Artikel: De Hollandse adel, 1550-1650: huwelijk en gezin Auteur: Ronnie Kaper Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 2.3, 48-61. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skript-ht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] DE HOLLANDSE ADEL, 15501650: HUWELIJK EN GEZIN RONNIE KAPER Sinds het einde van de middeleeuwen is er in de Noordelijke Nederlanden sprake van een toenemende verburgerlijking van de maatschappelijke verhoudingen, een proces dat zich gedurende de Tachtigjarige Oorlog in versneld tempo voort zette. Een burgerlijke regentenklasse die zich door handelsoveru/egingen liet leiden, zat hier ten tijde van de Vrede van Munster stevig in het zadel. We krijgen de indruk, dat de adel van geboorte, die in andere Europese landen nog zo invloedrijk kon zijn, een steeds kleiner wordende groep vormde, die naargelang zij zich meer assimileerde met de burgerij, in toenemende mate afstand moest doen van haar adellijke levenswijze. Het hof van stadhouder Frederik Hendrik u/as maar een schrale afspiegeling van wat het buitenland in dit opzicht te bieden had. In ieder geval was in de Nederlanden een adellijke afkomst geen garantie voor een carrière en ook geen synoniem voor rijkdom. Nu heeft een echt feodale adel in de Lage Landen nooit veel betekenis gehad, zeker niet in het waterrijke Holland. Toch moeten de edelen bij het begin van de Opstand nog een vrij omvangrijke groep hebben gevormd; Van Gelder vermoedt alleen al voor Holland een aantal van ver over de 200, met bezittingen die verspreid lagen over het hele gewest en die samen met andere inkomsten een voor die tijd aanzienlijk vermogen vertegenwoordigden (1). Ook was de invloed van deze klasse niet ge- ring: Het waren de edelen die, hoewel grotendeels onbedoeld, in 156 5 het startsein hebben gegeven voor de vrijheidsstrijd. Dit alles werpt de vraag op wat er gebeurde gedurende de Tachtigjarige Oorlog -vooral in Holland, de meest invloedrijke provincie van de Republiek- met deze klasse is gebeurd. Wat was haar plaats in de samenleving? Heeft zij zich apart gehouden van de andere klassen en zo niet, in hoeverre en in welk opzicht heeft zij zich geassimileerd met de heersende groepen en zich aangepast aan de veranderde omstandigheden? Dit probleem is via verschillende ingangen te benaderen. Men kan kijken naar de bezittingen en inkomsten van edelen, de ambten die zij bekleedden, hun politieke; invloed,hun culturele betekenis, etc. Een belangrijk aspect van de eventuele sociale assimilatie wordt gevormd door de huwelijken die zij sloten. Op dat aspect richt zich dit onder- 49 zoek. In eerste instantie zal het trachten een antwoord te geven op vragen met betrekking tot het gezins- en huwelijksleven in engere zin, zoals de leeftijd bij het huwelijk, eventuele tweede huwelijken, de gezinsomvang, het percentage ongehuwden, etcetera. Daarnaast zullen de sociale afkomst en de regionale herkomst van de huwelijkspartners der edelen bijzondere aandacht krijgen. Het onderzoek moest zich noodzakelijkerwij s tot een aantal adellijke geslachten beperken. Uitgaande van de personen die in het tijdvak 1550-1650 in de Hollandse Ridderschap zitting hadden, kwam ik terecht op een aantal van dertien Hollandse families. De Ridderschap werd geacht de edelen en het platteland in de Staten van Holland te vertegenwoordigen . Om beschreven te kunnen worden in de Ridderschap moest men van adellijke afkomst zijn en een riddermatig goed bezitten. Het was langzamerhand gewoonte geworden om slechts een acht- of tiental edelen ter vergadering te beschrijven. Geleidelijk ontwikkelde de Ridder- schap zich tot een gesloten college, dat zich in stadhouderloze tijdperken door coöptatie aanvulde. In andere tijden beschreef de stadhouder, die als eerste edele gold, de nieuwe leden van de Ridderschap. Er waren aan het lidmaatschap van dit college grote voordelen verbonden. De leden ontvingen, ten tijde van de Republiek, als presentiegeld collectief f. 450D0,- per jaar en zij genoten de voorkeur voor allerlei commissies, staatsambten en winstgevende nevenfuncties (2) . In de periode 1550-1650 behoorden de leden van de