Europa – een blik in de spiegel en een blik vooruit Evert Jan Ouweneel Samenvatting 1. Westerse samenlevingen worden gekenmerkt door een bepaalde mentaliteit met twee kanten: A. Zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen. B. Vernieuwingsdrang en pragmatische aanpassing aan veranderingen. 2. Beide kanten van deze mentaliteit zijn historisch te verklaren. Het eerste aspect is ook moreel bepaald. 3. Wat heeft de genoemde mentaliteit ons opgeleverd? Het oordeel kan zowel positief als negatief uitvallen. A. Positief: vertrouwen over familiegrenzen heen; een initiatiefrijke samenleving. Negatief: toename van de ongelijkheid; een opportunistische samenleving. B. Positief: vooruitgang in levenskwaliteit; geen centralistische tegenwerking. Negatief: veel onzekerheid en agressie; ‘wat kan moet kunnen’ houding. 4. Deze mentaliteit is door modernisering en globalisering steeds meer een wereldmentaliteit geworden. 5. Het goede nieuws is dat deze mentaliteit heel geschikt is voor de aanpak van de huidige wereldkwesties. 6. Tegelijk echter sporen dezelfde kwesties ons flink aan het negatieve aan deze mentaliteit te overwinnen. Uitwerking 1. Westerse samenlevingen, met name die van Noordwest-Europa en Noord-Amerika, kennen een typisch westerse mentaliteit.1 Hoe commerciëler de organisatie, hoe dominanter deze mentaliteit: A. Zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen – De neiging om als individu loyaler naar zakenpartners dan naar de eigen familie te zijn, en de neiging om als onderneming te verwachten dat medewerkers aan hun zakelijke verplichtingen voldoen en hun privéleven daarop aanpassen. B. Vernieuwingsdrang en pragmatische aanpassing aan veranderingen – De neiging om als individu en organisatie voortdurend naar groei en vooruitgang te streven, en van de andere kant de neiging om ontwikkelingen te aanvaarden als een voldongen feit en zich te concentreren op de voordelen ervan. 2. Beide aspecten van deze westerse mentaliteit zijn historisch goed te verklaren. Achter het eerste aspect schuilt bovendien een morele drijfveer. A. Waarom zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen – Rond 1000 was de vlakke, natte kleigrond van Noordwest-Europa (van de Loire tot aan de Elbe) geleidelijk aan in een vruchtbaar landbouwgebied veranderd dankzij de strijkbordploeg. Deze zware strijkbordploeg werd efficiënt ingezet doordat Europeanen per dorp de beschikbare landbouwgrond in drie akkers verdeelden: op de ene akker werd in de herfst gezaaid voor de oogst in het late voorjaar, op de andere werd in de lente gezaaid voor de oogst in de herfst, en de derde bleef braak liggen om in de zomer geploegd te worden (ter bestrijding van onkruid). Dit drieslagstelsel, dat door Karel de Grote werd ingevoerd, stelde de Europeanen niet alleen in het staat vrijwel het gehele jaar aan het werk te blijven, meer voedsel te produceren en misoogsten op te vangen, het stimuleerde ook de economie doordat de boeren hun voedseloverschotten ruilden voor allerlei spullen. Daarnaast waren minder boeren nodig voor voedselproductie, zodat de steden en de handel groeiden.2 Tussen de oren veranderde er eveneens het één en ander: Europese boeren raakten eraan gewend met mensen van buiten de familie samen te werken. Daarbij golden strenge gedragsregels. Als een ploegman zijn werk niet goed deed of zijn teamgenoten niet eerlijk behandelde, konden boze buren hem bijvoorbeeld het volgend jaar uit de ploegteams weren, waardoor hij zijn akkers niet kon beplanten of zijn oogst niet kon binnenhalen. Positief gezien zorgde deze gedragscode ervoor, dat men in de Europese gemeenschappen vertrouwen kreeg in mensen van buiten de eigen familie. Geleidelijk aan werd de transfamiliale verdeling van werk en opbrengst gemeengoed in Europa. De boeren namen hun ploegteam-mentaliteit mee naar de steden, die als ongezonde gemeenschappen zichzelf in stand hielden door arbeidskrachten te ronselen op het platteland. Zo werd ook de stedelijke samenleving in Europa bijzonder flexibel, waarbij het vertrouwen en de gedragsregels de transfamiliale samenwerkingsverbanden in stand hielden.3 Het gaat hier niet om ‘de’ maar om ‘een’ westerse mentaliteit. Vooral Vlaanderen profiteerde op den duur van deze ontwikkelingen. Op het noorden van Italië na was dit het meest verstedelijkte gebied van Europa. Na de Italiaanse Renaissance zou Vlaanderen zelfs het machtigste handelscentrum van Europa worden – totdat deze positie door de Hollandse steden werd overgenomen. 