Samenvatting lessenserie - praktijkdossier n. pers

advertisement
Hoofdstuk Monopolistische concurrentie
Samenvatting:
De marktvorm monopolistische concurrentie heeft eigenschappen van zowel het monopolie als van de
volledige mededinging. De belangrijkste kenmerken van deze marktvorm zijn:
- Gemakkelijke toetreding;
- Groot aantal aanbieders;
- Heterogeen product.
Het begrip heterogeen is in dit geval een breed begrip. Er is namelijk sprake van heterogeniteit waar de
afnemer een verschil ervaart in kwaliteit, eigenschappen, merk, vorm, verkoopomstandigheden e.d.
Op deze manier probeert de aanbieder klanten aan zich te binden om zodoende een vast deel van de
markt te veroveren met andere woorden: de ondernemer streeft naar marktmacht door middel van
productdifferentiatie. Deze marktmacht geeft hem in beperkte mate de vrijheid om zelf de prijzen vast
te stellen. Deze vrijheid als prijszetter wordt wel sterk beperkt door de concurrenten.
Als de aanbieder zijn prijs sterk verhoogt zullen zijn afnemers overstappen op deze substituten.
Hierdoor kent de individuele aanbieder een dalende vraaglijn (= prijsafzetlijn).
Bij monopolistische concurrentie kan een producent alleen op korte termijn overwinst maken. Op lange
termijn zal dezelfde overwinst nieuwe producenten aantrekken, die een deel van de klanten en de winst
af zullen pakken. Hierdoor zal deze overwinst op de duur verdwijnen.
In de tekeningen hieronder staan (van links naar rechts) de situaties vóór en na de toetreding op de markt.
Door de toetreding van nieuwe aanbieders verschuift de prijsafzetlijn (GO) van de individuele
aanbieder naar links. Hij kan nu als gevolg van de toetreding van nieuwe aanbieders, tegen dezelfde
prijs minder afzetten dan voorheen. Deze prijsverschuiving zal doorgaan, totdat de gemiddelde
opbrengsten (GO) gelijk zijn geworden aan de gemiddelde totale kosten (GTK).
Op dit punt (Pe) wordt er geen winst meer gemaakt, want de marginale opbrengsten zijn hier gelijk aan
de marginale kosten. Bij deze evenwichtsprijs Pe bedraagt de afzet Qe.
Een nadeel van de monopolistische concurrentie t.o.v. volledige mededinging is dat zowel de lange
termijnprijs hoger is en de afzet kleiner. Dit betekent een welvaartsverlies!
Opdrachten Monopolistische concurrentie les 1 en 2
 1.
Welk van de onderstaande kenmerken is van toepassing op een markt met
monopolistische concurrentie?
A.
B.
C.
D.
De producenten zijn volledig vrij in het bepalen van de prijs.
Er is sprake van een heterogeen goed.
Er is geen sprake van vrije toetreding op de markt.
Zowel vragers als aanbieders zijn volledig op de hoogte van alle marktomstandigheden
A.
B.
C.
D.
Welk kenmerk maakt het verschil tussen de marktvormen monopolistische
concurrentie en volledige mededinging?
Het aantal aanbieders.
Het aantal vragers.
De aard van het goed.
De hoogte van de prijs.
 2.
 3.
 4.
Welke combinatie is juist?
homogeen
A. partij graan en stropdassen
B. partij graan
C. stropdassen
D.
heterogeen
stropdassen
partij graan
partij graan en stropdassen
Welke stelling is juist?
A. In het algemeen zal een producent meer macht hebben als hij een homogeen product
produceert.
B. In het algemeen zal een producent meer macht hebben als hij een heterogeen product
produceert.
C. In het algemeen zal het voor de machtspositie van de producent niet uitmaken of hij een
homogeen of heterogeen product produceert.
D. Een aanbieder van een heterogeen product kan zijn machtspositie versterken door een
homogeen product naast te verkopen.
 5.
A.
B.
C.
D.
‘Monopolistisch’ in de marktvorm van monopolistische concurrentie wil
zeggen dat een producent;
Geen invloed op de prijs heeft.
Volledige invloed heeft op de prijs.
De enige aanbieder is van de totale markt van een product.
De enige aanbieder is op een deelmarkt van en product.
 6.
Vul het onderstaande schema in:
Marktvorm
Marktgedrag
Marktresultaat
Monopolistische concurrentie
Kenmerken:
Mogelijkheden producent
om te concurreren
termijn
1.
………………….
2.
………………….
Wat kan hij zelf bepalen?
………………………….
- overwinst op korte termijn
- geen overwinst op lange
1.
2.
3.
4.
……………………..
