Bachelorscriptie archeologie, richting Science Based Archaeology

advertisement
Bachelorscriptie archeologie, richting Science Based Archaeology, Universiteit Leiden
DE STABIELE ISOTOPEN 13C EN 15N IN GEDATEERD BOTMATERIAAL
Inventarisatie en analyse van de stabiele isotopen uit de database van het CIO te
Groningen
Margot Kuitems
studentnummer: 0330833
begeleider: Prof.dr. J. van der Plicht
Leiden, december 2007
Bachelorscriptie archeologie, richting Science Based Archaeology, Universiteit Leiden
DE STABIELE ISOTOPEN 13C EN 15N IN GEDATEERD BOTMATERIAAL
Inventarisatie en analyse van de stabiele isotopen uit de database van het CIO te
Groningen
Margot Kuitems
studentnummer: 0330833
begeleider: Prof.dr. J. van der Plicht
Leiden, december 2007
2
Inhoud
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Huidige toepassing van stabiele isotopen in de archeologie
5
1.2 Doel van dit onderzoek
5
1.3 De wijze waarop men informatie uit de isotopen uit botcollageen verkrijgt
6
1.4 De soort informatie die men over het dieet kan verkrijgen
1.4.1
Koolstof
7
1.4.2
Stikstof
8
1.5 De invloed van omgeving en tijd op de spreiding van de stabiele isotopenwaarden
1.5.1
Algemeen
9
1.5.2
Koolstof
10
1.5.3
Stikstof
10
1.6 Opbouw van de scriptie
11
1.7 Belang van dit onderzoek
12
Hoofdstuk 2
Materiaal en methoden
2.1 Totstandkoming van de selectie van deze gegevens uit de totale database van het CIO
14
2.2 De manier waarop de gegevens zijn gesorteerd
15
Hoofdstuk 3
Inventarisatie en beschrijving van de gegevens
3.1 Algemeen
16
3.2 Dieren
18
3.3 Mensen
22
Hoofdstuk 4
Spreiding van de isotopenwaarden
4.1 Bespreking van de spreiding van δ13C en δ15N van menselijk botmateriaal
23
4.2 Bespreking van de spreiding van δ13C en δ15N van dierlijk botmateriaal
3
4.2.1
Gemiddelde isotopenwaarden
4.2.2
Isotopenwaarden van enkele diersoorten
24
Mammoeten
27
Cervidae
29
Paarden
30
δ13C en δ15N als controlemiddel bij determinatie
Hoofdstuk 5
5.1 Inleiding
32
5.2 Ontdekken en herkennen van een foutieve determinatie
33
5.2.1
Holenberen
33
5.2.2
Schapen en geiten
36
5.2.3
Bovinae
37
5.3 Bespreking van de resultaten met betrekking tot het herkennen van een foutieve
determinatie
39
5.4 Onzekere determinaties
40
5.4.1
Schaap
41
5.4.2
Wolharige mammoet
42
5.4.3
Mens
43
5.4.4
Rund
44
5.5 Bespreking van de resultaten met betrekking tot het verwerpen of behouden van onzekere
determinaties
Hoofdstuk 6
45
Conclusie
Database in het algemeen
46
Invloed van dieet op de isotopenwaarden
46
Invloeden van andere factoren dan dieet op de isotopenwaarden
47
Stabiele isotopen als controlemiddel bij determinatie
48
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
49
Bibliografie
51
Appendix
53
4
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Huidige toepassing van stabiele isotopen in de archeologie
Stabiele isotopen van koolstof en stikstof uit lichamelijk materiaal van een mens of dier
kunnen informatie verschaffen over verschillende aspecten uit het leven van het
betreffende individu. Zo kan de isotoopverhouding
13
C/12C inzicht geven in dieet,
migratie en gebruik van de leefomgeving en verschaft de isotoopverhouding
15
N /14N
informatie over onder andere het trofische niveau waartoe het individu behoort, dieet,
gebruik van de leefomgeving, migratie en voortplanting (Koch 2007, 101).
Sinds enkele jaren worden stabiele isotopen gebruikt bij het oplossen van
archeologische vraagstukken (Dincauze 2000, 427-8; Schoeninger et al. 1992, 247-8;
Sealy 2001, 269). Een belangrijke toepassing van 13C en 15N binnen de archeologie is
klimaat-, landschap- en dieetreconstructie (Schoeninger et al. 1992, 247-9). Bij de studie
van stabiele isotopen in gewervelde dieren uit het verleden is reconstructie van het
paleodieet de meest gebruikte toepassing (Koch 2007, 123). Hiervoor heeft men koolstof
en stikstof nodig dat afkomstig is uit botcollageen. De isotopen geven informatie over het
gemiddelde voedselpatroon van een individu over een periode van de laatste acht jaar
voor overlijden (Schoeninger et al. 1992, 247-9).
1.2
Doel van dit onderzoek
In Groningen is het Centrum voor Isotopenonderzoek (CIO) van de Rijksuniversiteit
Groningen gevestigd. Het CIO is gespecialiseerd in het nauwkeurig meten van (de
variaties in) het voorkomen van natuurlijke, zeldzame isotopen. Het isotopenonderzoek
wordt ingezet bij een veelheid van onderzoeksgebieden, waaronder de archeologie (http://
www.rug.nl/natuurkunde/onderzoek/groepen/cio/index).
Het
CIO
wordt
door
archeologen vooral benaderd voor het maken van 14C-dateringen van monsters, die van
over de hele wereld worden ingezonden.
Sinds 1997 is binnen het CIO van alle archeologische monsters die waren
ingezonden om de ouderdom te bepalen eveneens de δ15N-waarden gemeten en
gedocumenteerd. De 13C-waarden zijn al sinds 1960 gemeten, omdat die nodig zijn voor
de fractioneringcorrectie bij
14
C-dateringen en zodoende altijd mee gemeten zijn. De
5
waarden van de stabiele isotopen zijn opgenomen in een uitgebreide database waarin alle
informatie is opgeslagen over de monsters. De database wordt met de dag groter, maar er
was nog nauwelijks gekeken naar de waarde van de 15N stabiele isotopen die erin staan.
Deze scriptie vormt een overzicht en een beschouwing van de stabiele
isotoopgegevens van botten die tot september 2007 in de database van het CIO, die
inmiddels een flinke omvang heeft bereikt, zijn opgenomen. De gegevens zijn afkomstig
van monsters van verschillende soorten (mens en dieren) uit diverse leefgebieden en met
een zeer uiteenlopende ouderdom, waardoor verschillende factoren die invloed hebben op
de waarden van de stabiele isotopen kunnen worden onderzocht en met elkaar worden
vergeleken. Bovendien wordt beschouwd hoe met stabiele isotopen de determinatie van
een botmonster gecontroleerd kan worden.
1.3
De wijze waarop men informatie uit de isotopen uit botcollageen verkrijgt
Voor het meten van de isotoopverhoudingen 13C/12C en 15N/14N in het monster maakt men
gebruik van een massaspectrometer. Van het archeologische botmonster wordt eerst
zuiver collageen bereid. Dit botcollageen wordt vervolgens omgezet in een gas (CO 2 voor
13
C, en N2 voor
15
N). Tijdens het proces in de massaspectrometer wordt de
isotoopverhouding van een element dat in het gas aanwezig is gemeten. Deze
hoeveelheid in het gas van het monster wordt vergeleken met dat van een internationale
standaard. Voor koolstof is dat de marine PeeDee Belemnite Carbonate (PDB)1 en de
standaard voor stikstof is atmosferische stikstof, namelijk ambient inhalable reservoir
(AIR). Deze vergelijkingen worden genoteerd in deltawaarden (δ) in promille en zijn
respectievelijk voor koolstof en stikstof als volgt gedefinieerd:

δ 13C = 


C / 12 C monster
− 1 × 1000 0 00
13
12
C/ C standaard


δ N = 


N / 14 N monster
− 1 × 1000 0 00 .
15
14
N/ N standaard

15
13
15
1
Aangezien PDB tegenwoordig niet meer beschikbaar is, is er inmiddels een nieuwe standaard voor 13C
vastgesteld, namelijk Vienna Pee Dee Belemnite (VPDB) (Sulzman 2007, 4-5).
6
De meeste biologische materialen hebben in vergelijking met PDB een lagere 13C/
12
C-ratio, waardoor zij een negatieve δ13C-waarde hebben. Daarentegen hebben de meeste
biologische materialen een hogere
15
N/14N-ratio dan de atmosfeer en hebben dus een
positieve δ15N-waarde (Schoeninger et al. 253-4; Sealy 2001, 270, Sulzman 2007, 6).
1.4
De soort informatie die men over het dieet kan verkrijgen
1.4.1
Koolstof
De stabiele isotopen van koolstof 12C en 13C hebben een natuurlijke concentratie in de
atmosfeer van respectievelijk 98,9% en 1,1% (Sulzman 2007, 4). In de oceaan is de
hoeveelheid
13
C enigszins hoger. De atmosferische CO2 heeft een δ13C-waarde van
ongeveer -8‰ (Bocherens 2003, 58, Marshall 2007, 23), maar planten bevatten minder
13
C dan de atmosfeer waarin ze groeien door massa-afhankelijke effecten bij de
fotosynthese. Wanneer koolstofdioxide uit de atmosfeer wordt opgenomen door planten
door middel van fotosynthese gebruiken planten relatief meer
12
C dan
13
C en is de
verhouding veranderd.
Bij planten zijn drie typen fotosyntheseprocessen te onderscheiden, de
zogenaamde C3-, C4- en CAM-planten (Marshall 2007, 22-23). Planten waarbij
koolstofdioxide via tussenproducten met drie koolstofatomen wordt vastgelegd (C3planten), om uiteindelijk in glucose te worden omgezet, nemen veel minder 13C in hun
weefsel op dan planten die gebruik maken van een verbinding met vier koolstofatomen
(C4-planten). De CAM-planten maken, afhankelijk van omstandigheden in de omgeving
als het aantal licht en vocht dat beschikbaar is en temperatuur, gebruik van de
fotosynthese via het C3- of C4-proces.
Over het algemeen zijn bomen, gematigde grassen en heesters C3-planten.
Tropische en savanne grassen, inclusief maïs en gierst zijn C4-planten. De CAM-planten
zijn typische vetplanten uit de woestijn, zoals de ananas en de cactus (Dincauze 2000,
365; Schoeninger et al.1992, 255; Marshall 2007, 24).
Marine planten leggen koolstof fotosynthetisch gezien op een andere manier vast
dan de meeste terrestrische planten en hebben een hogere 13C/12C-ratio (Schoeninger et
al.1992, 256).
7
De gemiddelde δ13C-waarde voor C3-planten is ongeveer -26‰, en voor C4planten -12‰. De δ13C-waarde van een plant wordt gereflecteerd in het botcollageen van
de plantconsument. Bij herbivoren is de δ13C-waarde in het botcollageen verrijkt met
ongeveer 5‰ ten opzichte van de waarde van de geconsumeerde plant (Bocherens 2003,
59).
1.4.2
Stikstof
15
14
N en
N hebben een natuurlijke concentratie van respectievelijk 0,37% en 99,63%
(Sulzman 2007, 4). δ15N neemt toe per trofisch niveau met ongeveer 3‰.2 Als een
herbivoor eet, is de hoeveelheid 15N ten opzichte van 14N dus verrijkt in het botcollageen
in vergelijking met de hoeveelheid 15N die oorspronkelijk in de plant aanwezig was. Op
hun beurt hebben carnivoren een positievere 15N/14N-ratio dan herbivoren (Schoeninger et
al. 1992, 258; Sealy 2001, 272; Richards et al. 2000, 7663).
Naast een indicatie voor de plaats in de voedselketen kan δ15N ook informatie
geven over het feit of het voedsel hoofdzakelijk afkomstig is van marine of terrestrische
bronnen. Marine organismen die aan de basis van de voedselketen staan, hebben meestal
hogere δ15N-waarden dan terrestrische planten. Gewervelde dieren met een marien
leefgebied hebben ook een hogere
15
N/14N-ratio dan terrestrische gewervelde dieren.
Carnivoren met een visrijk dieet hebben dus een hogere δ15N-waarde dan carnivoren die
voornamelijk vlees eten van dieren die op het land leven (Schoeninger et al. 1992, 2568).
In figuur 1 is de algemene uitwerking van verschillende voedselbronnen op het
dieet schematisch weergegeven. Er is te zien dat de δ13C-waarde voornamelijk wordt
beïnvloed door het eten van planten met die verschillende manieren van fotosynthese
hebben en door het eten van marien voedsel. Een individu met een dieet dat voornamelijk
is gebaseerd op C3-planten heeft lagere een δ13C-waarde dan iemand die C4-planten eet.
Een dieet dat hoofdzakelijk uit CAM-planten bestaat, heeft een δ13C-waarde die tussen
die van bovengenoemde diëten in ligt. De δ15N-waarde wordt hoger naarmate de
2
δ13C neemt evenals δ15N toe naarmate het individu waarvan het wordt gemeten hoger in de voedselketen
behoort. Het verschil is echter te klein (namelijk 1‰) om aan de hand van δ13C een uitspraak te kunnen
doen over het trofische niveau (Schoeninger & Moore 1992,).
8
consument hoger in de voedselketen staat. Een dieet met veel vis zorgt voor de hoogste
δ15N-waarde. Het eten van marien voedsel draagt ook bij aan hogere δ13C-waarden.
Figuur 1 Schematische weergave van de invloed van dieet op isotopenwaarden
1.5
De invloed van omgeving en tijd op de spreiding van de stabiele
isotopenwaarden
1.5.1
Algemeen
Het reconstrueren van paleodieet aan de hand van stabiele isotopenwaarden is minder
eenvoudig dan het op grond van bovenstaande lijkt. Naast dieet zijn immers andere
factoren van invloed op de 13C/12C- en 15N/14N-verhouding.
