Technische Universiteit Delft Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica Delft Institute of Applied Mathematics Semi-stochastische aanpak van migratie, sterfte en deling in geı̈nfecteerde celkolonies. Verslag ten behoeve van het Delft Institute of Applied Mathematics als onderdeel ter verkrijging van de graad van BACHELOR OF SCIENCE in TECHNISCHE WISKUNDE door LISELOT ARKESTEIJN Delft, Nederland Juni 2012 c 2012 door Liselot Arkesteijn. Alle rechten voorbehouden. Copyright BSc verslag TECHNISCHE WISKUNDE “Semi-stochastische aanpak van migratie, sterfte en deling in geı̈nfecteerde celkolonies ” Liselot Arkesteijn Technische Universiteit Delft Begeleider Dr.ir. F.J. Vermolen Overige commissieleden Prof.dr.ir. C. Vuik Dr.ir. M. Keijzer Dr. J.L.A. Dubbeldam Juni, 2012 Delft Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Motivatie . . . . . . . . 1.2 Biologische achtergrond 1.3 Literatuuroverzicht . . . 1.4 Opbouw van het verslag . . . . . . . . 2 Mathematisch model 2.1 Basismodel . . . . . . . . . 2.1.1 Mechanische energie 2.1.2 Bewegingsrichting . 2.1.3 Celdeling en -sterfte 2.1.4 Complete basismodel 2.1.5 Traagheidsmodel . . 2.2 Bacteriën . . . . . . . . . . 2.3 Witte bloedcellen . . . . . . 2.4 Parameters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 5 5 8 10 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 11 12 13 14 15 16 17 19 21 3 Numerieke methode 3.1 Basismodel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2 Traagheidsmodel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3 Integratie melkzuurconcentratie . . . . . . . . . . 3.4 Berekenen van wondoppervlak of uitgroei kolonie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 23 24 24 27 4 Numerieke resultaten 4.1 Tweecellig model . . . . . . . 4.2 Uitgroei tot een kolonie . . . 4.3 Wondheling en de invloed van 4.4 Afweersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 29 30 33 36 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . bacteriën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Conclusie en discussie 40 6 Bijlagen 6.1 Analytische oplossing voor twee cellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2 Matlabscript . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 43 44 4 1 1.1 Inleiding Motivatie De beweging van cellen in weefsels is een fenomeen dat een essentiële rol speelt in veel biologische processen. Bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een nieuw organisme, wondheling, tumorgroei of de werking van het afweersysteem. Bij de ontwikkeling van organismen is er bewust een doel waar de cellen heen bewegen om weefsels en organen te vormen terwijl dit bij tumorgroei een stuk willekeuriger is. Om wondheling op te laten treden moeten witte bloedcellen (neutrofielen en monocyten/macrofagen, samen ook wel omschreven onder de term fagocyten) zich naar de wond begeven om bacteriën die een infectie veroorzaken te neutraliseren. Daarna bewegen andere cellen (fibroblasten) zich ook naar de wond toe om de beschadigde structuren te kunnen herstellen. In al deze processen speelt de migratie van cellen dus een belangrijke rol. Om medische behandelingen te kunnen verbeteren, is het van groot belang om deze processen goed te begrijpen en te kunnen simuleren, zowel op celniveau als op kolonieniveau. Daarnaast is ook onderzoek naar de relatie tussen verschillende biologische parameters zeker relevant. Het wiskundig modelleren van deze processen is een onmisbaar hulpmiddel om de ingewikkelde wiskundige relaties tussen verschillende biochemische parameters te ontdekken en kwantificeren. Dit project zal met name gericht zijn op het simuleren van wondheling, maar ook aan tumorgroei wordt enige aandacht besteed. Wanneer een duidelijke simulatie van een helende wond gemaakt is, zal daarna gekeken worden naar een geı̈nfecteerde wond. Aërobe bacteriën die aanwezig zijn in een wond kunnen de pH-waarde in het weefsel verlagen. Dit komt met name doordat de bacteriën met de weefselcellen concurreren om de aanwezige zuurstof en voedingsstoffen. Door dit tekort ontstaat melkzuur waardoor de pH-waarde in het weefsel aanzienlijk kan dalen. De celmobiliteit van de normale weefselcellen is afhankelijk van de pH-waarde en zal bij een lagere pH-waarde afnemen. De wond zal zich hierdoor langzamer of zelfs niet sluiten. Tenslotte worden witte bloedcellen in het model geı̈ntroduceerd om de bacteriën te neutraliseren zodat de pH-waarde weer kan herstellen en de wond (sneller) zal helen. Er zal gekeken worden naar de invloed van diverse parameters op de wondheling en de verdrijving van bacteriën uit een wond. 1.2 Biologische achtergrond Voordat de processen gemodelleerd kunnen worden is het van belang het een en ander over de biologische achtergrond te weten. Er zal eerst een beschrijving van celmigratie gegeven worden en vervolgens een kort overzicht hoe wondheling in zijn werk gaat. Hierbij worden de vereenvoudigingen in dit model aangegeven. Celmigratie [3] In het lichaam liggen cellen in de extra-cellulaire matrix, de structuur die wel deel uitmaakt van het weefsel maar niet uit cellen bestaat. Buiten het lichaam, op een microscoopglaasje, is deze structuur vervangen door een vloeistof waar de cellen in liggen. Beide structuren duiden we aan met de term substraat. Cellen houden zich vast aan het substraat en wanneer ze migreren pakken ze steeds een volgend stukje substraat beet. Op deze manier ”kruipen”de cellen over het substraat. Cellen kunnen zich ook op andere manieren voortbewegen, bijvoorbeeld door te 5 zwemmen. In dit project kijken we naar cellen in een weefsel, zoals bijvoorbeeld huidcellen, die zich voortbewegen door te kruipen. Wanneer een cel over het substraat kruipt, ondervindt deze zowel externe als interne krachten. De externe krachten omvatten de visceuze weerstand van het omringende medium en de cel-substraat interactie krachten. De interne krachten worden gegenereerd door het cytoskelet. In de meeste dierlijke cellen is het cytoskelet de essentiële component bij de vorming van de voortstuwende krachten en de coördinatie van het bewegingsproces. Het cytoskelet is een netwerk van drie verschillende soorten biopolymeren. Aan dit interne proces zal verder geen aandacht besteed worden. Een cel begint te bewegen als reactie op een extern signaal in zijn directe omgeving. Dit kan een fysisch, chemisch, gericht of ongericht signaal zijn, dat wordt gedetecteerd door de receptoreiwitten op het celmebraan. De receptoreiwitten geven dit signaal vervolgens door aan het cytoskelet en intern wordt de “celmotor” opgestart. Van cellen, zoals bloedcellen, wordt gedacht dat ze ook de richting van het signaal kunnen voelen doordat ze externe gradiënten in de ruimte kunnen herkennen. Nadat het signaal verwerkt is, zal de cel gaan bewegen. De celbeweging bestaat globaal uit drie stadia: 1. De cel duwt de voorkant van zijn membraan naar voren door vervormingen in het cytoskelet. 2. Aan de voorkant van de cel wordt een nieuwe verbinding met het substraat gevormd door middel van adhesie. Vervolgens laat aan de achterkant een deel van de cel los. Deze krachten die door de adhesie optreden, zijn de cel-substraat interactie krachten. Door deze krachten treedt een kleine vervorming van het substraat op en andere cellen in de omgeving kunnen deze vervormingen weer waarnemen. Hoe sneller een cel beweegt, des te sterker zijn de krachten die uitgeoefend worden. 3. Tegengestelde krachten, gegenereerd door het cytoskelet, trekken de cel vooruit. Figuur 1: Migratie van een cel [3] In figuur 1 zijn deze stadia weergegeven. De bewegende cel blijft continu externe signalen waarnemen en past daarop continu zijn bewegingsrichting aan. Deze gestuurde beweging van cellen wordt celmigratie genoemd. In dit project wordt de migratie sterk vereenvoudigd gesimuleerd. De krachten die de cellen op het substraat uitoefenen brengen vervorming van het substraat met zich mee. Voor andere 6 cellen vormt dit het signaal om te gaan bewegen. De daadwerkelijke beweging wordt niet zo realistisch gemodelleerd. In dit model wordt aangenomen dat cellen een halve bolvorm hebben en niet vervormen. De cel is dus plotseling op een andere positie. Verder wordt ook de bewegingssnelheid van een cel niet meegenomen in de sterkte van het signaal en wordt de trekkracht van het signaal verondersteld als een kracht in één punt ter hoogte van de celkern. Wondheling Wondheling bestaat uit drie verschillende fasen: de ontstekingsfase, de proliferatie- of celdelingsfase en de maturatiefase. In de eerste fase treedt eerst hemostase op. De bloedvaten trekken zich samen zodat er minder bloedverlies door de ontstane wond op zal treden. Bloedplaatjes migreren naar de wond en zorgen voor stolling. Vervolgens zetten de spieren weer tot verwijding van de bloedvaten aan waardoor de bloeddruk daalt en de witte bloedcellen de kans krijgen om door de haarvatwanden heen te treden. Ondertussen verspreiden de gestolde bloedplaatjes groeifactoren zodat de fibroblasten beginnen te delen. In het tweede deel van de eerste fase wordt de wond rood, warm en zwelt eventueel een beetje op. Door deze verschijnselen gaan de vaten nog verder openstaan zodat neutrofielen en monocyten kunnen migreren naar het omringende weefsel. De neutrofielen nemen puin en microorganismen op en vormen daarmee de eerste barriëre tegen een infectie. Daarna gaan de monocyten aan het slag. In het weefsel differentiëren de monocyten naar macrofagen die de dode restanten opruimen. In de proliferatiefase staan angiogenese, collageen dispositie, de vorming van granulatieweefsel, epithelisatie en wondcontractie centraal. Tijdens de angiogenese worden nieuwe bloedvaten uit endotheelcellen gevormd. Bij collageen dispositie en de vorming van granulatieweefsel wordt er een nieuwe extracellulaire matrix gevormd om de processen van wondheling te voeden en te ondersteunen. De epithelizatie is de beweging van cellen die zorgt voor het opnieuw bedekken van de wond. Door de contractie van de myofibroblasten die tijdens de wondheling uit fibroblasten zijn getransformeerd, wordt de wond kleiner gemaakt. Tenslotte vind de maturatiefase plaats. Hierin worden alle cellen die niet noodzakelijk zijn verwijderd en wordt de originele structuur van de huid opperhuid hersteld. Deze fase kan jaren duren. Het model is een vereenvoudiging van de werkelijkheid. In eerste instantie wordt de ontstekingsfase overgeslagen en wordt direct gekeken naar de proliferatie fase. Er wordt aangenomen dat er overal een constante hoeveelheid van groeifactoren aanwezig is, zodat de aanwezigheid van bloedplaatjes buiten beschouwing blijft. Als gevolg hiervan beginnen de cellen te delen waarna de epithelizatie uit de proliferatiefase gesimuleerd wordt. De maturatiefase wordt verder buiten beschouwing gelaten omdat er geen stoffen/cellen aanwezig zijn die verwijderd dienen te worden. In de simulaties waar wel bacteriën bij betrokken zijn, worden de eerste twee fases nagebootst. Er wordt uitgegaan van één enkel type bacterie die de rol van alle soorten bacteriën die in een wond aanwezig kunnen zijn op zich neemt. Evenzo wordt er aangenomen dat er ”witte bloedcellen”naar de wond migreren. Onder deze term worden de neutrofielen, monocyten/macrofagen en andere types die niet expliciet genoemd zijn samengenomen. Als de wond zich gesloten heeft, zullen er witte bloedcellen achterblijven die normaliter in de maturatiefase verwijderd worden. Dit wordt niet gemodelleerd. 