……………………..
……………………..
……………………..
 7.
Stel dat voor een kledingzaak het volgende verband geldt tussen de prijs van
stropdas en de gevraagde hoeveelheid stropdassen: Qv = -P + 100
a. Vul de onderstaande tabel in:
Q=
gevraagde hoeveelheid
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
P = GO
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
TO
0
900
MO
0
90
een
b. Teken de P = GO-lijn en de MO-lijn in de volgende grafiek:
c. Teken TO in de volgende grafiek
 8.
a.
Leg aan de hand van de ligging van de prijsafzetlijnen van beide
marktvormen uit waarom een producent bij volledige mededinging de prijs niet
kan beïnvloeden, en bij monopolistische concurrentie wel.
b.
Is de afzet bij monopolistische concurrentie meer of minder elastisch dan
bij volledige mededinging? Licht het antwoord toe.
Een kledingzaak maakt overwinst, waardoor zich nieuwe kledingzaken
kunnen gaan vestigen. Deze zullen een gedeelte van de bestaande
klantenkring van de kledingzaak overnemen.
 9.
a.
Verklaar dat door een kleiner wordende klantenkring de
prijsafzetlijn en de MO-lijn van de individuele producent naar links zullen
verschuiven.
b.
Geef aan tot hoe ver een dergelijk prijsafzetlijn uiteindelijk naar links kan
verschuiven. Motiveer je antwoord.
Uitwerkingen opdrachten Monopolistische concurrentie les 1 en 2
 1.
B
 2.
C
 3.
B
 4.
B
 5.
D
 6.
Marktvorm:
 7.
a.
Gemakkelijke toetreding, groot aantal aanbieders en heterogeen
Product.
Marktgedrag: Prijs, Product, Promotie en Plaats = productdifferentiatie
Hij kan de prijs zelf bepalen (in beperkte mate)
Q=
gevraagde
hoeveelheid
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
P = GO
TO
MO
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0
0
900
1600
2100
2400
2500
2400
2100
1600
900
0
0
90
70
50
30
10
-10
-30
-50
-70
-90
b.
c.
 8.
 9.
a.
Bij volledige mededinging is de prijs een gegeven, een
horizontale prijsafzetlijn. Mij monopolistische concurrentie is er
sprake van een verband tussen de prijs en de afzet.
b.
De afzet is meer prijselastisch dan bij volledige mededinging
omdat de concurrenten bieden perfecte substituten aan. Hierdoor zal een afnemer
gemakkelijk overstappen naar een andere producent indien de prijs bij de
gewenste producent toeneemt.
a.
In dit geval moet een gelijkblijvende totale marktafzet gespreid
worden over meer aanbieders.
b.
Deze verschuiving van de prijs gaat door, totdat de gemiddelde opbrengsten
(GO) gelijk zijn geworden aan de gemiddelde totale kosten (GTK). Op dit punt
(Pe) wordt er geen winst meer gemaakt, want de marginale opbrengsten zijn hier
gelijk aan de marginale kosten.
Hoofdstuk Oligopolie
Samenvatting:
Kenmerken van deze marktvorm zijn:
- Beperkt aantal aanbieders
- Heterogene goederen
- Prijszetting
- Hoge toetredingsbarrières
- Beperkte doorzichtigheid
Vanwege het beperkte aantal aanbieders reageren verschillende aanbieders sterk op elkaars gedrag.
Wanneer ze hun prijs bijvoorbeeld verlagen, kunnen ze verwachten dat de concurrentie dit ook zal doen
om geen marktaandeel in te hoeven leveren. Hierdoor zullen oligopolisten niet snel via de prijs elkaar
beconcurreren. Vaak is er bij oligopolie sprake van "prijsstarheid". Wanneer er eenmaal op de markt
een prijs tot stand is gekomen zullen de concurrenten hun prijzen over het algemeen niet veranderen.
Dit kan verklaard worden met de zogenaamde "geknikte vraagcurve".
Geknikte vraagcurve van een oligopolist
De lijn heeft een "knik" bij de prijs die het bedrijf nu rekent (P).
Indien het bedrijf zijn prijs verhoogt, reageren de concurrenten niet. De consumenten zullen als gevolg
hiervan een substituut-goed kopen waardoor dit bedrijf marktaandeel inlevert.
De afzet daalt redelijk snel bij een prijsstijging
=
elastische vraag.
Indien het bedrijf zijn prijs verlaagt, gebeurt er iets anders. De concurrenten zullen ook hun prijs
verlagen om geen marktaandeel te hoeven inleveren. Aangezien de substituut-goederen op dezelfde
markt ook goedkoper worden heeft de prijsdaling dus maar een beperkt effect. Consumenten reageren
dus weinig of nauwelijks op de prijsdaling.
