleg met de wetenschappelijke gemeenschap en houdt rekening met de beleidsopties van de overheid en suggesties van de Vlaamse administratie en de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. De Raad van Bestuur van het F.W.O.-Vlaanderen heeft zich op deze wijze ingeschakeld in de internationale tendensen van het "science management" zoals deze worden gevolgd door de meest prestigieuze Amerikaanse en Europese "Research Councils" en zal verder de ingeslagen weg van continue zelfevaluatie en bijsturing blijven volgen om de meest geëigende procedures op te stellen om het niet-georiënteerd wetenschappelijk onderzoek in stand te houden, te stimuleren en te bevorderen en zo optimaal mogelijk de ter beschikking staande financiële middelen aan te wenden, waarbij zo waterdicht mogelijke waarborgen worden geboden zowel aan de wetenschappelijke gemeenschap als aan de financierende overheden. 7 III BESTEDING VAN DE MIDDELEN A. Evolutie van middelen en mogelijkheden De budgettaire inspanningen van de Vlaamse Gemeenschap ten gunste van het fundamenteel onderzoek hebben het F.W.O.-Vlaanderen toegelaten zijn actiemiddelen gestadig verder uit te bouwen zonder kwaliteitsverlies. De interactie tussen de Vlaamse Regering en het F.W.O.-Vlaanderen is gekristalliseerd in de op 1 juli 1997 ondertekende Beheersovereenkomst. Deze kadert in de uitvoering van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap en heeft de rol van het F.W.O.-Vlaanderen als het Vlaamse instrument ter bevordering van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek definitief vastgelegd. De Regering heeft hierbij haar afstandelijk beleid t.o.v. een onafhankelijk F.W.O.-Vlaanderen bevestigd, d.w.z. dat de Overheid zich niet inlaat met het vastleggen van onderzoeksonderwerpen of met de selectie, maar dit overlaat aan het Fonds dat hiervoor zo optimaal mogelijke procedures hanteert. Ze biedt de wetenschappelijke gemeenschap de garantie inzake de continuïteit van de toelageverlening en de Vlaamse Gemeenschap en haar Regering de garantie inzake kwaliteit, toezicht en controle. Dankzij de verhoogde steun aan het fundamenteel onderzoek door de Vlaamse Gemeenschap konden de krachtlijnen van het Beleidsplan 19962000 van het F.W.O.-Vlaanderen voor een groot deel constructief geïmplementeerd worden. De evolutie van de verdeling van de middelen over de verschillende actiemiddelen is opgenomen in tabel 1. De belangrijkste posten nl. mandaten en onderzoeksprojecten ontwikkelen zich volledig gelijklopend, ondanks de diverse herkomst van toelagen en bijbehorende verschillende beleidsopties. Het was een doordachte beleidsoptie van het Fonds geleidelijk te groeien om de hoogstaande kwaliteit te kunnen blijven garanderen en om stabiele slaagpercentages op langere termijn te bekomen. De VRWB geeft in zijn publicatie “Vlaanderen, koploper in wetenschap 8 en technologie evaluatie van 4 jaar inhaalbeweging en beleidsvisie voor de toekomst?”, (oktober 1999) een overzicht van de evolutie van de onderzoekssteun vanaf 1991 tot heden met nadruk op de periode 19951999. Ook deze cijfers illustreren dat het F.W.O.-Vlaanderen niet de snelste groeipool vormt. Hopelijk kan de ingezette groei afgerond worden door de huidige Regeringen. Ter illustratie weze vermeld dat het niet-gerichte onderzoek in Vlaanderen in de periode 1991-1999 steeg met 118,98% en in het F.W.O.-Vlaanderen met 113,42%. Het verschil is echter veel groter in de beleidsperiode 1995-1999 waarin het niet-gericht onderzoek groeit met 76,06%, het totale wetenschapsbeleid samen met O & O uitgaven met 62,84% en het F.W.O.-Vlaanderen slechts met 56,90%. Een overzicht van de evolutie van de toelagen van de Vlaamse Gemeenschap is opgenomen in tabel 2. Een zelfde overzicht van de toelagen van de nationale Overheid is opgenomen in tabel 3. 9 84 3% 43 2% 1.141 45% 115 5% 2.515 100% Wetenschappelijke Contacten Kredieten aan Navorsers Onderzoeksprojecten Diversen TOTAAL 2.826 100% 121 5% 1.304 46% 38 1% 81 3% 1.282 45% 1993 3.008 100% 133 4% 1.289 43% 95 3% 77 3% 1.414 47% 1994 3.257 100% 149 5% 1.408 43% 94 3% 77 2% 1.529 47% 1995 3.553 100% 157 5% 1.603 45% 116 3% 110 3% 1.567 44% 1996 3.828 100% 176 4% 1.679* 44% 111 3% 116 3% 1.746 46% 1997 4.348 100% 182 4% 2.046* 47% 39 1% 94 2% 1.987 46% 1998 4.536 100% 182 4% 2.020* 45% 67 1% 100 2% 2.167 48% 1999 4.637 100% 185 4% 2.050 44% 71 2% 89 2% 2.242 48% 2000 * Gelden voor het Max-Wildiersfonds worden besteed vanaf 2000 e.v.. 10 Evolutie van de toelagespreiding over de actiemiddelen van het F.W.O.-Vlaanderen in miljoenen BEF. (Alle verschillende toelagen inbegrepen) Tabel opgemaakt op basis van aangepaste begrotingen. Met vastleggingen voor latere uitgaven is geen rekening gehouden. De kostprijs van de permanente onderzoekers is continu opgenomen bij mandaten, terwijl die eertijds boekhoudkundig bij de onderzoeksprojecten hoorde. Vanaf 1/10/2000 zijn deze onderzoekers echter naar het Z.A.P. overgeheveld. 1.132 45% Mandaten Tabel 1 : 1992 Uitgaven 449,8 361,7 318,8 - - - 426,8 333,2 302,5 - - - - 1.723,2 100,0 Impulsprogramma Mandaten FKFO FGWO IIKW VNC ARCP AIDS 91-96 BHIR Totaal Index 3 4 5 6 7 8 9 10 11 120,8 2.081,4 - 29,0 1,5 8,0 340,3 384,5 476,0 - 100,0 - 742,1 1993 - (→2) - 126,9 2.185,9 - 22,2 1,5 8,0 136,0 2.343,9 - 20,4 1,5 8,2 - - (→2) - (→2) - - 106,8 1.406,5 800,5 1995 - 103,8 1.280,0 770,4 1994 156,5 2.696,1 - 25,0 2,0 8,3 - - - 629,9 108,7 1.094,4 827,8 1996 - - 186,4 3.212,0 - - (→1) - 8,3 - - - (→1) 110,0 (→1) 3.093,7 1997 195,7 3.371,0 - - - 8,3 - - - - (→1) - 3.362,7 1998 - 213,4 3.677,6 (→1) - - - 8,3 - - - - - - 3.669,3 1999 213,8 3.684,0 - - - 8,3 - - - - - - 3.675,7 2000 ** 11 * Aangeduid is (→n) naar welke post zekere begrotingsposten werden overgedragen ** Toelage na aftrek van 32,9 miljoen, die overgeheveld wordt naar het B.O.F. i.v.m. de overheveling van de permanente F..O.W.-mandaathouders naar het Z.A.P. Tabel 2 : Evolutie van de toelagen van de Vlaamse Gemeenschap* (bedragen in miljoenen BEF). 108,2 1.864,9 - 28,4 1,5 - - Onderzoeksprojecten 2 704,7 660,7 Basistoelage NFWO / FWO 1992 1991 1 Rubrieken 100,0 Index 102,3 662,9 55,0 275,0 140,0 3,6 - 77,0 83,9 28,4 1992 151,4 981,6 55,0 275,0 140,0 3,6 308,0 * 79,1 91,9 29,0 1993 123,5 800,4 55,0 275,0 137,5 5,5 3,6 118,3 * 80,4 102,9 22,2 1994 103,1 668,1 47,7 4,9 248,5 12,7 145,5 3,6 - 82,4 103,9 18,9 1995 109,1 706,8 7,5 121,4 13,1 13,7 192,9 27,6 21,4 38,7 5,3 4,3 70,6 84,0 106,3 - 1996 121,5 787,1 41,2 41,5 206,9 165,0 143,4 84,0 105,1 - 1997 12 Tabel 3 : Evolutie van de nationale toelagen - Vlaamse sector (Bedragen in miljoenen BEF) * Toelagen die de volledige duur van Postdoctorale Mandaten (1ste periode) dekken en gespreid over 3 jaar werden aangewend. ** Initiële begroting 2000 (1) Toelagen telkens 1 jaar later ingeschreven op F.W.O.-begroting om de besteding te laten samenvallen met de uitbetaling. (2) Recuperatie in het juiste jaar ingeschreven, doch door F.W.O.-Vlaanderen het jaar daarop aangewend. 