7 1.3 Literatuuroverzicht Het model waar in dit project mee gewerkt zal worden is gebaseerd op de beweging van individuele cellen door de communicatie via mechanische signalen. Er zijn echter ook andere mogelijkheden om wondheling te simuleren. In [6] wordt wondheling op een hele andere manier gemodelleerd. De inhoud van dit artikel zal kort beschreven worden. Daarnaast zijn er een aantal andere artikelen waarop belangrijke onderdelen van het model gebaseerd zijn. Ook deze artikelen zullen kort beschreven worden. In [6] wordt een basismodel voor wondheling van de opperhuid beschreven met behulp van twee balansvergelijkingen. Eén voor de celdichtheid en één voor de concentratie van een stof die celdeling stimuleert of juist afremt. De balansvergelijkingen luiden: Toename celdichtheid= Celmigratie + Celdeling - Natuurlijk verlies Toename chemische stof = Diffussie + Productie door cellen + Afname chemische stof waarin: • Celmigratie en diffusie worden gemodelleerd met een Laplaciaan en een een diffusie constante. • De term afname chemische stof is een term van de vorm −λc, waarin λ een positieve constante is en c de concentratie chemische stof. • Productie door cellen: De grootte van deze term is afhankelijk van het aantal cellen. Wanneer er geen cellen aanwezig zijn, kan er geen productie zijn. Verder weten we dat in het geval van niet geı̈nfecteerde cellen de productie constant zal zijn. De productieterm wordt hier weergegeven met een functie f (n) die gekozen wordt als: n n20 + α2 f (n) = λc0 voor een groeifactor n0 n2 + α 2 f (n) = λc0 n n0 voor een groei onderdrukker hierin is n het aantal cellen, n0 het aantal cellen in een evenwichtssituatie, c0 de concentratie chemische stof in een evenwichtssituatie en α een positieve constante gerelateerd aan de maximale productie chemische stof. • Natuurlijk verlies: Door vervelling van de huid verdwijnen er cellen. Het aantal cellen dat verloren gaat is evenredig met het totale aantal cellen n. Er wordt genomen ”natuurlijk verlies=kn”. • Celdeling: Deze term wordt dusdanig gekozen dat het natuurlijk verlies en de celdeling samen combineren tot kn(1 − nn0 ) als c = c0 . Dit geeft voor deze term s(c)n(2 − nn0 ), waarin s(c) een functie is die de invloed van de chemische stof op mitose weergeeft. In de evenwichtssituatie geldt s(c0 ) = k. Het stelsel vergelijkingen wordt dan: ∂n n = D∇2 n + s(c)n(2 − − kn) ∂t n0 ∂c = Dc ∇2 c + f (n) − λc ∂t 8 met beginvoorwaarden n = c = 0 op t = 0 en randvoorwaarden n = n0 en c = c0 op de rand voor alle t. Gebaseerd op experimenten kunnen de waardes van de parameters geschat worden. De oplossing van het stelsel is numeriek bepaald met de “method of lines” en vervolgens vergeleken met de resultaten van de heling van wonden op konijnenoren. Uit de resultaten blijkt een grotendeels lineaire afname van de wondoppervlakte in de tijd die behoorlijk goed overeen komt met de daadwerkelijk gemeten waarden bij de konijnen. De oplossingen worden vervolgens ook bekeken met behulp van ”travelling wave solutions”. Hieruit blijkt dat de numerieke benaderingen van het stelsel redelijk goed zijn. In [5] wordt het communicatiegedrag van cellen via het substraat onder de microscoop bestudeerd. De hypothese die gesteld wordt, is dat er communicatie van cellen optreedt via het substraat en dat de stijfheid van het substraat van invloed is op dit communicatiegedrag. In eerdere studies is aangetoond dat de adhesie tussen cellen en het substraat groter is wanneer het substraat stijver is, maar dat de uitdemping van het signaal in dat geval sterker is. Op minder stijve substraten hechten de cellen zich liever aan elkaar en wordt er een kleinere kracht uitgeoefend op het substraat zodat er minder grote bewegingen gecreëerd worden. Deze verstoringen dempen wel minder snel uit. Het artikel beschrijft vervolgens een onderzoek waarin deze hypothese wordt aangetoond. De voor dit project relevante punten die hierin naar voren komen zijn: • Cellen gaan steeds naar elkaar toe en vervolgens weer van elkaar af. Als het substraat een lagere stijfheid heeft zal de frequentie waarmee dit gebeurt een stuk hoger zijn dan het geval waarin een stijf substraat genomen wordt. • Een grotere substraatstijfheid heeft een grotere bewegingssnelheid van cellen tot gevolg. • Er is bij iedere substraatstijfheid een range te vinden q waarbinnen de cellen elkaar kunnen F voelen. Een formule hiervoor is afgeleid: r = 10 · E , waarin r de drempelwaarde is voor de afstand, F de grootte van de kracht en E de elasticiteitsmodulus. Met de parameters zoals in de studie gebruikt, is de maximale afstand van ongeveer 29, 5µm. In [4] worden de krachten bekeken die een rol spelen bij het contact tussen eigen cellen en virussen. Virussen willen binnen dringen en duwen daarom op de celwand van de gastcel. Door deze indeukingen ontstaan contactkrachten. Er worden formules voor deze krachten afgeleid. Deze worden hier niet beschreven, maar komen wel in het model voor. Deze zullen later nog in een iets aangepaste vorm beschreven worden. In dit artikel worden de formules toegepast op een viertal virussen. De grootte van de virussen, celeigenschappen als diameter en stijfheid, en de mate van binnendringing van de virus in de cel bepalen de grootte van de krachten die optreden. 9 1.4 Opbouw van het verslag Het verslag is verder opgebouwd uit een drietal hoofstukken en een conclusie met discussie. Hoofdstuk 2 behandelt het wiskundig model waarmee gewerkt wordt. Dit model is nagenoeg gelijk aan het model beschreven in [1]. Er zal hiervan een kort overzicht gegeven worden. Ook de uitbreiding van dit model met bacteriën, beschreven in [2], zal vervolgens beschreven worden. Stapsgewijs worden de beschrijvingen van migratie, celdeling, celsterfte en random walk gecombineerd tot één model. In hoofdstuk 3 wordt de numerieke aanpak van het model behandeld en wordt een beschrijving gegeven van de implementatie in Matlab. De daadwerkelijke matlabcodes zullen te vinden zijn in de bijlagen. Verder zullen ook andere methodes worden toegelicht, zoals de berekening van het wondoppervlak en de benadering van de zuurconcentraties. In hoofdstuk 4 worden de resultaten besproken. Er zal gekeken worden naar de numerieke en analytische oplossing voor twee cellen, de simulatie van tumorgroei en de simulatie van wondheling. Bij de wondheling zal vervolgens gekeken worden naar de invloed van bacteriën en de verdrijving hiervan door witte bloedcellen. Tenslotte, in hoofdstuk 5, staan de conclusie en discussie beschreven. Daarachter bevinden zich nog enkele bijlagen. 10 2 Mathematisch model In dit project wordt gebruik gemaakt van een semi-stochastisch model uit [1] met daarin een aantal kleine aanpassingen. In de eerste paragraaf zal dit model beschreven worden. In de tweede paragraaf zal de introductie van bacteriën in dit model beschreven worden. Hierbij is gebruik gemaakt van de afleidingen uit [2]. Vervolgens worden in de derde paragraaf witte bloedcellen toegevoegd om de strijd aan te gaan met de bacteriën. Tenslotte wordt een overzicht van de verschillende parameters en bijbehorende waardes gegeven in de laatste paragraaf. 2.1 Basismodel In figuur 2 zien we een aantal cellen op een tweedimensionaal substraat. Al deze cellen oefenen een trekkracht uit op het substraat en andere cellen nemen de vervormingen van het substraat, die dit met zich mee brengt, waar. Het model is gebaseerd op deze communicatie via het substraat. Het substraat wordt weergegeven als een domein Ω ⊂ R2 , waarop n cellen aanwezig zijn. Voor ieder van deze cellen afzonderlijk wordt de beweging bepaald. Door de vervormingen wordt er potentiële Figuur 2: Aantrekkingskrachten tussen cellen in energie opgeslagen in het substraat. De bij- een substraat. drage aan deze energievoorraad van alle vervomingen bij elkaar opgeteld, levert een verdeling van de potentiële energiedichtheid. Deze energiedichtheid bepaalt hoe snel een cel op een bepaalde positie van het substraat kan gaan bewegen. De bepaling van de potentiële energiedichtheid wordt in de eerste subparagraaf beschreven. De richting waarin de beweging plaats gaat vinden, wordt bepaald door de overwegende richting waarin de cel signalen van andere cellen ontvangt. Cellen willen graag naar elkaar toe, maar wanneer ze met elkaar in aanraking komen, spelen ook afstotingskrachten een rol. In subparagraaf 2 wordt de bewegingsrichting besproken. De vervormingen die optreden, zullen alleen door vitale cellen worden waargenomen. Wanneer een cel afsterft zal deze niet meer bewegen en zal de sterkte van de aantrekkingskracht op het substraat langzaam afnemen. Na enige tijd is het restmateriaal van de afgestorven cel volledig opgeruimd door andere cellen en is er helemaal geen interactie meer met het substraat. Tegenover deze celsterfte staat de celdeling die zorgt dat de celpopulatie in stand blijft. Wanneer er geen weefselgroei plaats vindt, zijn de tempi waarin sterfte en deling plaats vinden ongeveer gelijk, maar wanneer er tumorgroei of wondheling wordt bekeken zal de ratio celsterfte/celgeboorte kleiner dan 1 zijn. In subparagraaf 3 worden celsterfte en celdeling beschreven. Tenslotte worden deze componenten samengevoegd tot twee modellen; een basismodel, zoals beschreven in [1] en een model dat gebaseerd is op traagheid, zoals beschreven in [2]. 11 2.1.1 Mechanische energie De cellen trekken aan het substraat waardoor een vervorming op zal treden. Aangenomen wordt dat deze vervormingen klein zijn en dat er sprake is van lineaire elasticiteit zodat de Wet van Hooke toegepast kan worden. Uit de oppervlakte onder het spanning-rek diagram volgt de hoeveelheid potentiële energie die in het substraat vlak onder het celcentrum aanwezig is. Door de aangenomen lineaire rek is deze eenvoudig te bepalen: 1 1 σ = Es −→ Mi0 = σ = Es 2 2 2 (1) waarin: : de rek van het substraat ter hoogte van het celcentrum Es [kPa]: de elasticiteit van het substraat. Mi0 [kPa]: de potentiële energie dichtheid door de kracht van cel i op straal 0 van het celcentrum. Opnieuw uit de Wet van Hooke volgt = σ Es . σ= De spanning σ wordt beschreven door Fi Fi = A πR2 waarin A[µm2 ] de oppervlakte van de projectie van de cel op het substraat is en R[µm] de straal van de cel. De kracht F [nN ] is de trekkracht van de cel aan het substraat. Dit geeft voor : = 1 Fi 1 Fi = Es A Es πR2 (2) Het combineren van vergelijkingen 1 en 2 geeft: 1 1 F2 Mi0 = Es 2 = 2 i 4 2 2π Es R Om het mechanische signaal op zekere afstand van de bron te kunnen berekenen wordt gebruik gemaakt van vergelijking 3. Deze uitdrukking geeft een benadering van de potentiële energiedichtheid. ||r − ri || Mi (r) = Mi0 exp{−λi } (3) R Deze functie geldt voor iedere r ∈ Ω. Verder is ri de locatie van cel i, i ∈ {1, ..., n} en λ een dempingsfactor die de mate van uitdemping van het signaal bepaalt. Er wordt gerekend met s λ= E Ec . Voor de waardes van Es en Ec worden 5 kPa respectievelijk 0.5kPa aangenomen. In figuur 3 is het verloop van de uitdemping zichtbaar gemaakt. De functie gegeven in vergelijking 3 is een benadering van de daadwerkelijke waarde die verkregen kan worden met behulp van Besselfuncties. Vanwege de grote hoeveelheid cellen moet een zeer groot aantal berekeningen plaats vinden en dit maakt de directe benadering van de Besselfuncties niet aantrekkelijk. In [1] staat een referentie aangegeven waarin de hier genoemde benadering met een exponentiële afname beschreven wordt. Energie is een scalaire grootheid en daarom kunnen alle energiebijdragen die veroorzaakt zijn door de verschillende cellen bij elkaar opgeteld worden om een resulterende potentiële energie dichtheid op iedere positie r ∈ Ω te vinden. We vinden de volgende potentiële energie dichtheid op positie r: n n X X ||r − ri || } M (r) = Mj (r) = Mj0 exp{−λj R j=1 j=1 12 Figuur 3: Uidemping van het mechanische signaal Er wordt aangenomen dat de grootte van de verplaatsing van iedere cel evenredig is met de sterkte van het mechanische signaal. Uit figuur 3 blijkt duidelijk dat de energiebijdrage door de trekkracht van de eigen cel aan het substraat veel groter is dan die van andere cellen. De bewegingsnelheid van alle cellen zal daarom ongeveer gelijk zijn. De omringende cellen bepalen vooral de richting waarin een cel beweegt. 