EILANDSRAAD VAN HET EILANDGEBIED CURAÇAO 1994, No. 40

advertisement
EILANDSRAAD VAN HET EILANDGEBIED CURAÇAO
1994, No. 40
Eilandsverordening houdende regelen ter voorkoming en beperking van
gevaar, schade of hinder aan het milieu door milieubelastende aktiviteiten of
handelingen (Hinderverordening Curaçao 1994).
DE EILANDSRAAD VAN HET EILANDGEBIED CURAÇAO,
Overwegende dat het wenselijk is, ter vervanging van de Hindereilandsverordening Curaçao (A.B.
1953, no. 21) regelen te stellen ter voorkoming en beperking van gevaar, schade of hinder aan het
milieu en ter bescherming van het milieu tegen de gevolgen van aktiviteiten of handelingen die het
milieu kunnen belasten;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende eilandsverordening:
Begripsomschrijvingen Aanwijzing van aktiviteiten
c.q. inrichtingen Rechtspersonen,vennootscha
ppen, enige andere
verenigingen van personen
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Artikel 1 1. In deze eilandsverordening wordt verstaan onder:
a. "milieubelastende aktiviteiten": elke door de mens ondernomen
aktiviteit of handeling die, al dan niet gebonden aan een vaste plaats,
een bedrijfsmatig karakter heeft of als zodanig kan worden
aangemerkt, ten gevolge waarvan gevaar, schade of hinder aan het
milieu kan ontstaan; b. "inrichting": elke categorie
milieubelastende aktiviteiten welke binnen een zekere begrenzing
plegen te worden verricht. 2. Bij eilandsbesluit, houdende
algemene maatregelen, worden deze inrichtingen en andere
milieubelastende aktiviteiten aangewezen. 3. Bij de aanwijzing van
inrichtingen krachtens het tweede lid worden als één inrichting
beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende
installaties die onderling technische, organisatorische of functionele
bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
Verbodsbepalingen; Het Bestuurscollege kan nadere regels stellen met betrekking tot
vergunningsplicht hetgeen in deze eilandsverordening onder inrichting wordt verstaan.
Artikel 2 Indien bij of krachtens enige bepaling van deze
eilandsverordening een ver-plichting wordt opgelegd of een
Vrijstelling vergunningsplicht bevoegdheid wordt gegeven aan een rechtspersoon, een
vennootschap of enige andere vereniging van personen, rust de
verplichting op respectievelijk is de bevoegdheid tevens gegeven aan
de bestuurders van de rechtspersoon, de vennootschap of de
Kennisgevingsplicht vereniging van personen. HOOFDSTUK II Vergunningen
Vergunningverlenend gezag
AFDELING 1 Algemeen
Verzoek om vergunning Revisievergunning Adviseurs Ontvankelijkheid
Artikel 3 1. Het is verboden zonder vergunning van het
Bestuurscollege de in artikel 1 lid 2 bedoelde milieubelastende
aktiviteiten aan te vangen, uit te voeren, uit te breiden of te wijzigen,
dan wel, wanneer deze aktiviteiten inrichtingen betreffen, deze op te
richten, in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen. 2. Het
is verboden zonder vergunning van het Bestuurscollege de gebezigde
werkwijzen in het kader van de in het eerste lid bedoelde aktiviteiten
te veranderen. 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste en
tweede lid is niet vereist voor uitbreidingen en wijzigingen van een
aktiviteit of voor veranderingen van binnen het kader van een
aktiviteit gebezigde werkwijzen waarvan rede-lijker-wijs moet
worden aangenomen dat zij geen gevolgen dan wel uitsluitend
gunstige gevolgen zullen hebben voor de belasting van het milieu ten
Ontwerpbeschikking Publikatie en
inzagelegging ter
gevolge van die aktiviteit. Een maand voordat bedoelde
uitbreidingen en wijzigingen van een aktiviteit of veranderingen van
werkwijzen plaatsvinden, dient het Bestuurscollege daarvan in kennis
te worden gesteld.
Artikel 4 1. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen,
kan worden bepaald dat het in artikel 3, eerste en tweede lid,
vervatte verbod niet geldt voor: a. aangewezen categorieën van
aktiviteiten; b. aangewezen categorieën van wijzigingen of
uitbreidingen van aktiviteiten; c. aangewezen veranderingen van in
het kader van aktiviteiten gebezigde werkwijzen. 2. Bij het in het
eerste lid genoemde eilandsbesluit kunnen regelen worden gesteld in
het belang van de bescherming van het milieu. 3. Het in het eerste
lid bedoelde eilandsbesluit kan tevens de verplichting inhouden te
Bezwaren voldoen aan door het Bestuurscollege aan de vergunninghouder
gestelde nadere eisen omtrent de onderwerpen die in het
Geheimhouding gegevens eilandsbesluit zijn geregeld. 4. Indien toepassing is gegeven aan
het eerste lid stelt de vergunninghouder het Bestuurscollege vooraf
Criteria voor de beoordeling in kennis van een zodanig aanvangen, wijzigen, uitbreiden of
veranderen van werkwijze.