Ridderschap tot de families van Assendelft, Van Den Boetzelaer, Van Der Bouckhorst, Van Brederode, Van Der Does, (Van Wassenaer) van Duvenvoorde, Van Matenesse, Van Der Mijle, Van Poelgeest, Van Raephorst, Van Schagen, Van Swieten en Van Wijngaerden (3) . Alle leden van deze dertien geslachten zijn, mèt hun huwelijkspartners, in het onderzoek betrokken. Het totaal aantal huwelijken tussen 1550 en 1650 (eventuele tweede en volgende huwelijken inbegrepen) is 335: 182 van de kant van de mannelijke en 153 van de kant van de vrouwelijke familieleden. De leeftijd waarop in deze adellijke families in het huwelijk werd getreden lag vrij hoog. Voor zover ik heb kunnen nagaan boorte- , huwelijks- en sterfdata (vaak zijn ge- slechts bij benadering bekend) huwde men zelden v66r het twintigste levensjaar. In de tabel zien we de percentages per leeftijdsgroep en periode; k 50 LEEFTIJD BIJ HET HUWELIJK 1550-1565 mannen tot 20 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar 35-39 jaar ' ouder dan 40 jaar, 3n?s 6% 6% ligt het hoogste percentage gesloten werd in de leeftijdsgroep van aantal ook huwde op 3 0 tot 34-jarige leden van de adellijke laat? Het is in dit kader opmerkelijk bekeken huwelijken 7?ii 42? ; 29? ; 10? ; &o 6?; — 23S fl?i Waarom huwden de manlijke 34?ó 25?ï 9% lUi 55?;; 22?^ 23!S terwij1 een aanzienlijk ^ 1610-1650 m Bij de mannen 4?i — 1565-1610 onvoldoende gegevens 1 Ï6iÓ-1650T b% 21?i 37?i 26?ó 11?« 21% 21% 21% 13?i 1550-1565 tot 2 0 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar 35-39 jaar ouder dan 4 0 leeftijd. — ei vrouwen 25-29 1565-1610 onvoldoende gegevens 1 1 j 1 families zo dat meer dan de helft van de hier toen de vader van de bruidegom reeds gestorven was(61?;) . Het lijkt erop dat men liever wachtte met een h u w e lijk tot men öf in het bezit w a s gekomen van de heerlijkheden en goederen van de vader vaak g e b e u r d e ) , had b e r e i k t , verzamelen. en hem w a s opgevolgd in verschillende functies (wat ö f , 'janneer men geen erfgenaam w a s , een zodanige Ook bij mannen die betrekkelijk vroeg huwden ging het m e e s t - al om erfgenamen wier vader op het tijdstip van hun huwelijk storven w a s , zodat zien, 1565-1610 ligt ook b i j vrouwen, het hoogste percentage Ma 1610 zien we echter een tendens den juist op jongere Het kwam niet leeftijd laas van Assendelft zoals we in de tweede in de leeftijdsgroep in tegengestelde van 25-29 richting; boven het veertig- Een uitzondering w a s onder andere Nico- (plm 1 5 1 7 - 1 5 7 0 ) , die door zijn vader voor de geeste- lijke stand bestemd w a s en van erfopvolging w a s uitgesloten, zoon w a s . loopbaan onttrekken. jaar. zij tra- in het huwelijk. vaak voor dat een eerste huwelijk ste levensjaar werd aangegaan. diens enige reeds g e - zij in het bezit waren gekomen van diens n a l a t e n s c h a p , In het tijdvak tabel leeftijd dat men anderszins voldoende status en inkomen had kunnen Pas na zijn vaders dood kon Micolaas Hij is toen gehuwd op 43-jarige leeftijd der voorbeeld biedt Anna van Wassenaer van Duvenvoorde hoewel hij zich aan deze (4) . Een a n - (plm 1 5 5 0 - 1 6 2 9 ) , die aanvankelijk kanones te Mivclles w a s . Zij sloot op ongeveer 46 - ja- k 51 rige leeftijd een huwelijk met de weduwnaar Cornells van Gendt Het leeftijdsverschil (5) . tussen echtgenoten kon vrij hoog oplopen. Een aardig voorbeeld hiervan geeft het geval van Wilhelmina van Haeften (1533-1607/8), die op 27-jarige leeftijd trouwde met een man die zestien jaar ouder was dan zijzelf (de zojuist genoemde Nicolaas van Assendelft) en die negen jaar na de dood van haar echtgenoot, op 46-jarige leeftijd, hertrouwde met een veertien jaar jongere man 1547-1614) (Walraven van Brederode, (6) . Sprekender nog in dit opzicht is het huwelijk van Henrica van der Does (1589-1654) . Haar vader was in 1599 gestorven, en omdat zij zijn enige kind was, werd zij erfgename van het huis ter Does. Toen zij 21 jaar oud was huwde zij met de 46-jarige Adriaan van Matenesse, weduwnaar van Odilla van Aeswijn (7) . Overigens was het sluiten van een tweede huwelijk na de dood van de eerste echtenoot of echtgenote onder de Hollandse