647,7 66,0 275,0 140,0 Totaal Recup. werkgeversbijdragen S.Z. (2) Algemeen Fund.Menswet.. suppl. vorig jaar Apparatuur suppl. vorig jaar Doctorandi suppl. vorig jaar Nationale Loterij (1) - 77,0 Econ. Zaken IIKW Wetenschapsbeleid ESRF-mandaten Extra onderzoekers Mandaten F.W.I. 89,7 - 1991 Volksgezondheid FGWO AIDS (1) Rubrieken 141,0 913,0 84,9 39,7 2,8 197,6 13,9 166,6 7,2 219,1 0,8 84,4 96,0 - 1998 152,0 984,4 101,5 39,7 197,6 166,6 292,3 5,5 85,2 96,0 - 1999 157,2 1.018,5 125,0 40,0 200,0 166,6 296,0 8,5 86,4 96,0 - 2000 ** Met deze veelheid en diversiteit van toelagen bouwt het F.W.O.Vlaanderen één coherent beleid uit en één overzichtelijk aanbod van actiemiddelen t.o.v. de wetenschappelijke gemeenschap. Het ware onzinnig dit in een bestedingsanalyse uiteen te rafelen, daar de begrotingsaffectatie van de toekenningen aan bepaalde financieringsluiken dikwijls arbitrair gebeurt. Daar echter sommige toelagen zoals deze van Volksgezondheid en deze van Economische Zaken doelgericht voor één ruime discipline toegewezen worden, net als de kleine toelage voor de menswetenschappen van de Nationale Loterij, zullen de middelen van de Vlaamse Gemeenschap uiteraard complementair zijn in deze gebieden. De toelage voor apparatuur van de Nationale Loterij zal quasi volledig aan de menswetenschappen voorbijgaan, daar zij hierop geen beroep doen. Daarom gaan de volgende overzichten over de totaliteit van de actie van het F.W.O.-Vlaanderen. Waar dit ter zake doet wordt wel de inbreng van de verschillende financiers toegelicht. De grootste extra-investering is tot stand gekomen onder invloed van het beleid van de Vlaamse Regering. In recente jaren verhoogde de federale overheid de toelage voor doctorandi van de Nationale Loterij, in feite een aanpassing ter compensatie van een jarenlange achtergebleven indexatie, en kende het F.W.O.-Vlaanderen de invoering van de toelage DWTC voor extra onderzoekers en kon het ook de werkgeversbijdrage voor Sociale Zekerheid recuperen voor de netto aangeworven onderzoekers t.o.v. het bestand 1995 met ingang van 1/10/1996 (KB 5/3/1997). B. Mandaten 1) Het pre-doctorale mandaat Aspirant, dat vroeger een arbeidsovereenkomst behelsde, werd met ingang van 1/10/1991 omgevormd tot een beurs, onderworpen aan de Rijks-Sociale Zekerheid, doch vrijgesteld van inkomstenbelasting, wat toeliet een groter aantal Aspiranten aan te stellen zonder nadeel voor de betrokkenen. Vanaf 1/10/94 is deze beurs gelijk aan de nettowedde van een Assistent, waar ze eerst ca. 10% hoger lag. De promotors van deze mandaathouders 13 werd een grotere verantwoordelijkheid toegewezen door vanaf de selectieperiode 19931994 te eisen dat zij zouden instaan voor voldoende begeleiding en omkadering van de doctorandi om binnen de duur van het mandaat een doctoraat op proefschrift mogelijk te maken. De verhoogde toelage aan het Fonds liet vanaf 1/10/1996 toe jaarlijks ca. 150 Aspiranten-doctorandi aan te trekken met een beurs van vier jaar tegenover vroeger 100 per jaar. In de zorg voor het aantrekken van de meest talentrijke jongeren wordt gestreefd naar een bestand van 600 doctorandi. Hierin wordt gedurende 4 opeenvolgende jaren 60 miljoen extra geïnvesteerd. De evolutie van het mandatenbestand is opgenomen in tabel 4 en de verdeling per wetenschapsgebied in tabel 5. Een historisch overzicht van de selectie is opgenomen in tabel 9. Van het totale bestand Aspiranten zijn er continu 120 ten laste van de toelage van de Nationale Loterij en dankzij de recente verhoging van die toelage is dit opgelopen tot 140. Voor de consolidatie van het verhoogde Aspirantenbestand is nog een extra toelage van 50 miljoen noodzakelijk. Bij de verdeling per wetenschapsgebied weze opgemerkt dat er samen met de vernieuwing van het systeem van de Wetenschappelijke Commissies ook een nieuwe groepering van Commissies in wetenschapsgebieden (met vooral een herschikking van de biologische en medische wetenschappen en het uitsplitsen van interdisciplinaire onderwijsgehelen zoals o.a. landbouw en geografie) gebeurde, waarbij de specifieke onderzoeksdisciplines bij geëigende Commissies werden gerangschikt. Het oudere systeem van wetenschapssectoren is bijgevolg moeilijk vergelijkbaar met de nieuwe onderzoeksgebieden. 2) Overgang tussen de verschillende mandaten: Wat in deze verdeling opvalt is dat de overgang van Aspirant naar Postdoctoraal Onderzoeker niet zonder gevolgen is voor de spreiding over de wetenschapsgebieden. (Cfr. tabellen 5, 6 en 7). De menswetenschappen boeten een deel van hun aandeel in ten gunste van de exacte en de biologische wetenschappen. De andere gebieden consolideren hun aandeel. Dit is louter terug te voeren tot het aanbod van kandidaten en niet tot de slaagkansen. In de permanente onderzoekers zien we vooral de ondermaatse 14 vertegenwoordiging (t.o.v. de postdocs) van de gedrags- en maatschappijwetenschappen en de medische wetenschappen en een boventallige vertegenwoordiging van de exacte wetenschappen. (Dit laatste is een gevolg van de opname in dit korps van reeds lang in dienst zijnde en verdienstelijke onderzoekers uit het vroegere I.I.K.W.). De spreiding is erg stabiel doordat de doorstroming zich beperkt tot 5 % van het korps per jaar. 15 Tabel 4 : 390 409 412 401 409 445 480 527 566 582 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2 6 2 2 6 8 3 8 4 4 Bijzondere doctoraatsbeurzen en grants 82 123 175 211 209 243 310 362 371 416 Postdoctoraal Onderzoekers 16 Evolutie van het mandatenbestand (cijfers telkens op 1 oktober) O.L. : Onderzoeksleiders - O.D. : Onderzoeksdirecteurs (vanaf 1/10/2000 overgedragen aan het Z.A.P. van de universiteiten) Jaar Aspirant Mandaat 202 192 196 199 198 196 196 197 198 - Permanenten (O.L., O.D.) 107 104 105 101 107 1992 1993 1994 1995 1996 * 114 125 128 1998 1999 2000 21,6 22,0 22,0 22,9 22,7 23,8 24,5 21,7 21,6 22,5 20,8 % 11,7 12,0 12,9 13,9 63 73 81 13,0 56 58 Biologische Wet. 106 100 87 89 92 81 n Biomedische Wet. % 123 118 122 113 95 23,3 20,9 20,9 23,5 21,4 Medische Wet. n * 19,1 18,6 20,9 19,9 19,3 18,5 % 42 45 40 42 44 17,1 15,9 15,7 17,5 18,3 19,2 % 101 110 115 86 77 19,2 19,4 19,8 17,9 17,3 Cultuur- en taalwet. 76 65 63 72 75 75 n Taal- en Cultuurwet. 17 16,0 16,3 15,5 15,8 13,7 13,3 % 84 95 96 73 70 15,9 16,8 16,5 15,2 15,7 Gedrags- en maatschappijwet. 71 67 62 65 56 52 n Maatschappijwet. Gegevens in beide indelingen laten de verschuiving zien veroorzaakt door het herschikken van de wetenschapsgebieden. 8,0 8,0 6,9 8,8 9,9 Toegepaste Wet. 85 76 84 82 79 72 n Toegepaste Wet. Aspiranten - evolutie van het mandatenbestand volgens wetenschapssector of -gebied. 110 1997 Tabel 5 : 101 1996 * Jaar 24,0 24,7 26,2 25,2 26,2 28,2 % Exacte Wet. 110 1991 Wetenschapsgebied n Natuur- en Exacte Wet. Jaar Wetenschapssector 100 100 100 100 100 100 % 527 566 582 480 445 100 100 100 100 100 Totaal 445 409 401 412 409 390 n Totaal 41 52 61 59 71 1992 1993 1994 1995 1996 * Tabel 6 : 72 93 83 91 1997 1998 1999 2000 25,7 22,4 21,9 23,2 25,9 27,2 27,8 27,5 26,9 22,0 20,7 % 62 71 75 62 44 17,1 19,1 18,0 20,0 18,1 Biologische Wet. 66 58 58 47 27 17 n Biomedische Wet. 88 96 113 67 50 24,3 25,9 27,2 21,6 20,6 Medische Wet. 18,1 19,6 19,0 18,9 19,5 20,7 % 30 34 33 29 22 8,3 9,2 7,9 9,4 9,1 Toegepaste Wet. 44 41 40 33 24 17 n Toegepaste Wet. * 16,1 17,7 16,1 17,1 18,7 15,9 % 59 58 68 55 43 18 9,4 6,7 8,5 7,4 6,5 9,8 % 30 29 36 25 21 8,3 7,8 8,7 8,1 8,6 Gedrags- en maatschappijwet. 23 14 18 13 8 8 n Maatschappijwet. Gegevens in beide indelingen laten de verschuiving zien veroorzaakt door het herschikken van de wetenschapsgebieden. 16,3 15,6 16,3 17,7 17,7 Cultuur- en taalwet. 39 37 34 30 23 13 n Taal- en Cultuurwet. Postdoctoraal Onderzoekers - evolutie van het mandatenbestand volgens wetenschapssector of -gebied. 