De afzet stijgt minder snel bij een prijsdaling
=
inelastische vraag.
In het geval van bv. een stijging van de productiekosten, zijn concurrenten toch genoodzaakt om een
prijsverhoging te volgen. In een dergelijk geval is er dan geen sprake van een geknikte afzetcurve. Men
volgt de oligopolist met het grootste marktaandeel. Deze oligopolist is dan de prijsleider.
Oligopolisten beseffen degelijk dat een prijzenoorlog geen zin heeft en zullen elkaar op andere
manieren beconcurreren. Bijvoorbeeld door middel van reclame, acties, service verkoop- en
betalingsvoorwaarden, spaarsystemen, etc.
Oligopolisten kunnen ook samenwerken en afspraken maken om de onderlinge concurrentie te
verminderen. In een dergelijk geval spreekt men van een kartelvorming. Hierdoor kunnen oligopolisten
zich ontwikkelen tot een machtsblok met veel monopolistische kenmerken.
In Nederland is het maken van prijs, hoeveelheids en rayonafspraken tussen bedrijven bij de wet
verboden. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) oefent hier toezicht op uit. Op
overtredingen rust een fikse boete zoals in het geval van de bouwfraude die tot een parlementair
onderzoek heeft geleid.
Opdrachten Oligopolie les 3
 1.
Welke uitspraak is juist?
A. Een oligopolist concurreert nooit met de prijs
B. Bij een oligopolie is er altijd sprake van een prijsleider
C. Oligopolisten houden elkaar in de gaten bij het vaststellen van de prijs
D. Oligopolisten produceren homogene producten
 2.
Welke uitspraak is juist?
A. Schaalvoordelen doen zich voor als de totale kosten dalen als de productie stijgt
B. Schaalvoordelen doen zich voor als de gemiddelde totale kosten dalen als de
productie stijgt
C. Schaalvoordelen doen zich voor als de verkoopprijs stijgt als gevolg van een
stijgende afzet
D. Schaalvoordelen doen zich voor als de totale constante kosten dalen als de
productie stijgt
 3.
Een kartel is:
A. Een afspraak tussen consumenten en producenten over prijzen en te kopen
hoeveelheden
B. Een afspraak tussen producenten met als doel de concurrentie te verminderen
C. Een afspraak tussen producenten met als doel de concurrentie te vergroten
D. Een afspraak tussen producenten en de overheid om bijvoorbeeld te hoge prijzen
tegen te gaan.
 4.
Geef twee redenen waarom bedrijven fuseren of overgaan tot een
overname.
 5.
Leg uit waarom grootschaligheid een belemmering vormt voor
eventueel nieuwe producenten om toe te treden tot deze markt.
 6.
In het geval van duopolie krijgen de prijsafzetfuncties de volgende
vorm:
1. Q1 = -2P1 + P2 + 10
1. Q2 = P1 -3P2 + 5
Waarbij Q1 en P1 respectievelijk de afzet en de prijs van producent 1 voortstellen en Q2
en P2 respectievelijk de afzet en de prijs van producent 2 voorstellen.
Verklaar aan de hand van de vergelijking 1 dat er sprake is van concurrerende goederen.
 7.
Onderstaande grafiek toont de zogenaamde ‘geknikte’ prijsafzetlijn van
een oligopolist. Een oligopolist biedt zijn product op de markt aan tegen
een prijs P.
a. Stel dat de oligopolist zijn prijs verhoogt; verklaar aan de hand van het relatief
elastisch verloop van de prijsafzetlijn wat de reactie hierop zal zijn van de overige
oligopolisten op dezelfde markt.
b. De oligopolist verlaagt zijn prijs; verklaar aan de hand van her relatief inelastisch
verloop van de prijsafzetlijn wat de reactie hierop van de overige monopolisten is.
 8.
Welke nadelen kunnen consumenten/afnemers op lange termijn
ondervinden van een prijzenoorlog?
 9.
Houd je ogen open
In een land zijn twee grote oogheelkundige klinieken die laserbehandelingen uitvoeren:
Clarity en EyeOpener. Op het terrein van laserbehandelingen zijn nog 12 andere
klinieken actief, maar het totale marktaandeel van deze 12 centra is 30%, wanneer men
kijkt naar het aantal behandelingen, en slechts 25%, wanneer men kijkt naar de totale
omzet.