3 De zware strijkbordploeg had overigens weinig nut in droge streken als Spanje en Sicilië en in het koude Noordoost-Europa. Deze streken kenden dan ook meer familiebedrijven en een krachtiger familiedenken. Het waren ook de streken waar het meer individualistische, activistische en anti-centralistische protestantisme zich het minst verspreidde. 1 2 1 Samenwerkingsverbanden werden niet alleen gevormd om brood op de plank te krijgen, maar ook voor religieuze, charitatieve, intellectuele doeleinden, of om een leuke tijd te hebben. Al met al kende Europa, meer dan andere samenlevingen, een grote verscheidenheid aan zelfstandige, particuliere groepen, die weer een grote verscheidenheid aan initiatieven ontplooiden ter verwezenlijking van hun doelen. En wat gedijt weer uitstekend op een initiatiefrijke burgersamenleving: de liberale democratie.4 Om nu te begrijpen waarom in westerse samenlevingen zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen kunnen gaan, dient men te beseffen dat steeds meer Europeanen alleen in het eigen levensonderhoud konden voorzien door aan hun zakelijke (door transfamiliale samenwerking ontstane) verplichtingen te voldoen. Dit laatste was van levensbelang. Terwijl in andere samenlevingen het bezoedelen van de goede familienaam de allergrootste zonde was, kon in westerse samenlevingen het bezoedelen van de goede zakenband een nog grotere zonde zijn. Wie dat deed, kon immers zijn inkomstenbron verliezen en daarmee de hele familie in gevaar brengen. Zakenrelaties brachten brood op de plank; familierelaties hielden degenen in leven die géén brood op de plank brachten. Beide relaties waren van levensbelang, maar het moge duidelijk zijn dat de zakenrelaties (zowel op het platteland als in de steden) de basis vormden. B. Waarom vernieuwingsdrang en pragmatische aanpassing aan veranderingen – Sinds Karel de Grote (800) heeft Europa geen herinnering meer aan een centrale vorst die wikt en beschikt. Een vorst die zoals Karel Europa kan kerstenen of een culturele renaissance kan binnenvoeren. We weten inmiddels niet beter dan dat niemand in Europa de touwtjes in handen en dus de ontwikkelingen in de hand heeft. Het motto luidt derhalve, op individueel, organisatorisch en nationaal niveau: “niemand kan de veranderingen tegenhouden, dus je kunt je er maar beter aan aanpassen en veranderingen niet als een dreiging maar als een kans opvatten”. Met name vanaf 1500 bezat geen enkele vorst of paus voldoende macht om ontwikkelingen op het gebied van kunst, wetenschap, wapens, technologie, religie en economie tegen te houden. De vercommercialisering van de samenleving, de wetenschappelijke revolutie, de militaire revolutie, Renaissance, Reformatie, Verlichting en Romantiek – iedere verandering kwam, zag, en overwon.5 Europa leerde pragmatisch te berusten in de oneindige onrust en onzekerheid van nieuwe ontwikkelingen. Het feit dát allerlei veranderingen zich almaar aandienden, wijst echter niet alleen op een adaptieve houding maar ook op een proactieve houding onder Europeanen. Juist vanwége het gebrek aan centraal gezag konden ondernemers (in brede zin: van wetenschappers tot hervormers tot wapenfabrikanten) hun gang gaan in het ontwikkelen van nieuwe kennis en kunde. En doordat diverse ontwikkelingen succesvol uitpakten, kon een algeheel maakbaarheidsdenken in Europa wortel schieten. Europa