adel in de zestiende en zeventiende eeuw eenheel gewone zaak. Er zijn wat dit betreft weinig procentuele verschillen tussen mannen en vrouwen op te merken. Een duidelijk beeld krijgen we door de volgende gegevens. HERTROUW mannen . vrouwen hertrouwd 1550-1565 1565-1610 1610-1650 niet hertrouwd onvoldoe ide 54 K 47% hertrouwd gegevens 53% 50% 53% 63% J niet hertrouwd 50% 47% 37% Ruwweg genomen sloot dus ongeveer de helft van de hier onderzochte personen, wanneer zij hun echtgenoten of echtgenotes overleefden, een tweede huwelijk. Deze cijfers worden des te opmerkelijker als men het feit beschouwt, dat velen van de mannen en vrouwen die na het overlijden van hun partners niet hertrouwden, op het tijdstip van dit overlijden al een vrij gevorderde leeftijd hadden bereikt. In de periode 1565-1610 stierven veel minder vrouwen v66r hun eerste echtgenoot (16%) dan in de periode na 1610 (35%) . Veelzeggend is mis- schien, dat van 1565 tot 1610 een iets hoger percentage van de vrouwen huwde met mannen die militaire functies vervulden, dan in de tijd erna: 38% tegen 23%. Het lijkt erop dat de oorlog tegen Spanje verantwoordelijk was voor het relatief vroege wegvallen van de echtgenoten van de vrouwelijke leden van de Hollandse ridderschapsadel in het tijdvak 1565-1610. In deze periode werd immers de strijd meer op het land en in 52 de steden uitgevochten dan na 1610, toen de zeegevechten belangrijker werden en de oorlog in toenemende mate werd gevoerd met speciaal daartoe aangesteld personeel. De gemiddelde leeftijd waarop men hertrouwde lag bij de mannen tussen de 4 0 en 50 jaar, bij de vrouwen tussen de 30 en 40 jaar. In veel gevallen wachtten de mannen niet langer met hertrouwen dan één tot vijf jaar na de dood van hun eerste echtgenote. Bij de vrouwen was de duur van het weduwschap iets langer. Juist bij tweede huwelijken was het leeftijdsverschil tussen de echtelieden vaak hoog. Zowel mannen als vrouwen hadden graag, wanneer zij hertrouwden, personen aan hun zijde die veel jonger waren dan zijzelf. Leeftijdsverschillen van 11 tot 25 jaar waren niet ongewoon. Zo trad Hester van den Boetzelaer (geb. plm.1566) -na een eerste verbintenis van 14 jaar en een weduwschap van 10 jaar of iets langer- op 44-jariqs leeftijd in het huwelijk met de 26-jarige Johan van de Kethulle (8) . Diederik van Schagen (na 1569-1658) verloor zijn eerste echtgenote reeds na één jaar huwelijk, waarna hij 25 jaar weduwnaar is gebleven. Hij hertrouwde in 1633 Maria de Thiennes, gravin van Rumbeck; zij was toen 22 jaar oud (9) . Het kwam wel voor dat men voor een derde maal in het huwelijk trad -Sandrine van Brederode (gest.1617), een bastaarddochter van Reinout van Brederode, heeft zelfs vijf echtgenoten gehad- maar dit behoorde tot de uitzonderingen. Het bepalen van het aantal kinderen dat uit een huwelijk werd geboren wordt zeer bemoeilijkt door de omstandigheid, dat in de genealogische literatuur over de zestiende en zeventiende eeuwse Nederlandse adel maar heel zelden de kinderen worden vermeld die reeds op zeer jonge leeftijd zijn gestorven. Wanneer dit wel gebeurt volstaat men vaak met de vermelding "jong gestorven", zonder geboorte- of sterfdata te geven. Voor de manlijke gezinsleden bestaan nog de onderscheidingen "gestorven als jongman" en "ongehuwd gestorven"; bij de vrouwelijke gezinsleden komt alleen de laatste vermelding voor. Soms ynrdtallenn de naam van een kind vermeld; in zo"n geval ga ik uit van een overlijden op jonge leeftijd. Bij de vermelding "ntH|ehuud gestorven" -zonder geboorte- en sterfdata- neem ik aan dat de genoemde persoon op volwassen leeftijd is overleden. Een en ander maakt het meer dan waarschijnlijk dat de vruchtbaarheid van de hier onderzochte huwelijken in werkelijkheid groter wan dan uit de cijfers blijkt. 