AFDELING 2 Beschikkingen op verzoek om een vergunning
Termijn voor het nemen van
de beslissing; inhoud van het Artikel 5 Vergunningen als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede
lid, worden door of namens het Bestuurscollege verleend.
besluit; verdaging Artikel 6 1. Het verzoek om vergunning wordt gericht tot het
Bestuurscollege. 2. Bij het verzoek om vergunning moeten de
bescheiden worden over-gelegd die bij eilandsbesluit, houdende
Weigering van de vergunning algemene maatregelen, worden voor--geschreven.
Artikel 7 1. Wanneer een verzoek om vergunning wordt ingediend
Tenaamstelling van de voor de uitbreiding of de wijziging van een aktiviteit waarvoor reeds
vergunning deel uitmakende een of meer vergunningen werden verleend, dan wel voor de
stukken verandering van een in het kader van een zodanige aktiviteit
gebezigde werkwijze kan het Bestuurscollege eisen dat door de
betrokkene een verzoek wordt in-ge-diend voor een nieuwe, de
Vergunning met voor- gehele aktiviteit omvattende vergunning. 2. Indien aan deze eis,
schriften; nadere eisen die schriftelijk ter kennis van de betrokkene wordt gebracht, niet
binnen een door het Bestuurscollege te stellen termijn wordt voldaan,
verklaart het Bestuurscollege de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn
verzoek. 3. De nieuwe, de gehele aktiviteit omvattende vergunning
mag het bedrijven van de aktiviteit, voor zover deze reeds door een
of meer oudere vergunningen was toegestaan, niet onmogelijk
maken of onnodig beperken. 4. Wanneer de nieuwe vergunning
Vergunning voor bepaalde
onherroepelijk is geworden, vervallen alle voorafgaande op de
tijd aktiviteit betrekking hebbende vergunningen.
Toevoegen, wijzigen,
intrekken van voorschriften
Artikel 8 1. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen,
worden de diensten aangewezen die in de gelegenheid moeten
worden gesteld om advies uit te brengen over het verzoek om
vergunning. 2. In het in het eerste lid bedoelde eilandsbesluit
worden voorts regels gesteld omtrent de wijze waarop en de
termijnen waarbinnen de advisering moet plaatsvinden.
Artikel 9 1. Het Bestuurscollege beslist binnen een maand na de
datum van ontvangst van het verzoek over de ontvankelijkheid van
Sanering door intrekking van
het verzoek. 2. Het Bestuurscollege verklaart het verzoek om
de vergunning vergunning niet-ontvankelijk in geval van: a. onvolledigheid van de
Beschikking tot intrekking of
weigering tot intrekking Vervallen der vergunning Kennisgeving van
beëindiging van
milieubelastende aktiviteiten
Milieueffectrapportage Ontheffing voor het maken
van een milieu-effectrapport
Financiële
zekerheid
in artikel 6, tweede lid, bedoelde gegevens; b. strijd met de
voorschriften van een verkavelingsplan, als bedoeld in de artikelen
33 tot en met 40 en 43 van de Eilandsverordening Ruimtelijke
Ontwikkelingsplanning Curaçao (A.B. 1980 no.6); c. strijd met een
ontwikkelingsplan, al dan niet met bestemmingsvoorschriften, of met
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in hoofdstukken II en III van
de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao
(A.B. 1980 no. 6); d. strijd met enige wettelijke bepaling. 3.
Niet-ontvankelijkheid ten gevolge van het verstrekken van on-volledige gegevens kan achterwege blijven indien naar het oordeel van
het Bestuurscollege de verstrekte gegevens het ondanks hun
onvolledigheid mogelijk maken te beoordelen of de aangevraagde
beschikking al dan niet kan worden gegeven. 4. Wanneer met
toepassing van het derde lid niet-ontvankelijkverklaring achterwege
blijft, kan binnen een maand na de datum van ontvangst van het
verzoek door of vanwege het Bestuurscollege een termijn worden
gesteld waarbinnen de ontbrekende gegevens alsnog moeten worden
verstrekt. 5. Indien de verzoeker de ontbrekende gegevens niet
binnen de daarvoor gestelde termijn verstrekt, kan hij alsnog op de
in het tweede lid sub a bedoelde grond niet-ontvankelijk worden
verklaard in zijn verzoek. 6. Een beschikking waarbij een verzoek
niet-ontvankelijk wordt verklaard, is gemotiveerd. Een afschrift van
de beschikking wordt aan de verzoeker en de betrokken diensten als
bedoeld in artikel 8, eerste lid, toegezonden. 7. Indien de
verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk is verklaard, blijft het
verzoek buiten behandeling, tenzij de beschikking tot nietontvankelijkverklaring in beroep is vernietigd.
Artikel 10 Het Bestuurscollege stelt zo spoedig mogelijk het
Stopzetting
ontwerp van de beschikking op.
Artikel 11 1. Het Bestuurscollege zendt, tenzij toepassing is
gegeven aan artikel 16, tweede lid, uiterlijk drie maanden na de
datum van ontvangst van het verzoek een exemplaar van het
ontwerp van de beschikking aan de verzoeker en de betrokken
overheidsorganen. 2. Het Bestuurscollege maakt uiterlijk twee
weken na de in het eerste lid bedoelde toezending het verzoek om
vergunning, de naar aanleiding van dit verzoek uitgebrachte
Bestuursdwang adviezen, het ontwerp van de beschikking en de daar-aan te
verbinden voorschriften gelijktijdig bekend door: a. kennisgeving in
tenminste een in het Nederlands en een in het Papiamentu
Dwangsom verschijnend dag- of nieuwsblad dat in het eilandgebied wordt
verspreid; b. terinzagelegging van het verzoek, van de in artikel 6,
tweede lid, bedoelde bescheiden en van het ontwerp van de door het
Beschikkingen waartegen Bestuurscollege te nemen beschikking en de daaraan te verbinden
beroep kan worden ingesteld voorschriften voor een ieder op het bestuurskantoor van het
eilandgebied gedurende een maand. 3. De verzoeker is verplicht
het verzoek om vergunning bekend te maken op het terrein of aan
het gebouw waar de milieubelastende aktiviteit zal worden verricht.