In tropische gebieden als in Amerika, Azië en Afrika zijn de variaties in
isotopenverhoudingen meestal groot, omdat de voedselbronnen zelf een grote spreiding
in isotoopwaarden hebben. C4-planten en mariene bronnen nemen in dergelijke gebieden
een belangrijke plaats in het dieet in. In een gematigd klimaat als dat van Europa spelen
C4-planten en mariene bronnen slechts een kleine rol in het dieet. Hierdoor zijn de
variaties van de waarden van stabiele isotopen in botcollageen uit gebieden met een
gematigd klimaat relatief klein (Van Klinken et al. 2000, 39-41; Koch 2007, 123).
9
In Europa bestaat de vegetatie hoofdzakelijk uit C3-planten. Bij deze planten
kunnen bepaalde omstandigheden uit de omgeving leiden tot verschillende verhoudingen
van de koolstofisotopen (Bocherens 2003, 58; Koch 2007, 123). Door de tijd heen
kunnen dergelijke omgevingsomstandigheden veranderen.
1.5.2
Koolstof
Dergelijke variaties worden onder andere veroorzaakt door processen in de atmosfeer.
Verschillen in δ13C en δ15N in de atmosfeer hebben meerdere oorzaken, waaronder het
fossil fuel-effect. Dit effect ontstaat door het mengen van CO2 in de atmosfeer door de
mens sinds de industriële revolutie, ongeveer 150 jaar geleden, waardoor de 13C/12C-ratio
lager is geworden (er is relatief minder 13C dan 12C). Men dient rekening te houden met
dit effect wanneer men fossiele δ13C-waarden vergelijkt met moderne.
Een ander voorbeeld dat van invloed is op de 13C/12C-ratio is dichte bebossing, het
zogenaamde canopy-effect. Dit is de voornaamste oorzaak voor een lage δ13C-waarde in
planten. Mensen of dieren die voedsel eten uit dichte bossen krijgen door dit effect
negatievere δ13C-waarden dan wanneer ze hun voedsel uit een open omgeving zouden
hebben gehaald. (Van Klinken et al. 2000, 41-42; Bocherens 2003, 58; Richards et al.
2000, 7663).
Klimaatsverschillen
(zoals
temperatuur
en vochtigheid)
beïnvloeden
de
fotosynthese. In een periode van hoge temperatuur en een lage vochtigheidsgraad
gebruiken planten relatief meer 13C dan in koude tijden en is de δ13C-waarde van een
plant dus relatief hoger. Ook in gebieden met een hoog zoutgehalte is de vegetatie in 13C
verrijkt.
Het verschil in de δ13C-waarde van planten komt terug in het botcollageen van
herbivoren (Van Klinken et al. 2000, 41-42; Bocherens 2003, 58).
1.5.3
Stikstof
Ook de 15N/14N-ratio kan plaatselijk verschillen. De planten met de laagste δ15N-waarden
groeien op zure grond of maken deel uit van pioniervegetatie (Bocherens 2003, 60). Zeer
lage stikstofverhoudingen zijn te zien in de bomen en bodem van bossen. Deze lage
waarden worden gereflecteerd in de botten van de dieren die in het bos leven.
10
Herbivoren die zich aangepast hebben aan extreme droogte hebben een hogere
δ15N-waarde dan herbivoren die meer afhankelijk zijn van water. Ondanks het feit dat
deze dieren tot hetzelfde trofische niveau behoren, verschillen zij sterk in δ15N-waarde
(Van Klinken et al. 2000, 43-46).
Door menselijke veranderingen aan de bodem door bijvoorbeeld agricultuur,
neemt de δ15N-waarde van de bodem en van de planten toe. Gecultiveerde planten hebben
hogere δ15N-waarden ten opzicht van pioniervegetatie. Ook zoute omgevingen leiden tot
hogere stikstofwaarden (Van Klinken et al. 2000, 49; Bocherens 2003, 60).
Het eten van zoetwatervissen ten opzichte van zoutwatervissen zorgt ook voor
verandering in isotopenwaarden, zowel voor δ15N als voor δ13C. De δ13C-waarde van
zoetwatervissen zijn soms lager dan terrestrische dieren. δ15N-waarden zijn daarentegen
meestal hoger dan die van terrestrische dieren. Beide waarden van zoetwatervissen zijn
wel vergelijkbaar met die van zoutwatervissen. De meeste vissen die door mensen
worden gegeten zijn meestal carnivoor en hebben daarom hoge δ 15N-waarden. Tussen
vissen uit rivieren en meren is een verschil in δ 15N-waarde: de riviervissen hebben relatief
lagere waarden. De δ13C-waarde is zeer variabel door uiteenlopende chemische condities
zoals zuurgraad en kalkgehalte (Van Klinken et al. 2000, 49-50).
1.6
Opbouw van de scriptie
Op deze inleiding volgt een beknopte uiteenzetting van het materiaal en de methoden die
voor deze scriptie zijn gebruikt.
Het tweede hoofdstuk is een inventarisatie en een korte beschrijving van de
gegevens die de database bevat.
In het derde hoofdstuk wordt beschouwd wat de verschillende waarden van de
isotopen ons vertellen over het dieet van de betreffende mensen en dieren. Er wordt
ingegaan op de mogelijkheden en moeilijkheden die het doen van uitspraken over het
dieet aan de hand van de stabiele isotopen met zich meebrengt. Naast het dieet zijn
namelijk andere factoren bepalend voor de hoogte van de waarde van δ13C en δ15N. In dit
hoofdstuk wordt daarom onderzocht in welke mate geografie invloed heeft op de
isotoopwaarden en in hoeverre hiermee rekening moet worden gehouden bij de
interpretatie van de stabiele isotopenwaarden.
11
Het vijfde hoofdstuk gaat in op de vraag in hoeverre stabiele isotopen kunnen
fungeren als controlemiddel voor soortdeterminaties. Dit is een geheel nieuwe toepassing.
Hierbij wordt gekeken naar de mogelijkheid van het ontdekken en herkennen van
foutieve determinaties aan de hand van stabiele isotoopwaarden. Bovendien wordt
onderzocht of stabiele isotopen kunnen bijdragen aan verheldering van onzekere
determinaties die in de database zijn opgenomen.
De scriptie wordt afgesloten met een conclusie en aanbeveling voor
vervolgonderzoek.
1.7
Belang van dit onderzoek
Deze scriptie geeft een overzicht van het gedeelte van de database van het CIO dat
betrekking heeft op botmonsters waarvan de waarde van δ13C en δ15N bekend is. Het is
een betrekkelijk unieke dataset, waaraan nog nauwelijks onderzoek is verricht. Omdat de
data in de verschillende hoofdstukken op verschillende manieren wordt belicht, kunnen
toekomstige onderzoekers van de stabiele isotopenwaarden van het CIO deze scriptie
gebruiken als basis.
Dit schrijven biedt inzicht in de mogelijkheden en moeilijkheden die de waarden
van stabiele isotopen van het CIO met zich meebrengen. Zo biedt het de mogelijkheid tot
controle en aanvulling op bevindingen uit de literatuur op allerlei terreinen, zoals de
spreiding van isotoopwaarden van verschillende diersoorten, dieet van diersoorten en de
mate van invloed die dieet, geografische ligging en ouderdom op de isotoopwaarden
heeft.
Dieetonderzoek speelt een grote rol binnen de archeologie. “Food is the
fundamental ecological link between an organism and its environment. Diet, the choice
and consumption of food, is a principal component of niche behavior” (Dincauze 2000,
397). Dit is een van de vele redenen dat onderzoek naar het dieet van mensen en dieren
uit het verleden van groot belang is voor archeologen (Dincauze 2000, 397). Het dieet
van mens en dier is door de tijd heen extreem veranderd en uitgebreid (Schoeninger et al.
1992, 249). Bij dieetonderzoek is het van belang om de verschillende voedselsoorten te
bepalen waaruit het dieet is samengesteld, maar ook in welke hoeveelheden deze
voorkwamen (Schoeninger et al. 1992, 251).
12
Het is echter onmogelijk om te achterhalen in welk percentage een bepaalde
voedselbron innam in een dieet aan de hand van voedselresiduen die zijn aangetroffen
tijdens een archeologische opgraving. Er zijn allerlei factoren die dit belemmeren. De
belangrijkste daarvan is het feit dat niet alle soorten voedselresten evenredig bewaard
blijven in de bodem. Afhankelijk van omstandigheden als klimaat en bodemsoort, blijft
de ene soort langer bewaard dan de andere (Schoeninger et al. 1992, 249).
De samenstelling van stabiele isotopen uit botcollageen verschaft daarentegen
direct informatie over het voedsel dat mens en dier in het verleden tot zich hebben
genomen (Sealy 2001, 269; Richards et al. 2000, 7663). In tegenstelling tot veel andere
bekende archeologische methoden om dieet te reconstrueren, reconstrueert men met
isotopenwaarden het dieet van een individu. De rol die een bepaalde voedselbron had in
een dieet is met stabiele isotopen goed te bepalen (Schoeninger et al. 1992, 248).
Bij de reconstructie van het paleodieet moet rekening worden gehouden met
allerlei factoren die eventueel bepalend zijn geweest voor de hoogte van de waarde van
de isotopenverhoudingen. Welke factoren dit zijn, op welke manier zij uitwerking hebben
op de isotopenverhoudingen, bij welke diersoorten hier sterk op moet worden gelet en
hoe de invloed van andere factoren dan dieet kunnen worden herkend, wordt in deze
scriptie beschouwd.
Tenslotte wordt een geheel nieuwe toepassing van δ13C en δ15N besproken,
namelijk op welke manieren zij kunnen fungeren als hulpmiddel bij de controle op de
determinatie van soorten. Deze toepassing voorkomt frustraties en tijdverspilling als
gevolg van onderzoek aan een andere diersoort dan men voor ogen heeft. Daarnaast
kunnen de isotopenwaarden van botmonsters waarvan de diersoort niet met zekerheid is
vastgesteld, toch worden meegenomen in onderzoek, zij het met een relatief grote
onzekerheidsmarge. Op deze manier kan voorkomen worden dat unieke diersoorten niet
kunnen worden bestudeerd op isotopenverhoudingen.
13
Hoofdstuk 2
2.1
Materiaal en methoden
Totstandkoming van de selectie van deze gegevens uit de totale database van
het CIO
Iedereen die monsters opstuurt naar het CIO is verplicht om per monster het formulier
“Radiocarbon sample information” in te vullen. Op dit formulier moeten allerlei
gegevens worden ingevoerd die te maken hebben met het desbetreffende monster, zoals
informatie over de inzender, de locatie waar het monster is gevonden, de materiaalsoort
en de vondstcontext. Deze gegevens worden in Groningen samen met de meetresultaten
in de database verwerkt.
De gegevens die in deze scriptie worden behandeld, vormen slechts een gedeelte
van alle informatie die in de database is opgenomen. Voor de doeleinden van deze
scriptie is namelijk niet alle informatie uit de database van belang. Daarentegen zijn
enkele gegevens essentieel. De gegevens zijn op basis van een aantal criteria
geselecteerd.
Noodzakelijk voor de gegevens in deze scriptie is dat het monstermateriaal uit bot
bestaat en voldoende collageen bevat om naast de 14C-, 13C-waarden, ook de 15N-waarde
te meten. De 14C-, δ13C- en δ15N-waarden moeten gemeten en bekend zijn. Sinds maart
1997 is een begin gemaakt met het toevoegen van 15N-waarden. De metingen die voor
maart 1997 zijn gedaan, zijn dus niet bruikbaar voor deze scriptie.
Bovendien moet er informatie beschikbaar zijn over de locatie. Helaas zijn niet
alle Radiocarbon sample information-formulieren volledig ingevuld, waardoor niet van
alle monsters gedetailleerde informatie is over de vondstplek. Regelmatig is helaas
slechts de naam van het land genoteerd.
Het aantal files dat aan de bovenstaande criteria voldoet is 1125. Een gegeven dat
voor deze scriptie noodzakelijk is, maar waar op het formulier niet naar wordt gevraagd
en zodoende meestal niet gedocumenteerd is, betreft de determinatie van de soort
waarvan het bot afkomstig is. In enkele gevallen is de determinatie toch genoteerd op het
14
formulier, maar deze is nooit opgenomen in de database, omdat deze voor de datering op
zich niet van belang was.
Voordat het onderzoek dat vooraf ging aan het schrijven van deze scriptie van
start kon gaan, moest eerst van de 1125 files in het archief worden opgezocht of er een
determinatie was gegeven op het formulier. Uiteindelijk komt het aantal monsters dat is
geselecteerd voor het onderzoek voor deze scriptie neer op 458.
2.2
De manier waarop de gegevens zijn gesorteerd
Per monster zijn de volgende gegevens van nodig en/of handig voor de analyses die
worden gedaan in deze scriptie:
-
naam van de inzender
-
monsternummer
-
GrA-nummer
-
locatie/land/provincie/plaats/lengte- en breedtegraad
-
technische opmerkingen
-
δ13C-waarde
-
δ15N-waarde
-
C% na verbranding (koolstofgehalte van het collageen)
-
datering (BP)
-
meetfout in datering
-
soortdeterminatie (indien bekend)
Deze gegevens zijn opgenomen in een Microsoft Excel-bestand. Op deze manier konden
de gegevens op de manier die voor iedere afzonderlijke onderzoeksvraag gewenst was
worden geordend. Met Microsoft Excel zijn ook de grafieken en berekeningen gemaakt.
15
Hoofdstuk 3
3.1
Inventarisatie en beschrijving van de gegevens
Algemeen
Onder de ruim 63 inzenders van de 458 geanalyseerde monsters zijn personen die binnen
de archeologie meer of minder grote bekendheid hebben. Sommigen van hen maken met
flinke regelmaat gebruik van het laboratorium in Groningen, anderen hebben hier slechts
bij uitzondering een monster door middel van 14C laten dateren.
In figuur 2 is te zien dat de ouderdom van de monsters sterk uiteenloopt. Zo
behoort tot de monsters een rendier die waarschijnlijk tijdens de vorige eeuw heeft
geleefd, maar ook een steppe wisent met een datering van meer dan 50000 BP.
80
70
60
50
40
30
20
10
0-1000
1000-2000
2000-3000
3000-4000
4000-5000
5000-6000
6000-7000
7000-8000
8000-9000
9000-10000
10000-20000
20000-30000
30000-40000
>40000
0
Figuur 2 Frequentie van de verschillende dateringen
16
In figuur 2 is de frequentie van de verschillende dateringen in de database te zien.
