Voorbeeldtentamen Civieltechnische Milieukunde Dit voorbeeldtentamen bestaat uit 34 meerkeuze opgaven. Het tentamen is identiek aan het tentamen dat is afgenomen op 12 oktober 2000. Voor het tentamen mag alleen gebruik gemaakt worden van het informatieblad en het beschikbaar gestelde kladpapier. De juiste antwoorden kunnen ingevuld worden op het antwoordformulier onder meerkeuzevragen. Vul je naam en studentnummer in op het antwoordformulier en vermeld ook je naam op het gebruikte kladpapier. Na afloop van het tentamen moet zowel het antwoordformulier als het kladpapier worden ingeleverd. Veel succes. 1. 2. Welke beweringen over onderstaande stellingen zijn correct? I II Organische verontreinigingen zijn vaak apolair en daardoor beperkt oplosbaar in water. Organische verontreinigingen zijn meestal in meer of mindere mate afbreekbaar. A. B. C. D. Stelling I en II zijn allebei juist Stelling I is juist, stelling II is onjuist Stelling I is onjuist, stelling II is juist Stelling I en II zijn allebei onjuist Welke van onderstaande verontreinigingen behoort of behoren niet tot de gehalogeneerde koolwaterstoffen? A. B. C. D. 3. Welk type interactie is verantwoordelijk voor de adsorptie van zware metalen aan bodemdeeltjes? A. B. C. D. 4. PCB Tri BTEX EOX Waterstofbruggen Londen-Van der Waals interacties Electrostatische aantrekking Dipool interacties De leeflaag van de aardse atmosfeer (troposfeer) heeft ongeveer een volume van 4109 km3. Stel dat de jaarlijkse mondiale uitstoot van benzeen (C6H6) naar de atmosfeer 1010 kg/jaar bedraagt en dat deze zich gelijkmatig verspreid over de troposfeer. Neem aan dat de verblijftijd van benzeen in de atmosfeer ongeveer een jaar bedraagt. De belangrijkste blootstelling van de mens voor benzeen is via inademing. Neem aan dat een volwassen mens ongeveer 10 m3/dag inademt. Hoeveel moleculen benzeen ademt een mens dan per dag in? A. B. C. D. 21010 21011 21017 21023 5. 6. Welke beweringen over onderstaande stellingen zijn correct? I II De adsorptie van zware metalen neemt over het algemeen toe bij afnemende pH. De adsorptiecapaciteit van een grond voor zware metalen wordt bepaald door het kleigehalte en de fractie organische stof. A. B. C. D. Stelling I en II zijn allebei juist Stelling I is juist, stelling II is onjuist Stelling I is onjuist, stelling II is juist Stelling I en II zijn allebei onjuist Door wat voor type adsorptie-isotherm wordt de adsorptie van zware metalen aan de bodem het beste beschreven? S S C C A. B. S S C C C. 7. D. Stikstof kan in de vorm van ammoniak (NH3) uit het water vervluchtigen. Dit kan beschreven worden door de volgende evenwichtsvergelijking: NH (g) NH3 (aq) 3 Daarnaast kan ammoniak ook omgezet worden in ammonium (NH 4+) volgens de volgende vergelijking: NH + NH3 (aq) + H+ 4 Verder is gegeven: NH3 (aq) NH3 (g) H+ NH4+ G 0f (kJ/mol) H 0f (kJ/mol) -26.57 -16.64 0 -79.50 -80.29 -46.19 0 -132.80 Op basis van deze twee vergelijkingen kan gesteld worden dat de vervluchtiging van NH 3 het grootst is bij: A. B. C. D. een hoge pH en een lage temperatuur een hoge pH en een hoge temperatuur een lage pH en een hoge temperatuur een lage pH en een lage temperatuur 8. Veronderstel de volgende modelwereld: Compartiment volume, V (m3) 109 106 104 104 102 Lucht Water Bodem Sediment Organismen Dichtheid, (kg/m3) 1.2 1000 1500 1500 1000 foc 0.02 0.04 In deze modelwereld komt een organische verontreiniging terecht die zich verdeelt over de verschillende milieucompartimenten. De volgende eigenschappen van de verontreiniging zijn bekend: Koc = 104 ml/g H = 10-3 Ko = 5102ml/g 100.0 100.0 80.0 80.0 60.0 60.0 M (%) M (%) Welke van de volgende staafdiagrammen geeft de juiste evenwichtsverdeling weer in procenten van de organische verontreiniging over de compartimenten? 