63 1996 * Jaar 29,2 28,2 28,9 29,7 33,3 32,9 % Exacte Wet. 27 1991 WetenschapsGebied n Natuur- en Exacte Wet. Jaar Wetenschapssector 100 100 100 100 100 100 100 100 100 362 371 416 100 310 243 % 100 Totaal 243 209 211 175 123 82 n Totaal 87 87 85 86 86 1992 1993 1994 1995 1996 * Tabel 7 : 80 79 78 1997 1998 1999 40,1 39,4 40,8 40,8 14,8 15,2 16,1 15,8 15,6 16,8 % 29 29 28 28 14,7 14,7 14,3 14,3 Biologische Wet. 29 30 32 31 30 34 n Biomedische Wet. % 24 26 24 23 12,2 13,1 12,2 11,7 Medische Wet. n 18,9 19,2 18,6 18,4 17,7 18,3 % 23 22 22 20 11,7 11,1 11,2 10,2 Toegepaste Wet. 37 38 37 36 34 37 n Toegepaste Wet. 18,9 18,7 19,1 17,8 17,2 17,3 % 35 35 35 38 17,8 17,7 17,9 19,4 Cultuur- en taalwet. 37 37 38 35 33 35 n Taal- en Cultuurwet. 3,5 3,5 3,5 3,6 4,2 3,0 % 7 8 7 7 3,5 4,0 3,6 3,6 Gedrags- en maatschappijwet. 7 7 7 7 8 6 n Maatschappijwet. 19 100 100 100 100 100 197 198 196 196 100 100 100 100 Totaal 196 198 199 196 192 % 100 Totaal 202 n Permanente Onderzoekers (Onderzoeksleiders en Onderzoeksdirecteurs) - evolutie van het mandatenbestand volgens wetenschapssector of -gebied. Worden met ingang van 1 oktober 2000 overgeheveld naar het Z.A.P. van de universiteiten. * Gegevens in beide indelingen laten de verschuiving zien veroorzaakt door het herschikken van de wetenschapsgebieden. 80 1996 * Jaar 43,9 43,4 42,7 44,4 45,3 44,6 % Exacte Wet. 90 1991 Wetenschapsgebied n Natuur- en Exacte Wet. Jaar Wetenschapssector 3) Gedurende drie jaren konden 70 Postdoctoraal Onderzoekers worden aangeworven met de Vlaamse toelage i.p.v. de vroegere 35 per jaar. In het raam van de nadruk die én door het Fonds én door het beleid van de Minister van Wetenschapsbeleid op de uitbouw van het postdoctorale niveau, als een bijzonder productieve fase in een onderzoekersloopbaan, werd gelegd, werd het mandaat Aangesteld Navorser van twee jaar met ingang van 1/10/1992 omgevormd tot het mandaat Postdoctoraal Onderzoeker dat 3 jaar duurt met een mogelijke verlenging en tussentijdse selectieve reducties van 1/3 en met ingang van 1/10/1996 verder uitgebreid tot 3 periodes van drie jaar met tussentijdse selectieve reducties van ½. Deze ingroei streeft naar een bestand van ca. 400 onderzoekers. Deze verhoging van het aantal mandaathouders van het F.W.O.-Vlaanderen is zeker te verantwoorden daar de spanning tussen het aantal streng geselecteerde kandidaten, die door de Wetenschappelijke Commissies werden voorgesteld, en de budgettair mogelijke vacatures in het verleden dramatisch hoog lag. De extra investering per jaar van de Vlaamse Gemeenschap hiervoor lag op 80 miljoen. De overige verhoging van het bestand werd gerealiseerd met nationale middelen waardoor het streefcijfer verder verhoogt tot ca. 500. Deze nationale toelage dekte vanaf 96-97 17 Postdocs (het overige deel van de betrokken toelage werd besteed aan projecten), vanaf 97-98 loopt dit op tot 65 en vanaf 98-99 tot 99 Postdocs. Vanaf 1/1/98 zijn er ook nog 32 Postdocs ten laste van de recuperatie van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid oplopend tot 50 vanaf 1/1/1999. De evolutie van het bestand is opgenomen in tabel 4, de verdeling per wetenschapsgebied in tabel 6 en een evolutie van de selectie in tabel 9. Voor het afronden van de expansie is nog een extra toelage van 90 miljoen nodig. Het verder aanhouden van de federale politiek inzake het vrijstellen van de werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid is hierbij een onontbeerlijk element. Daar de Raad van Bestuur echter besliste dat een deel van deze federale middelen ten gunste diende te komen van de projecten werd dit verrekend in de verdeling van de Vlaamse middelen over de actiemiddelen van het Fonds. Tevens krijgen Postdoctorale Onderzoekers per periode van 3 jaar de mogelijkheid een mobiliteitstoelage te verwerven om gedurende één jaar onderzoek door te voeren aan een andere instelling. Deze mobiliteit zal 20 bij de selectie als een positief element worden beschouwd. Aldus biedt men doctors op proefschrift voldoende tijd om een internationaal erkend wetenschappelijk niveau te bereiken en de nodige ervaring in andere instellingen op te doen. Ten einde dit postdoctorale mandaat naadloos te laten aansluiten op het Aspirantschap wordt van de kandidaten slechts een openbare verdediging van hun doctoraat verwacht tegen uiterlijk 1 juni. 4) Om de band tussen de medisch-klinische praktijk en het medischfundamenteel klinisch onderzoek nog te verstevigen werden de Fundamenteel Klinische Mandaten aangepast en op drie jaar gebracht met een mogelijke verlenging van twee jaar in plaats van de vroegere twee jaar met mogelijks 2 verlengingen met één jaar. Met ingang van 1/9/1999 wordt dit verder uitgebreid tot een mandaat van drie jaar met twee mogelijke verlengingen van drie jaar. Het aantal mandaten evolueerde zoals opgenomen in tabel 8. Jaar 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 Aantal 5 10 14 14 13 13 19 19 23 28 Duur 2+2x1 jaar 3+2 jaar 3x3 jaar Tabel 8 : Evolutie van het aantal Fundamenteel Klinische Mandaten. 5 ) De permanente mandaten nl. Onderzoeksleiders en Onderzoeksdirecteurs werden toegekend aan onderzoekers op hoogstaand wetenschappelijk niveau. Zij ontvingen een contract van onbepaalde duur van het niveau docent, faculteitsgeaggregeerde of hoofddocent. Dit contingent dat van overheidswege tot 200 was beperkt vormde de top van de mandatenpiramide van het F.W.O.-Vlaanderen. Met ingang van 1 oktober 2000 worden deze mandaathouders overgeheveld naar het ZAP-korps van de universiteiten. Deze doorstroming was in feite de finaliteit van deze onderzoekers van meet af aan. Deze overdracht zal noch voor universiteiten, noch voor het Fonds nadelige financiële gevolgen hebben. Tevens wordt ervoor gezorgd dat de overgang geen nadelige sociale gevolgen heeft voor de betrokkenen. Het ligt trouwens in de bedoeling dit korps in de toekomst uit te breiden om nieuwe mensen te kunnen aantrekken en een beter 21 toekomstperspectief te bieden voor het groeiende korps Postdoctoraal Onderzoekers. De mandaathouders die zulks wensen kunnen hun mandaat van het F.W.O.-Vlaanderen voleinden. Zij worden tegen kostprijs aan de onthaalinstellingen aangerekend. In februari 2000 was er dus géén oproep tot kandidaten meer, zelfs niet voor promoties, daar deze zouden ingaan vanaf het ogenblik dat het F.W.O.-Vlaanderen niet langer werkgever is. 22 277 313 312 361 363 362 330 342 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 263 268 260 266 247 199 199 157 152 149 V Aspirant 151 151 151 151 142 102 100 95 103 102 T 1991-1995 : Aspiranten : 36% 1996-2000 : Aspiranten : 42% Gemiddelde slaagkans : 189 146 170 194 201 133 146 165 94 78 A 158 128 144 169 158 111 117 127 75 66 V 23 93 97 90 101 71 38 60 73 49 45 T Postdoctoraal Onderzoeker Postdoctoraal Onderzoekers : 43% Postdoctoraal Onderzoekers : 51% Historisch overzicht van de selectieprocedures mandaten A : aangevraagd V : voorgesteld T : Toegekend 242 1992 Tabel 9 : 238 A 1991 Jaar - - 40 38 40 34 28 26 38 13 12 V Onderzoeksleider : 41% Onderzoeksleider : 20% (1996-1999) 54 44 47 38 33 26 44 13 13 A - 12 8 6 11 10 14 6 13 10 T Onderzoeksleider 37 59 9 Aantal Wet. Com. 63 60 53 53 44 38 42 39 45 42 36 26 26 20 28 32 T 41 46 36 36 46 68 S% 49 55 28 47 4 44 21 24 15 17 43 44 54 36 Biologische wet. 88 56 72 55 61 47 A Biomedische wet. T S% 73 63 81 7 46 33 28 37 34 45 44 46 46 Medische wet. 74 A 24 27 19 17 22 20 41 32 29 43 50 44 S% 29 25 28 25 3 44 10 11 11 14 34 44 39 56 Toegepaste wet. 66 59 58 51 40 21 T Toegepaste wet. 48 A Tabel 10 : Evolutie van de slaagkansen van de Aspiranten per wetenschapssector of -gebied. A : aangevraagd T : toegekend S% : slaagpercentage 58 Gemiddeld 97-00 2000 34 57 1999 31 59 36 1998 82 1996 24 33 64 1995 26 62 62 1994 22 1997 56 1993 26 Exacte wet. 58 1992 31 Wet. gebied 73 Natuur- en exacte wet. A T S% 1991 Jaar Wet. Sector 23 16 17 14 14 13 32 24 27 22 29 38 76 73 87 81 4 38 29 28 32 29 38 38 37 36 Cultuur- en taalwet. 