De meeste monsters (138) hebben een datering tussen 3000 en 5000 BP.
De monsters zijn vanuit de hele wereld ingestuurd. Van enkele monsters is de
vondstlocatie tot in de details vermeld, bij andere monsters zullen we het moeten stellen
met slechts de naam van een provincie of is slechts de naam van het land genoemd. 85%
van de monsters is afkomstig uit Europa. Verder komen veel monsters (52) uit Azië. De
monsters uit Noord- en Zuid-Amerika en Afrika vormen samen slechts 4% (figuur 3).
Europa
Azië
11 6 5
Noord-Am erika
52
Afrika
Zuid-Am erika
384
Figuur 3 Verdeling van de monsters over de verschillende continenten
De Europese monsters komen uit verschillende landen en uit de Noordzee. De
groep uit de Noordzee vormt 14% van het aantal Europese monsters. De spreiding van de
monsters over Europa is in onderstaand diagram te zien (figuur 4). De meerderheid is
afkomstig uit Nederland, Ierland en Frankrijk.
Onder de monsters komen mensen en dieren in bijna dezelfde verhouding voor.
De groep dieren bestaat namelijk uit 232 monsters en de mensen uit 226.
17
Nederland
8
11
5 4311
7 6
Ierland
Frankrijk
100
20
Noordzee
Verenigd Koninkrijk
Griekenland
Zweden
Portugal
Oekraïne
52
België
Duits land
Ts jechië
Kroatië
Roem enië
86
75
Figuur 4 Verdeling van de monsters over Europese landen
3.2
Dieren
De groep dieren is samengesteld uit 53 verschillende soorten en ondersoorten. In het
diagram hieronder (figuur 5) is te zien in welke aantallen de soorten voorkomen. De
runderen, elanden, rendieren, schapen en geiten en mammoeten komen het meeste voor
en vormen samen meer dan de helft van het aantal dieren. Voor het overzicht zijn in
figuur 5 enkele diersoorten samengebracht onder één noemer. Onder bijvoorbeeld de
groep ‘beren’ vallen zowel de ‘beer’, de ‘bruine beer’ en de ‘holenbeer’. Enkele
diersoorten komen slechts een of twee keer voor in de gehele database en vallen niet echt
onder een van de groepen. Zij zijn ondergebracht onder het kopje “overigen” en vormen
samen 9% van de dieren.
In tabel 1 is de verdeling van diersoorten in de groepen te zien die in figuur 5 zijn
gebruikt. Bovendien is bij elke diersoort in tabel 1 tevens de gemiddelde δ 13C- en δ15Nwaarde per soort aangegeven met de daarbij horende standaarddeviatie. De waarden die
zijn gebruikt om tot de gemiddelden en de standaarddeviaties te komen zijn weergegeven
in het appendix.
18
runderen
geit en s chaap
21
5
4
27
eland
3
rendier
m am m oet
5
beer
25
paard
10
edelhert
hond en wolf
10
varken
walvis en dolfijn
11
24
bizon
dwergolifant
hert
13
holenleeuw
overigen
24
15
16
18
Figuur 5 Frequentie van de diersoorten
De database bevat vele monsters van allerlei uitgestorven diersoorten. Hieronder vallen
de holenbeer, de (wolharige) mammoet, het elasmotherium, holenleeuw, dwergolifant,
wolharige neushoorn, oeros, reuzenhert, Canarische reuzenrat, dodo, mastodont en de
steppenwisent.
19
Groep
Beer
Bizon
Runderen
Holenleeuw
Hert
Hond en wolf
Dwergolifant
Geit en schaap
Paard
Mammoet
Soorten behorende tot de groep
-beer (Ursus species)
-bruine beer (Ursus arctos)
-holenbeer (Ursus spelaeus)
-bizon (Bison bison)
-wisent (Bison bonasus)
-steppenwisent (Bison priscus)
-rund (Bos species)
-oeros (Bos primigenius)
holenleeuw (Panthera leo spelaea)
hert (Cervus species)
-hond (Canis familiaris)
-wolf (Canis lupus)
-hond/wolf
-dwergolifant (Elaphus antiquus)
-geit (Capra species)
-schaap (Ovis species)
-steppe geit (Soergelia species)
-schaap/geit
-Dall schaap (Ovis dalli)
-alpensteenbok (Capra ibex)
-muskusos (Ovibos moschatus)
-paard (Equus caballus)
-paard (Equus argentinus)
-paard (Onohippidion saldiasi)
-paard (Equus species)
-mammoet (Mammuthus species)
Aantal
per
soort
Aantal
totaal
δ13
average
-20.997
st.
dev.
0.908
δ15
average st.
dev.
5.501
2.824
2
1
13
1
1
3
19
8
3
4
5
5
1
5
4
5
1
9
1
1
4
12
1
1
1
3
16
5
-20.324
0.961
6.049
1.828
27
-21.68
1.294
6.652
1.856
3
4
11
-19.56
-21.478
-20.122
0.338
1.693
2.928
10.355
5.088
11.259
1.454
1.598
2.636
5
25
-20.662
-19.782
0.315
1.29
9.759
6.286
1.89
1.891
15
-21.667
1.24
4.443
2.577
18
-21.813
0.556
8.792
2.094
20
Eland
Varken
Edelhert
Rendier
Walvis en dolfijn
Overigen
-wolharige mammoet (Mammuthus primigenius)
eland (Alces alces)
-varken (Sus domesticus)
-wild zwijn (Sus scrofa)
edelhert (Cervus elaphus)
rendier (Rangifer tarandus)
-witte dolfijn (Delphinapterus leucas)
-walvis
-tuimelaar (Tursiops truncatus)
-witsnuitdolfijn (Lagenorhynchus albirostris)
-orka (Orcinus orca)
-Groenlandse walvis (Balaena mysticetus)
-bever (Castor fiber)
-Canarische reuzenrat (Canariomys tamarani)
-dodo (Raphus cucullatus)
-reuzenhert (Megaloceros giganteus)
-ree (Capreolus capreolus)
-landschildpad (Testudo species)
-elasmotherium (Rhinocerotidae)
-hyena (Hyenidae)
-lemming (Dicrostonyx species)
-mastodont (Mammut americanum)
-snoek (Esox lucius)
-neushoorn (Rhinocerotidae)
-walrus (Odobenus rosmarus)
-ooievaar (Ciconia ciconia)
-wolharige neushoorn (Coelodonta antiquitatis)
15
24
8
2
13
24
3
2
1
1
2
1
2
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
1
1
1
1
24
10
-21.499
-21.042
0.741
0.853
4.073
6.668
1.536
1.62
13
24
10
-21.479
-19.763
-13.759
1.03
1.15
1.798
4.15
4.217
14.969
1.492
1.616
1.446
21
-21.72
-19.075
-21.225
-19.81
-21.755
-21.79
-15.75
-19.39
-21.86
-19.77
-16.54
-20.27
-12.54
-18.59
-20.64
0.933
0.276
0.53
0.438
0.573
0.099
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
4.235
5.72
5.945
3.983
2.71
4.828
10.96
7.12
5.195
2.39
14.95
6.235
11.46
14.2
6.81
0.771
0.028
0.912
2.082
0.41
0.011
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Tabel 1 De indeling van de dieren in groepen met de gemiddelde isotoopwaarden en standaarddeviatie per groep
21
3.3
Mensen
De grootste groep in de database is met een aantal van 226 de mens. In figuur 6 is de
spreiding van de menselijke botmonsters over Europa te zien. Het jongste heeft een
ouderdom van 135 ± 40 BP en is afkomstig uit Giessen Oudekerk. Met een datering van
34280 ± 990 BP is het monster uit de Peştera cu Oase in Roemenië het oudste monster
van een mens. De vondst van deze mens speelt een belangrijke rol in de morfologische
evolutie en de verspreiding van vroege moderne mensen in Europa (Trinkaus et al. 2003,
11231).
Ierland
7
6
Frankrijk
3 2 211
5 4
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Zw eden
8
74
Portugal
Mexico
Noordzee
20
Rusland
Tsjechië
Duitsland
Spanje
Kroatië
Roemenië
45
47
Figuur 6 De spreiding van menselijke monsters door Europa
22
Hoofdstuk 4
4.1
Spreiding van de isotopenwaarden
Bespreking van de spreiding van δ13C en δ15N van menselijk botmateriaal
In figuur 7 zijn de waarden van de stabiele isotopen uit menselijk botcollageen uitgezet in
een grafiek. Op de y-as zijn de δ15N-waarden uitgezet en op de x-as de δ13C. Aan de grote
verticale spreiding van punten in de grafiek is te zien dat de mens een omnivoor is.
In de grafiek vallen enkele opmerkelijke waarden op. Zo is te zien dat de punten
die rood omlijnd zijn door hun lage koolstofwaarden een aparte groep vormen. Met δ13Cwaarden tussen -8,04‰ en -5,93‰ zou men een dieet verwachten waarin C4-planten een
belangrijke plaats innemen. Deze aanname wordt bevestigd doordat deze monsters allen
afkomstig zijn uit Mexico en een datering hebben tussen 2330 ±30 en 1245 ± 40 BP
hebben. In die tijd maakte maïs een belangrijk deel uit van het dieet (Fritz 1994, 306).
De met groen omlijnde punten hebben hoge δ15N-waarden, namelijk ≥ 15,1‰ en
zijn afkomstig uit Rusland, Nederland, Roemenië, Frankrijk en Ierland en de Noordzee.
Van deze monsters mag men verwachten dat marien voedsel een hoofdbestanddeel
vormde van het dieet. De monsters uit Nederland zijn afkomstig van de sites Polderweg
(16,4‰ en 16,5‰), De Bruin (16,4‰; 17,1‰ en 17,2‰) en Schipluiden-Harnaschpolder
(16,73‰;15,96‰;15,7‰ en 15,66‰). Van deze sites (Leidse opgravingen) is bekend dat
de bewoners regelmatig vis aten.
In de grafiek is te zien dat één van de monsters uit Roemenië komt. Dit is een
onderkaak die gedateerd is op 34280 ± 990 BP en is daarmee het oudste menselijke
monster uit deze database. Deze vondst uit 2002 uit de Peştera cu Oase speelt een
belangrijke rol betreffende de verspreiding en evolutie van de moderne mens in Europa
(Trinkaus 2003, 11231). De δ13C-waarde en δ15N-waarde van dit monster zijn
respectievelijk -18,95‰ en 15,1‰.
Een ander land dat genoemd is in de grafiek is Syrië. In dit land tijdens een
recente (april 2007) opgraving in Tell Sabi Abyad een 7 maanden oude foetus in een pot
gevonden met 14C gedateerd op 7145 ± 45 BP (6010-6065 BC). Aangezien een foetus
zich louter voedt met nutriënten die afkomstig zijn uit het lichaam van de moeder, plaatst
de foetus zich een trofisch niveau hoger dan de moeder en heeft aldus een hogere δ 15Nwaarde dan zij. De δ15N-waarde van deze foetus is 12,24‰.
23
Figuur 7 De δ13C- en δ15N-waarden in ‰ van de mens
4.2
Bespreking van de spreiding van δ13C en δ15N van dierlijk botmateriaal
4.2.1
Gemiddelde isotopenwaarden
De gemiddelde δ13C- en δ15N-waarde van de verschillende diersoorten die in tabel 1 zijn
weergegeven, zijn uitgezet in een grafiek (figuur 8). In deze grafiek is goed te zien hoe de
verschillende diersoorten zich ten opzichte van elkaar verhouden betreffende de
isotopenwaarden.
De waarde van de groep ‘walvissen en dolfijnen’ (-13,759; 14,969) en van de
walrus (-12,54; 11,46) is rechtsboven in de grafiek gelegen. Dit is te wijten aan het grote
component aan marien voedsel in het dieet van de walvis, dolfijn en walrus, waardoor
zowel de δ13C- als de δ15N-waarde positiever wordt.
Ook de isotopenwaarden van de snoek (16,54; 14,95) en de ooievaar (-18,59; 14,2) liggen
hoog in de grafiek, maar zijn meer naar links geconcentreerd ten opzichte van die van de
walrus en de walvissen en dolfijnen. De snoek en de ooievaar eten, evenals de walrus,
walvissen en dolfijnen, vis. Het verschil in de hoogte van de δ13C-waarde wordt
24
16
walvis en dolfijn
s noek
ooievaar
14
12
walrus
hond/wolf
elas m otherium
holenleeuw
10
dwergolifant
m am m oet
hyena
wolharige neus hoorn
varken
runderen
neus hoorn
bizon
dodo
lem ning
bever
d15N
8
geit en s chaap
hert
lands childpad
paard
edelhert
eland
6
Canaris che reuzenrat
beer
rendier
reuzenhert
4
ree
m as todont
2
d13C
-25
-23
-21
-19
-17
0
-15
-13
-11
Figuur 8 De gemiddelden isotoopverhoudingen in ‰ per diersoort
25
veroorzaakt door het feit dat de walrus, walvissen en dolfijnen in een marien milieu leven
en zich voeden met zoutwaterdieren. De ooievaar en de snoek eten zoetwaterdieren en
hebben zodoende een lagere δ13C-waarde. Omdat de snoek en de ooievaar carnivoren
zijn, hebben beiden een hoge δ15N-waarde. Deze is echter hoger dan die van carnivoren
met een terrestrisch leefgebied, omdat de δ15N-waarden van zoetwatervissen meestal
hoger liggen dan die van terrestrische dieren.
De carnivoren in de database worden vertegenwoordigd door de groep
‘hond/wolf’3, de holenleeuw en de hyena4. De gemiddelde δ15N-waarde van deze
diersoorten is respectievelijk 11,259‰, 10,355‰ en 7,12‰.