raakte in de greep van een (vaak roekeloze) zucht naar groei en vooruitgang, met allerlei wetenschappelijke, militaire, religieuze en sociale experimenten tot gevolg. Ontwikkelingen hadden overigens dikwijls iets dwangmatigs, zodat men zich wel moest aanpassen. Verbeteringen op het gebied van productie en efficiëntie leidden tot economische voordelen die de concurrent alleen maar kon overnemen. Ook een voorsprong op militair gebied kon alleen maar door de vijand worden beantwoord met een inhaalslag. Eeuwenlang zat Europa gevangen in een militaire wedloop, waarbij de laatste snufjes op wapengebied steeds voor nieuwe golven van geweld en oorlogen zorgden. En wat de wetenschappelijke revolutie betreft, zag de kerk uiteindelijk geen andere uitweg dan Galileï alsnog gelijk te geven. Ook zag de Rooms-Katholieke Kerk met lede ogen aan hoe binnen 100 jaar de helft van Europa protestant werd – een verzwakking die zij alleen maar kon beantwoorden met meer inschikkelijkheid. Een voorbeeld van minder dwangmatige aanpassing komen wij tegen in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen Europa (met name Nederland) zich voegde naar de eisen van de anti-autoritaire studentenbeweging. Deze aanpassing vond plaats onder het mom “Je houdt het toch niet tegen”, maar geheel dwangmatig was het niet en de reacties verschilden dan ook in Europa.6 Het Europese maakbaarheidsdenken liep flink averij op in de Eerste Wereldoorlog. Wat bleek namelijk als nooit tevoren: juist het continent dat eeuwenlang vooropliep in ‘beschaving’, bleek met al zijn culturele verworvenheden tot de grootste vernietiging in staat. Toch veranderde het nieuwe pessimisme weinig aan de snelheid van ontwikkelingen in wetenschap en technologie. De zucht naar groei en vooruitgang bleef, zelfs maatschappelijk in de vorm van communisme, fascisme en nazisme. En ook de houding van pragmatische aanpassing (bijvoorbeeld van kerken in nazi-Duitsland) bleef herkenbaar. 4 Noord-Amerika erfde de mentaliteit van de meest initiatiefrijke en democratische burgersamenlevingen van Europa: de Nederlanden en Engeland. Midden- en Zuid-Amerika erfden juist het monarchische en roomse centralisme van Spanje en Portugal, waardoor zowel de burgersamenleving als de democratie daar minder van de grond kwam. 5 Grote uitzondering is het communisme. Ook daarvan werd door velen gedacht dat de opmars ervan onstuitbaar zou zijn, maar het bestaande kapitalisme trok aan het langste eind. 6 Hoe dwangmatig is de huidige digitale revolutie? Nieuwe mogelijkheden op ICT-gebied worden als vanzelfsprekend opgevat als kansen die men niet mag laten liggen. Dwang of keuze? 2 3. Wat heeft de genoemde mentaliteit ons opgeleverd? Het oordeel kan zowel positief als negatief uitvallen. A. Zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen. Positief: 1) vertrouwen over familiegrenzen heen; 2) een initiatiefrijke samenleving. 1) Door hun transfamiliale vertrouwen waren Europeanen niet gebonden aan de kwaliteiten en middelen binnen hun eigen familie. Iedereen met een goede naam en een lucratieve bijdrage was welkom. Dit vergrootte de kans op nieuwe en betere diensten en producten, en het maakte dat ondernemingen groter konden worden dan één familie kon behappen. Dit laatste werd belangrijk vanaf de 16e eeuw, toen er steeds grotere ondernemingen nodig waren ter verwezenlijking en financiering van de grote zeereizen naar de uithoeken der aarde. Zo kon de VOC (eerste multinational in de geschiedenis) alleen bestaan doordat de lasten en risico’s werden gedragen door meerdere families. 