De vraag naar oogcorrecties bij EyeOpener luidt: Qeye = -0,6.Peye + 0,4.Pcla + 3500
De vraag naar oogcorrecties bij Clarity luidt:
Qcla = -0,9.Pcla + 0,7.Peye + 2000
Hierin zijn Qeye en Qcla de gevraagde hoeveelheden oogbehandelingen per jaar, en zijn
Peye en Pcla de prijzen van zulke behandelingen.
De prijs voor een all-in behandeling bij EyeOpener is € 4000.
Clarity is een stuk goedkoper; daar kost deze behandeling € 3000.
All-in wil zeggen dat de kosten van voor- en naonderzoek bij de prijs inbegrepen zijn.
a.
Welke marktvorm zien we hier?
b.
Is er sprake van een homogeen of een heterogeen product? Verklaar je antwoord.
c.
Bereken de jaarlijkse afzet van EyeOpener en Clarity in procenten (afronden op 1
decimaal) van het totaal aantal oogbehandelingen(marktaandeel op basis van de afzet).
d.
Is het marktaandeel van EyeOpener op basis van de omzet groter dan, kleiner dan of
gelijk aan het marktaandeel op basis van de afzet? Verklaar je antwoord.
e.
Bereken de prijselasticiteit van de vraag naar behandelingen bij EyeOpener (afronden op
1 decimaal).
f.
Bereken de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar behandelingen bij Clarity
(afronden op 1 decimaal).
g.
Geef een mogelijke reden waarom de vraag naar oogcorrecties bij Clarity sterker
reageert op prijsveranderingen dan de vraag naar oogcorrecties bij EyeOpener.
Uitwerkingen opdrachten Oligopolie les 3
 1.
D
 2.
D
 3.
B
 4.
1.
Het drukken van hoge constante kosten
2.
Sterke positie op de inkoopmarkten verkrijgen
 5.
Ze worden afgeschrikt door de hoge constante kosten
 6.
Dit is te concluderen door de + die voor P2 staat in vergelijking (1). Dit betekent dat als
de prijs van producent 2 stijgt, de afzet van producent 1 stijgt. Dit is het geval bij
concurrerende goederen.
 7.
a.
Bij prijsverhoging zullen de concurrenten niet reageren en dus hun prijs niet
verhogen.
b.
Bij prijsverlaging zullen de concurrenten wel reageren door ook hun prijs te
verlagen.
 8.
lagere kwaliteit en minder keuzemogelijkheid
 9.
a.
Oligopolie
b.
Heterogeen, want de klanten betalen er verschillende prijzen voor dit type
behandeling. Blijkbaar zien zij kwaliteitsverschillen.
c.
Qeye = -0,6x4000 + 0,4x3000 +3500 = 2300.
Qcla = -0,9x3000 + 0,7x4000 +2000 = 2100.
Deze twee hebben een totaal marktaandeel van 70%. EyeOpener heeft dus een
marktaandeel van (2300/4400) x 70% = 36,6%
d.
Groter. EyeOpener hanteert de hoogste prijzen in deze markt, vergeleken met
Clarity, maar ook met de andere 12 aanbieders.
e.
Ev = -0,6 x (4000/2300) = -1,0
f.
Ek = 0,7 x (4000/2100) = 1,3
g.
Blijkbaar hebben de patiënten meer vertrouwen in EyeOpener. Dat kan te maken
hebben met publiciteit, of met betere ervaringen van klant bij EyeOpener.
Experiment over kartelvorming op een Oligopolistische markt
Concepten en begrippen die aan de orde kunnen komen:
Markt, marktwerking, marktmacht, opbrengsten, kosten, samenwerking en reputatie.
Leerdoelen:
Aanbieders zijn van elkaars handelen afhankelijk.
Samenwerking is mogelijk en kan de winstsom van de aanbieders op deze markt vergroten.
Samenwerking kan falen als een bedrijf meer geïnteresseerd is in eigen winst op korte termijn dan het
belang van alle aanbieders op lange termijn.
Voorkennis:
Spelers moeten bekend zijn met begrippen als: prijsafzetlijn (GO), marginale kosten, gemiddelde totale
kosten (GTK) of kostprijs, productie capaciteit en marginale opbrengst (MO).
Als het experiment in de havo wordt uitgevoerd moeten spelers minimaal weten dat de marginale
opbrengstenlijn twee keer zo steil is als de gemiddelde opbrengsten lijn.
Korte beschrijving:
Van een markt is de collectieve vraagfunctie bekend.
Er zijn vijf aanbieders op de markt die iedere eenzelfde kostenfunctie hebben.
De productiecapaciteit van alle producenten samen is te groot om winstgevend te zijn bij een volledige
bezettingsgraad.
Spelers moeten tot ontdekking komen dat afspraken maken over de productie soelaas biedt.