53 Het is bekend dat vroeger veel vrouwen stierven aan de kraamvrouwenkoorts . Ook onder de adellijke vrouwen in de zestiende en zeventiende eeuw was hiervan niet zelden sprake. Bij de hier behandelde families stierf de vrouw in een aantal gevallen reeds na één jaar huwelijk, bij de geboorte van haar eerste kind. Zo is ook Tymanne van Wassenaer van Duvenvoorde waarschijnlijk in het kraambed gestorven; ze overleed in hetzelfde jaar (1627) dat haar eerste kind werd geboren (10). Soms is het aantal kinderen uit een huwelijk gelijk aan het aantal jaren dat de verbintenis heeft geduurd; ook in zo "n geval bestaat de mogelijkheid dat de vrouw bij de geboorte van haar laatste kind is gestorven. De gezinsgrootte liep nogal uiteen. De volgende tabel laat zien hoeveel kinderen er per huwelijksverbintenis werden geboren. Geen onderscheid is gemaakt tussen huwelijken, afgesloten door de manlijke of de vrouwelijke leden van de onderzochte geslachten. Tussen haakjes staat, in procenten, het aantal kinderen per persoon vermeld, onverschillig of zij één of meerdere echtgenoten of echtgenotes hebben gehad. AANTAL KINDEREN PER HUWELIJK geen 1 2 3 4 5 6, 7 8, 9 10-15 1550-1565 28 (22) 13 (14) 10 (14) 7 ( 8) 7 (8) 9 (10) 6 ( 6) 12 (13) 8 ( 8) (in procenten) 1565-1610 28 (24) 17 (20) 14 (20) 14 (10) 9 6 10 1 1 (7) (7) (14) (2) (2) 1610-1650 25 (20) 18 (20) 18 (20) 9 (11) 11 (11) 11 ( 5) 7 ( 8) 2 ( 3) 5 (11) totaal 27 (22) 16 (18) 12 (12) 11 (10) 9 ( 8) 8 ( 8) 8 (10) 5 ( 6) 4 ( 6) 1 Uit deze cijfers valt af te leiden dat het aantal kinderloze huwelijken tamelijk groot was, terwij l toch in de meeste van deze gevallen de duur van het huwelijk lU tot 3 0 jaar bedroeg. Verder zien we dat vooral in de periode vóór 1565 een adellijk gezin nog zeer uitgebreid kon zijn. Gezinnen met zes kinderen of meer bedroecjen in deze tijd 26?ï van het totaal. Ue kunnen echter een tendens tot vermindering van het kindertal opmerken, want in de tijdvakken 1565-1610 en 1610-1650 zijn de percentages voor gezinnen met zes of meer kinderen respectievelijk 12 en 14 . Het aantal gezinnen met één tot vijf kinderen wordt dan groter. De afstand tussen de geboortes was vaak, vooral bij grotere gezinnen, tamelijk klein: een tussenpoos van één of twee jaar was normaal. Zo kregen de kindoren van Johan van Duvenvoorde en Odilla Valkenaer achtereenvolgens het leven in 1592, 1593, 1595, 1596, 1598, 1599 en 1604 (11) . 54 Een voorbeeld van een uitzonderlijk lange tijd tussen de geboortes van twee kinderen geeft het geval van Arent van Wassenaer van Duvenvoorde (1610-1674) . Hij was gehuwd met de roomse Anna llargaretha van Scherpenzeel. Zijn eerste zoon werd in 1647 tegen zijn wil katholiek gedoopt. Er werden geen kinderen meer geboren v66r 1658, zodat vermoed wordt dat van een tijdelijke verwijdering tussen de beide echtgenoten sprake is geweest Bekijken we het totale aantal kinderen dat, volgens opgave in de literatuur, in het tijdvak 1550-1650 werd geboren, dan zien we dat een tiende gedeelte hiervan jong gestorven is. Het aantal jongens dat daarnaast is overleden voordat de volwassenheid werd bereikt ("gestorven als jong- man" ) bedraagt nog eens 5?ó van het totaal. In onderstaande tabel wordt voor de periodes 1550-1600 en 1600-1650 de burgerlijke staat aangegeven van alle leden van de bestudeerde adellijke families die de kindertijd overleefden. BURGERLIJKE STAAT man nen 1550-1600 1600-1650 ongehuwd (geestel. gehuwd onbekend staat) 29;i (lOfO 66!i 5% 28?« (3?ó) 67% 5% 1550-1600 34!S (ig^o 64% 2% vrouwen 1600-1650 1 1 23% {8%) 70!ó 7% 1 Het percentage ongehuwde mannen was in beide periodes vrijwel gelijk, hoewel na 1600 een geestelijk ambt, behalve in een provincie als Utrecht, voor hen niet meer was weggelegd. Daarentegen had het ontbreken van kloosters in de Republiek wel invloed op het percentage ongehuwden bij de vrouwen, dat na 1600 afnam. Soms ook werd een dochter naar een klooster in Duitsland of de Zuidelijke Nederlanden gestuurd. Hoewel de literatuur niet altijd de onwettige kinderen van een adellijk persoon kan en zal vermelden, heb ik toch de indruk dat hun aantal steeds kleiner werd in de loop van het hier behandelde tijdvak. Na 1590 staan wat de Hollandse adel betreft geen geboortes van bastaarden meer opgenomen. Wanneer we kijken naar de sociale afkomst van de huwelijkspartners van de Hollandse ridderschapsadel in de tijd van 1550 tot 1650, dan is duidelijk te constateren dat deze zich als een aparte groep, die hoog boven de andere sociale klassen stond, bleef beschouwen. De reserves die men had jegens niet-adellijke families blijkt uit het testament dat Johan (12) . 