kennisplatform OV- Lichthinder in de wetgeving

advertisement
Lichthinder in de wetgeving
In dit onderdeel van de syllabus gaan we kijken wat in Vlaanderen reeds terug te vinden is om
lichthinder te beperken. Omdat er in diverse codes en vormen wel dingen zijn terug te vinden die van
invloed kunnen zijn inzake het beleid rond lichthinder, hebben we diverse beleidsdomeinen te
bekijken. Verder gaan we ook een keer kijken wat er op ons kan afkomen van uit Europa en wat zoals
terug te vinden is in diverse wetgeving in Europa om lichtvervuiling in te perken.
Decreet betreffende de openbare dienstverplichting opgelegd aan DNB’s
Eerst en vooral een extra woordje uitleg bij het
decreet omtrent de openbare dienstverplichting
aan de Distributie Net Beheerders in Vlaanderen
dat door de Vlaamse regering werd goedgekeurd
op 26 maart 2004. Dit decreet bepaald wat de
Distributie Net Beheerders verplicht als taken op
zich moeten nemen zonder vergoeding aan te
rekenen aan de gemeente. Deze kost wordt
gedekt aan de hand van een taks op de openbare
dienstverplichting die onderdeel is van de
distributiekosten die met de elektriciteitsfactuur
door de distributie net beheerder worden
aangerekend aan de gebruiker. Deze kost wordt
op deze wijze niet gedragen door de
belastingsbetalers binnen de gemeenten, maar
door
alle
gebruikers
binnen
het
infrastructuurgebied
van
de
distributienetbeheerder. Het idee is dat ook niet inwoners van de gemeenten voordeel ondervinden
van goed beheerde verlichting in de gemeente, en moeten daarom mee bijdragen tot het beheer er
van.
Hierin zijn echter ook een aantal aspecten opgenomen die betrekking hebben om lichthinder te
beperken. We gaan hier dan ook niet het volledige decreet bespreken, maar wel de aspecten die
impact hebben op het beperken van de lichthinder. Het volledige decreet kan je downloaden van op
de volgende locatie:
www.bondbeterleefmilieu.be/dl.php?i=122&d=1
Het eerste artikel bepaald op welke toepassingen de openbare dienstverplichting van toepassing is:
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder openbare verlichting: de verlichting die
gelegen is boven, onder, op of langs wegen, paden, pleinen, bruggen, tunnels en waterlopen, waarbij deze
wegen, paden, pleinen, bruggen, tunnels of waterlopen onder het beheer van een gemeente of een autonoom
gemeentebedrijf vallen.
Hieruit valt af te leiden dat het in de eerste plaats gaat over de functionele verlichting voor de
openbare weg. Echter decoratieve verlichting van de weg wordt eveneens toegelaten volgens het
decreet. Wat hier niet onder valt zijn de verlichting van gebouwen en monumenten. Deze behoren in
principe niet tot de domeinen die vermeld worden in het artikel.
In artikel 3 gaat men dan verder in tot welke taken voor deze toepassingen onder de openbare
dienstverplichting vallen:
Art.3. De werkzaamheden die worden verstaan onder exploitatie, bedoeld in artikel 2, zijn:
In artikel 2 waar hier naar verwezen wordt, wordt in de eerste plaats bepaald welke distributie net
beheerders verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van het net. In Artikel 3 wordt dus bepaald wat we
dienen te verstaan onder de exploitatie. Het gaat over 7 punten waarvan we hieronder de punten
bekijken die ook iets met lichthinder te maken hebben.
1° de werkzaamheden voor het onderhoud van de elektriciteitskabels, de verlichtingspalen, de palen, ankers,
buizen, steunen, moffen, kasten en andere benodigdheden ter ondersteuning of ter bescherming van de
verlichtingsinfrastructuur, de verlichtingsarmaturen en de lampen, de schakelaars, de meet-, regel- en
communicatieapparatuur en de eventuele transformatoren;
Helemaal heeft dit niet met lichthinder te maken. Echter wel belangrijk voor de gemeenten omdat het
bepaald welke kosten door de netbeheerder worden gedragen en welke kosten ze zelf dienen te
dragen. De netbeheerder wenst deze kost uiteraard zo goed mogelijk in te schatten en gaat daarom
regels opleggen voor verlichting waarvan ze weten dat het onderhoud binnen een redelijke kost kan
gebeuren. Sommige netbeheerders zullen enkel voor materiaal dat op die lijst is opgenomen, gratis
het onderhoud doen, voor ander materiaal wordt de meerkost wel naar de gemeente doorgerekend.
Materiaal en energieverbruik vallen uitdrukkelijk niet onder dit artikel, wat nog eens bevestigd wordt in
artikel 4 van het decreet.