2) Europeanen leerden buiten de vaste familie- en gezagsstructuren te denken, níeuwe structuren te ontwikkelen en los van ‘stamhoofden’ en overheden initiatieven te ontplooien. Sterker nog, steeds meer Europeanen voelden de behoefte opkomen om zélf de overheid te zijn en zich actief met het landsbestuur te bemoeien. In de 17e eeuw kon de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden hierin vooroplopen, aangezien zij als protestantse ‘vereniging’ geen last had van centralisme. Engeland volgde op de voet door vanaf de Glorious Revolution (1688) de macht van de koning voortdurend in te dammen ten gunste van het parlement. Beide landen konden dus een initiatiefrijke burgersamenleving ontwikkelen en domineerden dan ook gedurende 300 jaar de wereldzeeën.7 Negatief: 1) toename van de ongelijkheid; 2) en opportunistische samenleving. 1) Niet alleen de welvaart kon in Europa sterk toenemen, ook de armoede. Het systeem van samenwerken op basis van wederzijds eigenbelang komt namelijk neer op een survival of the fittest. Wie sterk is en veel in te brengen heeft, kan met een goede deal naar huis terugkeren. Maar wie zwak is en niets te bieden heeft, is de paria van het systeem. Gelukkig fungeerde ook in Europa de familie nog altijd als een belangrijk sociaal vangnet. 2) Samenwerking kan in westerse samenlevingen al snel een opportunistische aangelegenheid zijn. Men werkt immers samen omdat er een kans is die men alleen met vereende krachten grijpen kan. Is de kans vervlogen (of is de dreiging verdwenen), dan heeft ook de krachtenbundeling haar betekenis verloren. Van loyaliteit voorbij de specifieke aanleiding is buiten het familieverband geen sprake. Samenwerken is hier voorwaardelijk, met als gevolg: een samenleving die eruit ziet als een gekrioel van glimlachende mensen die elkaar flatteren zolang er iets te halen valt. Eenzaamheid en schaamte vallen echter degenen ten deel die het spel van ‘zaken doen’ niet meer succesvol kunnen spelen en merken dat zelfs de eigen familie weinig respect toont voor oudere leden die wel mee-eten maar niet meeverdienen. B. Vernieuwingsdrang en pragmatische aanpassing aan veranderingen. Positief: 1) vooruitgang in levenskwaliteit; 2) geen centralistische tegenwerking. 1) Sinds Francis Bacon in de 16e eeuw benadrukte dat wetenschap moest worden ingezet “ter verlichting van de omstandigheden van de mens”, kreeg vooruitgang in de wetenschap ook maatschappelijke betekenis. Vooral vanaf de 19e eeuw konden ziekten steeds effectiever bestreden worden en leidde nieuwe kennis tot allerlei uitvindingen die de mens weerbaarder, mobieler en geïnformeerder maakten. Ook de vrije handel leverde allerlei nieuwe diensten en producten op die de levenskwaliteit ten goede kwamen. 2) Van centralistische tegenwerking was geen sprake. Er was geen gezag die een bepaalde stand van de wetenschap kon bevriezen, zoals in de 12e eeuw gebeurde met de islamitische wetenschap (na een bloeiperiode van 500 jaar). En ook bestond er geen keizer die, zoals de Chinese Ming-dynastie na 1440, ineens de prioriteiten kon verleggen en de handelsvloot kon laten rotten in de haven. Negatief: 1) veel onzekerheid en agressie; 2) ‘wat kan moet kunnen’ houding. 1) Het gebrek aan centraal gezag maakte van Europa niet alleen het meest geavanceerde continent, maar ook het meest gewelddadige continent. Europeanen waren de eersten die profiteerden van nieuwe producten, maar ook de eersten op wie nieuwe producten werden uitgetest, en in het geval van wapens pakt zoiets niet gunstig uit. Zodra een nieuw wapen de fabriek uitrolde, lokte dat nieuwe oorlogen uit. Van de 15e tot de 19e eeuw waren de Europese grootmachten dan ook onophoudelijk met elkaar in gevecht. En omdat ieder land alleen kon overleven door óók over de laatste wapens te beschikken, werd Europa ten opzichte van de rest van de wereld alleen maar geavanceerder en machtiger. Zo deed zich het cynische feit voor, dat Europa juist door de eigen interne wapenwedloop in staat was tot het latere imperialisme. De wapens waarmee de Europeanen de wereld veroverden, hadden zij eerst uitvoerig op elkaar getest. Zelfs in 7 Zeker was Frankrijk ook een land van betekenis vanwege zijn demografische en geografische omvang, maar de burgersamenleving werd daar niet even initiatiefrijk. Dit had te maken met het feit dat in de eeuwen voorafgaande aan de Franse Revolutie (1789) het gezag van de Franse koning juist flink was toegenomen ten koste van de aristocratie en burgerij. In plaats van meer initiatieven te ontplooien, leerde het Franse volk juist meer onderwerping aan centraal gezag. Na de Franse Revolutie had het dan ook grote moeite met het vasthouden van de democratie en kon het Engeland in macht en rijkdom niet evenaren. 