73 66 62 63 49 34 Taal- en cultuurwet. A T S% 20 17 14 17 15 14 T 38 25 24 33 44 38 S% 56 57 79 74 4 37 21 26 25 24 38 46 32 32 Gedrags- en maatschap. wet. 52 67 59 52 34 36 A Maatschappijwet. 342 330 362 363 361 312 313 277 242 238 A 31 44 151 151 151 151 Totaal 142 102 100 95 103 102 T Totaal 44 46 42 42 39 33 32 34 43 43 S% 37 2000 9 Aantal Wet. Com. 69 8 20 10 15 25 11 T 32 30 47 53 46 57 S% 40 28 24 44 4 55 16 20 13 24 40 71 54 55 Biologische wet. 63 33 32 47 24 14 A Biomedische wet. T S% 44 36 40 7 60 25 20 25 22 58 56 63 59 Medische wet. 37 A 12 7 10 14 9 8 T 33 33 38 42 53 57 S% 14 17 11 16 3 63 5 13 7 11 36 76 64 69 Toegepaste wet. 36 21 26 33 17 14 A Toegepaste wet. 25 Tabel 11 : Evolutie van de slaagkansen van de Postdoctoraal Onderzoekers per wetenschapssector of -gebied. A : aangevraagd T : toegekend S% : slaagpercentage 54 Gemiddeld 97-00 21 22 54 39 40 24 40 39 52 55 57 32 1999 23 43 20 1998 50 1996 9 18 38 1995 17 46 43 1994 16 1997 41 1993 16 Exacte wet. 31 1992 16 Wetenschapsgebied 29 Natuur- en exacte wet. A T S% 1991 Jaar Wet. sector 9 8 9 12 10 8 36 31 33 38 63 53 29 20 28 31 4 54 15 14 12 16 52 70 43 52 Cultuur- en taalwet. 25 26 27 32 16 15 Taal- en cultuurwet. A T S% 4 9 6 3 5 10 T 37 27 50 50 50 83 S% 25 13 20 20 4 51 11 8 10 10 44 62 50 50 Gedrags- en maatsch. wet. 27 15 18 12 6 6 A Maatschappijwet. 189 146 170 194 201 133 146 165 94 78 A 31 56 93 97 90 101 Totaal 71 38 60 73 49 45 T Totaal 49 66 53 52 35 29 41 44 52 58 S% 6) Gelijke kansen voor beide geslachten weerspiegelen zich in de geleidelijke voortschrijdende feminisering van het mandatenbestand. In dit kader werd ook besloten mandaten te schorsen tijdens ouderschaps-, zwangerschaps- en borstvoedingsverlof en te verlengen met de nietgepresteerde periode. Tevens kunnen vanaf 1998 vrouwelijke mandaathouders die tijdens hun mandaat Postdoctoraal Onderzoeker in zwangerschapsverlof geweest zijn, zo gewenst, hun aanvraag voor een hernieuwing van hun mandaat één jaar uitstellen om zich opnieuw volledig te kunnen inwerken in het onderzoek en met optimale kansen te kandideren. Een overzicht van de feminiseringstendens is opgenomen in de tabellen 12 en 13. Bij doctorandi vertoont het ganse in functie zijnde bestand nu een vrouwelijke vertegenwoordiging van 42 %, waarbij de gebieden van de biologische, medische en taal- en cultuurwetenschappen beduidend beter scoren. In alle gebieden schrijdt de feminisering gestadig verder. In de taal- en cultuurwetenschappen verandert dit het traagst, daar het vrouwelijke aandeel reeds 20 jaar terug beduidend hoger lag dan in de andere sectoren. Bij de postdocs zien wij quasi dezelfde verdeling doorstromen met een achterstand van 10 jaar (met op dit ogenblik een vrouwelijke vertegenwoordiging van 35 %) waarbij de vrouwen in de gebieden van de exacte en toegepaste wetenschappen hun achterstand consolideren en het vrouwelijke aandeel vooral aangroeit in de biologische en gedrags- en maatschappijwetenschappen. De taal- en cultuurwetenschappen daarentegen verloren aanzienlijk bij de overgang naar postdocs. Blijkbaar stromen de dames in deze gebieden eerder naar andere maatschappelijke geledingen door. Uit tabel 14 blijkt dat de gemiddelde slaagkans van dames en heren, zowel pre- als postdoctoraal quasi identiek is. De schommelingen over de jaren heen zijn te wijten aan de selectie op basis van persoonsgebonden kwaliteit. Duidelijk blijkt ook dat de ondervertegenwoordiging van dames voortvloeit uit hun ondervertegenwoordiging bij de kandidaten. Permanente mandaten van 1976 tot 1998 zijn quasi stabiel (het mannelijk 26 aandeel bedraagt nu 88%). Dit is eerder verklaarbaar als men rekening houdt met het feit dat er slechts 5 % jaarlijkse doorstroming is in dit korps en het merendeel van de mandaathouders zich situeert in het gebied van de exacte wetenschappen en nog meer in het bijzonder voor een groot deel in de fundamentele materiewetenschappen. Gelijke kansen over de wetenschapsgebieden heen vereisen een onafhankelijkheid van de kansen van het Commissiesysteem. Dat kwaliteit en niet het aantal Commissies in een gebied belangrijk is blijkt duidelijk uit de tabellen 10 en 11. 27 75 73 86-87 96-97 85 89 22 98-99 99-00 00-01 Tabel 13 : 97-98 98-99 99-00 00-01 76-77 86-87 96-97 68 83 91 %M 36 36 29 30 31 43 32 30 37 71 72 44 26 30 75 73 58 24 5 V 45 55 81 %M 46 41 51 54 Biologische wetenschappen 48 29 22 M Biomedische wetenschappen V %M 73 68 70 50 52 65 50 48 M 43 33 37 36 42 36 41 60 41 28 43 Medische wetenschappen M 71 82 93 %M 7 8 6 6 59 68 66 72 82 73 80 79 2 3 26 V 88 78 60 %M 37 41 45 51 24 21 26 24 61 66 63 68 Biologische wetenschappen 15 10 39 V %M 36 47 45 52 32 41 51 61 53 53 47 46 Medische wetenschappen M 26 26 30 28 9 11 34 M 42 59 62 64 82 82 100 100 77 %M 3 4 4 5 90 87 88 85 Toegepaste wetenschappen 10 28 63 70 69 %M M 3 1 9 V 42 44 40 43 13 15 18 25 33 10 77 80 79 76 75 69 63 1 5 V 59 100 67 76 16 18 19 25 9 12 10 11 64 60 66 69 216 244 245 271 65 50 181 M 335 327 309 62 281 266 215 56 %M Maatschappijwetenschappen M 156 55 Gedrags- en maatschappijwetenschappen 11 2 16 M 57 56 39 36 33 59 40 56 %M 53 71 79 %M Gedrags- en maatschappijwetenschappen 37 24 7 V 37 Taal- en Cultuurwetenschappen 10 4 34 M 27 Maatschappijwetenschappen 47 58 55 Taal- en Cultuurwetenschappen 51 48 39 47 Toegepaste wetenschappen V 28 20 Man-vrouw verhouding van de Postdoctorale onderzoekers in functie bij het begin van het academiejaar M : mannen V : vrouwen % M: % mannen t.o.v. totaal. 13 25 17 19 Exacte wetenschappen 87 92 83 %M M 3 2 12 V M 20 23 58 Biomedische wetenschappen Natuur- en exacte Wetenschappen V 17 Taal- en Cultuurwetenschappen 48 46 37 M Taal- en Cultuurwetenschappen 86 86 Toegepaste wetenschappen 25 9 2 V Toegepaste wetenschappen Man-vrouw verhouding van de Aspiranten in functie bij het begin van het academiejaar M : mannen V : vrouwen % M: % mannen t.o.v. totaal. 