55 van Schagen en zijn echtgenote Anna van Assendelft op 26 juli 1607 opmaakten. Hun nog ongehuwde kinderen, zo bepaalden z i j , moesten niet anders trouwen dan "aen adelicke gesrlachte, mit voergaende wille ende believen van ons beyde." Was een der kinderen "so onbedacht" om tegen de bepalingen van het testament in te gaan, dan zou dit kind niet méér krijgen dan zijn legitieme portie, tenzij het genegen zou zijn zich tevreden te stellen met het bij huwelijksvoorwaarden verkregene, "gelyck wy wel verhopen datt sy sullen doen "(13). Verreweg het grootste gedeelte van de huwelijken werd aangegaan met telgen uit andere adellijke geslachten. Verbintenissen met niet-adel bedroegen minder dan 8% van het totaal. Dit percentage is gelijk voor do manlijke en vrouwelijke leden van de Hollandse adel. De niet-adellijke huwelijkspartners stamden meestal uit stedelijke patriciërs- of regentengeslachten. Liefst moesten deze dan nog enige heerlijkheden in hun bezit hebben. Een geliefd patriciërsgeslacht bij de Hollandse adel was in dit verband de Zierikzeese familie de Witte. In deze familie huwde o.a. Elisabeth van der Mijle, en wel met Jacob de VJitte, in 1594/5 pensionaris van Zierikzee en daarna baljuw van Goes en superintendent van Zuid-Beveland. Een zuster van Jacob de Witte, Jacomina, was de echtgenote van de Hollandse edelman Jan Oem van Wijngaerden (14). Haar ondanks de rijkdom en het aanzien van sommige patriciërsgeslachten gaf men toch de voorkeur aan een adellijk huwelijk. Natuurlijk waren er ook onder de adel rangen en standen. Als we kijken naar de functies die de echtgenoten of de vaders en/of broers van de echtgenotes bekleedden, kunnen we onderscheiden tussen: 1. edelen die relatief gezien geen functies van betekenis vervulden, 2. edelen die zich vooral op stedelijk gebied lieten gelden, als schepen, schout of burgemeester, 3. militaire edelen, 4. edelen die belangrijke provinciale of landelijke functies bekleedden: hoogheemraden, leden van de Gewestelijke Staten, staatsraden, ambassadeurs, etcetera. De tabel laat zien hoeveel huwelijken er in deze verschillende groepen gesloten werden. AFKOMST VAN DE HUWELIJKSPARTNERS mannen vrouwen _totaal groep 1. groep 2. •' groep 3. groep 4_ 41?ó 7% • B% 44?i i 26?i Wi 22?i 48?ó • I 33K , 6% 15% ^ 46?i ' 56 Hoewel ik de indruk heb dat de vierde groep in de Republiek het grootste aanzien genoot, zegt een verdeling van de edelen naar functies die ze uitoefenden misschien wel iets over de macht die zij hadden en over de mate waarin zij in het maatschappelijk leven geïntegreerd waren, maar veel minder over hun rijkdom. Over de leden van de eerste groep is juist door het feit dat zij nauwelijks functies vervulden, veel minder bekend dan over de leden van de andere groepen, maar dat wil nog niet zeggen dat zij minder bemiddeld waren. Van bijna driekwart van de echtgenoten of vaders van de echtgenotes uit deze groep wordt vermeld dat zij één of meer heerlijkheden in bezit hadden. Het kleinste aantal huwelijken werd met de stedelijke edelen gesloten, wat ook verband zal houden me t de relatie f geringe omvang van deze groep. Het gaat hier namelijk om edelen wier voornaamste functies in de stad zélf lagen. Het kwam wel vaker voor dat edelen naast aanzienlijke provinciale posten tevens het schoutambt van een stad bekleedden; met name bij de Utrechtse en in mindere mate bij de Gelderse adel was dat het geval. Van een zuivere stadsadel is dan echter geen sprake. Bovendien is het moeilijk te bepalen in hoeverre zo'n stedelijk ambt dat men naast andere functies bekleedde, slechts een bron van inkomsten voor de houder was, terwijl de uitvoering ervan aan een ander werd overgelaten. Men zou kunnen denken dat verbintenissen met stedelijke edelen vooral werden aangegaan door leden van de Hollandse adel die zelf tot een stedelijk geslacht behoorden. Dit is echter in minder dan de helft van het aantal gevallen waar. Tamelijk veel vrouwelijke leden van Hollandse adellijke geslachten waren getrouwd met militairen. In 60°i van de gevallen ging het hierbij om personen die afkomstig waren uit het buitenland en hun militaire kunde in dienst hadden gesteld van de Republiek, als kapitein, kolonel of gouverneur van een stad, eenmaal zelfs als luitenant-generaal. Per familie bekeken waren het voornamelijk de vrouwelijke leden van geslacht van Brederode -zelf een familie die zich vooral op militaire functies had toegelegd- en in mindere mate die van het geslacht van den Boetzelaar, die hun echtgenoten onder de militaire edelen vonden. Verbintenissen met militairen werden door de vrouwen vooral in de periode 15(55-1610 aangegaan (63?