Hij neemt daarbij de aanwijzingen gegeven door of vanwege het
Bestuurscollege in acht. 4. De kosten van de bekendmaking zijn
voor rekening van de verzoeker.
Beroepsinstanties en
Artikel 12 In de kennisgeving als bedoeld in artikel 11, tweede lid,
beroepsgerechtigden sub a, wordt tenminste vermeld: a. de zakelijke inhoud van het
verzoek; b. het tijdstip waarop en de plaats waar een afschrift van
Termijn voor indiening het verzoek ter inzage wordt gelegd; c. de termijn waarbinnen door
een ieder bezwaar bij het Bestuurscollege kan worden ingebracht
beroepschrift tegen het geven van de verzochte vergunning; d. dat
overeenkomstig artikel 14, tweede lid, degene die een be-zwaarschrift indient, kan verzoeken zijn persoonlijke gegevens niet bekend
Onherroepelijkheid; terstond te maken.
van kracht verklaren Artikel 13 Indien in een stuk dat ingevolge deze
eilandsverordening ter inzage wordt gelegd, gegevens voorkomen of
uit zodanig stuk gegevens kunnen worden afgeleid waarvan de
Toezicht op de naleving; geheimhouding gerechtvaardigd is, kan het Bestuurscollege op een
bevoegdheden daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de aanvrager toestaan dat
deze ten behoeve van de bekendmaking een door het
Bestuurscollege goedgekeurde tweede tekst overlegt waarin die
gegevens niet voorkomen, onderscheidenlijk waaruit ze niet kunnen
worden afgeleid. Het Bestuurscollege maakt van deze bevoegdheid
Plicht tot medewerking slechts gebruik met betrekking tot bedrijfsgeheimen en
beveiligingsgegevens.
Plicht tot geheimhouding Artikel 14 1. Gedurende de in artikel 11, tweede lid, sub b,
bedoelde termijn kan een ieder bezwaren tegen het verlenen van de
Binnentreden van woningen aangevraagde vergunning inbrengen bij het Bestuurscollege. 2. De
persoonlijke gegevens van degene die een bezwaarschrift heeft
en bedrijven ingediend worden, indien deze daarom verzoekt, niet bekend
gemaakt.
Artikel 15 Het Bestuurscollege betrekt bij de beslissing op het
verzoek om vergunning in ieder geval: a. de bestaande toestand
Strafsancties van het milieu, voor zover de aktiviteit daarvoor gevolgen kan
hebben; b. de gevolgen voor het milieu, die de aktiviteit kan
veroorzaken; c. de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die
van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu met
betrekking tot de aktiviteit; d. de effecten van milieubelastende
Strafsancties Misdrijven, overtredingen aktiviteiten die reeds in het vestigings- en operatiegebied
plaatsvinden.
Artikel 16 1. Het Bestuurscollege beschikt zo spoedig mogelijk
doch uiterlijk binnen zes maanden op het verzoek om vergunning.
De beschikking vermeldt hetgeen is overwogen omtrent de
ingebrachte bezwaren en vermeldt de gronden waarop zij is gegeven.
2. De in het eerste lid vermelde termijn kan door het
Bestuurscollege binnen een maand na de datum van ontvangst van
het verzoek om vergunning worden verlengd bij een met redenen
omklede beschikking met een daarbij te bepalen termijn, indien het
verzoek een zeer ingewikkeld onderwerp betreft.
Artikel 17 1. Het Bestuurscollege zendt een exemplaar van de in
artikel 16, eerste lid, bedoelde beschikking aan de verzoeker en
deelt hem mede binnen welke termijn hij tegen de beschikking
beroep kan instellen. 2. Uiterlijk twee weken na de in het eerste lid
bedoelde toezending wordt door het Bestuurscollege de beschikking
bekendgemaakt door: a. terinzagelegging van een afschrift van de
beschikking op het bestuurskantoor; b. kennisgeving van de
beschikking aan degenen die bezwaren hebben ingediend. 3. Bij
de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, onder b wordt tevens
vermeld: a. het tijdstip waarop een afschrift van de beschikking ter
inzage is gelegd, alsmede de uren waarop en de plaats waar dit ter
inzage ligt; b. wie beroep tegen de beschikking kunnen instellen bij
de Eilandsraad en de termijn waarbinnen het beroep moet worden
ingesteld. 4. Aan belanghebbenden wordt op verzoek een afschrift
van de beschikking afgegeven tegen betaling van de kosten. 5.
Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing op de exemplaren van
de beschikking waarvan derden mogen kennisnemen.