80 97-98 Tabel 12 : 35 15 4 V Exacte Wetenschappen 42 76-77 M Natuur- en exacte Wetenschappen 94 118 126 145 Totaal 8 7 62 V 70 67 66 65 89 88 74 %M 58 Totaal 58 247 59 59 60 73 82 %M 239 218 199 Totaal 179 78 35 V Totaal 29 102 312 T 38 133 29,0 28,6 9 31 31,4 32,7 38 121 V 38,9 54 139 36,5 80 219 M 27,4 17 62 43,6 62 142 V 1996 35,3 71 201 39,3 142 361 T 48,8 62 127 41,4 84 203 M 58,2 39 67 41,9 67 160 V 1997 Tabel 14 : Slaagkansen per geslacht van Aspiranten en Postdoctoraal Onderzoekers M : man V : vrouw T : totaal 28,4 Toegekend Slaagpercentage 102 Aangevraagd Postdoc. Ond. 33,5 64 Toegekend Slaagpercentage 191 M Aangevraagd Aspiranten 1995 52,1 101 194 41,6 151 363 T 29 56,2 59 105 45,4 95 210 M 47,7 31 65 36,8 56 152 V 1998 52,9 90 170 41,7 151 362 T 68,8 66 96 42,9 87 203 M 62,0 31 50 50,4 64 127 V 1999 66,4 97 146 45,8 151 330 T 52,9 64 121 42,4 87 205 M 42,7 29 68 46,7 64 137 V 2000 49,2 93 189 44,2 151 342 T V T 48,4 334 690 40,4 497 40,9 848 45,5 156 47,4 490 343 1.033 41,8 351 1.231 839 2.070 M over de 6 jaar heen 7) Evolutie van slaagkansen Het grotere aanbod van mogelijkheden heeft in de Aspiranten en Postdoctoraal Onderzoekers meer kandidaten aangetrokken. Toch is het slaagpercentage erop vooruitgegaan tijdens de voorbije legislatuur. Vooral bij de Postdoctoraal Onderzoekers is 1993 een jaar waarin vele in het buitenland tewerkgestelde postdocs gepoogd hebben terug te keren. Uiteraard leidt een groter aantal Postdoctoraal Onderzoekers een paar jaar later tot meer aanvragen Onderzoeksleider. De slechte slaagkansen aldaar worden wat gemilderd door het toewijzen van een aantal verlengingen aan kandidaten die nog in aanmerking komen voor een tweede of derde Postdoctoraal Onderzoeksmandaat. De laatste jaren wordt het aantal nieuwe mandaten wat ingeperkt ten voordele van een aantal verlengingen. Tijdens de laatste jaren is de vraag naar dit hogere mandaat sterk toegenomen en de slaagkans dramatisch slechter geworden. Het totaal aantal mandaathouders ligt echter bij overheidsbeslissing op maximaal 200, zodat alleen afvloeiingen kunnen worden opgevuld. Gelukkig verhoogt de opnamecapaciteit van de universiteiten geleidelijk aan door het eindigen van de benoemingen die tijdens de universitaire expansie in de zeventiger jaren zijn ontstaan, de resultaten van saneringsplannen die vruchten beginnen af te werpen en de verhoogde steun aan de universiteiten door de Vlaamse Gemeenschap. * * C. * Kredieten ten persoonlijke titel De Kredieten aan Navorsers zijn bestemd voor werkings- en uitrustingskredieten voor persoonlijk onderzoek van, vooral jonge, individuele onderzoekers. De evolutie van de verdeling van de bestede middelen per weten- 30 schapsgebied is opgenomen in tabel 15. Tijdens de selectiesessie 1998 werd besloten voortaan de Kredieten aan Navorsers begrotingstechnisch te behandelen zoals de projecten en bijgevolg deze aanvragen toe te kennen op de begroting 1999. Daarom staan op 1998 alleen een deel van de kredieten ingeschreven die met betrekking tot het academiejaar 97-98 hierop geboekt werden. 31 14.221 2000 19,6 17,6 7,2 16,3 % 47,6 37,4 46,2 37,4 45,6 % 19.572 23.954 4.128 12.571 bedrag in kBEF 27,0 21,9 10,6 18,7 % Biologische Wet. 14.474 10.575 43.987 41.201 54.274 bedrag in kBEF Biomedische Wet. % 26.126 41.818 21.073 27.902 bedrag in kBEF 36,0 38,2 54,0 41,6 % Medische Wet. bedrag in kBEF Evolutie Kredieten aan Navorsers verdeeld per wetenschapsgebied. (Uitgaven, toegewezen aan één boekhoudkundig jaar) 19.226 2.810 10.906 1997 1998 1999 Tabel 15 : bedrag in kBEF Jaar % 25,7 26,1 27,1 29,5 24,1 Exacte Wet. 7.814 7.360 25.799 32.458 28.625 1992 1993 1994 1995 1996 wetenschapsgebied bedrag in kBEF Natuur- en Exacte Wet. Jaar Wetenschapssector 23,1 24,7 16,3 24,0 19.5 % 32 7.958 12.068 7.571 7.392 bedrag in kBEF 10,1 11,1 19,4 11,0 % Toegepaste Wet. 7.014 6.990 15.544 26.469 23.147 bedrag in kBEF Toegepaste Wet. 0,0 7,2 7,3 4,6 5,6 % 3.665 10.403 3.100 4.660 bedrag in kBEF 5,1 9,5 7,9 6,9 % Cultuur- en taalwet. 2.025 6.920 5.063 6.647 bedrag in kBEF Taal- en Cultuurwet. 3,6 4,6 3,1 4,5 5,2 % 900 1.889 350 3.700 bedrag in kBEF 1,2 1,7 0,9 5,5 % Gedrags- en maatschappijwet. 1.100 1.300 2.980 4.892 6.150 bedrag in kBEF Maatschappijwet. Totaal 72.442 109.358 39.032 67.131 bedrag in kBEF 30.402 28.250 95.230 110.083 118.843 bedrag in kBEF Totaal 100 100 100 100 % 100 100 100 100 100 % Vooral op te merken valt de sterke ontwikkeling van het aandeel van de biomedische sector. Het toegekende bedrag werd opgetrokken tot meer dan 100 miljoen per jaar. Het terugvallen van het totaalbedrag vanaf 1999 is te wijten aan het terugbrengen van deze kredieten tot hun oorspronkelijk doel door de nadruk meer te leggen op het ondersteunen van individuele projecten en jonge onderzoekers en de gevestigde ploegen te verwijzen naar de onderzoeksprojecten. Het jaarlijks bedrag werd aldus beperkt tot 70 à 80 miljoen. Het toegekende bedrag 1999 heeft geleden onder de overmaatse vraag om onderzoeksprojecten, die een druk heeft gelegd op de volledige begroting. Het basisbedrag is sinds 1/10/1999 opgetrokken tot 100.000 BEF, het limietbedrag blijft 1.500.000 BEF. Een evolutie van de selectie is opgenomen in tabel 16. Jaar Toegekend Aangevraagd n Bedrag in kBEF N Bedrag in kBEF Slaagkans In % Gemiddeld krediet in kBEF 1991 203 176.563 135 81.755 46 606 1992 206 201.506 92 49.915 25 543 1993 213 187.694 76 51.157 27 673 1994 222 218.682 96 56.348 26 587 1995 246 237.344 152 112.739 48 742 1996 239 238.900 140 108.083 45 772 1997 238 243.444 161 134.184 55 833 1998 237 247.761 135 120.001 48 889 1999 238 243.833 109 76.334 31 700 2000 223 235.944 106 72.442 31 683 Tabel 16 :Kredieten aan Navorsers evolutie van de selectie. (de redenen waarom deze tabel niet verder wordt uitgesplitst zijn opgenomen als uitleg bij de projecten) D. Onderzoeksprojecten, die worden toevertrouwd aan eminente onderzoekseenheden, steunen op mensen en middelen. Het bestand aan 33 ondersteunend wetenschappelijk en technisch personeel kon dankzij de verhoogde toelagen sterk worden opgetrokken, wat bij de aanvang van het overzicht, nog niet het geval was. De evolutie van de bestede middelen is opgenomen in tabel 17. De permanente onderzoekers van het Fonds stonden vroeger begrotingstechnisch op de projecten, doch zijn voor de duidelijkheid nadien op de post mandaten geheven, vanaf het ogenblik dat dit juridisch mogelijk was. Een historisch overzicht van de selectieprocedure is opgenomen in tabel 18. 34 726 TOTAAL 26,14 11,43 28,28 8,90 13,85 11,40 100,00 520.249 227.436 562.821 176.996 275.581 226.841 1.989.924 450 107 34 53 35 119 102 : Wetenschappelijk medewerker, W 1/2 : : Onderzoeksleider : Onderzoeksleider weddeschaal faculteitsgeaggregeerde : Onderzoeksdirecteur : Technisch medewerker, T 1/2 : - - halftijds technisch medewerker halftijds wetenschappelijk medewerker 23 6 1 6 3 5 2 - - - - 202 55 33 104 9 1 - 7 3 1 1 2 - 1.295.218 331.823 127.083 296.738 90.181 244.011 205.382 229.939 91.985 27.003 57.454 51.072 1.650 775 De bedragen 2000 zijn nog niet definitief. Het peil 1998 ligt hoger dan normaal o.i.v. de Beheersovereenkomst die een bedrag van meer dan 100 miljoen, verbonden aan voorwaarden voor de permanente onderzoekers een jaar eerder ter beschikking stelde dan vroeger. Dit verhoogde éénmalig de besteding met 110 miljoen. Het dalen van de besteding in 1996 is artificieel door het begrotingstechnisch verschuiven van de last van de permanente onderzoekers naar het toelage-aandeel mandaten. Het opmerkelijk lage peil van de besteding voor Onderzoeksprojecten 1992 is te wijten aan het met 1 jaar verschuiven van de aanwending van de toelagen van de Nationale Loterij waarvan het bedrag meestal maar bekend is op het einde van het jaar en die slechts het volgende jaar worden uitgekeerd. Op deze wijze worden de beschikbaarheid van de toelagen en het jaar van de aanwending ervan beter op elkaar afgestemd. Dit heeft vooral zichtbaar gevolg in de rubriek uitrusting. De vergelijkingstabel omvat de projecten ten laste van alle toelagen aan het F.W.O.