2.1.2 Bewegingsrichting De bewegingsrichting van iedere cel wordt bepaald door de richtingen van de (mechanische) signalen die de cel opvangt. Er wordt aangenomen dat de verplaatsingsvector over een tijdsinterval ∆t een lineaire combinatie is van alle eenheidsvectoren vi,j die cel i verbinden met alle andere cellen j ∈ {1, ...., n} \ i. De weegfactor voor ieder paar (i, j), j 6= i wordt bepaald door de grootte van het signaal dat ontvangen wordt. Hierbij worden zowel de aantrekkingskrachten als de afstotingskrachten tussen cellen bekeken. In figuur 4 zijn deze krachten weergegeven. De term aantrekkingskracht zal in het vervolg gebruikt worden om de beweging van cellen naar elkaar toe ten gevolge van de substraat interactiekrachten weer te geven. Zolang de cellen elkaar niet aanraken bestaat er enkel een aantrekkingskracht, maar zodra de cellen elkaar overlappen ont- Figuur 4: Aantrekkings- en afstotingskrachten staat er ook een afstotingskracht die groter zal tussen twee cellen. zijn dan de aantrekkingskracht zodat de cellen niet op elkaar zullen gaan kruipen. De aantrekkingskracht kan bepaald worden met behulp van de uitdempingsformule in vergelijking 3. De bepaling van de afstotingskracht is gebaseerd op [4], waar onderzoek is gedaan naar de contactkrachten tussen cellen en virussen. In [1] is dit aangepast naar gewone cellen. 13 De afstotingskracht treedt pas op wanneer cellen elkaar gaan raken of overlappen en hoe groter de overlapping is, des te groter de afstotingksracht. De resulterende afstotingskracht luidt: 4p 3 ∗ 2 ∗ φ(h) = h (Ec ) R , 3 waarin R∗ = R2 en Ec∗ = 23 Ec . De variabele h geeft de overlap weer zoals in figuur 4. De verrichte arbeid voor de vervorming wordt verkregen door te integreren van 0 tot h: Z h 8p 5 ∗ ∗ 2 h R (Ec ) W = φ(s)ds = 15 0 De potentiële energie dichtheid wordt verkregen door te delen door het volume van de cel, 34 πR3 . Dit geeft: p 6 h5 R∗ (Ec∗ )2 ij M = 15 πR3 Voor de richting waarin cel i zal gaan bewegen vinden we nu: zi = n X Mj (ri (t))vij (t) + M ij (ri (t))vij (t) j=1,j6=i voor alle i ∈ {1, ..., n}. Omdat het hier zuiver om de richting gaat, normeren we deze vector: zi ẑi = ||zi || . Deze voorgeschreven bewegingsrichting hoeft niet altijd aangehouden te worden door een cel. Het kan altijd zo zijn dat om een of andere reden de cel niet gehoorzaamt aan de mechanische stimuli die hij voelt en daardoor in een willekeurige andere richting zal gaan bewegen. Deze random beweging wordt ingevoerd als een stochastisch proces. Op iedere tijdstap dat de bewegingsrichting bepaald gaat worden, is er een kans pmp dat de bewegingsrichting afwijkt van de verwachte richting. Laat ui de stochastische variabele zijn die de ongevoeligheid van cel i weergeeft ten opzichte van de normale bewegingsrichting zi en yi een random variabele, zodat: 1, als yi ∈ [0, 1 − pmp ] ui = ui (yi ) = 0, als yi ∈ (1 − pmp , 1]. De richting die wel wordt aangenomen is de vector w en deze wordt gekozen als een eenheidsvector in willekeurige richting. 2.1.3 Celdeling en -sterfte Celdeling en -sterfte treden continu op in levende weefsels. In dit model worden beide gebeurtenissen stochastisch geı̈mplementeerd. In iedere tijdstap heeft iedere cel dezelfde kans om te delen en dezelfde kans om af te sterven. Er wordt in een normale situatie gekozen voor een sterftekans p = 0.001 en delingskans q = 0.001 zodat een weefsel ongeveer evenveel cellen blijft bevatten. In de gevallen waar een koloniegroei wordt bestudeerd, wordt gekozen voor p = 0.001 en q = 0.005, en wanneer naar wondheling gekeken wordt, worden p = 0.001 en q = 0.0025 gebruikt zolang de wond een significant oppervlak heeft. (> 0.1µm2 ) Daarna wordt overgeschakeld op de normale situatie met gelijke ratio’s. Deze verhoogde delingsparameters zijn te danken aan de aanwezigheid van stoffen die deling stimuleren. 14 Na afloop van de celdeling zijn er twee nieuwe cellen. Deze bevinden zich met de celwanden tegen elkaar, loodrecht op de verplaatsingsrichting van de moedercel. Wanneer de moedercel niet in beweging was wordt een willekeurige richting waarin de deling plaatsvindt aangenomen. Deze situatie is weergeven in figuur 5. Celsterfte wordt net als celdeling ook beschouwd als een acute gebeurtenis. Als voor een cel bekend is dat deze op tijdstip t afsterft Figuur 5: Deling van een cel zal na dit tijdstip geen beweging van deze cel meer optreden. Wel zullen de naburige cellen de aanwezigheid van de afgestorven cel nog enige tijd blijven waarnemen doordat er nog materie aanwezig is. Er wordt aangenomen dat er enkel nog een afstotingskracht op kan treden. De afname van de sterkte van het signaal wordt linear verondersteld. In het model komt dit daardoor stapsgewijs tot uitdrukking. Er is gekozen voor een situatie waarin na l tijdstappen de cel helemaal opgeruimd is en definitief van de kaart verdwijnt. Voor l is de waarde 10 aangenomen. We merken op dat hiermee l afhankelijk gemaakt is van ∆t, maar dat dit ook het geval is voor het aantal nieuwe cellen en stervende cellen. Dit kan aangepast worden door te stellen dat er n aantal cellen per seconde deelt of sterft. Echter, gezien het doel van dit project om kwalitatief juiste simulaties te verkrijgen, heeft dit geen toegevoegde waarde. De afname in signaalsterkte wordt verwerkt in de uitdrukking voor de trekkracht Fi die cel i uitoefent. We definiëren tsterf te als het tijdstip waarop de cel afsterft. Voor Fi geldt dan: als t < tsterf te F̂ , t−tsterf te F̂ Fi = (l − ) l als tsterf te < t < tsterf te + l ∆t 0, als t > tsterf te − l hierin is F̂ [nN] de maximale trekkracht die een cel kan uitoefenen op het substraat. De waarde van deze parameter zal in paragraaf 4 besproken worden. 2.1.4 Complete basismodel Het basismodel kan nu geconstrueerd worden door alle elementen samen te voegen. De verplaatsing op een bepaalde tijdstap is gelijk aan een beweging met de grootte en richting zoals zojuist beschreven. Dit geeft (zonder random bewegingen): t+∆t Z t+∆t Z 0 ri (s)ds = αi M (ri )ẑi ds t t ri (t + ∆t) − ri (t) = ∆tαi M (ri )ẑi 3 Hierin is α[ µm nN s ] een parameter die de celmobiliteit aangeeft. We nemen αi = Fi 2 F̂ 15 βi R3 f met f een parameter voor de cel-substraat wrijving, f = µFi . Hierin is µ een dimensieloze frictiecoëfficiënt met waarde 0.2. Verder is βi een parameter met eenheid s−1 die de mobiliteit van het celoppervlak aangeeft. We merken hierbij op dat Fi altijd waarde 1 heeft, namelijk, als F̂ Fi 6= F̂ , dan is de cel niet vitaal meer en zal deze niet meer bewegen waardoor de waarde van α niet relevant meer is. Vervolgens kunnen de random bewegingen nog toegevoegd worden, zodat het complete basismodel geschreven kan worden als: ri (t) − ri (∆t) = αi ∆tM (ri )(ui ẑi + (1 − ui )w) 2.1.5 Traagheidsmodel Het basismodel kan zeker gebruikt worden om celkolonies te bestuderen, maar er zijn veel vereenvoudigingen gebruikt. In [2] wordt het model iets realistischer gemaakt door traagheid mee te geven aan de cellen. De versnelling van een cel is gelijk aan de verandering van de snelheid. Een parameter κ[s−1 ] wordt ingevoerd om weer te geven hoe snel de daadwerkelijke snelheid van een cel convergeert naar de theoretische maximumwaarde zoals in het basismodel gebruikt wordt. Dit geeft in formulevorm: (4) r00i (t) = κ αi M (ri )ẑi − r0i (t) 16 2.2 Bacteriën Aërobe bacteriën die aanwezig zijn in een wond kunnen de pH-waarde in het weefsel verlagen. Dit komt met name doordat de bacteriën met de weefselcellen concurreren om de aanwezige zuurstof en andere voedingsstoffen. Door dit tekort ontstaat melkzuur wat de pH waarde in het weefsel aanzienlijk kan verlagen. De celmobiliteit van de normale weefselcellen is afhankelijk van de pH-waarde. De factor αi dient daarom uitgebreid te worden met een functie die afhankelijk is van de concentratie melkzuur. Als keuze voor deze functie dient Figuur 6: Afname beweegelijkheid door zuureen monotoon dalende functie gekozen te wor- concentratie den. Hier wordt dezelfde keuze gemaakt als in [2] voor een negatieve e-macht: φ(c) = exp(−νc) waarin ν[1/mol] een gevoeligheidsparameter is voor de mobiliteitsafname van de cellen door de melkzuurconcentratie en c [mol/m3 ] de melkzuurconcentratie is. Er wordt aangenomen ν = 0.6. In figuur 9 is de functie voor φ(c) weergegeven. Er wordt geconstateerd dat wanneer de zuurconcentratie 4 of groter is, er nog minder dan 10 procent van de oorspronkelijke beweegelijkheid over is. Aanpassen in vergelijking 4 geeft: r00i (t) = κ φ(c)αi M (ri )ẑi − r0i (t) (5) De concentratie c kan beschreven worden als superpositie van een vergelijking ten gevolge van alle bacteriën. De concentratie ten gevolge van iedere bacterie wordt beschreven met behulp van Green-Duhamel functies die een oplossing zijn van het probleem: ∂c 2 k ∂t − Dph ∆ck = γk (t)δ(x − xk (t)), in R voor k ∈ {1, ..., n bact } ck (0, (x, y)) = 0, in R2 De oplossing voor c(t, (x, y)) wordt dan: c(t(x, y)) = nX bact k=1 ck (t(x, y)) = nX bact Z t k=1 0 γk (s) ||x − xk (s)||2 exp{− }ds 4πDph (t − s) 4Dph (t − s) In deze vergelijkingen is γk (s) de parameter die aangeeft hoeveel melkzuur er door bacterie k geproduceerd zal worden op een bepaald tijdstip. Deze constante heeft waarde 0.1 als een bacterie leeft en 0 als deze nog niet bestaat of geneutraliseerd is. De bacteriën zullen vele malen sneller delen dan normale cellen. De delingsfractie wordt weergegeven met pbac = 0.05. Natuurlijke bacteriesterfte wordt hier buiten beschouwing gelaten omdat deze ten opzichte van de delingen vele malen kleiner is. Er wordt een aantal situaties beschouwd, maar in de meeste gevallen zal er aanvankelijk slechts één bacterie aanwezig zijn in het centrum van de wond. De diffusiecoëfficiënt Dph [µm2 /s] is verantwoordelijk voor de verspreiding van het zuur in de ruimte. Voor Dph wordt in eerste instantie een waarde Dph = 0.05[µm2 /s] aangenomen. Later 17 zal blijken dat bij de toevoeging van witte bloedcellen deze constante moet worden aangepast. In figuur 7 is het verloop van de zuurverdeling zichtbaar in het geval van 10 bacterı̈en in het centrum van de wond. Deze zuurverdeling is benaderd met behulp van de trapeziumregel. Er is gekeken op t = 10 (100 iteraties), t = 20 (200 iteraties) en t = 30 (300 iteraties). De kleuren lopen van 0 tot 10 aangezien er net al geconstateerd was dat bij grotere concentraties nog maar zeer minimaal bewegingen mogelijk zijn. Figuur 7: Zuurconcentratie [mol/m3 ] De bacteriën zullen ook bewegen. Er wordt hier aangenomen dat dit een geheel random beweging is. De grootte van de verplaatsing is een random getal tussen 0 en R, de straal van de weefselcellen. In werkelijkheid zullen de bacteriën niet op deze manier bewegen maar bijvoorbeeld via een Brownse beweging. De gevolgen hiervan voor de simulaties zijn gering, want ook tussen bacteriën die een vaste positie hebben of bewegen, is weinig verschil in de melkzuurconcentratie op te merken. In figuur 8 is de zuurconcentratie ten gevolge van tien bewegende cellen te zien. Figuur 8: Zuurconcentratie bij tien bewegende bacteriën. [mol/m3 ] 18 2.3 Witte bloedcellen De laatste stap is om witte bloedcellen aan het model toe te voegen zodat de bacteriën onschadelijk gemaakt worden. De toetreding van de witte bloedcellen via de bloedvatwand is stochastisch gemaakt. De kans waarmee dit gebeurt is afhankelijk van de concentratie melkzuur. De kansfunctie wordt daarom gekozen als een monotoon stijgende functie met een waarde ≈ 1 bij zeer hoge concentraties. Gekozen wordt voor een e-macht: pwb (c) = 1 − exp(−ξc) Figuur 9: Kans dat