Artikel 18 1. De vergunning kan slechts worden geweigerd in het
belang van de bescherming van het milieu. 2. De vergunning wordt
in ieder geval geweigerd indien verlening daarvan niet in
overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 15,
door het Bestuurscollege in acht moet worden genomen.
Artikel 19 1. Wanneer een vergunning wordt verleend, geldt zij
zowel voor de vergunninghouder als voor zijn rechtsverkrijgenden.
2. Zowel de rechtsverkrijgende als zijn rechtsvoorganger stellen
het Bestuurs-college onverwijld in kennis van elke wijziging in de
tenaamstelling van de vergunning. 3. Aan het voor de verzoeker
bestemde afschrift van de vergunning wordt een afschrift gehecht
van elk der in artikel 6 bedoelde bescheiden.
Artikel 20 1. Aan de vergunning worden voorschriften verbonden
die nodig zijn in het belang van de bescherming van het milieu. De
voorschriften kunnen inhouden: a. de verplichting om de
aangegeven middelen ter voorkoming of beperking van belasting van
het milieu aan te wenden; b. de verplichting om met middelen ter
keuze van de vergunninghouder de aangegeven doeleinden te
verwezenlijken ter behartiging van het in de aanhef bedoelde belang.
2. Aan de vergunning kunnen tevens voorschriften worden
verbonden, in-houdende: a. de verplichting metingen op een bij
het voorschrift aangegeven wijze te verrichten ter bepaling van de
mate van gevaar, schade of hinder ten gevolge van milieubelastende
aktiviteiten; b. de verplichting om de uitkomsten van de onder a
vermelde metingen ter beschikking te stellen van de bij het
voorschrift aan te wijzen overheidsdiensten. 3. Bij eilandsbesluit,
houdende algemene maatregelen, kunnen regelen worden gesteld
omtrent de wijze waarop aan de in het tweede lid, sub a en b,
bedoelde verplichtingen moet worden voldaan alsmede omtrent de
vergoeding van het deel van de daaruit voor de vergunninghouder
voortvloeiende kosten dat redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen
laste behoort te blijven. 4. De aan de vergunning verbonden
voorschriften kunnen de verplichting inhouden te voldoen aan nadere
eisen die door de in de vergunning aan te wijzen overheidsdiensten
worden gesteld. In de beschikking waarbij zodanige eisen worden
gesteld of gewijzigd, wordt tevens een termijn vastgesteld
waarbinnen aan de nadere eisen moet zijn voldaan. 5. Aan de
vergunning kan voorts het voorschrift worden verbonden dat de
vergunninghouder verplicht is aan alle in zijn bedrijf werkzame
personen een schriftelijke instructie te verstrekken ter vermijding
van gedragingen hunnerzijds die tot gevolg kunnen hebben dat de
vergunninghouder de milieubelastende aktiviteit aanvangt of uitvoert
anders dan over-een-komstig de vergunning of dat de aan de
vergunning verbonden voor-schriften worden overtreden.
Artikel 21 Indien over de te verwachten belasting van het milieu
van een voorgenomen bedrijfsmatige aktiviteit of een voorgenomen
verandering van een gebezigde werkwijze niet met voldoende
zekerheid kan worden geoordeeld of indien uit de aard van de
aktiviteit het tijdelijk karakter ervan voortvloeit dan wel indien het
verzoek om vergunning daartoe strekt, kan het Bestuurscollege de
vergunning verlenen voor een bepaalde termijn. Het
Bestuurscollege kan deze termijn ambtshalve dan wel op verzoek van
de vergunninghouder verlengen. De termijn kan, al dan niet
verlengd, de duur van vijf jaren niet te boven gaan.
AFDELING 3 Wijziging of intrekking van vergunning
Artikel 22 1. Het Bestuurscollege kan bij een met redenen
omklede beschikking en met inachtneming van het bepaalde in de
artikelen 23, 24 en 25: a. aan een vergunning alsnog voorschriften
verbinden of nieuwe voor-schriften toevoegen; b. de aan de
vergunning verbonden voorschriften wijzigen of intrekken. 2. De
beschikkingen bedoeld in het eerste lid, kunnen ambtshalve dan wel
op verzoek van een belanghebbende, niet zijnde de
vergunninghouder, worden genomen in het belang van de
bescherming van het milieu. In de beschikking wordt een termijn van
ten hoogste een jaar gesteld waarbinnen aan de opgelegde
vergunningvoorschriften moet zijn voldaan. De beschik-king bepaalt
tevens het tijdstip waarop de maatregel van kracht wordt. 3. Een
beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt op verzoek van de
vergunninghouder slechts genomen indien het belang van
bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
Artikel 23 Indien het Bestuurscollege voornemens is toepassing te
geven aan artikel 22, eerste lid, geeft het van dat voornemen
schriftelijk kennis aan degene tot wie de te geven beschikking zal zijn
gericht, onder vermelding van tenminste een korte redengeving en
van de zakelijke inhoud van de voorgenomen toepassing van
bedoelde bepaling.
Artikel 24 De beschikkingen bedoeld in artikel 22, eerste lid,
worden na de schriftelijke kennisgeving van het voornemen zo
spoedig mogelijk gegeven met inachtne-ming van een termijn van
een maand.