-Vlaanderen, zowel afkomstig van de Vlaamse Gemeenschap met inbegrip van het Max-Wildiersfonds, de federale Regering en de Nationale Loterij, doch met uitsluiting van de projecten ten laste van de actie Levenslijn daar deze een discontinu beeld zouden veroorzaken. Opmerking: W OL OLF OD T Tabel 17 : Evolutie van de onderzoeksprojecten, uitgesplitst per wetenschapsgebied. 140 84 237 65 101 99 2000 Exacte Wet. Biologische Wet. Medische Wet. Toegepaste Wet. Taal- en cultuur wet. Gedrags- en Maatschappijwet. 464.767 96.441 73.350 208.629 35.743 29.920 20.684 Om een zuinige en effectieve besteding van de middelen van de Onderzoeksprojecten na te streven, gekoppeld aan een verhoogde wetenschappelijke en beheersmatige verantwoordelijkheid van de promotors, wordt met ingang van 1 januari 1997 voor de Onderzoeksprojecten overgestapt op een zogenaamde enveloppefinanciering. Voor het eventuele toegekende personeel worden vaststaande voltijdsequivalenten toegekend en verdwijnen alle administratieve restricties qua leeftijds- anciënniteits- en weddeschaallimieten. Er kan bijgevolg vrij beroep gedaan worden op min of meer ervaren personeel naargelang de vereisten van het project. Positieve saldi kunnen dan worden aangewend voor bijkomend personeel of werking, negatieve saldi dienen gedekt door werkingsmiddelen of andere bijdragen. Dit systeem resulteerde reeds in 1997 in extra werkingsmiddelen ten bedrage van 112 miljoen, terwijl alle personeelsposten bezet waren. In 1998 liep dit op tot meer dan 200 miljoen, wat toelaat de groei van de forfaitaire personeelskost af te remmen. De bijkomende investering van de Vlaamse Gemeenschap bedroeg voor de projecten 100 miljoen. Daarnaast is er een krediet ter ondersteuning van de menswetenschappen van 100 miljoen sinds 1997. Van de bedragen 1997, 1998 en 1999 wordt 30 miljoen besteed aan grote congressen in het kader van een specifieke actie om het Europese en/of internationaal Vlaams onderzoek, waarin Vlaamse onderzoekers een vooraanstaande rol spelen, internationaal bekend te maken. De overige 270 miljoen wordt met ingang van 1/1/2000 in het raam van het MaxWildiersfonds aan archief-gebaseerd wetenschappelijk onderzoek besteed, waarbij naast het wetenschappelijke aspect ook belang gehecht wordt aan ontsluiting, wetenschappelijke inventarisatie en valorisatie én van resultaten én van het archief. Van 1991 tot nu is de ondersteuning van apparatuur quasi gelijk gebleven met een paar tijdelijke pieken. De werking is met 36% toegenomen en het ondersteunend personeel met 36%, geconcentreerd in wetenschappelijk personeel. Het tijdelijke Max-Wildiersfonds vervormt de resultaten echter voor ca. 10% in positieve zin. Deze personeelsaangroei komt in absolute aantallen vooral sterk ten goede aan de menswetenschappen; die ca. 40% van het personeel verwerven. 38 Deze ontwikkeling laat nog de nood open aan een investeringsbeleid voor grote apparatuur en ook de groeiende internationaliseringstendens stelt zijn financiële eisen. Om personeels- en werkingskosten één slaagkans op drie te kunnen bieden zou een aangroei van de toelage van 400 miljoen noodzakelijk zijn, wat meteen een oplossing zou kunnen bieden voor het uitbouwen van de internationale samenwerkingsverbanden en grotere speerpuntprojecten 39 Jaar Aangevraagd in miljoen BEF Toegekend in miljoen BEF Slaagkans in % ste Gemiddeld 1 jaar project in miljoen BEF 1991 1992 1993 1994 1995 1.906 1.791 1.742 1.806 1.861 658 261 + 766 642 779 35 15 44 36 42 2,960 2,317 3,539 3,200 4,031 1996 1997 1998 1999 2000 1.749 2.343 2.557 2.833 2.524 774 804 957 * (837) 704 * (824) 743 44 Na 34 correctie 37 33 25 29 29 2,431 2,764 2,944 3,032 3,276 Gemiddeld 91-95 Gemiddeld 962000 1.821 2.401 621 796 34 33 ** Tabel 18: Historisch overzicht selectieprocedure Onderzoeksprojecten. + Het opmerkelijk lage peil 1992 is te wijten aan het verschuiven van de toelagen van de Nationale Loterij (cfr. tabel 17) * Het bedrag toegekend 1998 omvat 120 miljoen toegekend tijdens de selectie 1999. ** Het gemiddelde krediet per project werd berekend na een correctie doorgevoerd door samenvoeging van toelagen op verschillende toelage-bronnen (bvb. Vlaamse Gemeenschap en Nationale Loterij) die werden toegewezen aan één project. Omwille hiervan kan tabel 17 hiervoor niet dienen als berekeningsbasis. Uit tabel 18 blijkt dat het aangevraagde jaarlijkse bedrag gemiddeld 670 miljoen hoger ligt dan vroeger terwijl een 180 miljoen meer kan worden toegewezen. De verhoogde middelen hebben dus een verhoogde vraag geschapen. Toch moet erop gewezen worden dat de totale jaarlijks bestede (toekenningen + terugkerende uitgaven) middelen met ca. 400 miljoen zijn aangegroeid sinds 1996. Het gemiddelde slaagpercentage is lichtjes gedaald van 34% naar 32%. Te wijten aan het aanvraag-piekjaar 1999 dat een zeer slechte score gaf. Dit was te wijten aan een historisch ontstaan gefaseerd eindigen van de voormalige I.I.K.W. projecten, een fasering die nu doorbroken is en géén verdere periodiciteit zal opleveren. Ook 2000 gaf een niet zo best resultaat daar, in dit overgangsjaar tussen regeringen, de groei bruusk tot een einde kwam. Hopelijk start er in 2001 een consolidatieperiode van minimum 2 jaren. 40 Een verdere uitsplitsing van tabel 18 is niet zinnig omdat eerder in de Wetenschappelijke Commissies met een vaststaande lineaire sleutel werd gewerkt, gebaseerd op het aan-gevraagd en het beschikbare. Het extreme aanvraagjaar 1999 heeft ertoe geleid dit systeem te herdenken om tot een besluitvorming te komen gebaseerd op een gedifferentieerde, kwaliteitsgebaseerde behandeling van de verschillende disciplines. De bestuursorganen stellen een selectiesleutel op die een verhouding is tussen de bruto aangevraagde bedragen (dubbeltellingen over verschillende Wetenschappelijke Commissies inbegrepen) en het beschikbare bedrag waarmee de voorstellen in eerste en tweede orde samen moeten beperkt worden. Overige goede aanvragen worden in derde en vierde orde gerangschikt in voorkeursorde. Nadat de definitieve toelage gekend is wordt een beslissingssleutel, een verhouding tussen het totaal voorgesteld bedrag en het beschikbaar toegepast over alle ordes heen om te bepalen hoeveel nog kan toegekend worden van derde en vierde orde. Deze nieuwe werkwijze zal gevolgd worden zolang de toelage niet toelaat volledige ordes van voorstellen te voldoen. De tendens bestaat ook om goede projecten een volwaardige begroting toe te kennen. Dit is te merken aan de groei van het gemiddeld project met 9 % per jaar van 1991 tot 1995. De terugval in 1997 is slechts schijn, veroorzaakt door het budgettair niet langer ten laste nemen van de permanente mandaathouders (Onderzoeksleiders en Onderzoeksdirecteurs) door de onderzoeksprojecten. Ook in de daaropvolgende periode steeg het gemiddelde bedrag per project met 9% per jaar, wat rekening houdend met de uiterst lage inflatie, als zéér beduidend mag beschouwd worden. Uit de ervaring van de laatste jaren blijkt dat ook de grote apparatuur grote discontinuïteiten veroorzaakt zo de aanvragen worden ingewilligd. Een afzonderlijk behandelen van deze apparatuur zou de wetenschapssectoren die hieraan nood hebben billijker behandelen. Om deze toelage voor apparatuur uit de gewone steun te lichten en de apparatuuraanvragen één slaagkans op drie te bieden is een bijkomende investering van 200 miljoen noodzakelijk. 