40.0 20.0 40.0 20.0 0.0 0.0 lucht water bodem sediment organismen lucht water 100.0 100.0 80.0 80.0 60.0 60.0 40.0 organismen sediment organismen 40.0 20.0 20.0 0.0 0.0 lucht water bodem C. 9. sediment B. M (%) M (%) A. bodem sediment organismen lucht water bodem D. Welke bewering over de concentratie van de in vraag 8 beschreven organische verontreiniging en modelwereld is correct? A. B. C. D. De concentratie in g/m3 is in de atmosfeer groter dan in het water. De concentratie in g/kg is in de bodem groter dan in het sediment. De concentratie in g/m3 is in het water groter dan in de bodem. De concentratie in de biomassa (organismen) in g/kg is groter dan in de bodem. 10. Onder een vuilstortplaats die niet of niet goed is afgesloten van het grondwater komen allerlei afbreekbare organische stoffen in het grondwater terecht. Deze organische stoffen worden met de natuurlijke stroom van het grondwater meegevoerd en gelijktijdig afgebroken. Als de zuurstof in het grondwater is uitgeput zullen andere elementen gaan optreden als elektronenacceptor en daarbij worden gereduceerd. Onder een dergelijke stortplaats kunnen dan ook verschillende redoxzones worden onderscheiden zoals een aerobe zone waarin zuurstof wordt gebruikt als elektronenacceptor, een fermentatiezone waar methaan wordt geproduceerd, en een zone waarin sulfaat dan wel nitraat en ijzer worden gereduceerd. Welke redoxzones horen bij de zones aangegeven in onderstaande figuur? vuilstortplaat s maaiveld I II III IV grondwaterstroming Zone I Nitraat en ijzer reductie Aeroob Fermentatie Aeroob A. B. C. D. Zone II Fermentatie Nitraat en ijzer reductie Sulfaatreductie Sulfaatreductie Zone III Sulfaatruductie Sulfaatreductie Nitraat en ijzer reductie Fermentatie Zone IV Aeroob Fermentatie Aeroob Nitraat en ijzer reductie 11. Welke beweringen over onderstaande stellingen zijn correct? I II A. B. C. D. Fotochemische smog op warme, windstille dagen wordt veroorzaakt door de uitstoot van ozon door industrie en verkeer. Methaan (CH4), wat vrijkomt uit fermentatieprocessen onder anaerobe omstandigheden in moerassen en rijstvelden, is een belangrijk broeikasgas. Stelling I en II zijn allebei juist Stelling I is juist, stelling II is onjuist Stelling I is onjuist, stelling II is juist Stelling I en II zijn allebei onjuist 12. Het versterkte broeikaseffect (opwarming van de aarde) wordt met name veroorzaakt door: A. Reflectie van inkomende UV-straling door broeikasgassen in de atmosfeer. B. Absorptie van zonlicht door broeikasgassen in de atmosfeer. C. Absorptie en verstrooiing van door de aarde uitgezonden IR-straling door broeikasgassen in de atmosfeer. D. Reflectie van warmtestraling naar de aarde door broeikasgassen in de atmosfeer. 13. In onderstaande tabel staan voor een viertal stoffen die via de lucht verspreid worden de belangrijkste bron(nen) en het gerelateerde milieuprobleem aangegeven. Welke combinatie is niet correct? Stoffen NOx CFK’s CxHy CO A. B. C. D. Belangrijkste bronnen Verkeer en industrie Spuitbussen en koelsystemen Verkeer en Industrie Industrie Milieuprobleem Verzuring Aantasting ozonlaag Toxisch Opwarming aarde 14. De spreiding van een verontreiniging in de atmosfeer wordt niet beïnvloed door: A. B. C. D. horizontale temperatuurgradiënt verticale temperatuurgradiënt de chemische samenstelling van de atmosfeer de neerslag 15. Beschouw een snelweg die fungeert als een lijnbron voor luchtverontreiniging. De volgende gegevens zijn bekend: gemiddelde emissiehoogte is 30 cm, er heerst een gemiddelde windsnelheid van 2 m/s en de gemiddelde uitstoot overdag aan schadelijke uitlaatgassen bedraagt 1 