Artikel 25 1. Het Bestuurscollege zendt een exemplaar van de
beschikking aan degene tot wie deze is gericht. 2. Uiterlijk twee
weken na de in het eerste lid bedoelde toezending maakt het
Bestuurscollege de beschikking bekend door: a. terinzagelegging
van een afschrift van de beschikking op het bestuurskantoor en een
of meer andere, nader te bepalen plaatsen; b. kennisgeving van de
beschikking aan degenen die bezwaren hebben ingebracht tegen het
verlenen van de vergunning.
Artikel 26 1. Het Bestuurscollege kan een vergunning ambtshalve
of op verzoek van een belanghebbende geheel of gedeeltelijk
intrekken indien ten gevolge van een milieubelastende aktiviteit in
ontoelaatbare mate het milieu wordt belast en wijziging of aanvulling
van de aan de vergunning verbonden voorschriften geen oplossing
biedt. 2. Indien het Bestuurscollege voornemens is tot intrekking
van de vergunning over te gaan, geeft het van dat voornemen
schriftelijk kennis aan de vergunninghouder onder vermelding van de
redenen van de voorgenomen intrekking. 3. Het Bestuurscollege
kan, indien het toepassing geeft aan het in het eerste lid bepaalde,
de vergunninghouder een schadevergoeding naar billijkheid
toekennen.
Artikel 27 De beschikking tot gehele of gedeeltelijke intrekking of
tot weigering van intrekking wordt zo spoedig mogelijk gegeven.
Deze bevat de gronden waarop zij berust en in geval van intrekking
van de beschikking tevens het tijdstip waarop de intrekking van
kracht wordt.
Artikel 28 1. Het Bestuurscollege zendt een exemplaar van de
beschikking tot gehele of gedeeltelijke intrekking of tot weigering van
intrekking aan de vergunninghouder en aan de belanghebbende die
om de intrekking heeft verzocht. 2. Uiterlijk twee weken na de in
het eerste lid bedoelde toezending wordt een afschrift van de
beschikking gedurende een maand ter inzage gelegd op het
bestuurskantoor. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt
overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.
Artikel 29 1. Tenzij anders is bepaald in deze eilandsverordening,
vervalt de vergunning: a. wanneer de milieubelastende aktiviteit
niet binnen drie jaren na het onherroepelijk worden van de
vergunning geheel of gedeeltelijk is aan-gevangen en wordt verricht,
tenzij toepassing is gegeven aan het tweede lid; b. wanneer de
plaats waar de aktiviteit wordt verricht, is verwoest of wanneer de
aktiviteit gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is verricht.
2. Indien kan worden verwacht dat de aktiviteit niet binnen de in
het eerste lid bedoelde termijn kan worden aangevangen, kan in de
vergunning een andere termijn worden vastgesteld. 3. Wanneer
een aktiviteit geheel of gedeeltelijk gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is verricht, vervalt de vergunning geheel
respectievelijk voor dat gedeelte. 4. De vergunning vervalt
eveneens wanneer de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard
van de vergunning geen gebruik meer te willen maken.
Artikel 30 Bij beëindiging van de milieubelastende aktiviteit of van
een werkwijze, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, en
artikel 4, eerste lid, stelt de ver-gunninghouder het Bestuurscollege
onverwijld hiervan in kennis. HOOFDSTUK III
Milieu-effectrapportage
Artikel 31 1. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen,
worden de aktiviteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen
voor het milieu kunnen hebben en bij de voorbereiding waarvan een
milieueffectrapport moet worden gemaakt. 2. Tot de aktiviteiten,
bedoeld in het eerste lid, kunnen mede aktiviteiten behoren die in
samenhang met andere aktiviteiten belangrijke nadelige gevolgen
voor het milieu kunnen hebben. 3. Bij het eilandsbesluit bedoeld in
het eerste lid, kan worden bepaald dat de aanwijzing van een
aktiviteit slechts geldt in daarbij aangewezen gevallen. 4. Bij of
krachtens het eilandsbesluit, bedoeld in het eerste lid, wordt het
tijdstip bepaald met ingang waarvan de in het eerste lid bedoelde
verplichting ingaat.
Artikel 32 1. Het Bestuurscollege kan ontheffing verlenen van de
verplichting tot het maken van een milieueffectrapport indien: a.
degene die de aktiviteit onderneemt, daarmee een aktiviteit herhaalt
of voortzet ten aanzien waarvan reeds eerder een milieueffectrapport
is gemaakt en een nieuw milieueffectrapport redelijkerwijs geen
nieuwe gege-vens over mogelijke nadelige gevolgen van de te
ondernemen aktiviteit voor het milieu kan bevatten; b. met
betrekking tot dezelfde aktiviteit reeds eerder een milieueffectrapport als bedoeld in artikel 31 is gemaakt en een nieuw
milieueffectrapport redelijkerwijs geen nieuwe gegevens over
mogelijke nadelige gevolgen van die aktiviteit voor het milieu kan
bevatten. 2. Een ontheffing krachtens het eerste lid kan worden
verleend op schriftelijk verzoek van degene die de aktiviteit
onderneemt of van het Bestuurscollege. HOOFDSTUK IV
Financiële zekerheid
Artikel 33 1. Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen,
kan worden bepaald dat ter bestrijding van kosten die moeten
worden gemaakt ter verzekering van een stipte naleving van hetgeen
bij of krachtens deze eilandsverordening is bepaald, financiële
zekerheid wordt gesteld door de verzoeker van de vergunning.