De volgende twee punten zijn wel van belang betreffende lichthinder.
2° de organisatie en de bemanning van een meldpunt voor defecte, gestoorde of storende openbare verlichting;
Dit kennen we over het algemeen als de lampentelefoon. Een telefoonnummer en website waar
burgers meldingen kunnen maken van problemen met de openbare verlichting. In de meeste gevallen
zal het hier gaan over meldingen van verlichting die niet werkt, of niet goed werkt. Bijvoorbeeld
knippert, soms aan dan weer uit… De meeste distributienetbeheerders verbinden er zich toe het
merendeel van deze meldingen binnen een periode van 14 dagen op te lossen.
Echter verlichting die hinder veroorzaakt is eveneens storend. Wat betreft openbare verlichting kan
dergelijke hinderlijke verlichting dus eveneens via de lampentelefoon gemeld worden. In veel gevallen
gaat het hier over onderwerpen die gerelateerd zijn aan problemen met Vlarem. We komen bij dat
onderdeel hier nog even op terug om aan te geven hoe de distributie net beheerders hier mee om
gaan. Echter de gemeente kan hier ook invloed in hebben.
7° het sensibiliseren van de gemeenten die gelegen zijn in het geografische gebied van de netbeheerder, op het
vlak van de lichthinder van openbare verlichting.
Dit aspect dient weinig extra toelichting. De distributienetbeheerders dienen de gemeenten te
sensibiliseren de lichthinder van de openbare verlichting tot een minimum te beperken en daar
oplossingen voor aan te bieden. Uiteraard blijven de gemeenten hierin zelf hun keuzes maken.
Lichthinder in Vlarem.
In Vlarem zijn enkele artikelen omtrent lichthinder opgenomen. Deze zijn vaak moeilijk begrijpbaar en
interpreteerbaar. De wijze waarop de reglementering dient begrepen te worden wordt hier uit de
doeken gedaan door de milieu-inspectie in haar milieuhandhavingsrapport van 2003 heeft
geschreven. Vooral in hoofdstuk 7, Opvolging en eigen initiatief, geeft hier meer uitleg over. Je kan dit
rapport nalezen op de volgende locatie:
http://www.lne.be/themas/handhaving/afdeling-milieu-inspectie/milieuhandhavingsrapport/derapporten/milieuhandhavingsrapport_200_h00-pdf/milieuhandhavingsrapport_2003_volledig.pdf
In de introductie geeft de milieu-inspectie het belang van lichthinder
aan:
“MI ziet de bestrijding van lichthinder, afkomstig van hinderlijke
inrichtingen, als een belangrijke uitdaging voor de toekomst… Ervaring
met lichtcontroles leert dat, ondanks de beperkte bepalingen die
hierover in Vlarem II staan en ondanks het gebrek aan duidelijke
verlichtingsnormen en –standaarden, lichthinder relatief makkelijk te
saneren is.”
Zoals je in een ander deel van de syllabus gezien hebt bestaan er
redelijk wat normen inzake hoeveel licht er nodig en waar verlichting
minimum moet aan voldoen. Er bestaan echter geen normen over
hoeveel licht er maximaal mag zijn, hoeveel licht buiten het doelgebied
mag zijn en zo meer. Het is daarnaar dat de milieu-inspectie verwijst in
deze boutade.
De 4 artikelen die opgenomen zijn, komen zowel voor in het deel voor de ingedeelde inrichtingen (die
inrichtingen waarvoor exploitatie een milieuvergunning nodig is) (Deel 4, Hoofdstuk 4.6: Beheersing
van hinder door licht) en in het deel voor de niet ingedeelde inrichtingen (alle andere inrichtingen met
buitenverlichting) (Deel 6, Hoofdstuk 6.3: Beheersing van hinder door licht). Concreet betekent dit dat
de volgende artikelen zowel van toepassing zijn voor vergunningspichtige bedrijven als voor ieder
ander. Openbare verlichting is in principe een niet ingedeelde inrichting waardoor deze regels ook van
toepassing zijn op de openbare verlichting.
Het gaat hierbij over de volgende artikels:
Art. 4.6.0.1 en Art. 3.6.0.1: De exploitant neemt de nodige maatregelen om lichthinder te voorkomen.
Deze artikels is weinig concreet. Het legt de exploitant met buitenverlichting een zorgplicht op om
lichthinder zoveel mogelijk te vermeiden. Bij klachten is hij verplicht hier iets aan te doen in hoeverre
dat mogelijk is.
Art. 4.6.0.2 en Art. 3.6.0.2: Het gebruik en de intensiteit is beperkt tot de noodwendigheden inzake
uitbating en veiligheid; niet functionele lichtoverdracht naar de omgeving wordt beperkt.