De waarde van de hyena is opmerkelijk laag voor een carnivoor. Deze hyena is
gevonden in de grot Scladina in België. Deze grot is een Neanderthaler site (Bocherens et
al. 1999, 600), maar er zijn tevens zeer veel botvondsten van verschillende
zoogdiersoorten gedaan van 40 000 tot 130 000 jaar oud (Bocherens et al. 1997, 370). De
hyena is gedateerd op 43150 ± 950 BP. Eerder gedocumenteerde δ 15N-waarden van 11
hyena’s uit de Scladina grot met een ouderdom van ongeveer 40000 jaar hebben δ15Nwaarden tussen 8,2‰ en 11,5‰ (met een gemiddelde waarde van 9,864‰ en een
standaarddeviatie van 0,905) (Bocherens et al. 1997, 371-372). Ook in vergelijking met
deze gegevens is de δ15N-waarde van de hyena uit de database dus laag.
In de grafiek is een concentratie van diergroepen waarneembaar met gemiddelde
δ15N-waarden tussen 4‰ en 8‰. Onder deze categorie vallen 18 van de 30 diergroepen.
Zij zijn voornamelijk herbivoren, maar enkele zijn omnivoor. Als carnivoor vormt de
hyena hierop als enige een uitzondering. Van deze diergroepen heeft de lemming de
meest negatieve δ13C-waarde (-21,86‰) en de Canarische reuzenrat de meest positieve (19,075).
De mammoeten, dwergolifanten en de elasmotherium zijn allen herbivoren, maar
hebben opvallend hoge (gemiddelde) δ15N-waarden van respectievelijk 8,972‰, 9,759‰
en zelfs 10,96‰. Deze waarden vormen vooral een schril contrast met die van herbivoren
als het reuzenhert (3,983‰), de ree (2,71‰), de eland (4,073‰) en de mastodont
(2,39‰). De elasmotherium ligt in de grafiek bovendien veel meer naar rechts in
3
Ofschoon de wolf een carnivoor is, kan de hond bij de omnivoren worden onderverdeeld, aangezien het
vlees in zijn dieet wordt aangevuld met andere voedselbronnen.
4
Deze hyena is waarschijnlijk een grottenhyena (Crocuta crocuta of Crocuta crocuta spelaea), evenals
andere hyena’s die afkomstig zijn uit de Scladina grot.
26
vergelijking met de andere herbivoren. De δ13C-waarde van de elasmotherium is namelijk
-15,75‰. Dit is een erg opvallende getalswaarde wat nadere studie behoeft.
4.2.2
Isotopenwaarden van enkele diersoorten
Mammoeten
14
12
10
d15N
8
6
4
2
0
-23
-22.5
-22
-21.5
-21
-20.5
d13C
Rusland
Canada
Duitsland
Figuur 9 De δ13C- en δ15N-waarden van mammoeten uit Rusland, Canada en Duitsland in ‰
De groep mammoeten bestaat uit 15 wolharige mammoeten en 3 mammoeten die niet
nader gespecificeerd zijn. Bij de analyse van de isotoopverhoudingen worden de
mammoeten en de wolharige mammoeten voor het gemak samengenomen. In deze
paragraaf wordt daarom vanaf nu alleen gesproken over mammoeten.
Van de 18 mammoeten die de database rijk is, is de meerderheid afkomstig uit
Rusland (namelijk 16). 1 Mammoet komt uit Canada en 1 komt uit Duitsland. De
27
Canadese mammoet staat in de grafiek tweemaal weergegeven, omdat het botmonster ervan twee keer is gemeten. 5 De
isotopenwaarden van de mammoeten zijn uitgezet in een grafiek (figuur 9).
Zoals te zien is in figuur 9 hebben de Russische mammoeten lagere δ13C-waarden dan de mammoet uit Canada. De meeste van
hen hebben tevens hogere δ15N-waarden dan de mammoet uit Canada. Alleen één mammoet uit Taimyr (met δ 15N = 5,96‰) is lager
gelegen in de grafiek dan de Canadese mammoet. De mammoet uit Duitsland heeft een zeer lage δ15N-waarde van 4,095‰.
Wanneer men de waarden van de mammoeten uit de database vergelijkt met eerder gepubliceerde waarden van mammoeten
(Bocherens 2003, 76) blijken de waarden een vrij grote overeenkomst te hebben (figuur 10).
14
12
10
d15N
8
6
4
2
0
-23
-22.5
-22
-21.5
-21
-20.5
d13C
B. Alaska
B. Rusland
D. Rusland
D. Canada
5
De mammoet stond eerst tentoongesteld in een museum als een mammoet die, gebaseerd op een Amerikaanse datering, leefde in het Midden-Holcoceen. Dick
Mol, amateur paleontoloog, geloofde de datering niet en heeft namens de conservator een botmonster laten dateren in Groningen. Vanwege het belang (en omdat
er voldoende collageen was) is het monster in Groningen twee keer gemeten. Met de uitkomst van een ouderdom van ca. 12170 ±80 BP behoort de mammoet tot
het Laat-Glaciaal.
28
Figuur 10Isotopenwaarden van mammoeten uit de database en van mammoeten die eerder zijn gepubliceerd door Bocherens (2003) in ‰. B. Alaska= mammoeten uit Alaska,
gepubliceerd door Bocherens, B. Rusland= mammoeten uit Rusland, gepubliceerd door Bocherens, D. Rusland= mammoeten uit Rusland in de database, en D. Canada= mammoet
uit Canada uit de database
Cervidae
De dieren uit de database die tot de familie Cervidae behoren, zijn de eland, het edelhert, het rendier, de ree, het reuzenhert en
hertachtigen die niet nader gespecificeerd zijn (Cervidae species). De isotopenwaarden van deze Cervidae zijn in onderstaande grafiek
weergegeven (figuur 11).
8
7
6
d15N
5
4
3
2
1
0
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-18
d13C
eland
rendier
edelhert
ree
reuzenhert
hertachtigen
Figuur 11Isotopenwaarden van Cervidae in ‰.
29
De database bevat 24 rendieren, waarvan 6 afkomstig uit Rusland en de rest uit de Noordzee. Ofschoon de rendieren een flinke
spreiding in δ13C-waarden hebben, is in de grafiek een concentratie van rendieren aan de rechterkant te zien. 19 Rendieren hebben
namelijk een δ13C-waarde tussen -19,77 en -18,87‰. Opvallend is dat edelherten (met δ 13C-waarden tussen -23,21‰ en -19,78‰) en
elanden (met δ13C-waarden tussen -22,95 en -20,34) meer naar links geconcentreerd zijn in de grafiek. Verder is het opmerkelijk dat
de rendieren van de Cervidae zowel de laagste δ15N-waarde (0,29‰) als de één na hoogste (6,8‰) hebben en tegelijkertijd de één na
laagste δ13C-waarde (-23,26‰) en de hoogste (-18,87‰).
Paarden
10
8
d15N
6
4
2
0
-26
-25
-24
-23
-22
-21
-20
-19
-2
d13C
paard
Equus caballus
Equus argentinus
Onohippidion saldiasi
Equus species
Figuur 12Isotopenwaarden van paarden in ‰
30
In de database zijn verschillende soorten paarden opgenomen: Equus caballus (9), Equus argentinus (1) en Onohippidion
saldiasi (1). Daarnaast zijn enkele soorten niet nader gespecificeerd en zijn opgenomen als ‘paard’ (zonder wetenschappelijke naam)
of als ‘Equus species’ als wel bekend is dat het genus Equus betreft (Figuur 12).
De Equus caballus heeft een vrij grote spreiding betreffende δ13C-waarden, namelijk van -24,85‰ tot -19,55‰. De δ15Nwaarden liggen tussen 5,33‰ en 9,4‰, waarbij wel moet worden opgemerkt dat 9,4‰ een hoge waarde is voor een paard. Deze
waarde zou afkomstig kunnen zijn van een veulen, die vanwege de verkregen borstvoeding de δ15N-waarde heeft van een omnivoor.
Als men deze waarde even buiten beschouwing laat, is de spreiding van δ15N van de Equus caballus tussen 5,33‰ en 6,92‰.
Het is opvallend dat de waarden van de niet-gespecificeerde paarden en de waarde van Onohippidion saldiasi daar flink onder
liggen met een spreiding tussen 1,36‰ en 2,995‰. Op één uitzondering na (namelijk de Equus species uit de Eurogeul) zijn deze
monsters afkomstig uit Chili en hebben een ouderdom tussen 10580 ±60 en 10650±60 BP. Het verschil in geografische ligging tussen
de paarden met hoge δ15N-waarden in de grafiek (Uquus caballus uit Rusland en Eruopa) en de paarden met lagere δ15N-waarden uit
Chili (één paard uit de Eurogeul uitgezonderd) ligt wellicht ten grondslag aan de tweedeling van δ15N-waarden.
Een ander opmerkelijk fenomeen is de Equus argentinus. Dit paard is weliswaar ook afkomstig uit Chili, maar heeft een te lage
δ15N-waarde (-0,495‰). Een paard kan onmogelijk een negatieve δ15N-waarde hebben, aangezien de standaard voor stikstof lucht is
(0‰) en de waarden steeds positiever worden naarmate men hoger komt in de voedselketen. De meting zelf is hoogstwaarschijnlijk
correct uitgevoerd en is dus niet de oorzaak van de negatieve waarde. Het monster is zelfs twee maal gemeten en -0,495‰ is de
gemiddelde waarde van deze metingen. De onzekerheid van de δ 15N-waarde is een 1- sigma fout van 0,3‰. Met 2 sigma is de waarde
van de Equus argentinus positief, maar zit nog zeer dicht bij de 0.
Het botmateriaal was behandeld met conserveringsmiddel. Dit is voordat de meting is uitgevoerd verwijderd, maar wellicht
niet goed genoeg. De chemische samenstelling van het middel zorgde er misschien voor dat de δ15N-waarde negatief is geworden.
31
Hoofdstuk 5
5.1
δ13C en δ15N als controlemiddel bij determinatie
Inleiding
Zoals uit de data is gebleken, hebben verschillende diersoorten meestal een vrij karakteristieke spreiding van δ13C- en δ15N-waarden.
Deze spreiding is voornamelijk afhankelijk van het dieet en omgevingsfactoren.
Als men kijkt naar een grafiek waarin de spreiding van isotopenwaarden van een bepaalde diersoort is weergegeven, is vaak
een concentratie van waarden waar te nemen. Er zijn echter ook waarden die zich duidelijk distantiëren van de concentratie, omdat de
δ13C- of δ15N-waarde opmerkelijk hoger of lager is dan de waarden in de concentratie. In enkele gevallen vertoont zelfs zowel de δ 13Cals de δ15N-waarde een sterke afwijking.
Er zijn meerdere factoren die ten grondslag kunnen liggen aan een dergelijke uitzondering. Ten eerste moet men zover
mogelijk nagaan of er fouten zijn opgetreden tijdens het verrichten van de meting. Bovendien kunnen conserveringsmiddelen
waarmee botmonsters regelmatig worden behandeld een vertekend beeld geven van de isotopenverhoudingen in het botcollageen,
doordat de chemische samenstelling ervan de waarde beïnvloedt. Ook kan er een verschil in tijd zijn, waardoor
omgevingsomstandigheden verschillen. Het klimaat zou in de tijd waarin de ‘uitzondering’ leefde anders kunnen zijn geweest,
32
waardoor deze over ander voedselbronnen beschikte dan de dieren die in een andere tijd leefden. Ook kan neerslag of juist droogte
invloed hebben op de isotopenwaarden. In hoofdstuk 1 zijn de voornaamste invloeden die dieet en omgeving hebben weergegeven.
Een andere mogelijkheid is dat de waarde niet van de diersoort is die men denkt, doordat het botmonster onjuist is
gedetermineerd. In dit geval is men dus onbewust appels met peren aan het vergelijken.
Als men de isotopenwaarde van een bepaalde diersoort wil analyseren, is het natuurlijk van groot belang om er zeker van te
zijn dat men de waarde van de juiste soort voor zich heeft. Bij een uitzondering in een grafiek is het dus nodig om na te gaan wat de
oorzaak is van de afwijkende waarde(n) en dus ook of men wellicht te maken heeft met een onjuist gedetermineerd botmonster.
Het omgekeerde komt ook voor, namelijk het feit dat een bepaalde isotopenwaarde niet kan worden meegenomen in een
analyse, omdat de determinatie van het betreffende botmonster onzeker is. Door de isotopenwaarden van dergelijke botmonsters te
plotten in een grafiek met de waarden van de diersoort waartoe men denkt dat het botmonster behoort, kan men zien of de
determinatie mogelijk is of moeten verworpen. Als de waarden van het botmonster sterk afwijken van de anderen uit de grafiek, is het
logischer om de determinatie te verwerpen en eventueel opnieuw te determineren. Daarentegen is het plausibel dat een determinatie
juist is, als de waarden van het botmonster sterk overeenkomt met die van de anderen uit de grafiek.
In dit hoofdstuk zal worden onderzocht in welke mate stabiele isotopen als controlemiddel kunnen fungeren voor
soortdeterminatie.
5.2
Ontdekken en herkennen van een foutieve determinatie
Onder de gegevens die voor deze scriptie aan analyse zijn onderworpen, zijn enkele isotopenwaarden die in de grafiek afwijken van de
isotopenwaarden van andere dieren die hetzelfde gedetermineerd zijn. Hieronder worden enkele van die grafieken weergegeven en
besproken op mogelijke oorzaken van de afwijking. Door middel van een rode omlijning is steeds de concentratie weergegeven.
5.2.1
Holenberen
33
In figuur 13 zijn de δ13C- en δ15N-waarden van de holenberen uitgezet. Deze vormen een concentratie rechtsonder in de grafiek met
δ15N-waarden tussen 2,2 en 5,095‰ en δ13C-waarden tussen -21,2 en -20,25‰. Deze beren zijn allen afkomstig uit de Chauvet grot
6
en hebben een ouderdom tussen 29570 ±160 en 35160 ±650 BP. De gegevens van de holenberen in de concentratie zijn weergegeven
in tabel 2.