Deze zekerheid dient mede: a. ter verzekering van een
verantwoorde beëindiging van de exploitatie van een vergunning, een
aktiviteit of een werkwijze; b. ter dekking van financiële
aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit door de aktiviteit
veroor-zaakte nadelige gevolgen voor het milieu. De grootte van de
financiële zekerheid wordt bepaald door het Bestuurscollege en kan
jaarlijks worden aangepast. 2. Aan de ingevolge het eerste lid
opgelegde verplichting kan ook worden voldaan door het sluiten en
instandhouden van een verzekering ter dekking van de in het eerste
lid bedoelde risico's. 3. Bij eilandsbesluit, houdende algemene
maatregelen, worden de milieu-belastende aktiviteiten aangegeven
ten aanzien waarvan het in het eerste lid bepaalde van toepassing is.
4. Indien het Bestuurscollege een financiële zekerheid heeft
vastgesteld, wordt de vergunning niet afgegeven alvorens de
financiële zekerheid is gesteld dan wel een verzekering is afgesloten
ter dekking van de in het eerste lid bedoelde risico's. 5. Ingeval het
Bestuurscollege een gestelde financiële zekerheid heeft
aangesproken, kan het bevel worden gegeven om binnen een door
het Bestuurscollege vast te stellen termijn de financiële zekerheid
aan te vullen tot het oorspronkelijke bedrag of tot een hoger bedrag.
6. Bij beëindiging van de exploitatie van de vergunning of een
ingevolge artikel 4 verrichte aktiviteit of een gebezigde werkwijze
bepaalt het Bestuurscollege het tijdstip waarop de financiële
zekerheid kan vervallen. HOOFDSTUK V Administratieve sancties
Artikel 34 1. Indien wordt gehandeld in strijd met: a. de
verboden genoemd in artikel 3, eerste en tweede lid; b. de
verleende vergunning; c. de krachtens artikel 4, tweede en derde
lid, gegeven regelen en nadere eisen; kan het Bestuurscollege de
overtreder ambtshalve of op verzoek van iedere belanghebbende
bevelen de verboden aktiviteiten geheel of gedeeltelijk stop te
zetten. 2. De beschikking houdende een bevel tot stopzetting bevat
het tijdstip waarop de stopzetting van kracht wordt. Het
Bestuurscollege kan bepalen dat het bevel tot stopzetting terstond
van kracht wordt. Het is niet toegestaan de verboden aktiviteiten
voort te zetten zolang de beschikking tot stopzetting van kracht is.
3. Het Bestuurscollege zendt een exemplaar van de beschikking,
die het heeft genomen, aan de vergunninghouder en aan degene die
om de maatregel heeft verzocht. 4. In geval van toepassing van
het eerste lid kan het Bestuurscollege de overtreder in de
gelegenheid stellen te voldoen aan de bepalingen die bij of krachtens
deze eilandsverordening zijn gesteld. 5. Het Bestuurscollege trekt
het bevel tot stopzetting in, indien is voldaan aan de bepalingen die
bij of krachtens deze eilandsverordening zijn gesteld. 6. De
vergunninghouder kan onder vermelding van redenen het
Bestuurscollege schriftelijk verzoeken het bevel tot stopzetting in te
trekken. Is het Bestuurscollege binnen een maand nadat het
verzoek is ontvangen niet tot intrekking van het bevel overgegaan,
dan wordt het geacht die intrekking te hebben geweigerd. 7.
Zolang de beschikking waarbij een bevel tot stopzetting is gegeven,
van kracht is, kan de plaats waar de verboden aktiviteit plaatsvindt,
worden verzegeld en hetgeen zich daarin bevindt worden verzegeld
of verwijderd op kosten van de overtreder.
Artikel 35 1. Wanneer ingevolge artikel 34 de verboden aktiviteit
geheel of gedeeltelijk is stopgezet en deze stopzetting zes
achtereenvolgende maanden heeft geduurd, vervalt de vergunning
geheel respectievelijk voor dat gedeelte. 2. Indien beroep is
ingesteld tegen de beschikking tot stopzetting, neemt de in het
eerste lid bedoelde termijn van zes maanden pas een aanvang nadat
op dit beroep is beslist.
Artikel 36 1. Het Bestuurscollege kan op kosten van de overtreder
doen wegnemen, beletten, verrichten of in de vorige toestand
herstellen hetgeen is of wordt gehouden, gemaakt, gesteld,
ondernomen, nagelaten, beschadigd of weggenomen in strijd met
een bij of krachtens deze eilandsverordening vastgestelde regeling of
gegeven bevel dan wel met een voorschrift, verbonden aan een
krachtens deze eilandsverordening verleende vergunning. 2.
Behoudens in spoedeisende gevallen maakt het Bestuurscollege van
de in het eerste lid gegeven bevoegdheid geen gebruik zonder de
belanghebbende schriftelijk te hebben gewaarschuwd en hem in de
gelegenheid te hebben gesteld binnen een daartoe te bepalen termijn
alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
Artikel 37 1. Het Bestuurscollege kan, indien het belang van de
bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, bepalen dat
de overtreder een door het Bestuurscollege vastgestelde dwangsom
verbeurt voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Het
vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de
zwaarte van het gelaedeerde belang en de beoogde werking van het
opleggen van de dwangsom. 2. De beschikking waarbij een
dwangsom is opgelegd, bevat het tijdstip waarop zij van kracht
wordt. Het Bestuurscollege kan daarin de overtreder in de
gelegenheid stellen om aan de overtreding een einde te maken. 3.