Het ontduiken van een ontstane samenwerking zou een individuele producent een hogere winst kunnen
geven.
Organisatie:
De leerlingen zijn verdeeld in vijf management teams van maximaal vier personen.
(Bij grote klassen 2 oligopolie markten maken).
Er is een vraagcurve voor de hele markt van een product beschikbaar.
Deze luidt: P = GO = - 1/2Q + 200.
De productie capaciteit van iedere aanbieder is 80 stuks per ronde.
Er is een gemiddelde totale kosten functie waarvoor geldt: GTK= MK = 100
Doel van de ondernemingen is winst maken.
Het spel wordt een aantal ronden gespeeld. Dit aantal kan afhangen van (al dan niet gestuurde) markt
uitkomsten.
Tijdens het spel geven het management teams hun aanbod door aan de docent, die daarmee het totale
aanbod berekent en de prijs bekend maakt.
De docent kan er voor kiezen de GO-lijn op het bord te zetten.
Met de bekendgemaakte prijs kan ieder team zijn winst of verlies berekenen.
Ieder team heeft daartoe een formulier gehad.
Na ronde twee moet ieder team zijn cijfers bekend maken, dat wil zeggen de productie van ronde twee,
de omzet en de winst (dan wel het verlies).
Er vindt nog geen overleg plaats, na ronde drie mag er pas overlegd worden.
Als voor de producenten de maximale winst er uit rolt kan er fijntjes opgewezen worden dat als je de
afspraak ontduikt de winst voor die individuele producent groter uit zal vallen.
Tijdsbeslag: 50 -60 minuten
5 min
Groepsindeling en introductie
5- 10 min
Iedere groep moet zijn kosten en opbrengstenlijn tekenen.
30 min.
Spelen van 4 of 5 rondes
De leerlingen moeten aanbod briefjes inleveren.
De leerlingen moeten hun winsten/berekenen
Strategieën bespreken.
10 min.
Evaluatie van de ervaringen en uitbetaling van de winsten.
Welke economische concepten had je nodig en wat ben je tegen gekomen?
Huiswerk experiment beschrijven voor experimenten logboek.
Mogelijke variaties:
Je kunt ook toestaan dat de bedrijven fuseren.
Je kunt ook toestaan dat bedrijven worden opgekocht.
De kostenfunctie van het grotere bedrijf zal veranderen door schaalvoordelen.
Bijvoorbeeld:
Als 2 bedrijven fuseren, dalen de GTK en MK tot 40
Als 3 bedrijven fuseren, dalen de GTK en MK tot 30
Als 4 bedrijven fuseren, dalen de GTK en MK tot 20
Als 5 bedrijven fuseren, dalen de GTK en MK tot 10
Bij het opkopen zou het ene bedrijf dat veel winst heeft behaald een ander bedrijf dat allen maar verlies
heeft gedraaid kunnen opkopen. De koop moet gemeld worden bij de docent.
Benodigdheden:
Eventueel instructie voor de leerlingen met power point presentatie.
Bord om de vraaglijn te tonen en per ronde de marktprijs bij verschillend aanbod te bepalen.
Instructie voor de leerlingen met daarin de prijsafzetlijn en de kostenfuncties.
Grafieken van de vraaglijn (eventueel de les ervoor laten maken door de leerlingen)
Kaartjes waarop de spelers hun aanbod aan de spelleider kenbaar kunnen maken.
Werkbladen voor de leerlingen per management team waarop de resultaten berekend kunnen worden.
Experiment over kartelvorming op een Oligopolistische markt.
Instructie voor de spelers.
Jullie zijn een bedrijf dat tot doel heeft de winst te maximaliseren per spelronde.
De collectieve vraag naar het product luidt als volgt: P = GO = -1/2 Q + 200
De kosten van het bedrijf luiden: GTK = 100 en MK = 100.
De prijs en de kosten luiden in euro's en de hoeveelheid in stuks.
De productie capaciteit van ieder bedrijf is 80 stuks.
Om jullie aanbodbeslissing te onderbouwen zou je de prijsafzetlijn (GO) en de GTK en MK in de
onderstaande figuur kunnen zetten.
P
Vraaglijn totale markt
200
150
100
0
100
200
400
Q
Schrijf je aanbod beslissing op het daartoe verstrekte formulier en geef dit aan de spelleider.
Schrijf je aanbod ook op je werkblad.
Als je van de spelleider de prijs hebt gehoord die op de markt geldt dan kan je op het werkblad ook je
opbrengsten, kosten en winst weergeven.
Omzet = jouw aanbod x marktprijs
Kosten = jouw aanbod x 100 (is immers de kostprijs)
Winst = opbrengst - kosten
Bepaal nu hoeveel je wilt aanbieden in de volgende marktronde.