Figuur 13Isotopenwaarden van de holenberen in de concentratie ten opzichte van holenberen buiten de concentratie
Criterium
δ13C in ‰
6
Resultaat
tussen -21,2 en -20,25
Deze grot ontleent zijn bekendheid aan de grotschilderingen die een datering hebben van ongeveer 32 000 BP. Hervé Bocherens doet al jaren onderzoek naar de
relatie tussen holenberen en mensen in de grot Chauvet. Het lijkt er op dat tussen 28000 BP en 32000 BP zowel de mensen als de beren gebruik hebben gemaakt
van de grot, maar het is nog onduidelijk of er interactie tussen de holenbeer en de mens heeft plaatsgevonden. (Bocherens et al. 2006, 370-5).
34
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
tussen 2,2 en 5,095
tussen 29570 ±160 en 35160 ±650
Chauvet grot, Frankrijk
Tabel 2 Gegevens van de holenberen in de concentratie
In grafiek 13 is te zien dat er 3 holenberen zijn die buiten de concentratie liggen. Deze hebben willekeurig de letter A, B of C
gekregen en worden hieronder besproken. De onderlinge verschillen tussen A, B en C zijn erg groot. De oorzaak hiervoor is
vooralsnog onbekend en vereist meer studie; er kan nu slechts over gespeculeerd worden.
A: Deze holenbeer onderscheidt zich van de andere holenberen door de opvallend
hoge δ15N-waarde van 10,52‰. De δ13C-waarde van -20,49‰ verschilt daarentegen niet van die in de concentratie, noch de ouderdom
(31280 ±190 BP) en het leefgebied (Chauvet grot). De gegevens van holenbeer A staan weergegeven in tabel 3 ter vergelijking met
die van de concentratie.
VergelijkingsCriterium
δ13C in ‰
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
Resultaat
-20,49
10,52
31280 ±190
Frankrijk (Chauvet grot)
Wel of niet afwijkend van
concentratie?
Niet
Wel
Niet
Niet
Tabel 3 Vergelijking van holenbeer A met de holenberen in de concentratie
B en C: In de grafiek zijn twee holenberen waarneembaar die zich distantiëren van de concentratie in de grafiek door hun lage δ 13Cwaarden. Deze holenberen zijn afkomstig uit een andere grot, namelijk de Scladina grot in België en hebben bovendien een andere
ouderdom van 40210 ±400 en >45000 BC. De δ 15N-waarden zijn ook betrekkelijk hoog, namelijk 6,06 en 9,605‰. Deze gegevens
zijn schematisch weergegeven in tabel 4 en 5.
VergelijkingsCriterium
δ13C in ‰
Resultaat
-22,39
Wel of niet afwijkend van
concentratie?
Wel
35
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
6,06
>45000
België (Scladina grot)
Enigszins
Wel
Wel
Tabel 4 Vergelijking van holenbeer B met de holenberen in de concentratie
VergelijkingsCriterium
δ13C in ‰
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
Resultaat
-23,21
9,605
40210 ±400
België (Scladina grot)
Wel of niet afwijkend van
concentratie?
Wel
Wel
Wel
Wel
Tabel 5 Vergelijking van holenbeer C met de holenberen in de concentratie
5.2.2
Schapen en geiten
36
Figuur 14Isotopenwaarden van de schapen en geiten in de concentratie ten opzichte van schapen en geiten buiten de concentratie
In grafiek 14 is een concentratie van schapen en geiten te zien in het midden van de linkerkant. De gegevens van deze dieren
zijn weergegeven in tabel 6.
Criterium
δ13C in ‰
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
Resultaat
tussen -22,22 en -18,6
tussen 3,78 en 8,245
tussen 2520 ±35 en >45000
België,
Canada,
Frankrijk,
Griekenland, Tunesië en Rusland
Tabel 6 Gegevens van de schapen en geiten in de concentratie
37
De dieren in de concentratie zijn van zeer uiteenlopende afkomst. De alpensteenbok komt uit België (Namur), het Dall schaap
uit Canada (Yukon), de geiten uit Frankrijk (Gard) evenals twee van de schapen. De twee andere schapen zijn afkomstig uit Rusland
(Burul), de geiten/schapen uit Griekenland (Kreta) en de steppegeit Rusland (Jakoetië). Ondanks de diverse leefgebieden, liggen de
isotopenwaarden van de dieren dus dicht bij elkaar. Bovendien verschillen de dateringen sterk van elkaar. De meeste (14) hebben een
ouderdom tussen 3220 en 6230 BP. Daarnaast is er een geit/schaap die gedateerd is op 2520 ±35 BP en zijn de Alpensteenbok (25580
±170 BP), het Dall schaap (24960 ±130 BP) en de steppegeit (>45000 BP) veel ouder.
VergelijkingsCriterium
δ13C in ‰
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
Resultaat
-16,5
8,34
3710 ±45
Georgië (Tqisbolu Gora)
Wel of niet afwijkend van
concentratie?
Wel
Nauwelijks
Niet
Wel
Tabel 8 Vergelijking van geit/schaap A met de schapen en geiten in de concentratie
VergelijkingsCriterium
δ13C in ‰
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
Resultaat
-16,37
12,3
3740 ±35
Rusland (Burul)
Wel of niet afwijkend van
concentratie?
Wel
Wel
Niet
Niet
Tabel 9 Vergelijking van schaap B met de schapen en geiten in de concentratie
In de grafiek zijn 2 dieren te zien die buiten de concentratie liggen, weergegeven met willekeurig A (geit/schaap) en
B(schaap). Het betreffen dieren die in de Bronstijd leefden in het Kaukasische steppegebied. Dier A heeft een afwijkende δ13C-waarde
van
-16,5‰. Dier B heeft een afwijking in zowel de δ 13C-waarde (-16,37‰) als in de δ15N-waarde (12,3‰). In tabel 8 en 9 zijn de
gegevens van respectievelijk dier A en B uiteengezet en vergeleken met die van de concentratie.
38
5.2.3 Bovinae
De groep Bovinae bestaat uit runderen die niet nader gespecificeerd zijn (Bos species), de oeros (Bos primigenius), de bizon
(Bison bison), de wisent (bison bonasus) en de steppewisent (Bison priscus).
In figuur 15 zijn de isotopenwaarden van deze groep uiteengezet. De meeste dieren vormen een concentratie in het midden van
de grafiek. Alleen een Bos species uit Groningen vormt hier een uitzondering op, met een opvallend hoge δ15N-waarde van 12‰. Deze
waarde is bijna even hoog als die van schaap B met een δ15N-waarde van 12,3‰ dat in paragraaf 5.2.2 is besproken.
Figuur 15Isotopenwaarden in ‰ van runderen en bizons uitgezet in een grafiek
39
In tabel 10 zijn de gegevens van de concentratie weergegeven. De δ 13C-waarden van de Bovinae in de concentratie hebben een
flinke spreiding en liggen tussen -23,47 en -19,03‰. De δ15N-waarden hebben een ligging tussen 3,63 en 9,3‰. In tabel 11 worden de
gegevens van het rund met de afwijkende δ15N-waarde vergeleken met die van de concentratie. Het rund heeft alleen een afwijkende
δ15N-waarde.
Criterium
δ13C in ‰
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
Resultaat
tussen -23,47 en -19,03
tussen 3,63 en 9,3
440 ±50 en >50000
Nederland, Rusland, Canada, Ierland,
Tunesië, Griekenland, Israël, Tunesië,
Frankrijk en de Noordzee
Tabel 10 Gegevens van de Bovinae in de concentratie
VergelijkingsCriterium
δ13C in ‰
δ 15N in ‰
datering BP
leefgebied
Resultaat
-21,7
12
720 ±20
Nederland
Wel of niet afwijkend van
concentratie?
Niet
Wel
Niet
Niet
Tabel 11 Vergelijking van het rund buiten de concentratie met de Bovinae in de concentratie
5.3
Bespreking van de resultaten met betrekking tot het herkennen van een foutieve determinatie
Bij de holenberen die buiten de concentratie vallen (holenbeer A, B en C) ligt de verklaring voor de afwijkende waarden
hoogstwaarschijnlijk niet in het feit dat de determinatie van de botmonsters onjuist is.
Holenbeer B en C hebben in een andere tijd en een ander gebied geleefd dan alle holenberen in de concentratie. De afwijkende
waarden van holenbeer B en C zijn daardoor waarschijnlijk het gevolg van verschillende omgevingsfactoren.
40
Holenbeer A heeft een zeer hoge δ15N-waarde in vergelijking met de holenberen in de concentratie. Een dergelijke waarde kan
veroorzaakt zijn doordat vlees een flink aandeel in het dieet heeft gehad. Omdat een holenbeer een omnivoor is, is dit een logische
oorzaak.
Bij de schapen en geiten is de oorzaak minder voor de hand liggend. Aangezien de dateringen en de leefgebieden van de dieren
in de concentratie zo divers zijn, moet de oorzaak voor de afwijkende isotopenwaarden van de dieren A en B waarschijnlijk worden
gezocht in een andere hoek dan die van de afkomst of de ouderdom. Desondanks zou men gezien de vrijwel gelijke dateringen van
beide dieren kunnen denken aan de mogelijkheid dat de dieren in een periode van extreme droogte leefden, waardoor de δ13C-waarde
positiever is geworden.
Omdat zowel dier A als dier B een vreemde δ13C-waarde heeft voor een geit of schaap, is het ook mogelijk dat het
koolstofgehalte van het collageen te laag is. De koolstofgehalte van het botcollageen (C%) is voor elk botmonster in het laboratorium
van het CIO bepaald. De koolstofgehalte hoort rond 40% te liggen. Een laag percentage kan een onbetrouwbare δ13C-waarde
opleveren. De C% van de dieren blijkt echter respectievelijk 44,2 en 39,7 te zijn en is dus volstrekt in orde.
Naast een afwijkende δ13C-waarde heeft dier B een uitzonderlijk hoge δ15N-waarde. Een afwijking in beide waarden maakt de
kans dat het hier een meetfout betreft zeer onwaarschijnlijk.
Een hoge δ15N-waarde wordt meestal veroorzaakt door een verschuiving in trofisch niveau. Voor een schaap is het eten van
vlees of vis ondenkbaar, aangezien een schaap een typische herbivoor is, maar een schaap kan een δ15N-waarde krijgen die past bij een
carnivoor als het een zuigeling betreft. Deze δ15N-waarde is naar mijn mening zelfs voor een lam dat afhankelijk is van lactatie te
hoog, aangezien de waarde van een zuigeling bij benadering met 1,5 à 2‰ is verhoogd ten opzichte van een volwassen individu.
Volgens deze regel zou schaap B als het volgroeid is een δ 15N-waarde hebben van ongeveer 10,3‰, een waarde die alsnog erg hoog is
voor een schaap.
Dr. Natalia Shislina, Russisch archeologe en inzender van het schapenbot B, heeft onlangs haar verbazing uitgesproken over de
hoge δ15N-waarde van het schaap, maar zegt dat het wel echt om een schaap gaat.
De groep Bovinae bevat slechts één uitzondering. De oorzaak is hiervoor, evenals voor schaap B, moeilijk te vinden. De δ15Nwaarde van het rund is bijna even hoog als boven genoemd schaap en is dus te hoog om door lactatie te zijn veroorzaakt.
41
De dateringen en de leefgebieden van de dieren in de concentratie zijn (net als bij het schaap) zeer divers, waardoor de afkomst of
ouderdom waarschijnlijk niet oorzaak is van de hoge δ15N-waarde.
Bij dit rund moet daarom rekening gehouden met het feit dat het hier om een onjuiste determinatie gaat.
5.4
Onzekere determinaties
De database bevat een aantal botmonsters waarvan de diersoort niet met zekerheid is vastgesteld. Deze zijn in de voorgaande
hoofdstukken van dit schrijven niet behandeld. Het betreft een schaap uit Frankrijk (Gard), 2 wolharige mammoeten uit Rusland
(Taimyr), 4 mensen uit Frankrijk (Seine-et-Marne) en 2 koeien uit Ierland (Ross Island).
De isotopenwaarden van de dieren zijn per diersoort in een grafiek geplot, samen met de andere dieren van dezelfde soort waarvan de
determinatie wel zeker is en uit hetzelfde gebied komen. De gegevens die voor de grafieken zijn gebruikt, staan in tabel 12 tot en met
11 vermeld. In deze tabellen zijn de gegevens van dieren waarvan de determinatie onzeker is vet gedrukt en onderstreept.
5.4.1
Schaap
Determinatie
δ13C
δ15N in
Zeker/onzeker
in ‰
‰
Schaap
-20,89
6,715
Schaap
-20,33
5,18
Schaap
-21,22
6,825
Geit
-20,02
5,195
Geit
-19,81
4,53
Geit
-19,26
4,765
Geit
-20,53
6,285
Tabel 12 Schapen en geiten uit Frankrijk (Gard)
Afkomst
Datering (BP)
Frankrijk (Gard)
Frankrijk (Gard)
Frankrijk (Gard)
Frankrijk (Gard)
Frankrijk (Gard)
Frankrijk (Gard)
Frankrijk (Gard)
4545 ±40
6230 ±40
4510 ±40
6130 ±40
6220 ±45
4530 ±40
4565 ±40
42
8
7
6
d15N
5
4
3
2
1
-24
-23
-22
-21
-20
-19
0
-18
d13C
schaap (onzeker)
schaap
geit
Figuur 16Schapen en geiten uit Frankrijk (Gard)
Omdat het verschil tussen een geit en een schaap moeilijk te zien is aan botten, zijn zowel de schapen als geiten weergegeven
in de grafiek (figuur 16). Zoals te zien is in de grafiek past het schaap met de onzekere determinatie uit Gard in Frankrijk tussen de
andere schapen en geiten uit het gebied. Uit tabel 12 blijkt tevens dat de ouderdom past binnen die van de andere schapen en geiten.