In dit artikel wordt heel wat gezegd. Eerst en vooral
wordt er gesteld dat de hoeveelheid licht moet
beperkt worden tot wat nodig is voor de uitbating.
Voor de meeste toepassingen bestaan er Belgische
en Europese normen. Deze voor openbare
verlichting hebben we reeds eerder gezien maar
ook voor parkings, sportvelden, havenbedrijven,
luchthavens, quasi elke buitenactiviteit bestaan
normen over hoeveel licht er nodig is. Men kan van
uitgaan dat dit de intensiteit is die noodzakelijk is
voor de uitbating. Het kan dus niet de bedoeling zijn
deze zwaar te overschrijden zonder dit artikel te
overtreden.
Het aspect veiligheid is complexer. Vaak wordt verlichting op terreinen gebruikt als beveiliging tegen
inbraak. De milieu-inspectie stelt echter dat bij geen activiteit de verlichting moet gedoofd worden. Dit
baseren ze op basis van het antwoord van de toenmalige minister bevoegd voor leefmilieu naar
aanleiding op een parlementaire vraag waarin hij stelt dat de term ‘veiligheid’ in de wetgeving verwijst
in deze context echter naar de bescherming van de integriteit van de personen en niet naar
beveiliging tegen inbraak. Hierdoor dient als er geen buitenactiviteit is terreinverlichting gedoofd te
worden. Dit ondanks dat heel wat politiediensten en verzekeringsmaatschapijen verlichting eisen als
beveiliging. Dat kan echter opgelost worden door gebruik te maken van schrikverlichting die
aanspringt als er activiteit op het terrein is. Dit werkt ook beter als beveiliging en afschrikking.
Bovendien bevorderd dit sterk de sociale controle daar het plots aanspringen van de verlichting de
aandacht trekt van de omgeving.
Eveneens wordt in het artikel gesteld dat
n iet functionele lichtoverdracht naar de
omgeving dient beperkt te worden. Dat
dient geïnterpreteerd te worden als dat je
eigenlijk voor terreinverlichting enkel het
doelgebied mag aanstralen. De omgeving
is hier zeker de hemel, terreinen van de
buren en aanliggende panden en zo
meer. De verlichting dient dus zodanig
voorzien te worden dat enkel het
doelgebied wordt aangestraald.
Gemeentelijke overheden zijn vaak ook
betrokken partij bij de verlichting van
sportvelden. Zeker oudere verlichting van
deze sportvelden zijn veelal zo opgesteld
dat de hele omgeving mee verlicht wordt. In dergelijke gevallen heeft men dus duidelijk nietfunctionele lichtoverdracht naar de omgeving. Ook veel bedrijfsverlichting bezondigen zich hier aan.
Bij openbare verlichting is het doelgebied uiteraard de straat en bijhorend voetpad dat tot het
openbare domein behoort. Deze dienen dan ook aangestraald zijn en het kan niet de bedoeling zijn
dat eveneens velden en tuinen mee verlicht zijn, evenmin als slaapkamers in huizen. Dit is duidelijk de
omgeving in kader van openbare verlichting. Doch zal je quasi altijd wat doorstraling hebben die
nauwelijks te vermeiden valt. Zeker in stedelijke omgeving met nauwere straten.
Momenteel zijn diverse gemeenten echter hun
verlichting anders aan het aanpakken. Vooral in
steden zien we het fenomeen opdagen. Gent is de
gemeente die daar het meest voor gekend is maar
ook Mechelen en enkele andere volgen het zelfde
principe. Hierbij gaat men in de avonduren de
functionele verlichting doven en van onder naar
boven de gevels gaan verlichten. Daar in
wandelstraten het vereiste verlichtingsniveau op de
straat eerder beperkt is haalt men aan de hand van
reflectie toch nog de nodige verlichtingsniveaus. De
verlichting van de gevels wordt daar veelal
aangebracht als openbare verlichting voor de straten.
De gevels en de hemel zijn daar duidelijk de
omgeving en het is dan ook duidelijk dat hier echter quasi enkel niet functionele lichtoverdracht naar
de omgeving plaats vindt en dus dergelijke verlichting niet valt te rijmen met Vlarem. Na middernacht
wordt vervolgens deze verlichting gedoofd en de functionele verlichting aangestoken waardoor op het
ogenblik dat er het minste beweging op de straat is er het meeste licht is.
Als bij de lampentelefoon klachten betreffende
lichthinder binnen komen gaan deze in de meeste
gevallen over het aspect van niet functionele licht
overdracht naar de gemeenten. Kortom, mensen
die hinder ondervinden omdat teveel licht in hun
slaapkamer
of
tuin
terecht
komt.