een witte bloedcel door de In figuur 9 is voor verschillende waarden van ξ bloedvatwand heen treedt ten opzichte van de deze kansfunctie weergegeven. Deze parameconcentratie. ter kan geı̈nterpreteerd worden als een maat voor het gemak waarmee witte bloedcellen door de wand heen treden. Wanneer ξ waarde 0 heeft, zal gelden dat pwb (c) = 0, terwijl wanneer ξ waarde ∞ heeft, zal gelden pwb (c) = 1. Wat een realistische waarde voor deze ξ is, zal moeten worden afgeleid uit de simulaties. Wel kan opgemerkt worden dat de waarde van ξ van persoon tot persoon kan verschillen. Wanneer iemand last heeft van een hoge bloeddruk bijvoorbeeld, zullen de cellen door de snellere stroming van het bloed veel moeilijker door de bloedvatwand heen treden. Diabetes patiënten hebben naast deze vaak verhoogde bloeddruk ook een slechte bloedcirculatie waardoor er minder gelegenheid is voor witte bloedcellen om het wondgebied te bereiken. Ook dit komt tot uitdrukking in deze parameter. Door het wondgebied lopen bloedvaten waarop een aantal ”creatiepunten”zijn aangewezen. In de huidige simulaties zijn dit circa 800 punten (verschilt per simulatie). Op ieder van deze ongeveer 800 punten moet er een mogelijkheid zijn dat een witte bloedcel door de wand heen treedt, maar als de concentratie overal zeer hoog is, is het niet de bedoeling dat er 800 cellen tegelijkertijd door de vaatwand heen kruipen. Er wordt aangenomen dat dit bij zeer hoge concentratie in het hele wondgebied circa één cel per tijdstap dient te zijn, waardoor de creatiekans voor een witte bloedcel op ieder van de creatiepunten geschat wordt op pcr = pwb aantal creatiepunten We merken op dat opnieuw een parameter afhankelijk van de tijdstap gesteld wordt, maar zoals eerder besproken zijn hier geen bezwaren tegen. De grootste drijvende kracht achter de bewegingen van de witte bloedcellen is het chemische signaal van het zuur dat de witte bloedcellen opvangen. Ze zullen hun beweging dan ook hoofdzakelijk richten volgens de gradiënt van het zuur. De daadwerkelijke grootte van de beweging wordt bepaald met behulp van de evenredigheidsconstante vwb . Deze parameter vormt de omschakeling tussen de sterkte van het ontvangen signaal en de grootte van de daadwerkelijke beweging. Dichtbij de infectiebron kan de gradiënt zeer grote waardes aannemen. De witte bloedcel heeft echter een zekere maximale bewegingssnelheid. Er wordt daarom gesteld dat vanaf een zekere absolute waarde van de gradiënt, de bewegingssnelheid bij toenemende waardes gelijk blijft. 19 Voor de beweging van de cellen wordt traagheid verwaarloosd. Dit levert de volgende formule op: rk (t + ∆t) − rk (t) = ∆tαk vwb ∇c(t, (x, y)) voor iedere k ∈ {1, .., m} met m het aantal witte bloedcellen. Voor de waarde van vwb is niet direct een waarde beschikbaar. Er is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om de invloed van de verschillende waardes te bepalen. Naast het chemische signaal dat ontvangen wordt, zullen deze cellen ook via de cel-substraat interactiekrachten communiceren met de normale weefselcellen en andere witte bloedcellen. De daadwerkelijke verplaatsing van de witte bloedcellen wordt daarom: rk (t + ∆t) − rk (t) = ∆tαk vwb ∇c(t, (x, y)) + ∆tαk M (rk )zˆk Er wordt aangenomen dat de celeigenschappen (R, E, α, F̂ ) van de witte bloedcellen hetzelfde zijn als van de normale weefselcellen. De neutralisatie van bacteriën vindt plaats als de afstand van de bacterie tot de celkern < R is. In dit geval is er contact en wordt er verondersteld dat de witte bloedcel zijn werk doet. Witte bloedcellen zijn gedurende hun levensduur in staat om 5 tot 20 bacteriën te neutraliseren. In dit model is deze waarde constant op 5 gezet. Nadat er 5 bacteriën aangepakt zijn, verdwijnt de cel. Al deze processen verlopen plotseling en niet geleidelijk. Een witte bloedcel zou daarom binnen een halve seconde 5 bacteriën kunnen neutraliseren. Omdat de bacteriën zich vaak niet zo dicht bij elkaar zullen bevinden, gebeurt dit niet. Beter zou zijn om een soort herstelperiode in te stellen die voorkomt dat witte bloedcellen te snel bacteriën opnemen. Bloedvatconstructie Voor de toevoeging van witte bloedcellen moeten (een aantal) bloedvaten door het wondgebied aangelegd worden. Hiervoor wordt een aantal aannames gedaan: • De bloedvaten worden gemodeleerd als rechte lijnen met een kleine random afwijking. • De bloedvaten liggen over het wondgebied heen waarbij ze geen ruimte innemen. Cellen die op een bloedvat liggen voelen geen enkele belemmering van het vat. • De kern van de wond bevindt zich bij aanvang in het punt (0,0). Het bloedvat zal ergens tussen (0,-0.5) en (0,0.5) de (denkbeeldige) y-as passeren. Deze aanname is ingevoerd om te voorkomen dat de witte bloedcellen een te lange afstand af moeten leggen naar de bron van de infectie. • Vertakkingen van het bloedvat staan loodrecht op het bloedvat zelf. • Binnen het wondgebied is er één bloedvat met maximaal twee vertakkingen aanwezig. 20 2.4 Parameters Bij de beschrijving van het model is gebruik gemaakt van verschillende parameters. Al deze parameters dienen geschat te worden met een redelijke overeenkomst met de natuur maar blijven fictief. In [1] en [2] is hiervoor al een keuze gemaakt en deze blijft onveranderd op de kracht F na. De waarden voor deze parameters zijn weergegeven in tabel 1. Parameter Es Ec R µ p q pmp βi l γk Dph κ ν ξ vwb Betekenis Stijfheid substraat Stijfheid cel Straal cel Frictiecoëfficiënt Sterftekans Delingskans Kans op random walk Mobiliteitsparameter Verwijderingssnelheid bij celsterfte Melkzuurproductie parameter Diffusiecoëfficiënt Acceleratieconstante Gevoeligheidsparameter celmobilteit tov zuur Gevoeligheidsparameter creatie witte bloedcellen Evenredigheidsconstante beweging witte bloedcel Waarde 5 0.5 0.04 0.2 0.001 0.001 − 0.005 0 10 10 0.1 0.01 − 0.05 10 0.21 0.6 0.2 Eenheid kPa kPa µm s−1 iteraties(s) mol/(m3 s) µm2 s−1 s−1 1/mol - Tabel 1: Parameter waardes Voor de cel-trekkracht F̂ blijkt uit [3] dat deze tussen de 10 pN en 1 nN ligt. In dit model is het signaal tussen twee cellen afhankelijk van deze trekkracht. Des te groter F̂ , des te groter de aantrekkingskracht tussen twee cellen. Twee cellen bevinden zich in een evenwichtssituatie als er geen beweging meer plaatsvindt. Er geldt dan dat de vector zi de nulvector is. Namelijk, ri 0 (t) = αi M (ri )zi = 0 en αi 6= 0, M (ri ) 6= 0. Deze laatste ongelijkheid volgt uit het feit dat de energie van alle afstotingskrachten pas in de buurt komt van de eigen interne energie als zeer veel cellen bekeken worden. Hier gaat het om het geval van twee cellen dus zal de energiedichtheid nooit 0 zijn. De uitdrukking voor zi wordt in het geval van twee cellen gegeven door: z1 = M2 (r1 (t))v12 − M 12 (r1 (t))v12 = 0 Hieruit volgt dat M2 − M 12 = 0 of vij = 0. Maar vij is alleen maar 0 als de cellen precies boven op elkaar liggen. Dit zal bijna nooit het geval zijn, zodat er volgt dat twee cellen in evenwicht zijn als de aantrekkingskracht gelijk is aan de afstotingskracht. In figuur 10 zijn deze twee krachten uitgezet tegen de afstand voor verschillende waarden van F binnen de bekende grenzen. Opmerkelijk aan deze figuur is het bestaan van twee snijpunten in het geval van een wat grotere F . In werkelijkheid zal de afstotingskracht overwinnen en op basis van deze figuren wordt dan ook gekozen voor F = 0, 01nN, zodat er alleen een evenwichtspunt is als er een lichte vervorming optreedt en de energiën van een zelfde orde zijn. 21 Figuur 10: Aantrekkings- en afstotingskrachten bij verschillende waarden van F. In de groene figuren geldt F = 1nN, voor de rode figuren F = 0.1nN en de blauwe figuren F = 0.01nN. De linkerfiguur is steeds het totaalbeeld en in de overige figuren is ingezoomed op de snijpunten van de lijn. Op deze plekken zullen twee cellen zich in evenwicht bevinden. 22 3 Numerieke methode In het vorige hoofdstuk zijn twee modellen beschreven. Het basismodel bestaat uit een verzameling eerste orde differentiaalvergelijkingen en zal benaderd worden met de Modified Euler methode. Het tweede model is door de toevoeging van de traagheid een tweede orde model geworden en kan ook benaderd worden met diverse methoden. In dit geval is gekozen voor een IMEX-methode om de goede stabiliteitseigenschappen van een impliciete methode met de minder kostbare berekeningen van een expliciete methode te combineren. Beide toegepaste methoden worden hieronder beschreven. Het basismodel is aanvankelijk gebruikt voor het model zonder bacteriën en alleen de resultaten van een tweecellig model en koloniegroei zijn met dit model verkregen. Voor alle andere resultaten is gebruik gemaakt van het traagheidsmodel. Naast de beschrijving van de tijdsintegratiemethoden, zal in dit hoofdstuk verder de bepaling van de zuurconcentratie in de tijd besproken worden. Tenslotte wordt het algoritme voor de bepaling van wondgrootte toegelicht. 3.1 Basismodel Voor het basismodel is de methode Modified Euler toegepast. Deze methode is geheel expliciet en daarom eenvoudig te implementeren en heeft een fout van O(∆2 ) waardoor deze toch nog een zekere nauwkeurigheid heeft. De vergelijking waarop deze methode zal worden toegepast is: ri 0 (t) = αi ui M (ri )zi + (1 − ui )wi De te implementeren vergelijking wordt dan: predictor: ri n+1 = ri n + ∆t[αi ui M (ri n )zi + (1 − ui )wi ] ∆t [αi ui M (ri n )zi + (1 − ui )wi + αi ui M (ri n+1 )zi + (1 − ui )w] 2 Uit dit schema volgt dat voor iedere cel een beginpositie vereist is. Deze posties zijn voor het geval dat naar de toenadering van twee cellen gekeken wordt ,gegeven door r1 = (1, 0) en r2 = (−1, 0). In de simulatie waar koloniegroei gesimuleerd wordt, zijn er in de beginsituatie ook twee cellen, met positities r1 = (−0.1, 0) en r2 = (0.1, 0). Tenslotte wordt voor het geval van wondheling een “weefsel in rust” genomen. In hoofdstuk 4 staat beschreven hoe een dusdanig weefsel verkregen wordt. corrector: ri n+1 = ri n + De tijdstap ∆t wordt in deze simulatie niet vast gekozen. Iedere tijdstap wordt vastgesteld als: ∆t = R 2 ∗ maxi∈{1,...,n} ||vi || waarin vi de snelheid van cel i is. Door deze keuze kan iedere cel maximaal 25% van zijn diameter verplaatsen in een tijdstap. Dit is van belang vanwege de contactmechanica van de cellen. Het voorkomt dat cellen over elkaar heen kunnen bewegen zonder een afstotingskracht die dit voorkomt tegen te komen. 23 3.2 Traagheidsmodel Door de invoering van de traagheid is in dit model de differentiaalvergelijking niet meer van de eerste orde, maar van de tweede orde. Daarom is een andere integratiemethode gewenst. Ook voor dit model volgen we de keuze gemaakt in [2]. Hier is gekozen voor een IMEX methode, een impliciet-expliciete methode, waarbij de goede stabiliteit van een impliciete methode gecombineerd wordt met de gemakkelijk implementeerbare eigenschap en de lagere kosten van een expliciete methode. De vergelijking die we integreren is: (6) r00i (t) = κ αi M (ri )zi − r0i De positie wordt expliciet bepaald met behulp van: rki = rk−1 + ∆trki i De afgeleide in bovenstaande vergelijking wordt impliciet verkregen uit de vergelijking: rki = rki + ∆tκ(φ(c(tk , rki ))αi M (rki )zi − rki ) We merken op dat dit impliciete gedeelte herschreven kan worden tot een geheel expliciete formule. Ook het impliciete gedeelte kan hierdoor rechtstreeks worden geı̈mplementeerd in Matlab. De tijdstap wordt in dit geval constant gesteld op ∆t = 0.1. Er zal wel iedere tijdstap voor iedere cel gecontroleerd worden of het criterium van de verplaatsing van maximaal 25% van de diameter niet wordt overschreden. De random bewegingen worden in dit model buiten beschouwing gelaten. 