5.4.2
Wolharige mammoet
Determinatie
Zeker/onzeker
Wolharige mammoet
Wolharige mammoet
Wolharige mammoet
Wolharige mammoet
δ13C in ‰
-21,83
-21,52
-21,32
-22,8
δ15N in
‰
4,66
4,32
11,21
8,62
Afkomst
Datering (BP)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
26640 ±170
27950 ±190
20500 ±90
9920 ±60
43
Wolharige mammoet
-22,28
8,6
Wolharige mammoet
-21,81
9,94
Wolharige mammoet
-22,35
9,14
Wolharige mammoet
-21,55
7,17
Wolharige mammoet
-21,55
10,35
Wolharige mammoet
-21,15
5,96
Wolharige mammoet
-22,24
10,08
Wolharige mammoet
-22
9,5
Wolharige mammoet
-22,3
11,14
Wolharige mammoet
-21,76
9,66
Wolharige mammoet
-22,52
8,455
Tabel 13 Wolharige mammoeten uit Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
Rusland (Taimyr)
20950 ±190
41580 ±1190
32180 ±210
14050 ±70
24460 ±200
41200 ±440
24990 ±150
10230 ±60
24980 ±130
24740 ±150
42040 ±830
12
10
d15N
8
6
4
2
-24
-23
-22
-21
-20
-19
0
-18
d13C
wolharige mammoet (onzeker)
wolharige mammoet
Figuur17 Wolharige mammoeten uit Rusland (Taimyr)
In figuur 17 is te zien dat de twee wolharige mammoeten uit Taimyr in Rusland, waarvan de determinatie onzeker is, niet
passen tussen de andere wolharige mammoeten uit die regio. De δ 15N-waarden zijn lager dan de andere wolharige mammoeten. De
44
ouderdom van de wolharige mammoeten met een onzekere determinatie valt wel tussen de dateringen van de andere wolharige
mammoeten (tabel 13).
5.4.3
Mens
Determinatie
δ13C in ‰
δ15N in
Zeker/onzeker
‰
Mens
-20,08
11.1
Mens
-20,64
12
Mens
-20,89
11,06
Mens
-20,67
10,36
Mens
-20,65
11,245
Mens
-20,62
9,89
Mens
-20,47
11,805
Mens
-20,04
11,655
Mens
-19,88
10,49
Mens
-19,84
13,64
Mens
-18,24
8,19
Mens
-18,19
10,15
Tabel 14 Mensen uit Frankrijk (Seine-et-Marne)
Afkomst
Datering (BP)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
Frankrijk (Seine-et-Marne)
4405 ±45
4425 ±45
4355 ±45
4365 ±45
3670 ±40
5375 ±45
5045 ±40
4885 ±40
4820 ±40
5095 ±40
2265 ±40
2990 ±40
45
16
14
12
d13N
10
8
6
4
2
-24
-23
-22
-21
-20
-19
0
-18
d13C
mens (onzeker)
mens
Figuur 18Mensen uit Frankrijk (Seine-et-Marne)
De δ15N-waarden van de mensen uit Seine-et-Marne in Frankrijk met een onzekere determinatie vallen binnen de spreiding van de
δ15N-waarden van de mensen uit Seine-et-Marne. De δ13N-waarden zijn in grafiek 18 namelijk iets meer naar links gelegen, maar
komen toch dicht in de buurt van die van de andere mensen. Uit tabel 14 blijkt dat de ouderdom van de mensen met een onzekere
determinatie binnen die van de andere mensen valt.
5.4.4
Rund
Determinatie
Zeker/onzeker
Rund (Bos species)
Rund (Bos species)
Rund (Bos species)
Rund (Bos species)
δ13C
in ‰
-22,56
-22,8
-22,56
-23,47
δ15N
‰
4,87
5,59
4,76
7,59
in
Afkomst
Datering (BP)
Ierland (Ross Island)
Ierland (Ross Island)
Ierland (Ross Island)
Ierland (Ross Island)
3690 ±50
3600 ±50
3730 ±50
3750 ±50
46
Tabel 15 Runderen uit Ierland (Ross Island)
8
7
6
d15N
5
4
3
2
1
-24
-23
-22
-21
-20
-19
0
-18
d13C
rund (onzeker)
rund
Figuur 19Runderen uit Ierland (Ross Island)
Ondanks het feit dat de runderen met een onzekere determinatie iets jonger zijn dan de andere runderen (tabel 15), is in grafiek
19 duidelijk te zien dat de isotopenwaarden van de runderen met een onzekere determinatie zijn geplot tussen die van de runderen
waarvan de determinatie wel zeker is.
5.5
Bespreking van de resultaten met betrekking tot het verwerpen of behouden van onzekere determinaties
Door de δ15N- en δ13C-waarden per diersoort met een onzekere determinatie uit te zetten in een grafiek, samen met de waarden
van botmonsters van die diersoort waarvan de determinatie juist is en die uit hetzelfde gebied afkomstig zijn, kan men zien of de
47
waarden van het botmonster met de onzekere determinatie afwijken van de andere waarden. Als er afwijking is, moet de determinatie
waarschijnlijk verworpen worden. Als er geen sprake van afwijking is, is de determinatie aannemelijk en kan deze (met een
onzekerheidsmarge) meegenomen worden in de analyse.
Omdat het schaap, de mensen en de runderen waarvan de determinatie onzeker is, δ 15N- en δ13C-waarden hebben die tussen de
waarden van andere respectievelijk schapen, mensen en runderen vallen, zijn de determinaties aannemelijk.
De δ15N-waarden van de wolharige mammoeten met de onzekere determinatie zijn lager dan die van de andere wolharige
mammoeten. De kans dat de botmonsters van andere dieren dan de wolharige mammoet zijn, is daarom aanzienlijk.
Hoofdstuk 6
Conclusie
48
Database in het algemeen
Het aantal botmonsters uit de database van het CIO dat is geselecteerd voor het onderzoek voor deze scriptie is 458. Deze zijn door
meerdere onderzoekers vanuit de hele wereld ingezonden voor 14C-datering, maar de meerderheid (85%) is afkomstig uit Europa.
Menselijke en dierlijke monsters komen in ongeveer dezelfde verhouding voor. De monsters zijn afkomstig van mensen en dieren met
een zeer uiteenlopende ouderdom. De jongste mens in de database is 135 ±40 BP en de oudste 34280 ±990 BP. Het jongste dier is een
rendier van 95 ±40 BP en de oudste dieren in de database zijn een holenleeuw, een mastodont en een steppewisent van >50000 BP.
De database bevat vele monsters van allerlei uitgestorven diersoorten. Hieronder vallen de holenbeer, de (wolharige)
mammoet, het elasmotherium, holenleeuw, dwergolifant, wolharige neushoorn, oeros, reuzenhert, Canarische reuzenrat, dodo,
mastodont en de steppenwisent.
Van enkele diersoorten is slechts één botmonster beschikbaar, terwijl de runderen, geiten en schapen, elanden en rendieren
mammoeten samen ruim de helft van het aantal dieren uitmaken.
Invloed van dieet op de isotopenwaarden
Tijdens de analyse van de stabiele isotopenverhoudingen was bij een aantal mensen en dieren een duidelijke invloed van dieet
waarneembaar.
Het verschil tussen een dieet van hoofdzakelijk C3-planten en een dieet dat gebaseerd is op C4-planten is bij de mensen sterk
naar voren gekomen. In de grafiek waarin de isotopenwaarden van de mensen zijn geplot, distantieerden de mensen die tussen 2330
±30 en 1245 ±40 BP in Mexico leefden zich van de andere mensen vanwege hun hoge δ 13C-waarden. Deze mensen hebben veel C4planten genuttigd, terwijl het plantaardige deel van het dieet van de anderen uit C3-planten bestaan heeft.
Aan de hoge δ15N-waarden van een aantal mensen is de invloed van visproteïne op het dieet goed zichtbaar. Ook hadden dieren
als de walrus, de ooievaar, de snoek en verscheidene walvis- en dolfijnsoorten hoge δ15N-waarden door het grote aandeel vis in het
dieet.
49
Het verschil in δ13C-waarden door invloed van zoet- of zoutwaterdieren is bij deze dieren ook zichtbaar. De ooievaar en de
snoek hebben negatievere waarden doordat hun voedsel voornamelijk heeft bestaan uit organismen die in een zoetwatermilieu hebben
geleefd . De walvissen, dolfijnen en walrus hebben hogere waarden omdat zij voor hun voedsel afhankelijk waren van organismen in
een marien leefgebied.
Van een mens in de database is bekend dat het een foetus van 7 maanden betreft. Deze foetus was qua voedsel afhankelijk van
de voedingsstoffen in het lichaam van de moeder en heeft daarom de δ 15N-waarde van een carnivoor. De δ15N-waarde van de foetus is
12,24‰.
In de database is een paard met een hoge δ15N-waarde die mogelijk veroorzaakt is door lactatie. Het betreft een Equus caballus
uit Nederland met een δ15N-waarde van 9,4‰.
Invloed van andere factoren dan dieet op de isotopenwaarden
Als men ervan uitgaat dat δ15N-waarden alleen per trofisch niveau zouden verschillen, zou men een vreemd en onjuist beeld krijgen
van de plaats van dieren in de voedselketen. In het geval van de diersoorten die in deze scriptie zijn behandeld, zou een hyena een
herbivoor zijn en een elasmotherium, dwergolifant en mammoet een carnivoor.
De hyena heeft een lage δ15N-waarde voor een carnivoor (7,12‰). Voor herbivoren hebben mammoeten, dwergolifanten en
een elasmotherium juist hoge gemiddelde δ15N-waarden van respectievelijk 8,972‰, 9,759‰ en zelfs 10,96‰. Deze waarden vormen
vooral een schril contrast met die van herbivoren als het reuzenhert (3,983‰), de ree (2,71‰) en de mastodont (2,39‰).
De mammoeten uit Rusland hebben een lagere δ13C-waarde dan die uit Canada. Daarnaast hebben de meeste Russische
mammoeten hogere δ15N-waarden dan de Canadese. Bij de mammoeten speelt geografische ligging dus een rol in de hoogte van de
δ13C- en de δ15N-waarden. Een vergelijkbare rol moeten we toekennen aan geografie in het geval van paarden. Paarden uit Chili
hebben over het algemeen lagere δ15N-waarden dan die uit Rusland en Europa.
Stabiele isotopen als controlemiddel bij determinatie
50
De spreiding δ13C- en δ15N-waarden van holenberen, schapen en geiten en de Bovinae vormt een concentratie wanneer men deze uitzet
in een grafiek. Enkele exemplaren daarvan uit de database, vallen door een afwijking in (één van) beide waarden buiten de
concentratie.
De verklaring voor de afwijkende waarden van de holenberen ligt hoogstwaarschijnlijk niet in het feit dat de determinatie van
de botmonsters onjuist is. De oorzaak ligt waarschijnlijk in een verschil in tijd, leefgebied en dieet.
Bij de schapen, geiten en bovinae is een onjuiste determinatie meer voor de hand liggend, ofschoon Dr. Natalia Shislina, de
inzender van het botmonster van één van de schapen, de determinatie van haar schaap juist acht. De oorzaak van de afwijkende δ 13Cen δ15N-waarden ligt waarschijnlijk noch in verschil in leefgebied, noch in ouderdom of lactatie. Het koolstofgehalte van het
botcollageen van het rund is onbekend, maar het koolstofgehalte van de schapen is niet te laag en dus niet onbetrouwbaar. Ook een
meetfout is voor de schapen vrijwel uitgesloten.
Omdat het schaap, de mensen en de runderen waarvan de determinatie onzeker is, δ 15N- en δ13C-waarden hebben die tussen de
waarden van andere respectievelijk schapen, mensen en runderen vallen, zijn de determinaties aannemelijk.
De δ15N-waarden van de wolharige mammoeten met de onzekere determinatie zijn lager dan die van de andere wolharige
mammoeten. De kans dat de botmonsters van andere dieren dan wolharige mammoeten zijn, is daarom aanzienlijk.
Met δ13C- en δ15N-waarden van botmonsters kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de determinatie van een botmonster
juist of onjuist is. Als men de waarden uitzet in een grafiek, kan echter wel een indicatie worden gevonden voor de betrouwbaarheid
van de determinatie van het botmonster. Als de waarde van een botmonster sterk afwijkt van de waarden van de anderen van een
bepaalde diersoort, is het beter om de determinatie van het betreffende botmonster te herzien.
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
51
Bij het doen van uitspraken over trofisch niveau van een dier aan de hand van stabiele isotopenwaarden, moet men in ogenschouw
nemen dat de δ15N-waarden beïnvloed worden dan andere factoren dan dieet. In verscheidene bronnen staat vermeld dat de δ15Nwaarde met bij benadering 3‰ toeneemt, als men een trofisch niveau hoger in de voedselketen komt (o.a. Schoeninger et al. 1992,
258; Sealy 2001, 272, Richards et al. 2000, 7663). Als we uitgaan van het reuzenhert als herbivoor, zou de hyena, samen met de
wolharige neushoorn een carnivoor zijn. De dwergolifant en holenleeuw zouden hun dieet verrijkt moet hebben met visproteïne en
zouden de hond, wolf, elasmotherium, walrus, ooievaar, snoek, walvis en dolfijn daar zelfs nog boven zitten wat δ15N-waarde betreft.
Deze situatie reflecteert natuurlijk niet de werkelijkheid. Men zou moeten kijken naar de omstandigheden in de leefgebieden
van de verschillende dieren om een uitspraak te doen over de oorzaak van de δ15N-waarde.
De trofische niveaus zijn niet duidelijk afgegrensd wat stabiele isotopenwaarden betreft. De grens tussen een ‘herbivoor’ en
een ‘carnivoor’ is arbitrair: per diersoort zou men moeten bepalen waar bij benadering de uiterste onder- en bovengrens ligt. Per
diersoort verschilt de grens bovendien per leefgebied, dus ook de omgevingsomstandigheden zouden bij het bepalen van grenzen
moeten worden meegenomen in het onderzoek.
De database van het CIO heeft veel data, maar er zijn desondanks te weinig gegevens om statistiek op toe te passen. De
gegevens in de database zouden statistisch kunnen worden geanalyseerd zodra de database is uitgebreid of met gegevens die afkomstig
zijn uit andere databases.
Tijdens het verrichten van de metingen aan de botmonsters in het laboratorium, is het onvermijdelijk dat er een enkele keer een
fout optreedt. Ook is het mogelijk dat de database hier en daar een typefout bevat. Met name de eerste fouten zijn achteraf vrijwel niet
meer te detecteren, terwijl deze in onderzoek drastische gevolgen kunnen hebben. Het zou interessant zijn om te weten hoe vaak een
meetfout bij benadering optreedt en op welke manier en in welke mate een dergelijke fout invloed heeft op de stabiele
isotopenverhoudingen.