De
distributienetbeheerders zullen dat dan oplossen
door voor afscherming te zorgen van de toestellen
die hinderlijk zijn voor de klager. Dit gebeurd veelal
door op de lichtkap tape of verf te voorzien. Men
kan eveneens bij het ontwerp reeds voor toestellen
kiezen die intern louvres hebben die dit hinderlijk
licht afschermen.
Art. 4.6.0.3 en Art. 3.6.0.3: Klemtoonverlichting wordt enkel op de inrichting gericht.
Klemtoon verlichting is verlichting die in de eerste plaats bedoeld is
om objecten in de kijker te zetten of ergens attentie op te maken. De
best gekende klemtoonverlichting is deze van monumenten en
gebouwen, maar ook sky-tracers vallen hier onder.
Verlichting waarvan een behoorlijk deel naast de gebouwen gaat is
dus in strijd met deze reglementering. Heel veel verlichting die van
onderuit gebeurd van gebouwen gaat een behoorlijk deel naast het
gebouw. De juiste afstelling is daarvoor van belang. Ook de juiste
opvolging om te voorkomen dat na verloop van tijd de projectoren niet
gaan verzakken en zo meer naast het gebouw gaan schijnen is van
belang. Initieel kan anders de verlichting geen probleem zijn inzake
Vlarem, maar na verloop van tijd wel worden.
Ook sky-tracers of lichtbundels die door de hemel kruisen is
klemtoonverlichting. Deze is veelal niet op de inrichting zelf gericht.
Daardoor zijn ze eigenlijk in Vlaanderen verboden.
Uit het handhavingrapport wordt ook afgeleid dat de objecten een
zeker architecturale waarde moet hebben voor ze mag verlicht
worden. Bomen en struiken vallen daar normaal niet onder. Eveneens is het zo dat zeker in wintertijd
het merendeel van het licht niet op de planten zelf vallen waardoor eveneens bij opwaartse verlichting
kan gesteld worden dat de verlichting niet enkel op onderdelen van de inrichting zelf gericht is.
Art. 4.6.0.4 en Art. 3.6.0.4: Lichtreclame kan de intensiteit van de openbare verlichting niet overtreffen.
Dit artikel is moeilijk meetbaar. Het eenvoudigs is om
zicht te baseren op richtlijnen rond verlichtingsniveaus
voor reclameverlichting. Men kan eventueel ook stellen
dat als de openbare verlichting in een straat in de loop
van de nacht gedoofd wordt, ook de reclame verlichting
best gedoofd word.
In een brochure voor lichthinder en reclame verlichting
van de Vlaamse overheid worden richtlijnen gegeven
van welke reclame verlichting best hoe fel verlicht wordt.
Deze richtlijnen serieus overschrijden is meestal een
serieuze overschrijding van de intensiteit van de
openbare verlichting.
Uit de rapporten van de controles van de milieu-inspectie blijkt duidelijk dat wat reclame verlichting,
deze eveneens beperkt dient te blijven tot panelen met reclame boodschap, logo’s, slogans,
merknamen en zo meer. Bedrijven die een volledige fabrieksgevel verlichtte waar slechts op een
beperkt deel een van de bovenstaande elementen vermeld stonden, werden berispt dat de hele want
niet als reclame verlichting kon gelden, en moesten dat gedeelte van de verlichting doven. Dit ook
omdat deze veelal geen architecturale waarde hadden en daardoor niet echt als klemtoonverlichting
mocht gebruikt worden.
Bij eerste confrontatie met inbreuken op Vlarem betreffende lichthinder, komen de meeste bedrijven
voornamelijk met volgende excuses:
Onwetendheid. Veel weten niet dat deze bepalingen zijn opgenomen in Vlarem of weten niet
hoe lichthinder in te perken.
Veiligheid. De argumenten die ze daar veelal gebruiken zijn argumenten van beveiliging.
Echter uit het antwoord op een parlementaire vraag aan de minister van leefmilieu hebben we
geleerd dat beveiliging een andere term is en hier niet als excuus mag gelden.
Openbare wegverlichting: Deze bedrijven geven aan dat de openbare verlichting veel meen
hinder veroorzaken dan de verlichting van hun bedrijf. Dit zal zeker kloppen als men alle
openbare verlichting vergelijkt met de verlichting van hun bedrijf, echter lokaal zal het bedrijf
vaak wel voor meer hinder zorgen. Het excuus geeft ook aan dat ook gemeenten hierin een
voorbeeld rol hebben te spelen en de reglementering dienen te respecteren en impact op
lichthinder optimaal te beperken.