ó van de huwelijken) . Met uit het buitenland afkomstige militairen die zich in dienst van de Staten-Generaal hadden gesteld huwden o.a. de zusjes Margaretha (gest. 1604) en Anna van Duvenvoorde (gest. 1599) . Hun respectievelijke echtgenoten waren beidon Schotten: Alexander i k 57 Wrichard, kapitein, en John Cuningham, kolonel en artilleriemeester. Na de dood van Cuningham is Anna opnieuu/ gehuwd met een Schotse militair: de kapitein David Crel (15). Een andere categorie vormde de buitenlandse edelen die in dienst van hun eigen vorsten tot militair aanzien waren gekomen. Zo was de Brandenburger erfmaarschalk Stephen Gantz de echtgenoot van Helena van Brederode, dochter van Floris (gest. 1599) (16).Tot de Nederlandse militaire adel behoorde o.a. Jacob van der Meer van Berendrecht (gest. 1604), kolonel en gouverneur van Oostende en echtgenoot van Agnes van de Boetzelaer. Evenals Caspar van Eeuwsum (na 1565-1639) -gehuwd met Anna van der Does- die in 1591 Delfzij l veroverde en zowel bevelhebber van Coevorden als gouverneur van het in 1600 gebouwde kasteel vóór de Oosterpoort te Groningen was (17) . ttet hoogste percentage van de huwelijken werd gesloten in dip adellijke geslachten waarvan de leden op gewestelijk of landelijk niveau rechterlijke en bestuurlijke functies vervulden.De Hollandse echtgenoten en echtgenotes die in deze categorie vielen waren of zelf leden van de hier onderzochte dertien families, of zij behoorden tot de iets minder luisterrijke geslachten, die evenwel een groot aandeel hadden in de in Holland te verdelen aanzienlijke ambten (zoals het geslacht van der Duyn en de Hollandse tak der Bronckhorsten). Zo huwde Amelis van mot een dochter van Nicolaas van der Duyn Bouckhorst (1531-1564) , die baljuw en dijk- graaf van Schieland, houtvester van Holland en kastelein van het huis van Teylingen was (18) . Bij de Utrechtse huwelijkspartners in deze categorie vindt men vaak een combinatie van hot lidmaatschap van de Ridderschap en het bekleden van het schoutambt van do stad Utrecht; liet gebruik wilde namelijk dat een schout van Utrecht Stichts edelman moest zijn (19).Verder komt men onder de Utrechtse edelen watergraven en maarschalken tegen (te vergelij - ken met de Hollandse hoogheemraden en baljuuen) . De schoonvader van Johan van Ilatenossc (1538-1602) , Johan van Kuilcnburcj, uas beschreven in de Ridderschap van Utrecht; tevens uas hij schout van Utrecht en watergraaf van de Vecht, Dezelfde combinatie van ambten had do schoonvader van Fredorik van Poolijecst, \icolaas van Zuylen van do Hacr '1536-1602) In Gelderland berustte de bestuursbevoegdheid (20) . bij drosten of ambtman- ncn. Arend van Duvcnvoordc M528-1595) trad in het huwelijk mot de Gelderse Theodora van Scherponzcel. Haar vader Vlillcm en haar broer Johan zijn allctwce in de Veluuse Ridderschap beschrrven cjeueeot en hebben beiden het drostschap van de Veluwe vervuld >21) . 58 Jongere zonen of dochters hoefden niet altijo een minder goed huwelijk te sluiten dan de oudere. Het wordt pas merkbaar u/anneer er meer dan drie zoons uit een gezin in het huwelijk traden, maar in het geval van een groot aantal huwende dochters is een onderscheid in aanzien van hun respectievelijke echtgenoten niet aanwijsbaar. De Hollandse ade l vond gemiddeld slechts een derde van de huwe lijkspartners in de eigen provincie. Zoals in onderstaande tabel te zien is, waren het vooral Gelderland, een gebied waar de adel nog sterk en invloedrijk was, Utrecht en later Zeeland, die de Hollandse edellieden aan hun echtgenoten en