3 de 20ste eeuw, tijdens de Eerste Wereldoorlog, kon Europa het niet laten hun laatste industriële snufjes op wapengebied op elkaar uit te proberen. Pas na twee vernietigende wereldoorlogen kwam Europa tot rust. Een geschiedenis van 450 jaar geweld werd afgesloten; een geschiedenis van samenwerking, allereerst op economisch terrein en toen ook op politiek terrein, werd begonnen. Inmiddels is deze samenwerking zo omvangrijk, dat tweederde van de nationale wetgeving uit Brussel afkomstig is. De Europese Unie heeft dan ook grote moeite zichzelf bureaucratisch op orde te houden. Toch blijft zij een indrukwekkend toonbeeld van samenwerking tussen landen die elkaar eeuwenlang voortdurend in de haren vlogen. 2) De vernieuwingsdrang van de Europeanen kende al snel een hoog ‘wat kan moet kunnen’ gehalte. Europeanen leven al 500 jaar op een continent waar iedere pionier al snel in een competitie verkeert met andere pioniers. Niemand wist in Europa iets lang geheim te houden. Al snel deden berichten van nieuwe ontwikkelingen op militair, economisch, cultureel of wetenschappelijk vlak de ronde. Zo’n competitief klimaat is niet bepaald bevorderlijk voor de bezinning op de consequenties van waar men mee bezig is. De gedachte is al gauw: ‘Als wíj het niet doen, doet de concurrent het wel. We moeten allereerst zorgen dat we de concurrentie voor blijven, daarna zien we wel hoe op een fatsoenlijke wijze met de nieuwe mogelijkheden kan worden omgegaan’. Zo zit Europa al eeuwenlang in een trein die zichzelf op topsnelheid houdt. Iedereen moet door om bij te blijven, en niemand heeft tijd om pas op de plaats te maken en na te denken over de wenselijkheid van de volgende stap. 4. De beschreven westerse mentaliteit, met de genoemde voor- en nadelen, is door modernisering en globalisering steeds meer een wereldmentaliteit geworden. De Europese mentaliteit baande de weg voor een moderne samenleving met zoveel politiek en economisch overwicht, dat andere culturen geen andere keus hadden dan vanuit dezelfde mentaliteit een soortgelijke samenleving op te bouwen. Gaat het hier om een typisch westers proces, dan kan men zeggen dat alle landen verplicht ‘westers’ moesten worden om nog iets voor te stellen in de wereld. Er is echter meer sprake van een moderne mentaliteit dan van een westerse mentaliteit. De afzonderlijke onderdelen van het moderniseringsproces (zoals innovatie, versnelling, rationalisatie, specialisatie en schaalvergroting) zijn zo oud als de menselijke beschaving en vast onderdeel van iedere culturele ontwikkeling.8 Heeft één cultuur dus een bepaalde voorsprong in dit moderniseringsproces, dan zullen andere culturen in hun ontwikkeling vanzelf meer gaan lijken op deze cultuur. De afgelopen 500 jaar liep het Westen voorop, maar daarvóór was China de leider en binnenkort is China dit wellicht opnieuw. A. Zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen – Wereldwijd staat het familieleven onder druk doordat steeds minder mensen in familiebedrijven werken en steeds meer mensen alleen brood op de plank krijgen door ‘buitenshuis’ aan zakelijke verplichtingen te voldoen. De toenemende betekenis van specialistische kennis en kunde versterkt dit proces: steeds meer medewerkers moeten over zoveel specifieke kwaliteiten beschikken, dat zij niet meer geselecteerd kunnen worden op basis van bloedverwantschap maar alleen nog op basis van deze kwaliteiten. Het economisch wereldsysteem maakt dat het bezoedelen van de goede zakenband geleidelijk