De controle en opvolging van deze reglementering gebeurd voor bedrijven met een milieuvergunning
van klasse I door de milieu-inspectie. De niet ingedeelde inrichtingen en deze met een andere
milieuvergunning dienen in principe opgevolgd te worden door de lokale overheid. De gemeente dient
daarvoor eveneens een Vlarem gemachtigd ambtenaar te hebben. Dit zijn of ambtenaren die werken
bij de milieudienst, of men voorziet binnen de politiezone een milieupolitie die deze zorg op zich
nemen.
Dit kan voor vervelende situaties leiden. Als de technische dienst verlichtingsprojecten uitwerkt die niet
voldoen aan de reglementering van Vlarem, kunnen geverbaliseerd moeten worden door een andere
dienst van de gemeente. Daarom kan het nuttig zijn om de milieudienst of milieu politie van de
gemeente in deze projecten mee betrokken worden zodat dergelijke problemen in de ontwerpfase
reeds vermeden kunnen worden.
Indien de gemeente klachten betreffende deze reglementering niet wenst daadkrachtig te behandelen,
kan de klager vragen aan de milieu-inspectie om het dossier uit handen van de gemeente te nemen.
Soortenbesluit en lichthinder
Sinds 1 september 2009 is het Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot
soortenbescherming en soortenbeheer (het Soortenbesluit) van kracht. Dit besluit heeft tot doel dat
beschermde dier en plantensoorten beter beschermd worden. Daarbij gaat het in de eerste plaats
over bedreigde diersoorten. Het soortenbesluit is een verdere invulling van de habitatrichtlijn, waar
een lijst met beschermde diersoorten in bijlage IV is opgenomen. In het besluit werd dit verder
toegespitst op de soorten van belang in Vlaanderen. Het volledige soortenbesluit kan op de volgende
locatie opgevraagd worden:
http://www.natuurenbos.be/nl-BE/Natuurbeleid/Wildbeheer/Wetgeving/Soortenbesluit.aspx
Daarin zijn volgende artikelen van belang die aangeven wat verboden is betreffende beschermde
soorten:
Art. 10. §1. Ten aanzien van specimens van beschermde diersoorten zijn de volgende
handelingen verboden:
1° het opzettelijk doden;
2° het opzettelijk vangen;
3° het opzettelijk en betekenisvol verstoren, in he t bijzonder tijdens de perioden van de
voortplanting, de afhankelijkheid van de jongen, de overwintering en tijdens de trek.
Art. 14. §1. Het is verboden de nesten van beschermde vogelsoorten of de
voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van andere beschermde diersoorten dan vogels
opzettelijk te vernielen, te beschadigen of weg te nemen.
§2. Het vernielen, beschadigen of wegnemen van nesten, voorplantingsplaatsen of
rustplaatsen van beschermde diersoorten wordt onder meer geacht onopzettelijk te zijn
wanneer de verantwoordelijke voor deze handeling niet wist en redelijkerwijze niet hoorde te
weten dat deze handeling kon leiden tot de in §1 beschreven negatieve gevolgen voor
nesten, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen.
Ten aanzien van de diersoorten waarbij categorie 3 is aangekruist in bijlage 1 is evenwel ook
het onopzettelijk vernielen of beschadigen van de voortplantingsplaatsen of de rustplaatsen
verboden.
Heel wat diersoorten op deze lijst zijn eveneens gevoelig voor lichthinder en kunnen door
verkeerd gebruik van licht ernstig verstoord worden. Voor de meeste soorten is dat enkel van
toepassing indien men het met opzet deed. Van de overheid kan verwacht worden dat ze op
de hoogte zijn van de impact die men kan hebben op soorten.
Voor soorten die onder categorie 3 vallen geld ook dat het onopzettelijk verstoren kan
vervolgd worden. Op deze lijst staan alle vleermuizen aanwezig in Vlaanderen die erg
gevoelig zijn voor lichthinder. Evenals een aantal trekvogels.
Indien deze soorten aanwezig zijn moet er een soortenbeschermingsprogramma opgestart
worden waar de verlichting eveneens wordt behandeld en wordt gezorgd dat deze niet
storend is voor deze diersoorten.
Wegcode en lichthinder
Binnen de wegcode is er eveneens één artikel voorzien te voorkoming van lichthinder.
Voornamelijk dan om hinder voor de wegbestuurder te beschermen tegen hinderlijke
verlichting. Echter deze regels hebben meteen ook heel wat impact op sportverlichting,
reclame verlichting en monument verlichting en in sommige gevallen zelf de wegverlichting.
Het gaat over het Artikel 80.2 van de wegcode:
“Het is verboden op de openbare weg reclameborden, uithangborden of andere inrichtingen aan te
brengen die de bestuurders verblinden, die hen in dwaling brengen, die, zij het ook maar gedeeltelijk,
verkeersborden voorstellen of nabootsen, die van ver met deze verkeersborden worden verward, of
die op enige andere wijze de doelmatigheid van
de reglementaire verkeersborden verminderen.