Schrijf het op je in te leveren aanbod briefje en op je werkblad.
Na ronde twee en ronde vier moeten jullie de productie, omzet en winst cijfers bekendmaken.
Na ronde drie mag je met je concurrenten productieafspraken maken.
Bedrijf:
Ronde
Productie
Prijs
Ronde 1
Ronde 2
Ronde 3
Ronde 4
Ronde 5
Ronde 6
Ronde 7
Evaluatie
Wat ging er mis en wat ging er goed bij ronde:
1:
2:
3:
4:
5:
6:
Omzet
Kosten
Resultaat
Aanbodbeslissingen
Bedrijf:
Aanbod bij
Ronde 1:
Bedrijf:
Aanbod bij
Ronde 2:
Bedrijf:
Aanbod bij
Ronde 3:
Bedrijf:
Aanbod bij
Ronde 4:
Bedrijf:
Aanbod bij
Ronde 5:
Bedrijf:
Aanbod bij
Ronde 6:
Bedrijf:
Aanbod bij
Ronde 7:
Marktprijs en hoeveelheid per ronde:
Ronde
1
2
3
4
5
6
7
Productie
bedrijf A
Productie
bedrijf B
Productie
bedrijf C
Productie
bedrijf D
Productie
bedrijf D
Totaal
Prijs
Mogelijke speluitkomsten.
De vlotte leerling moet snel de GO-lijn en de kostenlijnen op papier hebben.
De slimme leerling weet ook nog een MO-lijn in de figuur te krijgen.
(Voor het verloop van het spel is dit niet noodzakelijk).
Omdat GTK = MK = constante, moet voor de spelers duidelijk zijn dat de constante kosten geen rol
spelen.
Het markt optimum ligt bij een productie van 100 en een prijs van 150.
P
Kosten en Opbrengsten
200
150
GTK=MK
100
GO= P
0
100
200
MO
400
Q
In de eerste ronde is te verwachten dat een ieder op zijn productiecapaciteit gaat zitten.
Het totale aanbod is dan 5 x 80 = 400 en dus is de prijs nul.
Reken uit je winst.
Te verwachten is dat in ronde twee niet iedereen meer op zijn productie capaciteit gaat zitten.
Door de bedrijfsresultaten te laten meedelen krijgen de spelers mogelijk iets meer in de gaten over
de verbanden tussen afzet prijs en winst.
De vraag is of bij ronde drie er een stilzwijgende samenwerking gaat plaatsvinden.
Overleg is immers nog niet toegestaan.
Na ronde drie mag men overleggen.
Als de experts de boventoonvoeren komt men snel tot de conclusie dat ieder bedrijf er twintig moet
gaan produceren.
Als in ronde vier iedereen een even grote winst kan publiceren is te overwegen om subtiel te laten
vallen dat het ontduiken van afspraken tot de mogelijkheden behoort.
Je kunt er ook voor kiezen een bepaald groepje in te fluisteren om stiekem de productie te verhogen.
De mogelijkheid van fusie of overname kan worden ingevoerd als de groep zich daarvoor leent. Het
maakt het experiment wel een stuk lastiger.
Bron: economie.slo.nl/downloads/oligopolie/
Extra opdrachten les 5
 1.
Wat is het juiste antwoord? Of welk woord hoort in welke kolom?
1
Volledige
mededinging
2
Monopolistische
concurrentie
Zowel
volkomen als
volkomen
concurrentie
3
Oligopolie
(duopolie)
4
Monopolist
Geen
concurrentie
Onvolkomen
concurrentie
Soort concurrentie
Onvolkomen
concurrentie
Aantal aanbieders
Enkele
Een
Honderden
Tientallen
Aard product
Homogeen
Heterogeen
Beide is
mogelijk
Homogeen
Invloed op de prijs
van aanbiedende
product
Beperkt
prijszetter
Prijsnemer
Prijszetter
Beperkt
prijszetter
Marktmacht
Middelmatig
Beperkt
Groot
Gering
Doorzichtigheid
markt
Nauwelijks te
voorzien
Middelmatig
Groot
Groot
Een markt of allerlei
deelmarkten
Allerlei
deelmarkten
Komt allebei
voor
Een markt
Een markt
Mogelijkheden voor
nieuwe
aanbieders/toetreders
Goed mogelijk
Bijna
onmogelijk
Goed mogelijk
Beperkt
mogelijk
 2.