echtgenotes hielpen. HERKOMST VAN DE HUWELIJKSPARTNERS Holl- GelderUtr. land land (in procenten) Zee- Over- Dren- Fries- Zuid- Bra- Builand ijss. the land Ned. bant tenl. 1550-1565 totaal echtgenotes echtgenoten 34 13 8 23 17 20 12 9 8 1 2 11 ~ 31 37 25 22 14 15 13 3 4 2 1 2 2 2 2 32 13 14 12 11 13 14 12 4 3 6 - liO 23 - 4 6 - 14 12 16 (7) (6) (8) 8 4 15 12 10 15 (4) (5) (4) 13 8 17 8 12 6 (4) (7) (2) 19 12 24 1565-1610 totaal echtgenotes echtgenoten 21 24 - 2 3 - 161Ü-1650 totaal echtgenotes echtgenoten 33 30 12 10 _ - Opvallend is dat Gelderland in de periode 1565-1610 opeens een veel belangrijker plaats ging innemen. Dit ging gepaard met een achteruitgang van het aantal huwelijken met partners uit sommige andere gewesten van de Republiek: We zien een daling van het aandeel van Utrecht, Friesland en vooral Zeeland. In de tijd na 1610 is Gelderland weer op het percentage van voor 1565 teruggekeerd, Utrecht is blijven dalen, terwijl Zeeland sterk is gestegen. De grote schommelingen van Gelderland en Zeeland zijn moeilijk te verklaren zonder de algemene maatschappelijke positie van die gewesten en van do daaruit afkomstige edellieden in ogenschouw te nemen, wat echter om een uitgebreidere studie zou vragen dan in het kader van dit onderzoek mogelijk is.Het zou misschien nuttig zijn om do sociale afkomst van de huwelijkspart- i 59 ners per provincie te bekijken, luant u/at Zeeland betreft heb ik de indruk dat de stijging na 1610 enerzijds te danken is aan verbintenissen met de Zeeuwse regentenklasse en anderzijds aan die met uit het buitenland afkomstige geslachten die zich in dat gewest hadden gevestigd. De daling van het aantal huwelijken met personen uit Brabant en de Zuidelijke Nederlanden in de periode 1565-1610 is minder dan men zou verwachten. De Hollandse adel heeft zich in de tijd van de vorming van de Republiek dus niet op het grondgebied van die Republiek teruggetrokken, wat ook al blijkt uit de voortdurende stijging van het aantal huwelijken met buitenlanders. Dit laatste heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de adellijke huwelijksmarkt in de Nederlanden inkromp: Geslachten stierven uit, er was geen koning om nieuwe families in de adelstand op te nemen. Gezien de afkerigheid van de Hollandse adel om lieden met een burgerlijke afkomst in hun families op te nemen, is de stijging van het aantal verbintenissen met buitenlandse adellijke geslachten begrijpelijk. De geboortegrond van de meeste buitenlandse huwelijkspartners lag in het Duitse Rijk, vooral het Rijnland, en in Frankrijk, terwijl er ook wat Schotten, Denen, Zwitsers en Spanjaarden tussen zaten. De hier behandelde dertien geslachten behoorden al in het midden van de zestiende eeuw tot het meest aanzienlijke deel van de Hollandse adel. Tevens hebben vrijwel alle leden van deze families zich bij het beqin van de opstand aan de zijde van Willem van Oranj e geschaard. Het mag dan ook niet verwonderen dat zij in de Republiek de hoogste ambten hebben bekleed. Naast het lidmaatschap van de Ridderschap, dat vooral aan de stamhouders was voorbehouden, was vooral het hoogheemraad- of dijkgraafschap onder de edelen zeer gezocht. Vaak komt men hen ook als baljuw tegen. Enkelen vervulden functies op stedelijk gebied, als schouj;; of burgemeester. In het leger en op do vloot brachten sommige edelen het tot luitenant-generaal of luitenant-admiraal. Tenslotte zien we hen ook in de landspolitiek opereren: Als lid van de Raad van State, als af _ gevaardigde naar de Staten-Generaal en als ambassadeur. In dit opzicht kan men van een politieke en maatschappelijke integratie spreken, waarbij ue echter niet uit hot oog moeten verliezen dat dit slechts een persoonlijke integratie was. Als klasse had de adel geen macht en nauwelijks invloed meer. Het was op sociaal gebied dat de adel zich als klasse, als stand k 60 trachtte te handhaven. Het lijkt erop dat zij bij het sluiten van hun huwelijksverbintenissen bovenal keken naar het aanzien en de rijkdom van de toekomstige echtgenoot of echtgenote en zijn/haar familie en niet naar de macht en invloed die zij uitoefenden. De gegevens die mij over de Hollandse