Het is verboden een luminositeit met een rode of
een groene tint te geven aan alle reclameborden,
uithangborden of inrichtingen die zich binnen een
afstand van 75 meter van een verkeerslicht, op
minder dan 7 meter boven de grond bevinden.”
Vooral het aspect van de verblinding is hier
belangrijk in het kader van lichthinder.
Verblinding is een bijzondere vorm van
hinder die zeer storend wordt ervaren en
zeker de verkeersveiligheid in gedrang kan
brengen.
Sportvelden hebben vaak verlichting die erg verblindend kan zijn voor bestuurders op wegen
in de omgeving en is verlichting waar de gemeenten vaak zelf betrokken partij bij zijn. Echter
ook is het vaak zo dat reclame verlichting zodanig opgesteld is dat ze niet alleen de reclame
verlichten, maar bestuurders fel verblinden. Ook sommige klemtoonverlichting kent dit
probleem.
Europese energierichtlijn en lichthinder
Als onderdeel van het European Climate Change Program (ECCP) bestaat de richtlijn
2005/32/EC. Daarin is ook heel wat voorzien voor de Energy using Products, afgekort als
EuP. Hiermee wilt men de ecologische performantie verbeteren van producten die energie
verbruiken en dit voor de hele levenscyclus van het product. Het doel is in de eerste plaats
het verminderen van de broeikasgassen en het beter aanwenden van de grondstoffen. Daar
ook verlichting een product is dat energie verbruikt werd er eveneens een programma
opgesteld, waarbij ook een specifiek programma voor buitenverlichting en openbare
verlichting. De richtlijn daarvoor kan men hier terug vinden:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:076:0017:0044:EN:PDF
Deze gaat in de eerste plaats zich gaan toeleggen op de aspecten van verlichting. Het soort
van lampen dat kan gebruikt worden is daarin de bekendste en ligt mee aan de basis van het
uitfaseren van de gloeilampen. Daar buitenverlichting en lichthinder ook vaak iets te maken
heeft met het aspect lichthinder, kan je er uiteraard ook een aantal aspecten in terugvinden
die betrekking hebben op lichthinder.
Een eerste belangrijk aspect is het gebruik van meer efficiëntere balasten. De
elektromagnetische balasten die tot voor kort voornamelijk gebruik werden, halen deze
nieuwe vereisten niet en dienen daarom vervangen te worden door elektronische balasten.
Praktisch alle elektronische balasten op de markt zijn ook dimbaar. Door het gebruik van
deze systemen heeft men de mogelijkheid over verlichting beter onder controle te houden en
op tijdstippen dat minder licht nodig is het verlichtingsniveau tot een lager niveau te verlagen.
Dat betekend minder licht dat kan gereflecteerd worden en kan dus een positieve impact
hebben op lichthinder.
Daarnaast worden ook voorstellen gedaan om het opwaartse licht te beperken. Om
bestaande reglementering van sommige landen betreffende lichthinder niet te belasten
evenals landen de mogelijkheid te bieden strenger op te treden is dat vooral een indicatief
gedeelte van de richtlijn.
Hierin wordt gesteld dat de opwaartse flux fractie of UFF voor alle wegcategorieën met snel
verkeer of gemengd verkeer dient beperkt te blijven to maximaal 3%. Dit is iets meer dan wat
volledig afgeschermde toestellen zullen toelaten. Voor wegen met traag verkeer wordt de
UFF beperkt naar gelang de lichtstroom van de lichtbron. Lichtbronnen met meer dan 12000
lm moet de UFF beperkt worden tot 5%, tussen de 8000 lm en de 12000 lm is de UFF
beperkt tot 10%, tussen de 3300 lm en de 8500 lm is dat 15% en voor lichtbronnen kleiner
dan 3300 lm mag de UFF zelf oplopen tot 20%.
Dit wordt zo toegelaten in deze richtlijn voor trage wegen om daar de mogelijkheid te geven
aan decoratieve verlichting. Echter de hoeveelheid licht hier aangegeven is eerder gebruikt
voor functioneel licht en niet louter decoratief en zal dus veel hinder veroorzaken. Ook is het
moeilijk begrijpbaar dat in het kader van een richtlijn om energieverspilling tegen te gaan je
een verspilling naar de hemel toe van 20% tolereert. Bovendien is daar waar het licht naar
toe zal gaan juist in de regio dat deze het meest bijdraagt tot de lichtvervuiling.