Het Bestuurscollege kan de verschuldigde dwangsom bij dwangbevel
invorderen. Alle daaruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening
van de overtreder. HOOFDSTUK VI Administratief beroep
Artikel 38 1. Beroep kan worden ingesteld tegen de navolgende
beschikkingen: a. een beschikking tot niet-ontvankelijkverklaring
van het verzoek om vergunning als bedoeld in de artikelen 7, tweede
lid, en 9, tweede en vijfde lid; b. een beschikking tot verlening, al
dan niet onder voorschriften, als bedoeld in artikel 16 in verband met
artikel 20; c. een beschikking tot weigering van een vergunning als
bedoeld in artikel 18; d. een beschikking tot toevoeging van
voorschriften of tot wijziging of intrekking van aan een vergunning
verbonden voorschriften als bedoeld in artikel 22, eerste lid; e. een
beschikking tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning
als bedoeld in artikel 26, eerste lid; f. een beschikking tot
vaststelling van financiele zekerheid als bedoeld in artikel 33; g.
een bevel tot gehele of gedeeltelijke stopzetting van een verboden
aktiviteit als bedoeld in artikel 34, eerste lid; h. een weigering te
voldoen aan een verzoek om een bevel tot gehele of gedeeltelijke
stopzetting van een of meer aktiviteiten als bedoeld in artikel 34,
eerste lid; i. een beschikking tot terstond van kracht verklaring van
een bevel tot gehele of gedeeltelijke stopzetting van een of meer
aktiviteiten als bedoeld in artikel 34, tweede lid; j. een weigering te
voldoen aan een verzoek tot intrekking van een bevel tot gehele of
gedeeltelijke stopzetting van een of meer aktivi-teiten als bedoeld in
artikel 34, zesde lid; k. een beschikking waarbij een dwangsom
wordt opgelegd als bedoeld in artikel 37, eerste lid. 2. Een
weigering om een beschikking te geven wordt met een beschikking
gelijkgesteld. 3. Voor zover elders in deze eilandsverordening niet
anders is bepaald, wordt het Bestuurscollege geacht het geven van
een beschikking te hebben geweigerd als het niet binnen zes
maanden na de datum van ontvangst van het verzoek een exemplaar
van de daarop betrekking hebbende beschikking aan de verzoeker
heeft gezonden. Bij gemotiveerd besluit kan het Bestuurscollege
deze termijn eenmaal verlengen met ten hoogste drie maanden.
Artikel 39 1. Tegen een beschikking als bedoeld in artikel 38,
eerste lid, sub a tot en met k, wordt het beroep schriftelijk ingesteld
bij de Eilandsraad. 2. Het beroep kan worden ingesteld door: a.
degene tot wie de beschikkingen, vermeld in artikel 38, eerste lid,
sub a tot en met k, zijn gericht; b. degenen die bezwaren hebben
ingebracht; c. enige andere belanghebbende die aantoont dat hij
redelijkerwijs niet in staat is geweest bezwaren in te dienen.
Artikel 40 1. Het beroepschrift wordt ingediend binnen een maand
na de dag waarop de beschikking is verzonden. 2. Wanneer het
beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is
ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan
achterwege, indien de klager aantoont dat hij beroep heeft ingesteld
zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs van hem verlangd kon
worden.
Artikel 41 1. Een beschikking als bedoeld in artikel 38 wordt van
kracht met ingang van de dag na het einde van de in artikel 40,
eerste lid, vermelde termijn, tenzij beroep is ingesteld. In de
gevallen in artikel 40, tweede lid bedoeld, heeft het ingestelde
beroep alsnog schorsende werking. 2. In gevallen waarin het
onverwijld van kracht worden van de beschikking naar het oordeel
van het Bestuurscollege noodzakelijk is, kan het in de beschikking
bepalen dat zij terstond van kracht wordt. Een zodanige bepaling is
met redenen omkleed. HOOFDSTUK VII Toezicht en opsporing
Artikel 42 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of
krachtens deze eilandsverordening bepaalde en de opsporing van de
daar strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de personen, vermeld in
artikel 8, sub 1? tot en met 4?, van het Wetboek van Strafvordering
van de Nederlandse Antillen, belast de door het Bestuurscollege
aangewezen ambtenaren en personen. 2. De in het vorige lid
bedoelde personen zijn, voor zover dit redelijkerwijs voor de
vervulling van hun taak nodig is, bevoegd: a. inzage te verlangen
en afschrift te nemen van boeken, geautomatiseerde
gegevensbestanden en andere zakelijke bescheiden; b. met hun
apparatuur alle plaatsen, met uitzondering van woningen, te
betreden; zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de
sterke arm; c. zich te laten vergezellen door personen die daartoe
door hen zijn aangewezen; d. stoffen aan opneming en onderzoek
te onderwerpen en daarvan monsters te nemen; de genomen
monsters worden, voor zover dat redelijkerwijs kan worden verlangd,
op diens verzoek aan de rechthebbende terug-gegeven; e. de
lading van vervoermiddelen te onderzoeken; zij kunnen daartoe van
de bestuurders vorderen dat deze hun vervoermiddel tot stilstand
brengen en naar een door hen aangewezen plaats overbrengen. 3.