adel ter beschikking staan wekken ook niet de indruk dat door haar leden vaak huwelijken om politieke of godsdienstige redenen werden gesloten. We hebben gezien dat een van de eerste eisen die de edelen aan hun huwelijkspartners stelden een adellijke afkomst was. Een huwelijk met een eenvoudig landedelman werd geprefereerd boven een huwelijk met een invloedrijke stadsregent. Liever trouwde men in een buitenlands adellijk geslacht dan in een rijke Hollandse koopliedenfamilie . Zo toonden de edelen in de keuze van hun partners een groter klassebewustzijn dan de werkelijkheid rechtvaardigde. Noten: (voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een 60-tal genealogieën, familiegeschiedenissen,biografieën, kwartierstatenboeken, etc, zowel zeventiende eeuwse als meer recente. Het opnemen van deze literatuur zou hier teveel plaats vergen) 1. H.A. Enno van Gelder,"De Hollandse adel in de tijd van de opstand", in: Tijdschrift voor geschiedenis 45, Groningen 1930, pp. 113,118, 122-23 . 2. R. F ruin. Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, Den Haag 1922-2e dr. pp. 78-82, 230-233. S.J. Fückema-Andreae, De Nederlandse staat onder de Republiek, in: Verhandelingen van do Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, afd. letterkunde. Nieuwe reeks dl. 68, nr. 3, Amsterdam 1961. pp. 43-45. 3. S. van Leeuwen, Batavia illustrata, ofte Verhandelinge van den Oorspronck, vortgank, zeden, eere, staat en godsdienst van ÜudBatavien, mitsgaders van den adel en regooringe van Hollandt. Den Haag 1685, pp 76 8 ë.v. 4. J.Craandijk,"De geschiedenis van Claan van Asscndelfti' in: Bi_j dragen voor vaderlandse geschiedenis en oudeheidkunde, 4e reeks dl. 10, Den Haag 1912, pp. 22,26, 33; Cfl . Cremers, Reigersbcrcjen en zijn bewoners, Den Haag 1943, pp. 8-11; F .A. Holleman, Dirk van Assendelft, schout van Breda on de zijnen, Zutphen 1953, pp. 241244, 252 , 362-63 . 5. H.G.A. Obrcen, Geschiedenisvan het geslacht van Wassenaar, Leiden 19Ü3, p. 159; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, P.C. Molhuyscn en P.J. Blok (red) , Leidon 1911-1937. df. 6, kl. 559. 6 . E.B.F.F . Witlort van Hoogland, Bijdraijon tot de cicsclüedcnis dor Otrechtse ridderhofsteden en heerlijkheden, Den Haag 1909-1912 . !1 ..1 p. 414; NNBW dl 4, kl . 699. i 61 7. C.J. Polvliet, Genealogie van het oud-adelli.jk geslacht van der Does, Den Haag 1892, pp. 67-8; Wittert van Hoogland, 1, pp. 24748 . 8. J.W. des Tombe, Het geslacht van den Boetzelaer. De historische ontwikkeling van de rechtspositie en de staatkundige invloed van een belangrijk riddermatig geslacht. Bewerkt door C.W.L. baron van den Boetzelaer. Assen 1969, p. 205. 9. A.E.W. Dek, Genealogie van de graven van Holland, Zaltbommel 1964, 4e dr. p. 75; Holleman, p. 339. 10. Holleman p. 317; Obreen p. 130; NNBW dl.4 kl.542. 11. Polvliet, pp. 71-72. 12. W.A. Beelaerts van Blokland, H.E. van Gelder e.a., Nederlandsche kas-_ teelen en hun historie, Amsterdam 1912-1915, dl. III, p. 65. 13. Holleman, pp. 335-36. 14. P.D. de Vos, De vroedschap van Zierikzee van de tweede helft der 16e eeuw tot 1795. Middelburg 1931, pp. 79-81. 15. Obreen, p. 87. 16. Wittert van Hoogland, I, p. 416; NNBW dl.I, kl. 29i; ' . 17. Des Tombe, pp. 215, 234; NNBW dl.I, kl. 838. 18. NNBW dl.IV, kl. 542 . 19 . Fruin, p . 88 . ' 20. Wittert van Hoogland I, pp. 394-95, 464. 21. W.J. d'Alblaing van Giessenburg, De ridderschap van het kwartier van Nijmegen. Namen en stamdelen van de sedert 1587 verschenen edelen. Uitgegeven met een geschiedkundig overzicht door P.A.N.S. van Meurs, Den Haag 1899. p. 2; NNBW dl.IV, kl. 1221. Ronnie Kaper behaalde in'1979^haar rfoctoraale:xamen Nieuwe Geschiedenis. Momenteel is zij docente op het "Pius X" Lyceum in Amsterdam.^ Onlangs verscheen van haar hand: Pamfletten over oorlog en vrede. Reakties van tijdgenoten op de vredesonderhandelingen van 1607-1609. (Amsterdam: Historisch Seminarium van de universiteit van Amsterdam, 1980) Bovenstaand artikel is een bewerking van een kleine skriptie die in december 1977 verscheen onder de titel Enige opmerkingen over de huwelijksen gezinsgeschiedenis van de Hollandse adel in de periode 1550-1650.