41 E. Internationale Samenwerking Ten einde de internationalisering van het fundamenteel onderzoek verder te bevorderen worden drie doelgerichte kredietlijnen uitgebouwd: 1) Een mobiliteitstoelage is ingevoerd voor de Postdoctoraal Onderzoekers F.W.O.-Vlaanderen om hun onderzoek één jaar aan een andere instelling dan de hunne door te voeren. Reeds 57 mobiliteitstoelagen werden toegewezen. Deze toelagen strekken over verblijven van 1 jaar. 2) Als inbreng van buitenlandse expertise in onderzoeksprojecten en Wetenschappelijke Onderzoeksgemeenschappen werden 97 Visiting Postdoctoral Fellowships, verdeeld over 1996, 1997, 1998 en 1999 aangetrokken. Een overzicht van de selecties met de verdeling per wetenschapsgebied en een evolutie met opgave van het gebied van herkomst is opgenomen in de tabellen 19 en 20. De exacte wetenschappen nemen hier het voortouw en wel in uitzonderlijke mate. De Noord- en Westeuropeanen nemen het leeuwendeel van de geleverde experts voor hun rekening. 42 Jaar Toegekend Herkomst Noord- en WestEuropa USA en Canada ZuidEuropa OostZuidEuropa Amerika en Rusland Nabije en Oceanië Verre Oosten 1996 41 27 - 2 6 1 5 - 1997 26 13 2 - 7 - 7 - 1998 19 7 2 1 3 - 6 - 1999 11 3 - 1 3 - 3 1 Tabel 20 : Visiting Postdoctoral Fellowships Na een eerste toeloop bij het instellen van deze mogelijkheid is het aantal aanvragen sterk gedaald mede onder invloed van de strenge selectie. 3)Om de coördinatie tussen en de internationale samen werking van Vlaamse Onderzoekseenheden inzake wetenschappelijk onderzoek op postdoctoraal niveau te bevorderen werden de positieve elementen uit de vroegere bestaande kredieten voor contactgroepen, derde cyclus-onderwijs, en wetenschappelijke opdrachten samengebundeld om samenwerkingsverbanden in te stellen die meer impact zullen hebben op de wetenschapsbeoefening in Vlaanderen: de Wetenschappelijke Onderzoeksgemeenschappen. Deze bestaan meestal uit ten minste drie Vlaamse onderzoekseenheden uit ten minste twee universiteiten uit de Vlaamse Gemeenschap en minimum twee onderzoeksgroepen uit de Franstalige Gemeenschap en/of uit het buitenland waaraan gedurende vijf jaar, eventueel verlengbaar, een jaarlijkse werkingstoelage van maximum 500.000 BEF wordt verleend. Deze toelage laat toe gastcolleges, workshops, symposia en wetenschappelijke samenwerkingsverblijven op postdoctoraal niveau te financieren alsook onderzoekscoördinatievergaderingen. 44 De Wetenschappelijke Onderzoeksgemeenschappen, ingesteld begin 1994, hebben een vaste plaats verworven in het Vlaamse wetenschapsbestel. Momenteel zijn er 51 WOG’s in functie. Deze wetenschappelijke samenwerkingsverbanden tussen Vlaamse en buiten Vlaanderen opererende onderzoekseenheden zijn een hefboom bij het tot stand brengen van inter-, trans- en multidisciplinair onderzoek, van complementariteit en zwaartepuntvorming, waarbij het geheel op een hoger niveau komt dan de samenstellende eenheden. Geleidelijk worden ze ook de aanhechtingspunten voor belangrijke onderzoeksprogramma’s, Visiting Postdoctoral Fellow-ships, mandaten e.d. Vastgesteld wordt dat deze netwerken de deelnemende onderzoekseenheden toelaten aan te sluiten bij grote, prestigieuze internationale netwerken. Een verdeling per wetenschapsgebied van de Wetenschappelijke Onderzoeksgemeenschappen is te vinden in tabel 21. 4) De Beurzen voor Wetenschappelijke Opdracht werden niet afgeschaft maar vanaf 1/1/1996 omgevormd tot een selectieve ondersteuning van vrijgestelde, voltijds benoemde, Vlaamse leden van het Zelfstandig Academisch Personeel om louter wetenschappelijk onderzoek te doen gedurende 3 maand tot 1 jaar. Een overzicht van de selectie is opgenomen in tabel 22. 45 Wetenschapsgebieden Aantal % Biologische wetenschappen 6 11,8 Cultuur- en taalwetenschappen 15 29,4 Exacte wetenschappen 8 15,7 Gedrags- en maatschappijwetenschappen 5 9,8 Medische wetenschappen 12 23,5 Toegepaste wetenschappen 5 9,8 TOTAAL 51 100,0 Tabel 21 :Aantal Wetenschappelijke wetenschapsgebied in functie op 1/1/1999 Onderzoeksgemeenschappen Jaar A T Slaagpercentage 1996 6 2 33 1997 4 1 25 1998 8 4 50 1999 7 4 57 2000 3 2 67 TOTAAL 28 13 46 Tabel 22 : Overzicht van de recente selectieprocedures van Beurzen voor Wetenschappelijk Opdracht. (Vanaf het jaar dat de selectie zich tot Belgen beperkte). A : aangevraagd T : toegekend 46 per 5)Sinds geruime tijd worden ook de Reiskredieten, zowel voor het bijwonen van congressen als deze voor het doorvoeren van korte verblijven in het buitenland, voor een wetenschappelijke beoordeling aan een interdisciplinaire Commissie voorgelegd. Het resultaat was eerst een terugschroeven van het aantal kredieten gevolgd door een verhoging van de kwaliteit van de voorgelegde dossiers. Een evolutie van het aandeel van de wetenschapsgebieden is opgenomen in tabel 23 en een historisch overzicht van de selecties per wetenschapsgebied in tabel 24. De frequentie van de landen waarmee wordt samengewerkt is opgenomen in tabel 25. Wat vooral opvalt is én het gering aanbod én het lage slaagpercentage van de dossiers uit het gebied van de gedrags- en m a a t schappijwetenschappen.Deze wetenschappen scoren over de ganse lijn van alle actiemiddelen van het Fonds minder goed en de Bestuursorganen van het Fonds hebben de mening geopperd dat dit te wijten moet zijn aan algemene structurele problemen van dit wetenschapsgebied in de onthaalinstellingen zelf. Even opmerkelijk zijn de sterk verbeterde resultaten van het gebied Taal- en cultuurwetenschappen.Wat tevens opvalt is de gestadige groei van de slaagkansen door verbeterende dossiers, of eerder door het stelselmatig wegvallen van de minder goede. 6) Organisatie van wetenschappelijke vergaderingen in België Ook deze aanvragen worden geselecteerd door de interdisciplinaire Commissie Internationale Contacten. Opmerkelijk is de zeer sterke positie van de taal- en cultuurwetenschappen in deze categorie kredieten (tabel 26). Opnieuw is te merken dat door de traditievorming van de strenge selectie de minder goede aanvragen wegvallen bvb. in de biologische wetenschappen. in de gedrags- en maatschappijwetenschappen liggen de slaagpercentages uitzonderlijk laag (tabel 27). 47 F. Algemeen De reglementen inzake de diverse toelagen van het Fonds werden medio 1992 aangepast aan de richtlijnen van de Europese Unie inzake equivalentie van hoger-onderwijsdiploma's en de niet-discriminatie van leden van de andere Gemeenschap of andere lidstaten van de Europese Unie. Leeftijdsgrenzen werden opgetrokken om zoveel mogelijk louter administratieve drempels uit de weg te ruimen. Ook alle implicaties van het decreet betreffende de Universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap dd. 12.6.1991 werden verwerkt. Dit decreet heeft trouwens geleid tot het uitwerken van een cumulatieregeling die een vlottere overgang van mandaathouders naar het academisch corps toelaat via deeltijdse mandaten. Tenslotte werd om sociale redenen een regeling uitgewerkt die mandaten schorst tijdens langdurige ziekte, zwangerschaps- en borstvoedings- en ouderschapsverlof, en waarbij het mandaat verlengd wordt met de periode dat het niet werd uitgekeerd. Om de valorisatie van onderzoeksresultaten aan te moedigen en er voor te zorgen dat overheidsgelden ten goede komen aan de maatschappij werden in het Organiek Reglement in 1997 beschikkingen ingevoerd omtrent octrooien en eigendomsrechten van vondsten voortvloeiend uit onderzoek uitgevoerd met toelagen van het F.W.O.