Regio’s waar aandacht voor lichtvervuiling belangrijk is, wordt echter slecht 1% UFF
getolereerd op alle soorten van wegen en voor alle soorten van lichtbronnen. Er wordt
eveneens aangemoedigd om te streven naar verlichtingstoestellen die compatibele
installaties zijn met aangepaste dimming en controle systemen die rekening houden met
beschikbaarheid van daglicht, verkeer en weer condities en eveneens compenseren voor de
variatie in de tijd van de reflectie van het oppervlakte en voor de initiële dimensionering van
de lamp lummen maintenance factor.
Kortom, men kan de dimming gebruiken om niet over te verlichten en meer energie te
gebruiken naar gelang het toestel en de lamp in zijn levensduur aan efficiëntie verliest om zo
te voorkomen dat men dient over te verlichten in de hele levensduur van de verlichting.
Reglementering betreffende lichtvervuiling elders in de EU
Tot slot willen we nog even kijken wat er aan wetgeving bestaat in de rest van de Europese
unie om de gevolgen van lichtvervuiling tot een aanvaardbaar minimum te beperken. We
zullen daarbij in de eerste plaats vooral de principes bespreken zonder deze reglementering
in detail te behandelen. Van een deel van deze reglementering bestaan Engelse vertalingen
die opgevraagd kunnen worden bij Preventie Lichthinder vzw.
Je kan in de eerste plaats een onderscheid maken in twee soorten van reglementering. In
Vlaanderen is deze bijvoorbeeld opgebouwd van uit het idee van hinder die de verlichting
kan veroorzaken. In de meeste landen is dat beperkt tot hinder voor de mens, echter in
Vlaanderen is hinder zodanig omschreven dat impact op het milieu eveneens als hinder kan
beschouwd worden, iets wat elders eerder onder vervuiling zal geplaatst worden.
Ook het Verenigd Koninkrijk heeft reglementering betreffende lichthinder. Deze is gebaseerd
op een eeuwen oude reglementering betreffende “statutary nuissance”. Lichthinder is daar
een tijd terug erkend geworden als een dergelijke “statutary nuissance”. Hierdoor kan je
indien je gehinderd wordt door verlichting eisen dat deze gedoofd dient te worden of
aangepast te worden dat deze niet langer hinderlijk is. Verlichting van wegen, havens,
treinstations en luchthavens wordt beschouwd als voor het algemene belang en kan daarom
deze reglementering niet op van toepassing zijn.
Daarnaast hebben we reglementering die bedoeld zijn om de lichtvervuiling tegen te gaan en
vertrekken dus niet van uit de hinder dat dit op de omgeving kan veroorzaken, maar welke
negatieve impact dit kan hebben op de omgeving.
Deze kan men momenteel terugvinden in 10 regio’s in Italië waar deze van de regio
Lombardije de meest bekende is. In Spanje is er reglementering in Catelonië en op de
Canarische eiland La Palma en het gedeelte van Tenerife dat naar La Palma is gericht. Dit
ter bescherming van een belangrijke sterrenwacht op La Palma en een natuurreservaat dat
daar eveneens gelegen is. Sinds 2007 heeft Slovenië reglementering die van toepassing is
voor het hele grondgebied van het land. In de republiek Tsjechië, Kroatië en Frankrijk werd
reeds een kader wetgeving gestemd en is men momenteel bezig de toe te passen normen
en regels vast te leggen. Daar deze laatste nog niet in een bruikbare vorm zijn gaan we daar
hier niet verder op in gaan.
We gaan ons hier in de eerste plaats toespitsen op de principes die gehanteerd worden in
deze reglementering om lichtvervuiling te beperken.
Eerst en vooral wordt er getracht de opwaartse verlichting te beperken. Kortom, het licht dat
door de lichtbron rechtstreeks de hemel in gestuurd wordt tot een minimum te beperken. Er
zijn daarin twee strekkingen terug te vinden.
In de eerste strekking gaat men bepalen welke fractie van het licht naar boven mag gaan. Dit
wordt bepaald door de Upward Light Output Ration of ULOR. In deze reglementeringen
worden deze voor de meeste verlichting beperkt tot 0%. Dat is het geval voor zowat alle
terreinverlichting, inclusief de openbare verlichting, evenals voor reclame verlichting en
gevelverlichting van commerciële gebouwen.
In de andere strekking gaat men eerder met fotometrische grootheden gaan werken. Men
stelt dat niet op 90° graden niet meer dan 0 cd/klm mag bedragen. Die 90° komt overeen met
het horizontale vlak van de installatie. In principe is alles daarboven opwaarts en alles
daaronder neerwaarts. Dit wordt eveneens verwacht voor alle vormen van terreinverlichting,
reclame verlichting en verlichting van commerciële gebouwen. In sommige gevallen wordt
voor reclame verlichting enkel gesteld dat deze neerwaarts dient te gebeuren.