Op de boekenmarkt van Nederland is sprake van verticale prijsbinding. Dit houdt in
dat de uitgever de prijs van een boek vaststelt en dat alle verkooppunten
(boekwinkels) deze prijs moeten hanteren. Door deze vaste boekenprijs is interne
subsidiëring mogelijk: verliesgevende boeken worden op de markt gebracht met de
winsten van de winstgevende boeken. Hoe deze interne subsidiëring werkt kan als
volgt worden toegelicht. Uitgeverij Boekstra geeft onder andere de volgende twee
titels uit: “Tuinieren” en “Beter studeren”. Voor ieder van beide titels geldt dat de
constante kosten 50.000 geldeenheden zijn. De variabele kosten per los boek zijn 5
geldeenheden.
De prijsafzetfunctie van “Beter studeren” luidt:
p = -q + 135
De prijsafzetfunctie van “Tuinieren” luidt:
p = -0,1q +135
p is de prijs per boek in geldeenheden
q is de hoeveelheid in eenheden van 10 boeken.
a.
Laat in een berekening zien dat de marginale opbrengstfunctie van het boek "Tuinieren” luidt:
MO = -0,2q +135.
b.
Laat met behulp van een berekening zien dat voor beide boeken geldt dat de winst maximaal
of het verlies minimaal is bij een prijs van 70 geldeenheden.
c.
Bereken hoe groot het verlies per boek “Beter studeren” is bij deze prijs.
Door de winst die Boekstra haalt met een titel als “Tuinieren” kan hij verliesgevende titels als
“Beter studeren” uitgeven.
d.
Bereken hoeveel titels als “Beter studeren” kunnen worden uitgegeven met de winst van het
boek “Tuinieren”.
Sommige politici willen de vaste boekenprijs afschaffen. Dit houdt in dat de boekverkopers zelf de
prijs kunnen vaststellen en met de uitgever kunnen onderhandelen over de inkoopprijs. Zo zal er
concurrentie ontstaan tussen boekverkopers.
e.
Noem een reden waarom grote winkels (Albert Hein, Free Record Shop) het boek dan voor een lagere
prijs op de markt kunnen brengen dan kleine boekwinkels.
f.
Leg uit dat door het afschaffen van de vaste boekenprijs er waarschijnlijk minder variatie zal zijn in het
boekenaanbod en het aantal verkooppunten zal afnemen.
 3.
Surfplankfabrikant Mare NV is actief op een markt die de kenmerken vertoont van
monopolistische concurrentie. Mare brengt een nieuw type surfplank op de Europese
markt onder de naam Raptim.
Van de kosten en opbrengsten is het volgende bekend.
De prijsafzetlijn: P = -0,025q + 2.500 (P = prijs van een surfplank; q = hoeveelheid surfplanken)
De ondernemingsleiding wil aanvankelijk een zo groot mogelijk aantal surfplanken verkopen, maar
zonder verlies te draaien.
Daartoe wordt de verkoopprijs vastgesteld op € 1.000.
De eigenaren (de aandeelhouders) willen echter winst zien. Daarom besluit de leiding bij nader
inzien de surfplank aan te bieden voor € 1.250.
1.
Leg uit dat de eigenaren van Mare beperkt aansprakelijk zijn voor de schulden van de
onderneming? Licht het antwoord toe.
2.
Leg uit waarom de ondernemingsleiding van Mare aanvankelijk voor de genoemde doelstelling
kan hebben gekozen.
3.
Toon met een berekening aan dat de totale constante kosten voor Raptim € 22,5 miljoen
bedragen.
4.
Bereken de totale winst die Mare NV maakt bij de prijs van € 1.250.
Bij de prijs van € 1.250 is de totale winst niet maximaal.
5.
Leg uit waarom niet.
6.
Bereken de maximale totale winst. Bepaal daarvoor eerst de vergelijkingen van TO en TK.
Op een gegeven moment krijgt Mare het verzoek van een Amerikaans bedrijf Sealand om eenmalig
2.000 Raptims te leveren. Sealand wil per surfplank € 1.000 betalen. Omdat Sealand enkele speciale
aanpassingen wil, gaat uitvoering van deze order in totaal € 1.275.000 aan extra variabele kosten
met zich meebrengen. De ondernemingsleiding wil de order alleen uitvoeren als deze extra winst
oplevert.
7.
Bereken of de eenmalige order zal worden uitgevoerd.
De marktvorm van monopolistische concurrentie vertoont kenmerken van monopolie en van
volkomen concurrentie.
8.
Wat zal er op lange termijn met de ligging van de prijsafzetlijn gebeuren? Motiveer je
antwoord.
Uitwerkingen extra opdrachten les 5
 1.
Wat is het juiste antwoord? Of welk woord hoort in welke kolom?