3.3 Integratie melkzuurconcentratie De melkzuurconcentratie, gegeven in onderstaande vergelijking, dient ook benaderd te worden: c(t, (x, y)) = nX bact k=1 ck (t, (x, y)) = nX bact Z t k=1 0 γk (s) ||x − (xk (s)||2 exp{− }ds 4πDph (t − s) 4Dph (t − s) De waardes voor de concentraties zijn in eerste instantie benaderd met de trapeziumregel. Zolang de positie van de bacteriën vast wordt verondersteld doen zich geen problemen voor. In figuur 11 zien we links de waarde van de integrand op diverse tijdstippen bij een levende bacterie op een afstand van 1 µm. Doordat de bacteriën niet bewegen is deze afstand constant en zien we de grafiek “naar rechts bewegen”. Hierdoor kan het oppervlak onder de blauwe curve op t = [0, 10] gelijk gesteld worden aan het oppervlak onder de rode curve op t = [10, 20] waardoor het aantal benaderingen met de trapeziumregel enigzins beperkt blijft. In figuur 11 rechts, is vervolgens zichtbaar wat er gebeurt wanneer een bacterie op t = 10 geneutraliseerd wordt. De grafieken worden afgekapt en we merken op dat het aantal benaderingen met de trapeziumregel die nodig is voor het linker- en rechterfiguur even groot zal zijn. Als alle bacteriën zich bovendien op dezelfde positie bevinden, hoeft er maar voor 1 bacterie gerekend te worden. 24 Figuur 11: Waarde van de integrand bij vaste positie van een bacterie. Links een levende bacterie, rechts een bacterie die op t=10 is geneutraliseerd. In het geval van een wisselende positie van de bacteriën kunnen deze integralen niet “opnieuw gebruikt” worden. Hierdoor zal, naarmate de tijd vordert, de berekening steeds kostbaarder worden. In figuur 12 zien we deze situatie. De bacterie beweegt hier rechtlijnig van een punt op 1µm afstand naar een punt op 0.5µm afstand. Er is geen overeenkomst zichtbaar tussen de vorm van de curves. Om de kosten wat te beperken, bekijken we het verloop van de te integreren functie in Figuur 12: Waarde van de integrand bij bewede hoop wat afschattingen te kunnen maken. gende bacterie Voor t → ∞ zal de integraal naar 0 converge∗ ren, dus voor zekere t > t zal de concentratie verwaarloosbaar klein worden. In figuur 13 is de bijdrage van een bacterie aan de zuurconcentratie op t = 10, 20, 30, 50, 100, 200 en 500 weergegeven, wanneer aangenomen is dat de bacterie op t = 10 geneutraliseerd is. Het blijkt dat de convergentie dusdanig langzaam verloopt, dat voor de simulaties in dit project de concentratie altijd een significante waarde zal hebben. Voor schone wondheling bijvoorbeeld, blijkt dat op t = 40, oftewel na 400 iteraties, de wond met dit model geheeld is. Figuur 13: Het nagenoeg lineaire karakter van de grafieken op latere tijdstippen kan wel gebruikt worden voor een afschatting. 25 Het interval [0, tstart − 20] wordt lineair verondersteld, zodat over dit gehele interval de trapeziumregel wordt toegepast in plaats van voor iedere afzonderlijke tijdstap. Tenslotte bekijken we de curves voor diverse afstanden tot een levende bacterie op t = 40 in figuur 14. Figuur 14: Lactaatconcentratie Uit deze figuren kan geconcludeerd worden dat de grootste verschillen bij de verschillende afstanden in de recentste geschiedenis optreden en dat ook voor andere afstanden het interval [0, tstart − 20] lineair kan worden afgeschat. Daarnaast kan uit deze figuur afgelezen worden hoe lang het duurt voordat het zuur de verder gelegen gebieden bereikt. Als een bacterie net ontstaan is, is er tijd nodig voordat de zuurconcentratie in de randgebieden gaat veranderen. Er kan voor de numerieke benadering daarom bijvoorbeeld gesteld worden dat voor [t − 4, t] en een afstand > 1, de waarde van de integrand ≈ 0 is. Voor alle afstanden groter dan 0.5 zal een begininterval worden vastgesteld waarop de concentratie verwaarloosbaar wordt verondersteld. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze tijdstippen afhankelijk zijn van de grootte van de diffussiecoëfficiënt Dph . Deze aanpassingen verlagen de kosten wel enigzins, maar de berekening van de concentraties blijft een dure aangelegenheid. Er rest nu enkel de mogelijkheid om de tijdstap h te veranderen. Er wordt gekozen voor h = 0.5, ofwel h = 5∆t. Op de tijdstippen dat dit niet precies uitkomt op een geheel aantal tijdstappen zal de rest benaderd worden met h = 0.1. We merken op dat er hierdoor verschuivingen tussen de tijdstappen op kunnen treden. Hiermee wordt bedoeld dat zonder verminderde zuurproductie de hoeveelheid zuur op tijdstip t groter is dan de hoeveelheid op tijdstip t + ∆t . In grote lijnen wordt de concentratie wel benaderd. In de toekomst kan beter geı̈nvesteerd worden in een andere integratie methode. 26 3.4 Berekenen van wondoppervlak of uitgroei kolonie Voor het berekenen van het wondoppervlak wordt een rooster over het gebied van de cellen ingevoerd. De maaswijdte van het rooster wordt gekozen op 0.2µm, de helft van de radius van een cel. De methode die gebruikt zal worden om het wondoppervlak te bepalen gaat als volgt: 1. Bepaal voor ieder roosterpunt de afstand naar de dichtsbijzijnde cel. 2. Markeer de roosterpunten. Wanneer de afstand kleiner is dan de celradius van 0.04 µm, dan is een roosterpunt “bezet”. Anders noemen we het “leeg”. 3. Bepaal wondroosterpunten. Hernoem de “lege” roosterpunten tot “wond” als zijn directe buren horizontaal en verticaal ook leeg zijn. (Een afstervende cel wordt als leeg gezien, cellen zijn namelijk al die plek aan het overnemen op dat moment) 4. Sommeer de wondroosterpunten en vermenigvuldig het aantal met het oppervlak waarmee een roosterpunt correspondeert. Voor de randpunten wordt aangenomen dat dit per definitie geen wondpunten zijn. In figuur 15 is deze situatie toegelicht. Aan de hand van dit figuur kunnen we ook de gekozen werkwijze beargumenteren. We bekijken eerst de linkerfiguur. Hierin zien we een stukje weefsel. De groene cirkels zijn cellen en daaronder is het rooster nog zichtbaar. De meest voor de hand liggende manier om het wondoppervlak te bepalen zou zijn door in deze figuur het aantal zichtbare blauwe roosterpunten te tellen en vervolgens te vermenigvuldigen met het oppervlak behorende bij een roosterpunt. De reden dat hier niet voor gekozen is, is vanwege de intercellulaire ruimten. Dit stukje weefsel is zeker geen ”wond”, want overal maken de cellen wel contact met elkaar. Door de intercellulaire ruimtes niet mee te nemen wordt een roosterpunt dus pas wond genoemd als zijn directe buren horizontaal en verticaal ook leeg zijn. In het rechterfiguur zijn de twee middelste cellen verwijderd en de punten die aan de markering wond voldoen zijn rood gemarkeerd. Het met deze roosterpunten corresponderende oppervlakte is rood gekleurd en heeft een grootte van 0, 022 ∗ 13 = 0.0052µm2 . Door deze methode kan de wondschatting iets aan de lage kant uitvallen; met name als deze een niet voor de hand liggende vorm heeft. In dit verslag is echter steeds uitgegaan van een vierkante wond en dan is het effect wel te overzien. De vraag is nu of een fijner rooster een betere schatting zal geven. Er kan geen antwoord op deze vraag gegeven worden omdat dan eerst duidelijk moet zijn hoe groot een intercellulaire ruimte maximaal is. Dit bepaalt namelijk wanneer iets een wond genoemd dient te worden of niet. Het blijft een schatting en bij deze wordt besloten om in het vervolg met behulp van deze methode aan de slag te gaan. De uitgroei van een kolonie wordt bepaald door het complement te nemen. Alles wat geen wond is, is onderdeel van de kolonie. In het 3-dimensionale geval gaan we analoog te werk. In dit geval worden er roosterpunten in kleine volumes aangewezen. Vervolgens wordt de kortste afstand tot een cel bepaald en wordt gekeken naar het gedrag van de buurroosterpunten. Een markering van de roosterpunten welke zich in het wondgebied begeven, kan dan gemaakt worden en vervolgens kunnen de bijbehorende volumes van deze roosterpunten gesommmeerd worden. 27 Figuur 15: Voorbeeld wondgrootte bepaling. Het oppervlak van de wond wordt benaderd met de waarde 0.0052µm2 . Het “echte” wondoppervlak bedraagt 0.0050µm2 , de oppervlakte van twee cellen. 28 4 Numerieke resultaten Met behulp van de modellen en numerieke methoden, die in de vorige hoofdstukken beschreven zijn, kunnen nu verschillende simulaties bekeken worden. Er zal gestart worden met een vrij eenvoudig scenario waarin twee cellen zonder celsterfte en celdeling naar elkaar toe gaan bewegen. Vervolgens worden ook celdeling en celsterfte toegestaan en zal door een grotere delingskans dit tweecellige model uitgroeien tot een hele kolonie van cellen. Daarna, in paragraaf 3, wordt de wondheling besproken. In paragraaf 4 wordt dit verder uitgebreid door de toevoeging van de witte bloedcellen. In alle simulaties bevatten de cellen allemaal dezelfde karakteristieken, weergegeven door de parameters uit tabel 1. 4.1 Tweecellig model De eenvoudigste variant van het model is om twee cellen te bekijken zonder dat er celdeling of celsterfte plaatsvindt. Doordat er aangenomen is dat beide cellen dezelfde karakteristieken hebben, vereenvoudigt dit model nu nog verder omdat de grootte van de verplaatsing van beide cellen nu gelijk is aan elkaar, maar tegengesteld gericht. Hierdoor is een analytische oplossing vrij eenvoudig te bepalen wanneer alleen rekening gehouden wordt met de aantrekkingskracht. Voor de afleiding wordt verwezen naar Bijlage A. Wanneer de cellen wel contact met elkaar gaan maken treedt ook de afstotingskracht op. Hierdoor is de differentiaalvergelijking niet meer zo eenvoudig analytisch op te lossen. In figuur 16 zijn de analytische en numerieke oplossing weergegeven. Figuur 16: Tweecellig model In de analytische oplossing is met een ster het eindpunt van de oplossing weergegeven. Op dat moment raken de cellen elkaar net en zou de afstotingskracht zijn werk moeten gaan doen. Dit is bij een afstand van 0, 08µm, ofwel twee maal de radius van een cel. In de numerieke 29 oplossing naderen de cellen elkaar nog een fractie verder toe. Daarna bewegen ze niet meer ten op zichte van elkaar. Aan de hand van het bepaalde evenwicht bij de keuze voor deze F blijkt dat de evenwichtswaarde ongeveer 0.08µm bedraagt. De waarde van de numerieke benadering wijkt dus wel wat af. De verklaring hiervoor is eenvoudig. Doordat Modified Euler gebruikt wordt, zal er een ander punt zijn in de buurt van het evenwichtspunt waar de predictor en corrector elkaar precies opheffen zodat er evenwicht is. 4.2 Uitgroei tot een kolonie Met behulp van het model kan kolonie- of tumorgroei bestudeerd worden. Er wordt aangenomen dat er aanvankelijk twee cellen aanwezig zijn. Vervolgens wordt een explosieve groei van een celkolonie gesimuleerd door de celdelingskans gelijk te stellen aan q = 0.01. Er is bewust gekozen voor deze delingskans zodat de cellen enigzins de tijd hebben zich netjes uit te spreiden. De simulatie heeft gelopen totdat een oppervlak van 3µm2 bereikt is. Het weefsel bevindt zich, ondanks de lage delingskans, nog steeds niet in een evenwichtssituatie. Het is duidelijk te zien dat de dichtheid van de cellen niet gelijk verdeeld is. Bij een grotere delingskans zou, wanneer er geen deling meer plaats vindt, de kolonie zich nog langzaam uitvouwen tot een groter oppervlak. In figuur 17 zijn een aantal momentopnames van de kolonie met delingskans q = 0.01 weergegeven. Figuur 17: Koloniegroei In figuur 18 is links het oppervlak van de kolonie tegen de tijd uitgezet. Er is hierbij gekeken naar het gedrag bij verschillende delingskansen. De verwachtte exponentiële groei is hier goed zichtbaar. In figuur 18 is rechts ook het aantal cellen in verhouding tot het oppervlak weergegeven. Wanneer een weefsel rustig zou uitgroeien, zou hier een vrijwel linear gedrag op moeten 30 Figuur 18: Oppervlakteverloop van een groeiende kolonie in 2D(links) en celdichtheid(rechts) treden en dit zal in werkelijkheid ook het geval