Wat betreft de verlichting van cultureel erfgoed is het in respect voor het cultureel erfgoed
niet altijd mogelijk om neerwaarts te verlichten. Daarom wordt een uitzondering voorzien
voor dergelijke installaties waar gesteld wordt dat maximaal 10% van de totale licht uitput
van de installatie naast het te verlichten gebouw mag gaan. In de praktijk komt dat bij heel
wat projectoren op neer dat de hoofd lichtbundel beperkt moet blijven tot 1 meter onder de
dakgoot van het gebouw.
Een ander belangrijk aspect is het vermeiden van over verlichting. Over verlichting zal
anders leiden tot meer reflectie en dus meer licht dat de hemelgloed zal beïnvloeden. Ook
hier zijn twee strekkingen te vinden. De meeste reglementering zal vooral uitgaan van
fotometrische waarden. Voor terreinverlichting en dus ook openbare verlichting wordt veelal
gesteld dat de minimumnormen zoals gesteld in de Europese en nationale normen moeten
gerespecteerd worden als maximum normen, Meestal wordt dat gesteld door niet meer dan
1% boven de minimumnorm toe te laten. Voor reclame panelen wordt eerder beperkt in de
lichtstroom waarbij deze vaak minder dan 4500 lm dient te zijn. Echter ook beperkingen in
lux, of afhankelijk van de grote van de panelen kan voorkomen.
Ook voor gebouwen worden de hoeveelheid licht beperkt. Façade verlichting moet veelal
beperkt worden tot een luminantie van 1 cd/m².
Andere strekking stelt dat dergelijke fotometrische bepalingen te ingewikkeld zijn voor lokale
overheden en bedrijven dat deze moeten toepassen en gaan daarom de bepalingen
opstellen in grootheden waar deze meer vertrouwd mee zijn te werken. De openbare
verlichting wordt dan beperkt op basis van een verbruik per inwoner per jaar. Zo moet men
deze verlichting dus beperken tot maximaal 50 kWh per inwoner van een gemeente per jaar.
Ook voor bedrijven worden beperkingen opgelegd op basis van verbruik, of geïnstalleerd
vermogen naargelang de oppervlakte en activiteit van het bedrijf. Ook voor reclame
verlichting wordt een maximaal geïnstalleerd vermogen geopperd per oppervlakte (bijv. 35
W/m²). Het nadeel van deze oplossing kan zijn dat de lichtbronnen steeds efficiënter worden
en dus meer licht en lichtvervuiling als resultaat zal hebben wanneer de verlichting efficiënter
worden. Eveneens is het verlichtingsniveau niet altijd aangepast aan elke toepassing.
Ook rond het soort licht dat gebruikt wordt, begint men stilaan aspecten in de reglementering
op te nemen. Zo worden in diverse regio’s in Italië blauw wit licht enkel toegelaten in
voetgangerszones. Men gaat daarbij van uit dat kleurerkenning vooral noodzakelijk is in deze
zones en niet in zones waar het gemotoriseerd verkeer domineert. In La Palma wordt blauw
wit licht zoveel mogelijk vermeden en wordt er in de avonduren vooral goud geel licht
gebruikt van Natrium hoge druk lampen. Na 23 uur wordt voor de openbare verlichting en
voor alle verlichting in de kernzone enkel het gele Natrium lagedruk licht aanvaard. Hier is
dat van belang voor de sterrenwacht omdat deze het monochromatisch licht makkelijker kan
weg filteren dan licht dat een breed spectrum beslaat.
De meeste reglementeringen hebben ook een overgangsmaatregel voorzien waarbij voor
nieuwe verlichting en vervanging van verlichting de regels onmiddellijk gelden en vervolgens
deadlines worden opgesteld waarbinnen verlichting van bepaalde ouderdom moet vervangen
worden door verlichting die in overeenstemming zijn met de reglementering. Daarbij is het
veelal de bedoeling om binnen de 15 jaar alle verlichting aan te passen aan de
reglementering.
Er is ook nog informatie te vinden in twee brochures van de Vlaamse overheid: ‘Publiciteit
zonder lichthinder’ en ‘Openbare wegverlichting zonder lichthinder’. Deze zijn nog alleen
beschikbaar in elektronisch formaat en kunnen gedownload worden op de site
http://www.milieuhinder.be, daar kiezen voor meer informatie onder lichthinder en dan
publicaties. Of rechtstreek hier:
http://www.lne.be/themas/hinder-en-risicos/lichthinder/onderzoek/publicaties
Er dient wel opgemerkt te worden dat deze brochures reeds bijzonder oud zijn en niet alle
informatie nog up to date is. Vooral in het kader van openbare wegverlichting is er
ondertussen weer veel veranderd.
Download