mg m-1 s-1. Neem aan dat de uitlaatgassen niet worden gereflecteerd door de bodem. Wat is overdag de maximale concentratie op een afstand van 100 m benedenwinds van de snelweg. A. B. C. D. 0.02 g/l 0.04 g/l 0.08 g/l 0.2 g/l 16. Beschouw opnieuw de snelweg uit bovenstaande vraag. Hieronder staan vier figuren met daarin het schematische verloop van de concentratie als functie van de afstand tot de snelweg op een hoogte van 1.75 m met (stippellijn) en zonder (doorgetrokken lijn) reflectie door de grond. Welke figuur komt het best overeen met het verloop zoals dat voor deze situatie beschreven wordt door het Gaussisch pluimmodel? C C x x A. B. C C x C. x D. 17. z neemt voor stabiliteitsklasse A steeds sneller toe met de afstand tot het emissiepunt, terwijl voor stabiliteitsklasse F z juist steeds minder snel toeneemt. Wat is hiervoor de meest juiste verklaring? A. Stabiliteitsklasse A komt alleen overdag voor en dan speelt bij lage windsnelheden diffusie een belangrijke rol bij de verticale spreiding. B. Stabiliteitsklasse A komt alleen bij nagenoeg onbewolkte omstandigheden voor, waardoor de wolken geen belemmering vormen voor de verticale spreiding. C. Stabiliteitsklasse F correspondeert met een positieve temperatuurgradiënt waardoor temperatuurverschillen tussen atmosfeer en geëmitteerde lucht snel teniet gedaan worden. D. Stabiliteitsklasse F komt alleen ’s nachts voor en dan gaat de wind eerder liggen. 18. Een hoog Kjeldahl-N is een indicatie voor: A. B. C. D. aerobe omstandigheden lange verblijftijd van het water in de bodem recentelijke verontreiniging met dierlijk en/of plantaardig organisch materiaal de aanwezigheid van algen 19. Er wordt een watermonster genomen om de kwaliteit te meten. De concentratie van een bepaalde organische verontreiniging blijkt 10 mg/l te bedragen. Na 48 uur wordt de concentratie van de verontreiniging opnieuw gemeten. De concentratie blijkt nu nog maar 8.7 mg/l. Bereken de halfwaardetijd in dagen van deze verontreiniging voor de omstandigheden waaronder het monster is bewaard. A. B. C. D. 5 dagen 7.7 dagen 10 dagen 14 dagen 20. Veronderstel dat de vorming van een alg kan worden voorgesteld door de volgende vergelijking: C H O N K P + 112 O 90 CO2 + 85 H2O + 15 NO3- + 3 K+ + PO43- + 15 H+ 90 185 90 15 3 2 In het water zijn de volgende concentraties gemeten: [NO3-] = 2 10-5 M [K+] = 1.5 10-5 M [PO43-] = 3 10-6 M De toevoeging van welke stof(fen) leidt tot eutrofiëring? A. NO3B. K+ C. PO43D. NO3- en PO4321. Een indicatie voor de aanwezigheid van pathogene organismen in water wordt gegeven door: A. B. C. D. het chlorofyl gehalte de saporobiegraad het E. coli gehalte TDS 22. De natuurlijke afbraak van organisch materiaal vindt plaats in twee stappen wat blijkt uit het biochemisch zuurstofverbruik (BZV) als functie van de tijd. Het volgende verloop van het BZV is gemeten voor een watermonster waarin zich een hoeveelheid organische verontreiniging bevindt die volledig wordt afgebroken door micro-organismen. 3 2.5 20 BZVt /BZV5 20 2 1.5 1 0.5 0 0 10 20 30 40 t (dagen) Van het watermonster is ook het chemisch zuurstofverbruik (CZV) gemeten, deze bedraagt 0.1 mg/l. Wat is dan volgens de figuur het BZV5 bij 20 C? A. B. C. D. 0.04 mg/l 0.07 mg/l 0.1 mg/l niet te bepalen op basis van deze gegevens 23. Als water een hoge ion ratio (IR) heeft en een laag electrisch geleidend vermogen (EGV), dan wordt het water geclassificeerd als: A. B. C. D. regenwaterachtig grondwaterachtig zeewaterachtig smeltwaterachtig 24. Wat is de eenheid van de dispersiecoëfficiënt? A. B. C. D. m s-1 m2 s-1 m s-2 m3 s kg-1 25. Een verontreiniging wordt gedurende twee dagen per ongeluk in een aanvankelijk schone rivier geloosd. De verontreiniging vermengt zich snel met het rivierwater en bereikt dan een concentratie van 10 mg/l. De rivier stroomt met een snelheid van 50 km/dag. De verontreiniging wordt afgebroken volgens een eerste orde afbraak met een halfwaardetijd van 4 dagen. Men meet de concentratie op een afstand van 100 km van het lozingspunt. Hoe ziet het concentratieverloop er op dit punt uit als dispersie mag worden verwaarloosd? 