zijn. Doordat in werkelijkheid cellen wel zullen vervormen als twee cellen elkaar overlappen, kunnen de sterfte- en delingskansen veranderen. Een cel die aan alle kanten opgeduwd wordt, zal een grotere kans hebben om af te sterven en een kleinere kans om te delen. In de toekomst zouden deze kansen daarom afhankelijk van de totale indeuking gemaakt kunnen worden. Voor nu houden we de sterftekans constant en wordt er geconcludeerd dat de waarde van q niet te groot gekozen dient te worden. Zoals duidelijk blijkt uit de grafieken leidt de verschillende delingskans tot verschillende celdichtheden. In weefsel dat enigzins in rust is, zullen de cellen niet over elkaar kruipen en om een wond te simuleren, zal dus gebruik gemaakt moeten worden voor een weefsel met min of meer constante dichtheid. Wanneer we de uitgegroeide kolonie met q = 0.01 nemen en zonder het toevoegingen van celdeling, celsterfte en random bewegingen in het model stoppen, blijkt de koloniekern na circa 200 iteraties nog steeds duidelijk zichtbaar. Het weefsel is dan nog onverminderd bezig om zichzelf uit te vouwen. Figuur 19: In de linkerfiguur het verloop van oppervlakte in de tijd, in het midden de koloniegroei en rechts de uitvouwing Als startsituatie om een stabiel weefsel te kunnen creeëren voor wondheling wordt daarom een random verdeling van cellen over het oppervlak genomen, met ongeveer een juiste dichtheid. Vervolgens kan het model circa 1000 iteraties doorlopen en resulteert een weefsel dat min of meer in rust is. Dat het weefsel niet volledig in rust is, zal niet erg zijn want in werkelijkheid zullen door continue celdeling, celsterfte en random bewegingen altijd veranderingen optreden en daarom is een weefsel nooit in rust. Een weefsel in rust wordt verkregen door een aantal cellen random over het vlak te verdelen en vervolgens het model te laten lopen. Na 1000 iteraties wordt er verondersteld dat er een 31 soort evenwicht zich ingesteld heeft. Dit weefsel is nog niet helemaal in rust, maar dit zal in werkelijkheid ook niet zo zijn. Deze eindsituatie is gebruikt als beginsituatie voor de simulaties van de wondheling. Koloniegroei in 3D Op een vergelijkbare manier kan gekeken worden naar de groei van een drie dimensionale kolonie. De vergelijkingen in het model zijn afgeleid gebaseerd op een 2D-substraat. We benadrukken daarom dat dit slechts een kleine impressie geeft van wat er mogelijk is, maar dat een kritische blik van belang is. Voor het 3D geval kan een grafiek gevonden worden zoals in figuur 20. Omdat de cellen die net gedeeld zijn nu veel meer lege ruimte hebben om naar toe te bewegen door de extra dimensie, zien we bij een delingskans q = 0.05 nu wel een constante celdichtheid. Figuur 20: Oppervlakteverloop en celdichtheid van een groeiende kolonie in 3D 32 4.3 Wondheling en de invloed van bacteriën In dit project is gekeken naar vierkante wonden met een beginoppervlak van 1µm2 . Wanneer er een wond is, zal het lichaam signalen geven om de naburige cellen sneller te laten delen. In figuur 21 is het dichtgroeien van een wond weergegeven. Figuur 21: Wondheling van een schone wond. Na 0,50,100,150,200,250 en 300 iteraties. Wanneer de wond niet schoon maar geı̈nfecteerd is met bacteriën, wordt de celmobiliteit aangetast en zal de wond langzamer dichtgroeien. In figuur 22 zien we het verloop van de wondheling wanneer er een lichte aantasting door bacterieën is. De wond zal zich nu nog wel sluiten maar een stuk langzamer. Voor deze lichte infectie is er aangenomen dat er maximaal tien bacteriën in het model aanwezig kunnen zijn. Door dezelfde delingscoëffieciënten te gebruiken, zien we dat wanneer de wond zich net gesloten heeft er in het tweede geval veel meer cellen aanwezig zijn. In plaats van een licht geı̈nfecteerde wond, kan er ook een dusdanig grote infectie zijn dat de wond helemaal niet meer dichtgroeit. Het blijkt zelfs dat na een zekere tijd de wond zich alleen nog maar uit zal breiden. De concentratie van het zuur zal na verloop van tijd dusdanig hoog zijn dat alle cellen in het wondgebied vrijwel niet meer bewegen. Doordat er wel nog celsterfte plaatsvindt, zullen iedere tijdstap een aantal cellen afsterven en zullen er allemaal kleine gaatjes/wondjes ontstaan. Normaal gesproken zijn deze gaatjes snel weer opgevuld, maar doordat de buurcellen nu niet de vrije ruimte in kunnen bewegen ontstaat er een nieuw wondgebiedje waardoor het totale wondoppervlak steeds groter wordt. Door de celdeling komen er ook nieuwe cellen bij, maar deze zijn dicht bij de al bestaande cellen en een steeds grotere opstapeling zal hierdoor ontstaan. Al deze wondhelingsprocessen kunnen nu het beste met elkaar vergeleken worden door de wondoppervlakte in de tijd te bekijken. In figuur 24 zijn dergelijke grafieken uitgezet. Het is te zien dat een geı̈nfecteerde wond inderdaad langzamer dichtgroeit en bij een toenemende concentratie zullen de wonden helemaal niet meer dichtgroeien. 33 Figuur 22: Wondheling van een licht geı̈nfecteerde wond. Na 0,100,200,300,400 en 438 iteraties. De donkergroene cellen zijn de cellen die af zullen sterven. Figuur 23: Wond die niet meer dichtgroeit door de explosieve bacteriegroei. Na 0, 50, 100, 150, 200 en 208 iteraties. De stervende cellen zijn met rood aangegeven. 34 Figuur 24: Oppervlakte uitgezet tegen de tijd voor verschillende wondhelingscenario’s. 35 4.4 Afweersysteem Uit figuur 23 blijkt duidelijk dat door de verhoogde zuurconcentratie, de wond in deze toestand niet meer dicht zal groeien. Witte bloedcellen zijn nodig om de infectie te bestrijden. De introductie van deze cellen zal er toe leiden dat het aantal bacteriën wordt teruggedrongen zodat de zuurconcentratie weer af zal nemen en de celmobiliteit zich weer herstelt. Voordat de witte bloedcellen in de wond worden losgelaten, bekijken we eerst wat er met de zuurconcentraties onder invloed van witte bloedcellen gebeurt. De witte bloedcellen bewegen zich nu alleen ten gevolge van de gradiënt en ondervinden geen interactiekrachten met elkaar. Figuur 25: Verloop zuurconcentratie bij Dph = 0.05 µm2 /s na 1, 50, 100, 150, 200 en 250 iteraties. De zwarte stippen zijn bacteriën en de witte stippen witte bloedcellen. Uit figuur 25 blijkt dat er op een zeker moment inderdaad witte bloedcellen door de wand heen zullen treden. Er blijkt echter dat deze cellen zich richting het originele centrum gaan bewegen. De maximale concentratie bevindt zich namelijk in de oorsprong. Rond de bacteriën bevinden zich wel lokale maxima, maar door de grote diffussiecoëfficiënt zijn deze niet goed vindbaar voor de witte bloedcellen. Hierdoor kunnen de bacteriën vrij hun gang gaan en gaat de infectie onverminderd door. Opmerkelijk is ook dat de eerste witte bloedcel op grote afstand van de infectiebron het weefsel binnenkomt. Deze cel bevindt zich op een dusdanig grote afstand dat er nauwelijks een beweging optreedt doordat de gradiënt hier een zeer lage waarde heeft. Er was hier gekozen voor Dph = 0.05µm2 /s zoals in [2]. De diffusiecoëfficiënt Dph is verantwoordelijk voor de verspreiding van het zuur in de ruimte. Een geschikte waarde voor deze coëfficiënt is dus niet te groot, maar ook niet te klein. Wanneer Dph te groot is, treedt het zojuist beschreven probleem op, terwijl bij een te kleine diffusiecoëfficiënt de meeste cellen lange tijd helemaal niets merken van de bacterien̈. In figuur 26 is het verloop van de zuurverdeling zichtbaar voor Dph = 0.005µm2 /s. Uit deze figuur blijkt dat de witte bloedcellen nu wel in staat zijn om de bacteriën te lokaliseren en neutraliseren. In het vervolg wordt daarom deze waarde gebruikt. De snelheid waarmee de witte bloedcellen zich voortbewegen hangt af van de waarde van de gradiënt en daarmee indirect van Dph . Wanneer de diffusiecoëfficiënt groter gekozen wordt, 36 zullen de gradiënten kleiner zijn en bij een constante waarde van vwb zou dit betekenen dat de cellen langzamer bewegen. Het is daarom denkbaar dat de bewegingssnelheid niet alleen beı̈nvloed wordt door de gradiënt, maar ook door de grootte van de zuurconcentratie. In een vervolg op dit project zou deze relatie verder onderzocht kunnen worden. Hier wordt de bewegingssnelheid gecorrigeerd door de waarde van vwb aan te passen voor verschillende waarden van Dph . In het geval dat Dph = 0.05µm2 /s wordt gekozen voor vwb = 0.2 en bij Dph = 0.005µm2 /s voor vwb = 0.002. De maximale gradiënten worden aangehouden op 1 respectievelijk 100, zodat de maximale snelheid in beide gevallen gelijk is. De invloed van deze parameter en de grootte van de beweging van de witte bloedcellen wordt later beschreven. Figuur 26: Verloop zuurconcentratie bij Dph = 0.005 µm2 /s. Na 0, 50, 100, 150 en 200 iteraties. We merken hier op dat door de verandering van de diffusiecoëfficiënt een vergelijking met de simulaties uit de vorige paragraaf niet meer mogelijk is. Door de kleinere diffussiecoëfficiënt zijn de zuurconcentraties in het centrum van de wond vele malen hoger dan eerst. Zelfs het geval met de “licht geı̈nfecteerde wond” kan hierdoor niet helemaal meer dicht groeien. In figuur 27 is deze wond na 200, 500 en 800 iteraties weergegeven: Figuur 27: Wond die niet meer dichtgroeit door een kleinere diffusiecoëfficiënt. In figuur 28 is wondheling met witte bloedcellen weergegeven. De overwegende bewegingsrichting is ten gevolge van de zuurgradiënt. Maar ook de interactiekrachten tussen witte bloedcellen en met normale weefselcellen zijn meegenomen. Er wordt gekeken naar de licht geı̈nfecteerde 37 situatie; zolang het aantal bacteriën < 10 is, kan er bacteriedeling optreden. Zodra het aantal daarboven komt niet meer. Als er vervolgens een aantal bacteriën geneutraliseerd zijn, kan er wel weer gedeeld worden. Figuur 28: Wondheling waarbij witte bloedcellen vanuit de vaten kunnen migreren naar het weefsel. Na 0, 50, 100, 150, 200, 250, 300 en 335 iteraties. De rode cellen zijn hier de witte bloedcellen. De wond in figuur 28 zal na verloop van tijd dichtgroeien als de normale zuurgraad zich weer hersteld heeft. Door de lage diffusiecoëfficiënt kan dit een aanzienlijke tijd duren. Daarnaast valt op dat de meeste witte bloedcellen pas verschijnen op het moment dat alle bacteriën al dood zijn, omdat de hogere concentraties dan pas de buitengebieden bereiken. Vermoedelijk consumeren de witte bloedcellen zuur, waardoor de concentraties sneller afnemen zodat de wond sneller dichtgroeit en minder witte bloedcellen verdwaald raken in het weefsel. De precieze biologische werking hiervan is niet onderzocht en is een suggestie voor de toekomstig onderzoek. Een tweede aandachtspunt is de positionering van de bloedvaten. Dit speelt in de snelheid van de wondheling een belangrijke rol. Wanneer de vaten verder weg liggen, zal de ontsteking al verder gevorderd zijn tegen de tijd dat witte bloedcellen door de wand migreren. Als de witte bloedcellen vervolgens in het weefsel zijn, moet bovendien een grotere afstand afgelegd worden, waardoor ook dan de infectie nog meer tijd heeft om zich uit te breiden. Verder neemt ook de gradiënt sterk af naarmate een punt verder van de infectiebron bekeken wordt. Hierdoor gaat de beweging ten gevolge van de interactiekrachten met cellen een grotere rol spelen. Het blijkt 38 dat wanneer cellen vlak bij zijn, ze als het ware over de bestaande cellen heen “vliegen”, terwijl wanneer de cellen verder weg zijn, de normale weefselcellen door de witte bloedcellen worden opgeduwd in de richting van de wond. De parameter vwb en de keuze bij welke absolute waarde van de gradiënt de maximumsnelheid behaald wordt, spelen hierbij ook een belangrijke rol. Figuur 29: Wondheling waarbij witte bloedcellen de normale weefselcellen opduwen. Na 180, 190 en 200 iteraties In figuur 29 zijn drie opeenvolgende tijdstappen zichtbaar van een witte bloedcel die de gewone cellen vooruit duwt. De waarde van vwb is 5 keer zo klein gekozen als in figuur 28. Hierdoor krijgen de witte bloedcellen meer gelegenheid tot interactie met de gewone weefselcellen. In figuur 28 blijkt dat de witte bloedcellen als het ware over de normale weefselcellen heen vliegen doordat vwb groter is gekozen. Het gedrag van witte bloedcellen zou onder de microscoop bestudeerd moeten worden om te kijken wat een realistische waarde voor deze parameter is. Ook de veronderstelling dat de zuurconcentratie van invloed kan zijn op de bewegingssnelheid kan hierbij onderzocht worden. De situatie van een zwaardere infectie wordt niet bekeken. De huidige integratiemethodes hebben te hoge kosten om een model met veel bacteriën door te kunnen rekenen. Wel kan er een verwachting uitgesproken worden. De kans dat een bacterie deelt, is gelijk aan 0.05. De verwachting is daarom, dat als er 100 bacteriën aanwezig zijn, er 5 nieuwe bacteriën via deling ontstaan. De verwachting van het aantal witte bloedcellen dat door de bloedvatwand heen treedt bij zeer hoge concentraties in het hele wondgebied, is gelijk gesteld aan 1. Iedere witte bloedcel kan 5 bacteriën neutraliseren, maar hier is wel tijd voor nodig. Er wordt daarom gesteld dat als het aantal bacteriën groter dan 100 is, er geen wondheling meer op zal treden. We merken op dat dit onafhankelijk is van de parameter ξ. De veronderstelling dat er 1 witte bloedcel door de bloedvatwand heen kan treden, zal geverifieerd moeten worden en zo nodig aangepast. 