De invloed die een conserveringsmiddel op de isotopenverhoudingen heeft, zou onderzocht moeten worden. De chemische
samenstelling ervan zou mogelijk de hoogte van de isotopenwaarden kunnen veranderen. In dit geval is het van groot belang dat een
conserveringsmiddel zorgvuldig is verwijderd.
52
Het koolstofgehalte van botcollageen, moet bij benadering 40% zijn om een betrouwbare δ13C-waarde te krijgen. Het zou
interessant zijn of het koolstofgehalte in botcollageen tevens een indicatie is voor het percentage stikstof dat in het botcollageen
aanwezig is. In dit geval zou een laag koolstofgehalte niet alleen een onbetrouwbare δ 13C-waarde betekenen, maar zouden ook
vraagtekens moeten worden geplaatst bij de δ15N-waarde. Op deze manier zouden afwijkende δ15N-waarden gewijd kunnen worden
aan een eventueel te laag koolstofgehalte van het botcollageen.
53
Bibliografie
Bocherens, H. 2003: Isotopic biogeochemistry and the paleoecology of the mammoth steppe fauna, in: J.W.F. Reumer/J. de Vos/D.
Mol (eds.), Advances in mammoth research: Proceedings of the second international mammoth conference, Rotterdam, may 16-20
1999. DEINSEA 9, 57-76.
Bocherens, H./M. Fizet/A. Mariotti 1994: Diet, physiology and ecology of fossil mammals as inferred from stable carbon and nitrogen
isotope biogeochemistry: implications for Pleistocene bears. Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology 107, 213-25.
Bocherens, H./D. Billiou/M. Pathou-Mathis/D. Bonjean/M. Otte/A. Mariotti 1997: Paleobiological Implications of the Isotopic
Signatures (13C,15N) of Fossil Mammal Collagen in Scladina Cave (Sclayn, Belgium). Quaternary research 48, 370-80.
Bocherens, H./D. Billiou/A. Mariotti/M. Patou-Mathis/M. Otte/D. Bonjean/M. Toussaint 1999: Palaeoenvironmental and
Palaeodietary Implications of Isotopic Biogeochemistry of Last Interglacial Neanderthal and Mammal Bones in Scladina Cave
(Belgium). Journal of Archaeological Science 26, 599-607.
Bocherens, H./D.G. Drucker/D. Billiou/J.M. Geneste/J. van der Plicht 2006: Bears and humans in Chauvet Cave (Vallont-Pont-d’Arc,
Arcèche, France): insights from stable isotopes and radiocarbon dating of bone collagen. Journal of human Evolution 50, 370-6.
Dincauze, D.F. 2000: Environmental Archaeology: Principles and Practice, Cambridge (Cambridge University Press).
Fritz, J.G. 1994: Are the First American Farmers getting Younger? Current Anthropology 35, 305-9.
Klinken, G.J. van/M.P. Richards/R.E.M. Hedges 2000: An Overview of Causes for Stable Isotopic Variations in Past European
Human Populations: Environmental, Ecophysiological, and Cultural Effects, in: Ambrose, S.H./M.A.Katzenberg (eds.), Advances in
Archaeological and Museum Science (vol. 5): Biogeochemical Approaches to Paleodietary Analysis, New York (Kluwer
Academic/Plenum Publishers).
R. Michener/K. Lajtha (eds.) Stable isotopes in Ecology and Environmental Science, Oxford (Blackwell Publishing).
Sulzman, E.W., 2007: Stable isotope chemistry and measurement: a primer, in: R. Michener/K. Lajtha (eds.) 2007, 1-21.
Marshall, J.D./J.R. Brooks/K. Lajtha, 2007: Sources of variation in the stable isotopic composition of plants, in: R. Michener/K.
Lajtha (eds.) 2007, 22-60.
54
Koch, P.L. 2007: Isotopic study of the biology of modern and fossil vertebrates, in: R. Michener/K. Lajtha (eds.) 2007, 99-154.
Richards, M.P./P.B. Pettitt/E. Trinkaus/F.H. Smith/M. Paunović/I. Karavanić 2000: Neanderthal diet at Vindija and Neanderthal
predation: The evidence from stable isotopes. Proceedings of the National Academy of Sciences 13 (vol. 97), 7663-6.
Schoeninger, J.M./K. Moore 1992: Bone Stable Isotope Studies in Archaeology. Journal of World Prehistory 2 (vol. 6), 247-296.
Sealy, J. 2001: Body Tissue Chemistry and Palaeodiet, in: Brotwell, D.R./A.M. Pollard (eds.). Handbook of archaeological sciences,
Chichester (John Wiley & Sons), 269-279.
Trinkaus, E./O. Moldovan/S. Milota/A. Bîlgăr/L. Sarcina/S. Athreya/S.E. Bailey/R. Rodrigo/G. Mircea/T. Higham/C. Bronk Ramsey/
J. van der Plicht 2003: An early modern human from the Peştera cu Oase, Romania. Proceedings of the National Academy of Sciences
20 (vol. 100), 11231-6.
http://www.rug.nl/natuurkunde/onderzoek/groepen/cio/index
55
56
Appendix
Gegevens dieren
Groep:
beer
Soort
Ursus arctos
Ursus species
Ursus species
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Ursus spelaeus
Land
Oekraïne
Noordzee
Rusland
België
België
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Ouderdom (BP)
13440 ±90
47820 ±1160
35490 ±300
40210 ± 400
>45000
30900 ± 270
30760 ± 280
31870 ± 300
30460 ± 250
31280 ± 190
31320 ± 180
31340 ± 180
31150 ± 180
37300 ± 340
29570 ± 160
35160 ± 650
δ13C in ‰
-19,64
-22,3
-20,66
-23,21
-22,39
-21,1
-20,33
-20,25
-20,99
-20,49
-20,66
-20,76
-20,54
-21,2
-20,59
-20,84
δ15N in ‰
9,25
3,54
10,4
9,605
6,06
5,095
3,725
3,455
4,17
10,52
4,445
4,935
4,39
2,2
3,86
2,36
Groep:
bizon
Soort
Bison bison
Bison bonasus
Bison priscus
Bison priscus
Bison priscus
Land
Rusland
Nederland
Canada
Rusland
Rusland
Ouderdom (BP)
46500 ±2100
33130 ±630
21780 ±120
45250 ±800
>50000
δ13C in ‰
-19,14
-20,16
-21,57
-20,97
-19,78
δ15N in ‰
8,83
6,85
4,99
4,2
5,375
Groep:
runderen
Soort
Land
Bos primigenius
Nederland
Ouderdom (BP)
8800 ±40
δ13C in ‰
-22,32
δ15N in ‰
3,63
57
Bos primigenius
Bos primigenius
Bos primigenius
Bos primigenius
Bos primigenius
Bos primigenius
Bos primigenius
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Bos species
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Noordzee
Noordzee
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Israël
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Tunesië
8780 ±45
2920 ±50
6260 ±50
6520 ±50
6420 ±50
25580 ±50
3755 ±60
4410 ±40
6025 ±45
4545 ±40
6740 ±50
4900 ±50
4775 ±40
2830 ±40
3730 ±50
3750 ±50
2485 ±35
3735 ±35
720 ±20
440 ±50
1170 ±30
1810 ±30
1940 ±30
3750 ±40
2650 ±50
2580 ±35
-22,55
-22,16
-21,3
-21,62
-22,05
-20,11
-22,32
-19,87
-19,46
-20,01
-19,44
-23,07
-23,12
-23
-22,56
-23,47
-22,73
-19,03
-21,7
-21,4
-22,7
-22,3
-22,2
-20,8
-21,3
-19,14
6,84
5,8
6,5
6,5
6,3
5,17
5,5
5,465
5,27
8,385
4,555
4,51
3,83
6,39
4,76
7,59
7,98
7,025
12
8,2
6,9
7,5
8,9
6,4
9,3
7,225
Groep:
holenleeuw
Soort
Land
Panthera leo spelaea
Noordzee
Panthera leo spelaea
Rusland
Panthera leo spelaea
Rusland
Ouderdom (BP)
45230 ±570
>50000
46850 ±1100
δ13C in ‰
-19,17
-19,76
-19,75
δ15N in ‰
8,7
10,935
11,43
Groep:
Soort
Ouderdom (BP)
δ13C in ‰
δ15N in ‰
hert
Land
58
Cervus species
Cervus species
Cervus species
Cervus species
Frankrijk
Oekraïne
Oekraïne
Rusland
3920 ±45
13690 ±90
17820 ±80
4270 ±45
-23,45
-20,87
-19,49
-22,1
6,08
6,79
3,47
4,01
Groep:
hond/wolf
Soort
Canis familiaris
Canis familiaris
Canis familiaris
Canis familiaris
Canis familiaris
Canis lupus
Canis lupus
Canis lupus
Canis lupus
Canis lupus
Canis species
Land
Frankrijk
Ierland
Nederland
Nederland
Nederland
Noordzee
Oekraïne
Oekraïne
Oekraïne
Rusland
Noordzee
Ouderdom (BP)
3680 ±45
7015 ±45
1200 ±40
5880 ±60
5880 ±60
48370 ±5780
14560 ±90
14450 ±90
14600 ±110
16670 ±70
8780 ±50
δ13C in ‰
-21,42
-13,71
-20,26
-23,19
-20,5
-19,36
-19,44
-19,52
-19,42
-18,92
-25,6
δ15N in ‰
9,585
15,225
11,61
15
15
7,71
9,28
9,4
10,02
10,82
10,2
Groep:
dwergolifant
Soort
Land
Elapus antiquus
Nederland
Elapus antiquus
Nederland
Elapus antiquus
Nederland
Elapus antiquus
Noordzee
Elapus antiquus
Noordzee
Ouderdom (BP)
>45000
>45000
>45000
37440 ±350
>45000
δ13C in ‰
-20,7
-20,61
-21,15
-20,28
-20,57
δ15N in ‰
7,505
10,09
8,14
11,855
11,205
Groep:
geit en schaap
Soort
Land
Capra ibex
België
Capra species
Frankrijk
Capra species
Frankrijk
Capra species
Frankrijk
Capra species
Frankrijk
Ouderdom (BP)
25580 ±170
6130 ±40
6220 ±45
4530 ±40
4565 ±40
δ13C in ‰
-20,11
-20,02
-19,81
-19,26
-20,53
δ15N in ‰
4,655
5,195
4,53
4,765
6,285
59
Ovibos moschatus
Ovibos moschatus
Ovibos moschatus
Ovibos moschatus
Ovis dalli
Ovis species
Ovis species
Ovis species
Ovis species
Ovis species
Schaap/geit
Schaap/geit
Schaap/geit
Schaap/geit
Schaap/geit
Schaap/geit
Schaap/geit
Schaap/geit
Schaap/geit
Soergelia species
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Canada
Frankrijk
Frankrijk
Rusland
Rusland
Rusland
Georgië
Griekenland
Griekenland
Griekenland
Griekenland
Griekenland
Griekenland
Griekenland
Tunesië
Rusland
32540 ±210
22530 ±230
46620 ±1310
40520 ±570
24960 ±130
6230 ±40
4510 ±40
4160 ±35
4110 ±35
3740 ±35
3710 ±45
3220 ±40
3325 ±40
3605 ±40
3545 ±40
3565 ±40
3610 ±40
3385 ±40
2520 ±35
>45000
-21,36
-20,08
-20,81
-22,16
-19,3
-20,33
-21,22
-18,98
-18,6
-16,37
-16,5
-20,2
-20,2
-19,63
-19,89
-19,46
-20,58
-20,13
-20,28
-18,74
6,47
7,29
2,88
5,865
5,4
5,18
6,825
8,125
8,245
12,3
8,34
3,78
6,125
7,425
5,39
5,065
7,825
6,58
7,16
5,455
Groep:
paard
Soort
Equus argentinus
Equus caballus
Equus caballus
Equus caballus
Equus caballus
Equus caballus
Equus caballus
Equus caballus
Equus caballus
Equus caballus
Equus species
Onohippidion saldiasi
Land
Chili
Frankrijk
Griekenland
Nederland
Nederland
Nederland
Noordzee
Rusland
Rusland
Rusland
Noordzee
Chili
Ouderdom (BP)
10900 ±60
3840 ±40
3055 ±35
910 ±40
1945 ±40
630 ±30
44780 ±1920
18090 ±80
38750 ±1050
22740 ±170
43530 ±1220
10650 ±60
δ13C in ‰
-21,31
-24,85
-19,55
-22,99
-22,68
-21,9
-21,35
-21,21
-22,33
-20,78
-22,01
-20,85
δ15N in ‰
-0,495
5,34
5,88
6,92
5,57
9,4
5,375
6,28
5,33
5,99
2,26
2,39
60
paard
paard
paard
Groep:
Soort
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
primigenius
Mammuthus
Chili
Chili
Chili
10600 ±60
10620 ±60
10580 ±60
-20,47
-21,42
-21,3
1,36
2,055
2,995
Land
Ouderdom (BP)
δ13C in ‰
δ15N in ‰
Duitsland
Rusland
40910 ±440
-22,27
4,095
20500 ±90