1
Volledige
mededinging
2
Monopolistische
concurrentie
Zowel
volkomen als
volkomen
concurrentie
3
Oligopolie
(duopolie)
4
Monopolist
Onvolkomen
concurrentie
Geen
concurrentie
Soort concurrentie
Onvolkomen
concurrentie
Aantal aanbieders
Honderden
Tientallen
Enkele
Een
Aard product
Homogeen
Beide is
mogelijk
Heterogeen
Homogeen
Invloed op de prijs
van aanbiedende
product
Prijsnemer
Beperkt
prijszetter
Beperkt
Prijszetter
Prijszetter
Marktmacht
Beperkt
Gering
Middelmatig
Groot
Doorzichtigheid
markt
Groot
Groot
Middelmatig
Nauwelijks te
voorzien
Een markt of allerlei
deelmarkten
Een markt
Allerlei
deelmarkten
Komt allebei
voor
Een markt
Goed mogelijk
Goed mogelijk
Beperkt
mogelijk
Bijna
onmogelijk
Mogelijkheden voor
nieuwe
aanbieders/toetreders
 2.
a.
TO = p. q = -0,1q2 + 135q. MO = TO ' = -0,2q + 135.
b.
Voor beide boeken is MK = 5.
Bij ‘Betere studeren’ is MO = -2q + 135.
Bij ‘Tuinieren’ is MO = -0,2q +135.
Winst is maximaal bij MO = MK. Gelijkstellen leert dat bij ‘Beter studeren’ q
= 65 en bij ‘Tuinieren’ q = 650. Vervolgens invullen leert dat bij beiden p =
70.
c.
Het verlies is de kosten per boek minus de prijs van het boek. De prijs is 70
en de kosten zijn 5 plus 50.000 / 650 (q luidt in tientallen).
De kosten per boek zijn dus 76,92 + 5 = 81,92. Het verlies per boek is dus
11,92.
d.
De winst van Tuinieren is (6.500 × 70) - ((6.500 × 5) + 50.000) = 372.500.
Het verlies van Beter Studeren is 650 × 11,92 = 7.748. 372.500 / 7.748 = 48.
e.
Schaalvoordelen bij verkoop. Kunnen lagere prijzen afdwingen bij inkoop.
f.
Kleine boekenwinkels worden weggeconcurreerd. Interne subsidiëring wordt
door prijzenslag moeilijker dus komen er geen verliesgevende titels meer op
de markt.
 3.
1.
Mare is een NV.
De eigenaren van een NV (aandeelhouders) kunnen niet meer verliezen dan
hun aandeel in de onderneming.
2.
Het gaat erom een zo groot mogelijk aantal surfplanken te verkopen en de
surfplanken tegen een zo scherp mogelijke prijs in de markt te zetten, zodat
potentiële concurrenten minder kans hebben om eveneens tot de markt toe te
treden.
3.
De marginale kosten zijn bij elke productieomvang gelijk zodat de variabele
kosten per surfplank € 625 bedragen. Bij een prijs van € 1.000 is de winst
nihil zodat de constante kosten per surfplank € 1.000 - € 625 = € 375
bedragen. Bij een prijs van € 1.000 worden 60.000 surfplanken verkocht
zodat de totale constante kosten 60.000 × € 375 = € 22.500.000 bedragen.
4.
Totale opbrengst: 50.000 × € 1.250 =
€ 62.500.000
Totale kosten: € 22.500.000 + 50.000 × € 625 = € 53.750.000
Totale winst
€ 8.750.000
[Indien TCK = € 20 miljoen gebruikt: TW = € 11.250.000]
5.
Bij een prijs van € 1.250 geldt dat MO < MK.
6.
TO = P × q = - 1/ 40 q2 + 2500q → TO' = MO = -0,05q + 2.500
TK' = MK = 625 → MO = MK → -0,05q + 2.500 = 625 → q = 37.500
surfplanken.
P = -0,025 × 37.500 + 2500 =
€ 1.562,50.
TO = € 1.562,50 × 37.500 =
€ 58.593.750
TK = € 22.500.000 + 37.500 × € 625 =
€ 45. 937.500
Maximale totale winst
€ 12.656.250
7.
Opbrengsten van de order 2.000 × € 1.100 = € 2.200.000.
Kosten van de order 2.000 × € 625 + € 1275000 = 2.525.000.
De order zal niet worden uitgevoerd (aangezien de opbrengsten kleiner zijn
dan de kosten).
8.
De prijsafzetlijn verschuift evenwijdig naar links. De winstmogelijkheden van
Mare zullen nieuwe aanbieders aantrekken tot de markt, waardoor Mare zijn
afzet ziet dalen.
Download