39 5 Conclusie en discussie De doelstelling van dit project was het verkrijgen van kwalitatief juiste simulaties voor onder andere wondheling. Er is gebruik gemaakt van een bestaand model voor de migratie van cellen waarin celsterfte en celdeling als stochastische componenten aanwezig zijn. Hiermee is eerst de wondheling van een schone wond gesimuleerd en vervolgens zijn er bacteriën in aangebracht om ook een infectie te kunnen modelleren. Tenslotte is er de mogelijkheid gecreëerd voor witte bloedcellen om door de bloedvatwand heen te migreren en afweer te bieden tegen deze infectie. Uit de simulaties is gebleken wanneer wonden wel en niet dichtgroeien. De invloed van een aantal parameters hierop is verder uitgelicht. Zo blijkt de rol van de diffusieconstante van groot belang. Wanneer deze waarde te groot genomen wordt, is er een zeer gelijke concentratieverdeling waardoor de bacteriën niet gelokaliseerd kunnen worden door de witte bloedcellen vanwege de lage gradiënten. Wanneer de diffusieconstante echter te klein gekozen wordt, zal een nagenoeg schone wond met bijvoorbeeld maar één bacterie niet meer dichtgroeien door de zeer lokale zeer hoge zuurconcentraties. Dit gedrag is hier geconstateerd, maar onderzoek naar een realistische middenweg voor alle modellen is niet gedaan. In het geval van wondheling met en zonder afweersysteem worden daarom twee verschillende diffusieconstantes gebruikt, wat een vergelijking tussen de snelheid waarmee de wonden dichtgroeien niet meer mogelijk maakt. Door de toevoeging van witte bloedcellen in het model zullen sommige wonden die eerst niet dichtgroeiden, dat nu wel doen. Of een wond uiteindelijk dichtgroeit zal samenhangen met de kans van witte bloedcellen om door de bloedvatwand te migreren. Dit is deels afhankelijk van de parameter ξ die de gezondheid van een persoon weerspiegelt, en deels van een aanname hoeveel witte bloedcellen er bij zeer hoge concentraties per tijdstap door de wand zullen treden. Als de witte bloedcellen eenmaal in het weefsel terecht gekomen zijn, gaat de parameter vwb een belangrijke rol spelen. Deze parameter bepaalt een aantal dingen. Ten eerste de snelheid waarmee de witte bloedcellen de infectiebron benaderen. Bij een lagere snelheid zal de kans dat een wond dichtgroeit aanzienlijk afnemen. Ten tweede bepaalt deze term de mate waarin de interactie tussen cellen een rol speelt. Een te grote waarde is daarom niet realistisch, omdat de cellen dan over andere cellen heen ”vliegen”, maar een te kleine waarde is zoals gezegd ook niet wenselijk. Een terugkoppeling met de werkelijkheid moet plaats vinden om deze en aantal andere parameters te kunnen schatten. De kwalitatieve juistheid van de simulaties is in dit geval min of meer aangenomen. Er heeft geen terugkoppeling plaats gevonden naar de werkelijkheid. Doordat het eerste deel van dit project een reproductie van [1] en [2] was, blijken er kwalitatief wel overeenkomsten te zijn, maar dat is in dit project niet besproken. De simulering van de wondheling kent veel vereenvoudigingen en de timing waarin de verschillende fases plaatsvinden, overlappen elkaar. Er wordt nu bijvoorbeeld aangenomen dat zodra er een wond is, de cellen beginnen te delen. Maar in werkelijkheid zullen er eerst groeifactoren geproduceerd moeten worden. Voor de wondheling op zich maakt dit niet zoveel uit. Als er echter in de beginsituatie al bacteriën aanwezig zijn waardoor de zuurgraad stijgt, dan moet er in het model aangevangen worden met een verhoogde beginconcentratie. Verder wordt het welzijn van de cellen buiten beschouwing gelaten. Wanneer de celdichtheid hoog is, zullen cellen minder snel delen en eerder afsterven. Ook de zuurgraad heeft mogelijk een invloed op het welzijn van de cellen. Bij grote zuurconcentraties blijkt nu dat er steeds meer gaten ontstaan en dat de overige 40 cellen op elkaar terecht komen. In werkelijkheid zal de celdeling bij een zeer grote concentratie waarschijnlijk ook stagneren en is het de vraag of de afstotingskrachten niet via een ander mechanisme werken. Dit is waarschijnlijk niet zozeer een bewuste beweging zoals op basis van de aantrekkingskracht, maar meer een noodzakelijke terugvering door het directe contact dat plaatsvindt. Hierdoor is het aannemelijk dat de celmobiliteit maar deels van invloed is op de afstotingsbewegingen. Op de celdeling zijn ook wat punten aan te merken. In plaats van een plotselinge deling zou dit gemodelleerd kunnen worden met een cel die langzaam groter wordt en vervolgens deelt. Hierdoor wordt er als het ware al ruimte gereserveerd voor de nieuwe cel en komt deze niet zomaar op een andere cel terecht. De mobiliteit van een delende cel zal lager zijn en ook dit zou verwerkt kunnen worden. Tenslotte is er gedurende dit project geconstateerd dat de orde van grootte van cellen onjuist is. Menselijke cellen zijn in de orde grootte van tientallen micrometers, waar in dit project tienden van micrometers zijn aangenomen. Aan de hand van de gebruikte formules kan beredeneerd worden dat dit kwalitatief gezien op het eerste oog niet zulke grote gevolgen zal hebben, maar de drempelwaarde van 29, 5µm die beschreven wordt in [5], zal hierdoor nu wel een belangrijke rol gaan spelen. De invloed hiervan is lastig in te schatten en zal met behulp van nieuwe simulaties duidelijk moeten worden. 41 Referenties [1] Vermolen, F.J. en Gefen, A. (2012), A semi-stochastic cell based-formalism to model the dynamics of migration of cells in colonies. Biomech. Model Mechanobiol. 2012, 11:183-195 [2] Vermolen, F.J. en Gefen, A., A semi-stochastic cell based model for in-vitro infected ’wound’ healing, Nog niet gepubliceerd. [3] Ananthakrishnan, R. en Ehrlicher, A. (2007), The forces behind cell movement, Int. J. Biol. Sci., 3(5):303-317. [4] Gefen, A (2010) Effects of virus size and cell stifness on forces, work, and pressures driving membrane invagination in a receptor-mediated endocytosis. J. Biomech Eng,132: 084501-108405-5 [5] Reinhart-King, C.A., Dembo, M. and Hammer, D.A.(2008), Cell-cell mechanical communication through compliant substrates. Biophysical J., 95:6044-6051 [6] Sherratt J.A., Murray, J.D. (1991), Mathematical analysis of a basic model for epidermal wound healing. J. Math. Biol., 29:389-404 42 6 Bijlagen 6.1 Analytische oplossing voor twee cellen Bij de bepaling van de analytische oplossing voor twee cellen, kan gebruik gemaakt worden van de gelijke celeigenschappen van de twee cellen. Hierdoor is de beweging van de cellen namelijk gelijk aan elkaar, maar tegengesteld gericht. De vergelijking die opgelost moet worden is: dr1 −2λ||r1 − r2 || r2 − r1 = αM [1 + exp( )] · dt R ||r1 − r2 || . We introduceren het punt rc als massamiddelpunt van de twee cellen, zodat r1 + r2 = 2rc . Definieer r = ||rc − r1 ||. Subsitutie geeft: dr −2λr = −αM [1 + exp( )] dt R De vergelijking is separabel en zal dus opgelost worden met behulp van scheiding van variabelen. Z r(t) r(0) dr = 1 + exp( −2λr R ) Z t Z −αM dt Z u(r(t)) u(r(0)) −→ 0 Laat nu u = exp( 2λr R ) + 1, zodat du = r(t) r(0) 2λ R exp( 2λr R ) exp( 2λr R )+1 Z t −αM dt dr = 0 exp( 2λr R )dr. Substitutie aan de linkerkant geeft: R R 2λr R 1 u(r(t)) r(t) du = ln [u] |u(r(0)) = ln exp( ) + 1 |r(0) = −αM t 2λ u 2λ 2λ R 2λr(t) 2λr0 ln exp( ) + 1 − ln exp( )+1 = −αM t R R 2λαM t 2λr0 2λr(t) )+1 =− + ln exp( )+1 ln exp( R R R 2λr(t) 2λαM t 2λr0 exp( ) = exp(− ) exp( )+1 −1 R R R 2λr(t) 2λαM t 2λr0 = ln exp(− ) exp( )+1 −1 R R R R 2λ En dit geeft: R 2λαM t 2λr0 r(t) = ln exp(− ) exp( )+1 −1 2λ R R Deze oplossing is geldig tot aan het punt waar geen afstoting optreedt, omdat de cellen elkaar nog niet overlappen. Wanneer er wel overlapping optreedt, zal er een extra term in de differentiaalvergelijking komen voor de afstotingskracht. Door de extra term is de vergelijking niet separabel meer en niet zo gemakkelijk met de hand op te lossen als het eerste deel. De analytische oplossing die we bekijken, beschouwt daarom alleen het eerste gedeelte. 43 6.2 Matlabscript In deze bijlage is het gebruikte matlabscript weergegeven. Het basismodel is hierin niet opgenomen vanwege de overeenkomsten met het traagheidsmodel. Aantrekkingskracht function [M] = signal(M0, r, rfunc, R, lambda) M=M0*exp(-lambda*norm(r-rfunc,2)/R); end Zuurconcentratie function [concentratie]=virusjev2(distoud,distnieuw,thuidig,t,h); %Berekenen melkzuur concentratie mbv trapeziumregel toud=t; tnieuw=toud+h; stapgrootte=h; gamma=0.1; D=0.005; if thuidig==tnieuw; integraal1=((gamma/(4*pi*D))/(thuidig-toud))*exp((-distoud^2/(4*D))... /(thuidig-toud)); integraal2=0; else integraal1=((gamma/(4*pi*D))/(thuidig-tnieuw))*exp((-distnieuw^2/(4*D))/... (thuidig-tnieuw)); integraal2=((gamma/(4*pi*D))/(thuidig-toud))*exp((-distoud^2/(4*D))/... (thuidig-toud)); end concentratie=h*(0.5*integraal1+0.5*integraal2); end 44 Bloedvatenstelsel % Bloedvatenstelsel aanleggen, aantal celcreatiepunten is opgeslagen in % lengte. for stelsel=1:1; rc=2*(rand-0.5); xbl=-2:0.01:2; xvertak=round(rand*0.3*(length(xbl)-1)+0.1*(length(xbl)-1)); xxvertak=round(rand*0.3*(length(xbl)-1)+0.6*(length(xbl)-1)); x2=xbl(xvertak:length(xbl)); xx2=xbl(xxvertak:length(xbl)); bbl=rand-0.5; if abs(rc)>=0.5; rc1vertak=-rc; rc2vertak=-rc; else if rc>0; rc1vertak=rc-1; rc2vertak=rc-1; else rc1vertak=rc+1; rc2vertak=rc+1; end end y1(1)=2*(rand-0.5); mbl=length(xbl); kbl=3; dy1=20*(rand(mbl+kbl,1)-0.5*ones(mbl+kbl,1)); dy2=(dy1(1:(mbl+kbl-1))+dy1(2:mbl+kbl))/2; for i=1:mbl-1; y1(i+1)=y1(i)+dy2(i)*0.01; end y2=rc*xbl; ybl=0.1*y1+y2+bbl; y1vertak(1)=ybl(xvertak); mbl=length(x2); kbl=3; dy1v=10*(rand(mbl+kbl,1)-0.5*ones(mbl+kbl,1)); dy2v=(dy1v(1:(mbl+kbl-1))+dy1v(2:mbl+kbl))/2; for i=1:mbl-1; y1vertak(i+1)=y1vertak(i)+dy2v(i)*0.001; end y2vertak=rc1vertak*(x2-ones(1,length(x2))*xbl(xvertak)); yvertak=y1vertak+y2vertak; y11vertak(1)=ybl(xxvertak); mbl=length(xx2); 45 kbl=3; dy1vv=10*(rand(mbl+kbl,1)-0.5*ones(mbl+kbl,1)); dy2vv=(dy1vv(1:(mbl+kbl-1))+dy1vv(2:mbl+kbl))/2; for i=1:mbl-1; y11vertak(i+1)=y11vertak(i)+dy2vv(i)*0.001; end y22vertak=rc2vertak*(xx2-ones(1,length(xx2))*xbl(xxvertak)); yyvertak=y11vertak+y22vertak; lengte=length(xbl)+length(x2)+length(xx2) %Stelsel aan elkaar plakken: X=[xbl, x2, xx2]; Y=[ybl, yvertak, yyvertak]; R2=[]; 46 Wondoppervlakte % Wondoppervlakte if dim==2 f=1:1:101; g=1:1:101; x=f/50-1.02; y=g/50-1.02; else f=1:1:51; g=1:1:51; gg=1:1:51; x=f/25-1.04; y=g/25-1.04; z=gg/25-1.04; end if dim==2; for g=1:101 for f=1:101 if Oppdist(f+(g-1)*101)>norm(R1(j,:)-[x(f) y(g)],2); Oppdist(f+(g-1)*101)=norm(R1(j,:)-[x(f) y(g)],2); end end end else for gg=1:51 for g=1:51 for f=1:51 Oppdistans(j, f+(g-1)*51,gg)=norm(R1(j,:)-[x(f) y(g) z(gg)],2); end end end Oppdist=[]; for gg=1:51 Oppdist=[Oppdist, Oppdistans(:,:,gg)]; end end end Oppmatrix=Oppdist; Opp1=Oppmatrix>0.04; size(Opp1) Oppervlak1=sum(Opp1)*0.02^dim; Opp2=zeros(101,101); if dim==2; for bb=1:101 Opp(bb,:)=Opp1(1:101); Opp1(1:101)=[]; end for bb=2:100 for cc=2:100 if ((((Opp(bb,cc)==1 && Opp(bb-1,cc)==1) && Opp(bb+1,cc)==1) ... && Opp(bb,cc-1)==1) && Opp(bb,cc+1)==1); Opp2(bb,cc)=1; else 47 Opp2(bb,cc)=0; end end end Oppervlak2(i+1)=sum(sum(sum(Opp2)))*0.02^dim else for bb=1:(51*51) Oppt(bb,:)=Opp1(1:51); Opp1(1:51)=[]; end Opp=[]; for dd=1:51 Opp(:,:,dd)=Oppt((51*(dd-1)+1):(51*(dd-1)+51),:); end Oppt=[]; for bb=2:50 for cc=2:50 for dd=2:50 if ((((((Opp(bb,cc,dd)==1 && Opp(bb-1,cc,dd)==1) && ... Opp(bb+1,cc,dd)==1) && Opp(bb,cc-1,dd)==1) && Opp(bb,cc+1,dd)==1) ... && Opp(bb,cc,dd-1)==1) && Opp(bb,cc,dd+1)==1); Opp2(bb,cc,dd)=1; else Opp2(bb,cc,dd)=0; end end end end Oppervlak2(i+1)=sum(sum(sum(Opp2)))*0.04^dim end 48 Traagheidsmodel clear all; clc; close all; hold off; %% Virusmodel, drie dimensies met migratie, random walk, sterfte en deling % Er wordt gerekend in micrometers, nanonewton en seconde % Bacheloreindproject TW 2012 m=501; dim=2; %Aantal tijdstappen %Aantal dimensies load(’Evenwichtvirusmodel’); Rin=[]; for i=1:1000 if abs(R(i,1))>= 0.5; Rin=[Rin; R(i,:)]; elseif abs(R(i,1))<= 0.5 && abs(R(i,2))>= 0.5; Rin=[Rin; R(i,:)]; end end disp(’Wond gemaakt, beginnen met wondheling’) R1=Rin; n1=length(R1(:,1)); Oppervlak2(1)=1^2; %% Parameters % Celtype 1 Es=5; Ec=0.5; Ra=0.04; mu=0.2; F_dak=0.01; F=ones(1,n1); beta=10; Ra_=Ra/2; E_=(2/3)*Ec; kappa=10; nu=0.21; p_mp=0; pbac=0.05; pfac=1; p=0.001; q=0.001; q_ongeremd=0.0025; l=10; lambda=Es/Ec; rek=(1/Es)*(F_dak/(pi*(Ra)^2)); M0=(1/2)*Es*rek^2; f=mu*F_dak; alfa=beta*Ra^3/f; v_wb=0.2/100; %Tijdsintegratie h=0.1; % Beginvoorwaarden dR1(:,:)=zeros(n1,dim); dR2=[]; t(1)=0; N1(1)=n1; N2(1)=0; n2=0; %Virusvoorwaarden Fvirus(:,:,1)=[0 0]; tstart(1,1)=0; teind(1,1)=1000; nn=length(Fvirus(:,1,1)); 49 nnlevend=nn; -> Aanmaak bloedvatenstelsel, zie andere script. %Gradient hoek=linspace(0,2*pi-2*pi/20,20); for k=1:20 [Xb(k),Yb(k)] = pol2cart(hoek(k),0.01); end end %% Numerieke oplossing % De positie van de cellen wordt bijgehouden in een 3dim matrix R(x,y,z) % met x=celnummer, y=coordinaat (x of y) en z=tijdstip. % Er wordt gebruik gemaakt van een IMEX methode. for i=1:m % Toestand cellen n1=N1(i); %Aantal cellen type 1 bij aanvang tijdstap %Levend/dood %F=1 betekent cel vitaal, F=0 t/m -(l+1) betekent bezig met opruimen %F=-l betekent cel definitief dood x=rand(1,n1); overleving=(x<=(1-p))+F; F=(overleving==2)+F-ones(1,n1); %Celverwijdering, %cellen die F=-l bereikt hebben worden hier verwijderd. I=find(F==-l); for j=1:length(I) index=I(j)-j+1; R1(index,:)=[]; dR1(index,:)=[]; F(index)=[]; end %Celtelling n1=length(R1(:,1)); N1(i+1)=n1; levend(i)=length(find(F==1)); if levend(i)==0 %Controle disp(’Tijdstip van overlijden=’) t(i) break; end 50 %Voorkomen explosie %if Oppervlak2(i)<0.1; % q=0.001; %else q=q_ongeremd; %end %Deling z=rand(n1,1); delend=(z<=q); %Virusdeling if nnlevend>10 pbac=0; else pbac=0.05; end zz=rand(nn,1); delendbac=0; for jj=1:nn; if teind(jj)==1000 Fvirus(jj,:,i+1)=Fvirus(jj,:,i)+ ... 1*rand*[0.04*(rand-0.5) 0.04*(rand-0.5)]; else Fvirus(jj,:,i+1)=[100,100]; end if (zz(jj)<=pbac) && teind(jj)==1000 delendbac=delendbac+1; Fvirus(nn+delendbac,:,:)=-100*ones(2,i+1); tstart(nn+delendbac,1)=t(i); teind(nn+delendbac,1)=1000; Fvirus(nn+delendbac,:,i+1)=Fvirus(jj,:,i+1); else end end nn=nn+sum(delendbac); nnlevend=nnlevend+sum(delendbac); %Loop per cel for j=1:n1 %Voorwaarde cel dood of levend if F(j)~=1 %Cel dood if dim==2; dR1(j,:)=[0 0]; %Geen beweging in een dode cel else dR1(j,:)=[0 0 0]; %Geen beweging in een dode cel end 51 else z=0; for k=1:n1 if j~=k; % Afstandsmatrix en afstotingskracht D=norm(R1(j,:)-R1(k,:),2); %Afstandmatrix if D<(2*Ra) %Afstotingskracht nodig? indent=((2*Ra)-D)/2; %Celoverlappingsstraal Mr(j,k)=((F(k)+l)*(1/(l+1)))*(6/15)*(sqrt(Ra_)... *E_*indent^(5/2)/(pi*Ra^3)); %Afstoting tussen cellen j en k else Mr(j,k)=0; %Geen afstoting end %Bewegingsrichting V=(R1(k,:)-R1(j,:))/norm(R1(k,:)-R1(j,:),2); if F(k)~=1 Ma(j,k)=0; else %Aantrekkingskracht tussen cellen j en k Ma(j,k)=signal(M0, R1(j,:), R1(k,:), Ra, lambda); end else Mr(j,k)=0; V=0; Ma(j,k)=M0; end z=z+Ma(j,k)*V-Mr(j,k)*V; end % Interactie met wbcellen if n2~=0; for k=1:n2 D=norm(R1(j,:)-[R2(k,1),R2(k,2)],2); %Afstandmatrix if D<(2*Ra) %Afstotingskracht nodig? indent=((2*Ra)-D)/2; %Celoverlappingsstraal Mr2=(6/15)*(sqrt(Ra_)*E_*indent^(5/2)/(pi*Ra^3)); %Afstoting tussen cellen else Mr2=0; %Geen afstoting end V=([R2(k,1),R2(k,2)]-R1(j,:))/norm(R1(j,:)-[R2(k,1),R2(k,2)],2); Ma2=signal(M0, R1(j,:), [R2(k,1),R2(k,2)], Ra, lambda); z=z+Ma2*V-Mr2*V; end 52 end if z==zeros(1,dim); z_=zeros(1,dim); else z_=z/norm(z,2); end %Beveiliging als cellen elkaar niet voelen. %Genormeerde richtingsvector Mtot(j)=sum(Ma(j,:))-sum(Mr(j,:)); %Totale kracht %Virusconcentratie berekenen c=0; for jj=1:nn; if i<=10 rest=i; else rest= i-10-5*floor((i-10)/5)+1; end %if rest~=0; for kk=i-rest+1:i %function [concentratie]=virusjev2(distoud,distnieuw,thuidig,t,h,j); if tstart(jj,1)>t(kk); elseif teind(jj,1)<t(kk); else tvirus=t(kk); distoud=norm(R1(j,:)-Fvirus(jj,:,kk),2); if (t(i)-tvirus)<=15 if distoud>=1.5; else if (t(i)-tvirus)<=4 if distoud>=1; else if (t(i)-tvirus)<=4 if distoud>=0.8; else distnieuw=norm(R1(j,:)-Fvirus(jj,:,kk+1),2); c=c+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,h); end end end end end else distnieuw=norm(R1(j,:)-Fvirus(jj,:,kk+1),2); c=c+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,h); end end 53 end if i>10; for kk=1:5:(i-rest-5) %function [concentratie]=virusjev2(distoud,distnieuw,thuidig,t,h,j); if tstart(jj,1)>t(kk); elseif teind(jj,1)<t(kk); else tvirus=t(kk); distoud=norm(R1(j,:)-Fvirus(jj,:,kk),2); if (t(i)-tvirus)<=15 if distoud>=1.5; else if (t(i)-tvirus)<=7 if distoud>=1; else if (t(i)-tvirus)<=4 if distoud>=0.8 else distnieuw=norm(R1(j,:)-Fvirus(jj,:,kk+5),2); c=c+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,5*h); end end end end end else distnieuw=norm(R1(j,:)-Fvirus(jj,:,kk+5),2); c=c+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,5*h); end end end end end dR1(j,:)=dR1(j,:)/(1+h*kappa)+h*kappa*(exp(-nu*c)*(alfa*Mtot(j)*z_))/(1+h*kappa); vel(j)=norm(dR1(j,:),2); if j==n1; min(Ra/(2*max(vel)),1) if h>min(Ra/(2*max(vel)),1); disp(’Tijdstap te groot’); break; end end end 54 end %Berekenen concentratie op creatiepunten C=zeros(length(X),1); for j=1:length(X) positie=[X(j),Y(j)]; for jj=1:nn; if i<=10 rest=i; else rest= i-10-5*floor((i-10)/5)+1; end if rest~=0; for kk=(i-rest)+1:i if tstart(jj,1)>t(kk); elseif teind(jj,1)<t(kk); else tvirus=t(kk); distoud=norm(positie-Fvirus(jj,:,kk),2); if (t(i)-tvirus)<=15 if distoud>=1.5; else if (t(i)-tvirus)<=7 if distoud>=1; else if (t(i)-tvirus)<=4 if distoud>=0.8; else distnieuw=norm(positie-Fvirus(jj,:,kk+1),2); C(j)=C(j)+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,h); end end end end end else distnieuw=norm(positie-Fvirus(jj,:,kk+1),2); C(j)=C(j)+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,h); end end end end 55 if i>10; for kk=1:5:(i-rest-5) %function [concentratie]=virusjev2(distoud,distnieuw,thuidig,t,h,j); if tstart(jj,1)>t(kk); elseif teind(jj,1)<t(kk); else tvirus=t(kk); distoud=norm(positie-Fvirus(jj,:,kk),2); if (t(i)-tvirus)<=15 if distoud>=1.5; else if (t(i)-tvirus)<=4 if distoud>=1; else if (t(i)-tvirus)<=4 if distoud>=0.8; else distnieuw=norm(positie-Fvirus(jj,:,kk+5),2); C(j)=C(j)+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,5*h); end end end end end else distnieuw=norm(positie-Fvirus(jj,:,kk+5),2); C(j)=C(j)+pfac*virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,5*h); end end end end end end %Creatie witte bloedcellen phi=exp(-10*C); pwb=(1-phi)/lengte; ptest=rand(lengte,1); creatie=(ptest<=pwb); for j=1:lengte 56 if creatie(j)==1 R2=[R2; X(j), Y(j), 0] dR2=[dR2; 0, 0, 0] n2=n2+1; end end %Verplaatsing witte bloedcellen %Gradint bepalen if n2~=0; zwb=0; for j=1:n2 Cb=zeros(20,1); for k=1:20 positiebl(k,:)=[R2(j,1)+Xb(k), R2(j,2)+Yb(k)]; for jj=1:nn; for kk=1:i %function [concentratie]=virusjev2(distoud,distnieuw,thuidig,t,h,j); if tstart>t(kk); elseif teind<t(kk); else tvirus=t(kk); distoud=norm(positiebl(k,:)-Fvirus(jj,:,kk),2); distnieuw=norm(positiebl(k,:)-Fvirus(jj,:,kk+1),2); Cb(k)=Cb(k)+virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,h); end end end end index=find(Cb==max(Cb)); positieblc=[R(j,1), R(j,2)]; Cbl=0; for jj=1:nn; for kk=1:i %function [concentratie]=virusjev2(distoud,distnieuw,thuidig,t,h,j); if tstart>t(kk); elseif teind<t(kk); else tvirus=t(kk); distoud=norm(positieblc-Fvirus(jj,:,kk),2); distnieuw=norm(positieblc-Fvirus(jj,:,kk+1),2); Cbl=Cbl+virusjev2(distoud,distnieuw,t(i)+h,tvirus,h); end end end ggrad= (max(Cb)-Cbl)*100 [Xmax,Ymax] = pol2cart(hoek(index),1); 57 %Aantrekkingskracht en afstotingskracht gewone cellen for k=1:n1 % Afstandsmatrix en afstotingskracht D=norm([R2(j,1),R2(j,2)]-R1(k,:),2); %Afstandmatrix if D<(2*Ra) %Afstotingskracht nodig? indent=((2*Ra)-D)/2; %Celoverlappingsstraal Mrwb=((F(k)+l)*(1/(l+1)))*(6/15)*(sqrt(Ra_)*E_.. *indent^(5/2)/(pi*Ra^3)); %Afstoting tussen cellen j en k else Mrwb=0; %Geen afstoting end %Bewegingsrichting Vwb=(R1(k,:)-[R2(j,1),R2(j,2)])/norm(R1(k,:)-[R2(j,1),R2(j,2)],2); if F(k)~=1 Mawb=0; else %Aantrekkingskracht tussen cellen j en k Mawb=signal(M0, [R2(j,1),R2(j,2)], R1(k,:), Ra, lambda); end zwb=zwb+Mawb*Vwb-Mrwb*Vwb; %zwb=zwb-Mrwb*Vwb; end %Aantrekkingskracht en afstotingskracht wbcellen for k=1:n2 if j~=k D=norm([R2(j,1),R2(j,2)]-[R2(k,1),R2(k,2)],2); %Afstandmatrix if D<(2*Ra) %Afstotingskracht nodig? indent=((2*Ra)-D)/2; %Celoverlappingsstraal Mrwb=(6/15)*(sqrt(Ra_)*E_*indent^(5/2)/(pi*Ra^3)); %Afstoting tussen cellen else Mrwb=0; %Geen afstoting end Vwb=([R2(k,1),R2(k,2)]-[R2(j,1),R2(j,2)])... /norm([R2(j,1),R2(j,2)]-[R2(k,1),R2(k,2)],2); Mawb=signal(M0, [R2(j,1),R2(j,2)], [R2(k,1),R2(k,2)], Ra, lambda); else Mrwb=0; Vwb=0; Mawb=M0; end zwb=zwb+Mawb*Vwb-Mrwb*Vwb; end if ggrad>0; 58 dR2(j,:)=min(ggrad,100)*alfa*v_wb*[Xmax, Ymax, 0] + [zwb, 0]*alfa; end end R2=R2+h*dR2; end %Eliminatie bacterin for jj=1:nn; if n2~=0; for ii=1:length(R2(:,1)); afstandwb(ii)=norm([R2(ii,1),R2(ii,2)]-Fvirus(jj,:,i+1),2); end eliminatie=(min(afstandwb) <= 0.04); if eliminatie==1 teind(jj,1)=t(i); index=find(afstandwb==min(afstandwb)); R2(index,3)=R2(index,3)+1; nnlevend=nnlevend-1; end end end %Eliminatie witte bloedcellen if n2~=0 teller=0; for j=1:n2 if R2(j-teller,3)>=5 R2(j-teller,:)=[]; dR2(j-teller,:)=[]; teller=teller+1; end; end n2=n2-teller; end %} %Expliciete stap R1 = R1 + h*dR1; Oppdist=ones(101*101,1); for j=1:n1 % Correctie als celdeling plaatsvindt. if delend(j)==1; c=N1(i+1)+1; perp=[R1(j,2)-R1(j,2), -R1(j,1)+R1(j,1)]; if perp==[0 0] % Deling van een niet bewegende cel perp=[2*(rand-0.5) 2*(rand-0.5)]; 59 end perpn=perp/norm(perp,2); if dim==2; perp1=perpn; elseif dim==3; perp1=[perpn, 2*(rand-0.5)]; end perp2=-perp1; R1(j,:)=R1(j,:) + Ra*perp1; F(c)=1; R1(c,:)=R1(j,:)+ Ra*perp2; N1(i+1)=c; dR1(c,:)=dR1(j,:); end --> Bepaling wondoppervlakte, zie andere script t(i+1)=t(i)+h; end 60