-Vlaanderen. Verdere informatie over de werking en de actiemiddelen van het Fonds zijn te vinden in het Vademecum inzake organisatie en werking van het F.W.O.-Vlaanderen Informatie is makkelijk beschikbaar via INTERNET met adres: http://www.fwo.be 48 Exacte wet. n 255 265 254 225 Exacte wet. schapssector Jaar 1993 1994 1995 1996 Weten- % 213 1999 27,8 25,5 27,5 96 13,3 13,9 16,2 147 177 182 21,3 24,0 24,7 Medische wet. Tabel 23 : Reiskredieten aandeel volgens wetenschapssector of -gebied 30,9 120 98 202 1998 27,3 209 1997 28,3 wet. % 22,3 Biologische 201 176 194 154 n wet. Biomedische schapsgebied 31,1 36,9 37,5 36,8 Natuur- en Weten- 49 63 78 84 wet. Toegepaste 141 123 121 131 n wet. Toegepaste 9,2 10,6 11,4 19,5 17,9 17,1 19,0 % 99 110 87 taalwet. % 11,4 12,0 10,8 12,6 14,4 14,9 11,8 Cultuur- en 82 83 76 87 n tuurwet. Taal- en Cul- 7,7 7,1 9,3 % 10,2 71 52 78 wet. 10,3 7,0 10,5 maatschappij- Gedrags- en 74 53 50 64 n pijwet. Maatschap- 689 739 738 17.193 18.992 19.045 17.882 18.001 19.149 19.283 bedrag in BEF Totaal 723 689 706 691 N Totaal 408 388 328 1994 1995 1996 226 254 265 255 69 66 65 62 275 272 1998 1999 213 202 209 78 73 75 202 176 194 154 66 60 57 49 154 165 154 96 120 98 62 72 64 Biologische wetenschappen 304 292 338 314 S% A : aangevraagd T : toegekend S% : slaagpercentage T S% 248 303 282 147 177 182 59 58 65 Medische wetenschappen A Tabel 24 : Historisch overzicht van de selectie van reiskredieten 278 1997 Exacte wetenschappen 411 1993 T 142 123 121 131 T 91 132 127 63 78 84 50 Toegepaste wetenschappen 236 219 232 228 A 69 59 66 60 56 52 58 S% 82 83 76 87 T 57 54 49 43 S% 178 168 141 99 110 87 56 65 62 Taal- en culuur-wetenschappen 143 154 155 201 A A A S% wetenschappen T Taal- en Culuurwetenschappen Toegepaste Biomedische wetenschappen Natuur- en exacte wetenschappen 74 53 50 64 T 42 38 39 37 S% 155 136 177 71 52 78 46 38 44 Gedrags- en maatschappijwetenschappen 175 138 127 175 A wetenschappen Maatschappij- 1.098 1.179 1.159 Totaal 1.186 1.191 1.260 1.329 A Totaal 689 739 738 726 689 706 691 T 63 63 64 61 58 56 52 S% ________________________________________________________________________________ Land van bestemming 1996 1997 1998 1999 Totaal % _______________________________________________________________________________________ U.S.A. U.K. 192 212 209 195 808 29,04 53 49 58 44 204 7,33 Italië 50 52 45 53 200 7,19 Duitsland 34 41 36 38 149 5,36 Frankrijk 39 26 37 43 145 5,21 Canada 37 26 21 32 116 4,17 Spanje 25 21 28 30 104 3,74 Japan 13 29 20 17 79 2,84 Griekenland 20 18 15 22 75 2,70 Australië 12 27 23 8 70 2,52 Zweden 10 23 14 23 70 2,52 Oostenrijk 19 11 13 11 54 1,94 Polen 13 13 8 18 52 1,87 Hongarije 19 10 6 7 42 1,51 Zuid-Afrika 2 7 14 18 41 1,47 Tsjechië 12 8 14 6 40 1,44 Portugal 9 11 11 8 39 1,40 Zwitserland 11 6 8 12 37 1,33 Denemarken 9 6 8 13 36 1,29 Israël 7 2 18 6 33 1,19 11 5 11 6 33 1,19 6 11 7 7 31 1,11 Rusland 7 12 7 3 29 1,04 Turkije 5 9 12 3 29 1,04 Noorwegen Finland Mexico 3 6 7 11 27 0,97 Brazilië 8 7 3 8 26 0,93 China 6 5 1 7 19 0,68 Nederland 2 5 2 7 16 0,58 Ierland 3 5 4 - 12 0,43 Korea 8 1 1 1 11 0,40 Egypte 5 2 1 2 10 0,36 India 4 3 1 2 10 0,36 Syrië 1 2 4 3 10 0,36 Singapore 1 5 - 3 9 0,32 51 Argentinië 1 2 3 3 9 0,32 Slovenië 4 1 2 1 8 0,29 Nieuw Zeeland 1 1 4 1 7 0,25 Slovakije 4 - 2 - 6 0,22 Bulgarije 3 1 1 1 6 0,22 Honkong 1 2 1 - 4 0,14 Ivoorkust - 1 3 - 4 0,14 Congo 2 - 1 1 4 0,14 Cyprus - 2 1 1 4 0,14 Litouwen - - 2 2 4 0,14 Chili - 1 1 2 4 0,14 Taiwan - - 2 2 4 0,14 Vietnam - 1 1 1 3 0,11 Franse Antillen 3 - - - 3 0,11 Thailand 2 1 - - 3 0,11 Kenya - 2 - 1 3 0,11 Jordanië 1 - - 2 3 0,11 Kroatië - 1 - 1 2 0,07 Madagaskar - - 2 - 2 0,07 Maleisië - 2 - - 2 0,07 Bolivië - 1 1 - 2 0,07 Colombia - - 2 - 2 0,07 Ghana 2 - - - 2 0,07 Ijsland - 2 - - 2 0,07 Mali 1 1 - - 2 0,07 Oekraïne 1 1 - - 2 0,07 Panama - - - 1 1 0,04 Polynesië - - - 1 1 0,04 Libanon - - - 1 1 0,04 Kameroen - - - 1 1 0,04 Belize 1 - - - 1 0,04 Bermuda 1 - - - 1 0,04 Cuba 1 - - - 1 0,04 Ecuador - - 1 - 1 0,04 Faeröer (DK) - - 1 - 1 0,04 Filipijnen - - 1 - 1 0,04 Indonesië 1 - - - 1 0,04 52 Mauretanië - - 1 - 1 0,04 Nederlandse Antillen 1 - - - 1 0,04 Pakistan 1 - - - 1 0,04 Roemenië - 1 - - 1 0,04 Tanzania - 1 - - 1 0,04 Zambia - - - 1 1 0,04 Marokko - - - 1 1 0,04 Botswana - - - 1 1 0,04 ________________________________________________________________________________ TOTAAL 685 701 700 693 2.782 100,00 ________________________________________________________________________________ Tabel 25 :Reiskredieten, frequentie van de landen van bestemming (Congreskredieten, Kredieten voor korte verblijven met aftrek van kredieten waaraan verzaakt werd.) De 11 landen die meer dan 2% halen zijn vet gedrukt, zij totaliseren 72% van het totaal. Sommige verblijven behelzen een verblijf in twee landen. Bij het totaal is de dubbeltelling niet uitgeschakeld omwille van het percentage. Opmerking : De buurlanden van België zijn misschien onderschat, daar tot medio 1997 de regel gold dat voor Congreskredieten verplaatsingen binnen 300 km (in vogelvlucht vanuit Brussel) geen toelage verleend werd. Bijgevolg waren de wetenschappelijke bijeenkomsten die plaats hadden in het noorden van Frankrijk, het Groot-Hertogdom Luxemburg, een deel van Duitsland, Keulen inbegrepen, en Nederland uitgesloten. Heel wat samenwerking met deze landen wordt trouwens zonder deze financiering doorgevoerd. 53 54 18 22 1995 1996 73 78 73 18 12 1998 1999 10 16 8 83 89 67 10 12 12 14 T 67 60 52 50 S% 8 8 13 7 8 11 88 100 85 Biologische wetenschappen 15 20 23 28 T S% 14 15 16 9 11 9 64 73 56 Medische wetenschappen A 10 6 7 6 T 11 6 8 8 5 5 A : aangevraagd T : toegekend S% : slaagpercentage 55 Toegepaste wetenschappen 16 11 8 7 A Toegepaste wetenschappen Historisch overzicht van de selectie van kredieten voor Congressen in België. 12 1997 Tabel 27 : 16 14 8 82 S% Exacte wetenschappen 11 1994 18 T A 22 A 1993 Biomedische wetenschappen Natuur- en exacte wetenschappen 73 83 63 63 55 88 86 S% 21 15 14 26 T 75 79 61 68 S% 25 25 31 18 19 25 72 76 81 Taal- en culuur-wetenschappen 28 19 23 38 A Taal- en Culuurwetenschappen 6 13 9 7 T 46 65 50 54 S% 15 12 19 3 7 6 20 58 32 Gedrags- en maatschappijwetenschappen 13 20 18 13 A Maatschappijwetenschappen 85 84 99 Totaal 94 88 83 108 A Totaal 55 66 64 63 60 50 71 T 65 79 65 67 68 60 66 S% INHOUD Bladz I. Autonomie van het F.W.O.-Vlaanderen 3 II. Evolutie van de besluitvorming 3 A. Vernieuwde Wetenschappelijke Commissies, selectie en evaluatie 3 4 B. Gebiedsraden 6 C. Bestuursorganen 6 III. Besteding van de middelen 8 A. Evolutie van de middelen en mogelijkheden B. Mandaten 8 13 1) Aspiranten-doctorandi 2) Overgang tussen de verschillende mandaten 3) Postdoctoraal Onderzoekers 4) Fundamenteel Klinische Mandaten 5) Permanente mandaten (Onderzoeksleider & Onderzoeksdirecteur) 6) Gelijke kansen 7) Evolutie van slaagkansen 13 14 20 21 21 26 30 C. Kredieten ten persoonlijke titel 30 D. Onderzoeksprojecten 33 E. Internationale samenwerking 42 1) Mobiliteitstoelage voor Postdoctoraal Onderzoekers 2) Visiting Postdoctoral Fellowships 56 42 42 3) Wetenschappelijke Onderzoeksgemeenschappen 4) Beurzen Wetenschappelijke Opdracht 5) Reiskredieten 6) Organisatie van wetenschappelijke vergaderingen in België F. Algemeen 44 45 47 47 48 57