-21,32
11,21
9920 ±60
-22,8
8,62
20950 ±190
-22,28
8,6
41580 ±1190
-21,81
9,94
32180 ±210
-22,35
9,14
14050 ±70
-21,55
7,17
24460 ±200
-21,55
10,35
41200 ±440
-21,15
5,96
24990 ±150
-22,24
10,08
10230 ±60
-22
9,5
24980 ±130
-22,3
11,14
24740 ±150
-21,76
9,66
42040 ±830
41300 ±900
-22,52
-21,7
8,455
8,125
mammoet
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
61
primigenius
Mammuthus species
Mammuthus species
Mammuthus species
Mammuthus species
Canada
Canada
Rusland
Rusland
12130 ±80
12210 ±80
28370 ±200
28350 ±200
-20,88
-20,86
-21,26
-21,84
6,16
6,16
10,78
11,9
Groep:
Soort
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
Alces alces
eland
Land
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Rusland
Ouderdom (BP)
9460 ±50
1590 ±35
1270 ±35
1545 ±40
10030 ±50
1545 ±35
2990 ±40
5455 ±45
5770 ±40
1440 ±40
1650 ±45
1695 ±45
1800 ±35
11700 ±90
1080 ±50
6260 ±50
6520 ±50
6420 ±50
6410 ±50
6210 ±50
8240 ±50
9910 ±50
44560 ±1840
47900 ±1000
δ13C in ‰
-22,77
-21,72
-22,95
-20,94
-20,82
-22,3
-22,12
-22,42
-22
-22,03
-21,12
-21,79
-20,34
-20,56
-22,2
-20,9
-20,9
-21,6
-21,6
-21,4
-21,22
-20,85
-20,36
-21,07
δ15N in ‰
4,205
2,495
4,34
3,71
2,28
1,535
4,265
2,565
3,735
4,25
3,87
3,205
3,95
4,66
6,1
5,8
6,4
6,6
5,4
6,3
4,19
1,66
4,7
1,53
Groep:
Soort
varken
Land
Ouderdom (BP)
δ13C in ‰
δ15N in ‰
62
Sus domesticus
Sus domesticus
Sus domesticus
Sus domesticus
Sus domesticus
Sus domesticus
Sus domesticus
Sus domesticus
Sus scrofa
Sus scrofa
Frankrijk
Frankrijk
Griekenland
Griekenland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Noordzee
Noordzee
4605 ±40
3850 ±45
3315 ±40
3370 ±40
6450 ±50
3690 ±50
3610 ±50
3650 ±50
7780 ±50
8710
-20,82
-20,67
-19,89
-19,48
-21,72
-22,02
-21,66
-21,02
-21,92
-21,22
7,045
7,565
8,935
8,705
4,84
5,11
7,24
7,03
6,17
4,04
Groep:
edelhert
Soort
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Cervus elaphus
Land
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Ierland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Noordzee
Noordzee
Spanje
Ouderdom (BP)
12570 ±80
8630 ±70
12260 ±90
3560 ±50
6235 ±45
7280 ±60
6410 ±50
4470 ±35
5100 ±40
4690 ±40
8605 ±45
8070 ±50
6810 ±45
δ13C in ‰
-19,78
-22,6
-20,27
-22,57
-22,14
-21,13
-22,05
-23,21
-21,41
-21,3
-21,75
-20,37
-20,64
δ15N in ‰
4,82
6,81
3,31
1,81
3,185
4,38
5,5
4,555
3,66
6,4
2,11
3,4
4,01
Groep:
rendier
Soort
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Land
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Ouderdom (BP)
35160 ±330
38960 ±380
45150 ±750
48600 ±5200
1310 ±60
8350 ±50
δ13C in ‰
-19,33
-19,77
-19,1
-19,63
-20,49
-23,26
δ15N in ‰
2,17
3,575
2,88
2,89
4,36
0,29
63
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Rangifer tarandus
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Groep:
walvis en dolfijn
Soort
Land
Balaena mysticetus
Nederland
Delphinapterus leucas
Nederland
Delphinapterus leucas
Noordzee
Delphinapterus leucas
Noordzee
Lagenorhynchus
albirostris
Noordzee
Orcinus orca
Nederland
Orcinus orca
Noordzee
Tursiops truncatus
Noordzee
walvis
Nederland
walvis
Noordzee
44100 ±1250
39770 ±710
39150 ±700
39750 ±2100
8820 ±60
39200 ±700
29460 ±250
42300 ±1000
41200 ±900
41970 ±920
39000 ±700
46700 ±4400
8710 ±60
175 ±45
95 ±40
1780 ±35
24760 ±150
22620 ±140
-19,14
-19,16
-19,14
-19,12
-22,72
-21,2
-19,42
-18,87
-19,09
-19,05
-19,25
-19,63
-19,53
-18,88
-18,92
-20,6
-19,26
-19,76
4,03
5,19
4,27
4,4
4,03
6,8
4,12
3,21
5,13
6,07
4,28
0,8
6,3
5,97
5,97
4,67
5,19
4,605
Ouderdom (BP)
47550 ±900
40550 ±400
47500
>45000
δ13C in ‰
-14,84
-16,39
-14,77
-14,36
δ15N in ‰
12,705
14,665
13,89
16,495
3120 ±40
4550 ±35
3900 ±45
8135 ±45
650 ±25
45400
-12
-12,29
-11,57
-11,36
-15,6
-14,41
15,58
15,35
17,39
15,86
14,4
13,35
64
Gegevens mens
Land
Duitsland
Duitsland
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Ouderdom (BP)
4480 ±40
1780 ±40
870 ±30
4575 ±45
4440 ±40
4580 ±45
4715 ±35
4575 ±45
4000 ±35
4455 ±35
4515 ±35
4515 ±35
4520 ±40
4175 ±45
4005 ±40
4025 ±45
3990 ±40
4495 ±45
3975 ±45
4520 ±35
4095 ±35
4105 ±40
4025 ±35
4500 ±40
4665 ±35
4015 ±45
5870 ±40
δ13C in ‰
-21,18
-19,89
-26,42
-22,77
-21,9
-21,86
-21,84
-21,84
-21,58
-21,37
-21,36
-21,16
-21,14
-21,12
-21,05
-21,04
-21,04
-21,03
-21
-20,92
-20,9
-20,89
-20,85
-20,81
-20,76
-20,76
-20,66
δ15N in ‰
9,835
9,885
15,545
9,985
10,105
9,55
10,22
9,89
10,94
10,24
10,3
11,37
10,305
9,815
9,75
9,44
9,465
10,05
9,695
10,645
10,84
9,58
10,205
10,805
10,58
10,33
11,22
65
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Frankrijk
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
3670 ±40
5920 ±40
4090 ±35
4095 ±45
5375 ±45
4065 ±35
5045 ±40
4550 ±40
3895 ±40
5860 ±35
4885 ±40
2960 ±35
3020 ±40
4820 ±40
3065 ±40
5095 ±40
3800 ±45
3855 ±45
2770 ±35
2940 ±35
2265 ±40
2990 ±40
3785 ±40
3890 ±40
3755 ±40
4390 ±45
4230 ±50
4355 ±40
4370 ±40
1265 ±40
935 ±35
4770 ±40
325 ±30
4740 ±50
1550 ±40
-20,65
-20,64
-20,64
-20,62
-20,62
-20,59
-20,47
-20,46
-20,4
-20,34
-20,04
-19,93
-19,91
-19,88
-19,88
-19,84
-19,39
-19,32
-19,07
-18,81
-18,24
-18,19
-23,35
-22,88
-22,53
-22,5
-22,37
-22,32
-22,32
-22,29
-22,2
-22,18
-22,1
-22,08
-22,02
11,245
11,625
11,665
8,94
9,89
9,115
11,805
10,42
11,4
8,495
11,655
11,03
10,695
10,49
10,725
13,64
10,79
11,095
9,085
9,12
8,19
10,15
11,78
11,83
11,365
11,65
9,72
11,43
10,57
6,73
4,29
10,35
10,055
11,38
10,82
66
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
3760 ±50
4415 ±40
3565 ±40
4750 ±40
4370 ±50
400 ±70
4790 ±50
1465 ±45
3665 ±40
3670 ±40
4530 ±50
3560 ±40
3650 ±40
3575 ±40
5700 ±40
4880 ±40
1115 ±40
895 ±40
4430 ±50
575 ±35
4730 ±60
2070 ±50
4800 ±50
1445 ±40
3670 ±40
3760 ±50
1405 ±45
1610 ±45
1450 ±50
7955 ±45
1545 ±40
1520 ±40
1370 ±40
1240 ±35
1195 ±40
-22,01
-22
-21,95
-21,92
-21,88
-21,8
-21,79
-21,7
-21,66
-21,66
-21,63
-21,62
-21,51
-21,51
-21,5
-21,49
-21,45
-21,43
-21,35
-21,34
-21,34
-21,33
-21,31
-21,24
-21,23
-21,21
-21,19
-21,18
-21,13
-21,13
-21,11
-21,06
-21,05
-21,05
-21,04
11,12
12,52
9,865
10,47
11,8
10,3
10,88
10,51
11,08
10,825
10,6
10,57
10,09
10,29
9,515
9,295
10,33
9,37
7,38
9,36
11,07
11,94
10,75
11,29
9,84
11,98
9,99
12,03
15,65
11,12
13,12
12,39
11,555
10,45
11,07
67
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Ierland
Kroatië
Mexico
Mexico
Mexico
Mexico
Mexico
Mexico
Nederland
Nederland
325 ±30
1545 ±45
1420 ±45
1240 ±50
1435 ±45
1445 ±45
400 ±80
940 ±40
1225 ±40
1455 ±45
230 ±40
355 ±35
1575 ±35
1660 ±40
275 ±40
380 ±35
310 ±35
5810 ±45
1265 ±40
395 ±40
755 ±40
835 ±40
310 ±40
1250 ±40
275 ±35
5630 ±45
4110 ±40
2330 ±30
1245 ±40
1315 ±35
2120 ±30
1280 ±35
1330 ±35
6170 ±50
6170 ±50
-21
-20,99
-20,97
-20,96
-20,94
-20,91
-20,8
-20,77
-20,77
-20,75
-20,68
-20,57
-20,5
-20,49
-20,41
-20,3
-20,28
-20,12
-20,04
-19,76
-19,72
-19,71
-19,52
-19,28
-18,93
-13,92
-21,18
-8,04
-7,59
-7,04
-6,76
-6,47
-5,93
-24,32
-24
10,01
11,245
11,26
13,16
10,485
10,12
11,025
9,035
10,135
11,605
10,285
10,315
10,905
12,09
10,06
9,855
8,6
10,7
11,025
9,89
11,99
10,525
10,38
10,865
11,8
16,8
9,535
10,005
10,955
10,6
10,395
9,905
10,27
16,5
16,4
68
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
6530 ±50
5055 ±40
6530 ±50
5070 ±40
3840 ±35
6710 ±50
3500 ±50
6200 ±35
4650 ±40
985 ±25
775 ±45
985 ±40
3690 ±60
1015 ±45
1305 ±25
3520 ±60
2230 ±40
3660 ±50
1510 ±30
1250 ±35
1540 ±30
1285 ±30
1245 ±30
135 ±40
1225 ±30
1535 ±30
1160 ±30
1275 ±30
210 ±30
1530 ±30
245 ±30
1455 ±30
950 ±30
1570 ±30
275 ±30
-21,65
-21,52
-21,4
-21,05
-21,03
-20,9
-20,89
-20,59
-20,5
-20,35
-20,28
-20,27
-20,16
-20,11
-20,1
-20,09
-20,07
-20,01
-19,99
-19,95
-19,93
-19,91
-19,7
-19,67
-19,63
-19,6
-19,6
-19,59
-19,56
-19,49
-19,43
-19,4
-19,4
-19,4
-19,28
17,2
12,855
17,1
16,725
10,7
16,4
14,4
9,49
10,085
10,36
11,45
11,4
14
10,12
14,2
13,1
8,795
14,7
7,97
13,46
10,44
9,845
9,165
14,015
9,03
10,305
11
9,69
12,265
8,245
14,13
9,555
14
13,4
13,36
69
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Noordzee
Portugal
Portugal
Portugal
Portugal
Portugal
Portugal
Portugal
Roemenië
Rusland
Rusland
Rusland
Rusland
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
230 ±45
1540 ±35
5080 ±40
5055 ±40
1590 ±30
5005 ±40
2465 ±40
1570 ±30
9035 ±40
9140 ±50
8180 ±50
9080 ±50
1200 ±25
1130 ±35
1030 ±35
1150 ±35
1815 ±35
1090 ±35
1095 ±30
1165 ±35
34280 ±990
5910 ±50
710 ±40
4640 ±60
4740 ±60
4665 ±50
3610 ±35
4775 ±40
4800 ±40
4770 ±40
1815 ±35
4385 ±40
4680 ±40
2095 ±35
4670 ±40
-19,26
-19,21
-19,02
-18,81
-18,68
-18,67
-18,02
-17,98
-23,36
-23,06
-22,58
-21,97
-19,52
-17,49
-16,99
-16,26
-16,13
-16
-15,9
-15,62
-18,95
-20,75
-19,94
-18,57
-18,53
-22,39
-22,02
-21,82
-21,73
-21,61
-21,58
-21,46
-21,45
-21,3
-21,27
14,165
10,445
15,955
15,66
7,89
15,7
12,5
8,615
11,405
10,205
15,105
11,63
11,975
7,435
9,235
8,595
9,33
7,885
9,49
9,48
15,1
8,97
12,035
14,16
15,98
11,385
10,8
11,695
10,625
11,475
10,885
10,62
7,675
11,84
11,265
70
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Schotland, Verenigd Koninkrijk
Spanje
Spanje
Syrië
Tsjechië
Tsjechië
Tsjechië
Verenigd Koninkrijk
Verenigd Koninkrijk
Verenigd Koninkrijk
Verenigd Koninkrijk
Verenigd Koninkrijk
Zweden
Zweden
Zweden
Zweden
Zweden
Zweden
Zweden
Zweden
3795 ±40
4640 ±40
2030 ±35
4690 ±40
4715 ±40
2875 ±35
8300 ±50
7175 ±45
5790 ±50
5380 ±50
4935 ±45
3750 ±45
3845 ±40
3865 ±40
3835 ±40
3820 ±40
630 ±25
625 ±30
635 ±25
615 ±25
625 ±25
630 ±25
645 ±25
620 ±25
-21,06
-20,79
-20,74
-19,87
-19,56
-20,09
-17,24
-19,38
-20,42
-20,26
-19,72
-22,05
-21,99
-21,91
-21,77
-21,69
-22,3
-22,2
-22,2
-22,2
-22,1
-22,1
-21,9
-21,8
10,145
9,985
10,06
10,365
11,325
9,24
10,995
12,24
8,9
9,27
9,67
10,09
9,29
9,96
9,585
9,77
8,2
7,2
7
6,4
7,6
8,4
7
5,4
71
Download