8 8 6 6 C (mg/l) 10 C (mg/l) 10 4 2 4 2 0 0 0 1 2 3 4 5 6 0 1 2 3 t (d) A. 5 6 B. 10 10 8 C (mg/l) 8 6 C (mg/l) 4 t (d) 4 6 4 2 2 0 0 0 1 2 3 4 5 6 0 1 2 3 t (d) t (d) C. D. 4 5 6 26. Een grond afkomstig uit pleistoceen Nederland (eolische afzettingen) heeft de volgende cumulatieve korrelgrootteverdeling: 100 % 80 60 40 20 0 0.1 1 10 100 1000 Korreldiameter (m) Bepaal uit de textuurdriehoek welke classificatie aan deze grond gegeven kan worden. A. B. C. D. Lichte klei Zware zavel Matig lichte zavel Zeer lichte zavel 27. Welke beweringen over onderstaande stellingen zijn correct? I II Als de humusfractie toeneemt, neemt bij een gegeven porositeit de droge bulkdichtheid af. De luchtsaturatie is gelijk aan het volume lucht (in m3) per m3 bodem vermenigvuldigd met de porositeit. A. B. C. D. Stelling I en II zijn allebei juist Stelling I is juist, stelling II is onjuist Stelling I is onjuist, stelling II is juist Stelling I en II zijn allebei onjuist 28. Er wordt een ongestoord grondmonster gestoken met een volume van 120 ml. Aan dit monster worden de volgende metingen verricht: Gewicht ringmonster, leeg: Gewicht ringmonster + grond: Gewicht ringmonster + grond na drogen (105 C): Gewicht ringmonster + grond na gloeien (900 C): 80 g 290 g 272 g 253 g Verder is gegeven: dichtheid van water 1000 kg/m3 dichtheid van minerale fase 2650 kg/m3 dichtheid humus 1400 kg/m3 Wat is de droge stoffractie van deze grond? A. B. C. D. 82 % 87 % 91 % 94 % 29. Waarop duidt de A in dB(A) A. B. C. D. Dat het geluidsniveau is gemeten volgens de standaard meetmethode. Dat het geluidsniveau is gecorrigeerd voor het menselijk gehoor. Dat het geluidsniveau is gecorrigeerd voor weersinvloeden. Dat alle frequenties even zwaar worden meegewogen. 30. Een doorgaande weg binnen de bebouwde kom brengt op 2 m afstand van de rijbaan een geluidsniveau Leq voort van 60 dB(A). De weg kan worden beschouwd als een lijnbron. Wat is het geluidsniveau aan de gevels die op 10 m afstand van de rijbaan staan? A. B. C. D. 46 dB(A) 53 dB(A) 54 db(A) 57 dB(A) 31. Welke bewering over de verspreiding van geluid is correct? A. B. C. D. Geluid reikt minder ver bij hogere luchtvochtigheden. Geluid reikt verder bij hogere windsnelheden. Geluid reikt verder bij een positieve temperatuurgradiënt (inversie). De reikwijdte van geluid is onafhankelijk van de frequentie. Ga voor de volgende twee vragen uit van de onderstaande geluidshistogram die gemeten is op 20 m afstand van een snelweg. 40 30 frequentie (%) 20 10 0 10 20 30 40 50 60 70 dB(A) 32. Bereken de Leq van deze snelweg. A. B. C. D. 40 dB(A) 48 dB(A) 53 dB(A) 58 dB(A) 33. Wat is het gemiddelde geluidsniveau van de geluidspieken (L10) die door de snelweg worden voortgebracht? A. B. C. D. 30 dB(A) 55 dB(A) 57 dB(A) 60 dB(A) 34. Welke beweringen over onderstaande stellingen zijn correct? I II A. B. C. D. De geluidemissie in dB(A) van zware motorvoertuigen neemt volgens Standaardrekenmethode I bij een gegeven intensiteit toe met toenemende snelheid. Snelheidbeperkende obstructies, wanneer op ruime afstand van elkaar geplaatst, zijn een effectief middel tegen geluidsoverlast. Stelling I en II zijn allebei juist Stelling I is juist, stelling II is onjuist Stelling I is onjuist, stelling II is juist Stelling I en II zijn allebei onjuist