aan overal op aarde een grotere zonde wordt dan het bezoedelen van de goede familienaam. Armoede is steeds minder te bestrijden met vereende familiekrachten en vraagt steeds meer om opportunistische samenwerkingsverbanden. De ‘calculerende burger’ kan als nooit tevoren op aarde floreren. B. Vernieuwingsdrang en pragmatische aanpassing aan veranderingen – Wereldwijd, in economie en politiek, tellen personen, organisaties en landen alleen mee indien zij meegaan met de innovaties en verbeteringen die door concurrenten of vijanden worden doorgevoerd. Daarbij is vaak sprake van blindelingse aanpassing, met nog minder reflectie over de wenselijkheid van de volgende stap dan de afgelopen eeuwen in westerse landen het geval was. Landen die nu een inhaalslag maken, zijn niet de pioniers van weleer, maar landen die met water in de mond de levensstijl van andere landen najagen. Hier geldt alleen al het adagium ‘wat kan moet kunnen’ omdat de rijke en machtige (meest ‘ontwikkelde’) landen de vernieuwingen al lang en breed legitimeren met hun eigen leef- en handelwijze. 5. Wat is de prijs voor de wereldwijde verspreiding van de westerse mentaliteit? Het goede nieuws is dat zij heel geschikt is voor de aanpak van de grote wereldkwesties in onze tijd. Hieronder tien van deze kwesties: I. Wereldwijd terrorisme VI. Wereldwijde ongelijkheid II. Biotechnologische keuzes VII. Gevaar van pandemieën III. Gebrek aan drinkwater VIII. Economische instabiliteit9 IV. Gebrek aan grondstoffen IX. Snel afnemende biodiversiteit V. Wereldwijde migraties X. Te snelle klimaatverandering Het begrip ‘modernisering’ verwijst alleen naar de ongekend grote schaal waarop de genoemde processen zich de afgelopen 500 jaar voltrokken. Hetzelfde geldt voor het ‘postmoderne’ als fundamenteel ‘weten van het niet-weten’. Het verschijnsel komen wij al bij de Grieken tegen, dus het begrip wijst niet op iets nieuws, maar op een historische schaalvergroting in de omarming van dit verschijnsel. 9 Hier wordt gedoeld op het feit dat de VS dagelijks 3 miljard dollar van andere landen lenen om hun begroting rond te krijgen. 8 4 A. Zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen – Wat opvalt aan deze kwesties is, dat zij alle volken en culturen overstijgen en wereldwijde samenwerking vereisen. Wereldprovincies zoals Europa, China, India, Brazilië en de Verenigde Staten kunnen niet zelfstandig deze kwesties oplossen. Lokaal beleid is in toenemende mate regionaal en wereldbeleid, dat wil zeggen beleid dat alleen door de vereende krachten van meerdere ‘families’ kan worden verwezenlijkt. En moet er door meerdere ‘families’ (nationaliteiten en etniciteiten) worden samengewerkt, dan vereist dat vertrouwen over ‘familiegrenzen’ heen en gedragsregels om dat vertrouwen te ondersteunen en de samenwerkingsverbanden van een stabiele basis te voorzien. Nationale leiders zullen in deze context hun zakelijke verplichtingen (tegenover hun partners op regionaal en wereldniveau) steeds vaker boven hun ‘familieverplichtingen’ moeten stellen – net zoals dat eerder gebeurde bij de agrarische ploegteams en de ‘tweederde Brusselse wetgeving’ in Europa. B. Vernieuwingsdrang en pragmatische aanpassing aan veranderingen – Veel van de genoemde kwesties vereisen technologische, wetenschappelijke en politieke vernieuwingen, alsmede een verandering in levensstijl. De uitdrukking ‘je houdt het toch niet tegen’ kan positief worden toegepast op bepaalde maatregelen die de wereld met het oog op de genoemde kwesties zal moeten nemen. De westerse mentaliteit van pragmatische aanpassing, waarbij men vooral let op de voordelen van veranderingen, kan eveneens bevorderlijk zijn. 6. Tegelijk echter sporen dezelfde kwesties ons aan het negatieve aan de westerse mentaliteit te overwinnen. A. Zakelijke verplichtingen boven familieverplichtingen – Het systeem van samenwerken op basis van wederzijds eigenbelang kan de ongelijkheid in een samenleving vergroten: zij die sterk zijn en veel in te brengen hebben, keren dan met een goede deal naar huist terug, de zwakken mogen blij zijn als hen nog de kruimels wordt gegund. Bij de genoemde kwesties kan de wereld zich echter een dergelijke ongelijkheid niet veroorloven. Denk bijvoorbeeld aan de wereldwijde bestrijding van terrorisme of pandemieën: we kunnen het ons niet veroorloven dat in het ene land de zaakjes wel goed geregeld zijn en in het andere land niet. In feite kunnen wij ons wereldwijd geen énkele al te grote ongelijkheid in rijkdom of levenskwaliteit veroorloven, aangezien de onrust en ontevredenheid die dit met zich meebrengt op andere terreinen de samenwerking verstoort die voor het welzijn van álle landen cruciaal is. Of het nu om schoon drinkwater, grondstoffen, migraties, biodiversiteit of klimaatverandering gaat, we kunnen deze kwesties alleen effectief aanpakken indien landen onderling de kosten en baten verdelen en er sprake is van een zekere nivellering van welvaart en welzijn op wereldniveau.10 B. Vernieuwingsdrang en pragmatische aanpassing aan veranderingen – De afgelopen eeuwen lokte het gebrek aan centraal gezag in Europa veelvuldig expansionistisch geweld uit. Ook deze uitwas van de moderne mentaliteit kan de wereld zich met betrekking tot de genoemde kwesties niet veroorloven. De meeste landen in de wereld hebben meer te maken met gezamenlijke kwesties als pandemieën, terrorisme, drinkwater, grondstoffen en de instabiele toestand van de Amerikaanse economie, dan met de agressie van een buurland. Zeker is er nog wel sprake van een militaire wedloop, maar deze beperkt zich tot de wedloop tussen nationale legers en terroristen en tot de inhaalslag van enkele landen die over kernwapens willen beschikken. Hoewel deze wedloop ernstig en verstorend genoeg is, is het ook goed te beseffen dat het expansionistische geweld van vroeger sterk is teruggedrongen. Belangrijker dan een stukje land erbij is tegenwoordig deelname aan de wereldpolitiek en wereldeconomie ter bevordering van de eigen welvaart en levenskwaliteit, en ter beteugeling van problemen die het eigen land totaal kunnen ontwrichten. Daarbij dient zich een heel andere kwestie aan: in hoeverre kunnen wij actief bepaalde ontwikkelingen tegenhouden en in hoeverre kunnen wij ons maar beter pragmatisch aan bepaalde veranderingen aanpassen? Hoe zullen wij bijvoorbeeld de komende decennia reageren op biotechnologische ontwikkelingen waarin steeds verder aan de blauwdruk van het leven wordt gesleuteld? Zullen wij zeggen ‘je houdt het toch niet tegen’, of zullen wij wel degelijk proberen bepaalde ontwikkelingen te bedwingen, bijvoorbeeld tot behoud van zoiets als de menselijke waardigheid? Wil het zin hebben dat wij over deze vraag nadenken, dan zullen wij moeten veronderstellen dat niet alles dwangmatig verloopt en dat er dus wat te kiezen valt. We leven in turbulente tijden. De wereld begint steeds meer te lijken op een modern Europa in het groot, met dezelfde mogelijkheden én dezelfde valkuilen. Aan alle wereldburgers de taak het positieve van de ‘Europese’ mentaliteit te bewaren en het negatieve daarin te corrigeren. Geen overbodige luxe, want de ‘Europese’ mentaliteit is in verregaande mate een wereldmentaliteit geworden, en de grote kwesties vragen in toenemende mate om een adequate respons. Net als Europa zal de hele wereld moeten leren zichzelf als een economische en politieke gemeenschap te zien, met gedeelde waarden en gedeelde uitdagingen. 10 Wat in dit verband zou helpen is minder opportunisme en meer besef van de familiebanden en bijbehorende familieverplichtingen die er bestaan tussen álle mensen op aarde en breder tussen al het leven op aarde. Dat kan natuurlijk al snel een moralistische of sentimentele benadering worden, maar voor de waardering van het leven op aarde maakt het nogal wat uit hoe men zichzelf met medemensen en ander leven op aarde verbónden ziet. 5