Ze zijn te allen tijde bevoegd in beslag te nemen alles, wat dienen
kan tot bewijs van de overtreding of het misdrijf.
Artikel 43 Ieder is verplicht aan de in artikel 42 bedoelde
personen desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle
inlichtingen te verstrekken die zij rede-lijker-wijs bij de uitvoering
van de hen op grond van deze eilands-verordening opge-dragen taak
behoeven.
Artikel 44 Iedereen aan wie ter zake van de uitvoering van deze
eilandsverordening een toezichthoudende taak of enige andere taak
is opgedragen of opge-dragen geweest, is verplicht tot
geheimhouding van hetgeen uit dien hoofde te zijner kennis is
gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt.
Artikel 45 1. Zij die met de opsporing van de bij deze
eilandsverordening strafbaar gestelde feiten zijn belast, hebben te
allen tijde toegang tot alle plaatsen waarvan naar hun redelijk
oordeel de binnentreding voor de vervulling van de aan hen
ingevolge deze eilandsverordening opgedragen taak nodig is. Zo
nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.
2. In woningen treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen
dan op schriftelijke last van de Procureur-Generaal, de Officier van
Justitie of van een Hulpofficier van Justitie, dan wel in het bijzijn van
een Rechter, Commissaris van Politie of de Gezaghebber. 3. Van
dit binnentreden wordt binnen tweemaal vierentwintig uur procesverbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt gezonden naar de
Officier van Justitie. Daarin wordt mede melding gemaakt van het
tijdstip van binnentreding en van het beoogde doel. 4. Zij die
krachtens dit artikel een woning binnentreden, zijn bevoegd zich van
door hen aangewezen personen te laten vergezellen. In dat geval
wordt hiervan in het procesverbaal melding gemaakt. 5. Zij die
krachtens dit artikel een bedrijf binnentreden, zijn verplicht tot
geheimhouding van hetgeen hen omtrent de daarin uitgevoerde
aktivi-teiten bekend is geworden, voor zover dit niet in strijd is met
de bepalingen van deze of van een andere wettelijke regeling. HOOFDSTUK VIII Strafbepalingen
Artikel 46 1. Een gedraging in strijd met: a. het in artikel 3,
eerste en tweede lid, gestelde verbod; b. de krachtens artikel 4,
tweede lid, vastgestelde regelen of de in verband met artikel 4, derde
lid, gestelde nadere eisen; c. een krachtens artikel 22 aan een
vergunning verbonden voorschrift; d. een krachtens artikel 34,
tweede lid, gegeven bevel; wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste twee maanden of geld-boete van ten hoogste vijfduizend
gulden. 2. Hij die overgaat tot beëindiging van een
milieubelastende aktiviteit of van een werkwijze, als bedoeld in
artikel 3, eerste en tweede lid, en artikel 4, eerste lid, zonder te
voldoen aan de in artikel 30 neergelegde verplichting, terwijl de
beëindiging geschiedt op voor het milieu onverantwoordelijke of
nadelige wijze, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee
maanden of geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden. 3.
Indien tijdens het plegen van een in het eerste of tweede lid bedoeld
strafbaar feit nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere
veroordeling van de schuldige wegens een gelijksoortige overtreding
dan wel een gelijksoortig misdrijf onherroepelijk is geworden of
vrijwillig is voldaan aan de voorwaarde door de bevoegde ambtenaar
van het Openbaar Ministerie krachtens artikel 76 van het Wetboek
van Strafrecht van de Nederlandse Antillen gesteld, worden de in het
eerste en tweede lid van dit artikel bedreigde straffen verhoogd met
het dubbele van de daarbij gestelde maxima.
Artikel 47 1. Een gedraging in strijd met: a. het bepaalde in
artikel 3, derde lid, laatste volzin; b. het bepaalde in artikel 4,
vierde lid; c. een krachtens artikel 20, eerste, tweede of vijfde lid
verbonden voorschrift; d. de krachtens artikel 20, derde lid
vastgestelde regelen of de in verband met artikel 20, vierde lid,
gestelde nadere eisen; e. de ingevolge artikel 43 opgelegde
verplichting; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een
maand of geldboete van ten hoogste drieduizend gulden. 2. Artikel
46, derde lid, is van overeenkomsti-ge toepassing.
Artikel 48 De in artikel 46, eerste en tweede lid, strafbaar
gestelde feiten zijn misdrijven; die bedoeld in artikel 47, eerste lid,
zijn overtredingen.
Artikel 49 1. De rechter kan voorwerpen die door middel van het
plegen van de strafbare feiten vermeld in de artikelen 46, eerste en
tweede lid, en 47, eerste lid, zijn verkregen en van de voorwerpen
waarmede bovenbedoelde strafbare feiten zijn gepleegd, verbeurd
verklaren voor zover deze de veroordeelde toebehoren. 2. In geval
de strafbare feiten, vermeld in de artikelen 46, eerste en tweede lid,
en 47, eerste lid, zijn gepleegd, kan de rechter tevens de straf opleg-gen dat de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt. HOOFDSTUK IX Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 50 1. Krachtens de artikelen 1 en 15 van
Hindereilandsverordening Curaçao (A.B. 1953, no. 21) verleende
vergunningen welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze
eilandsverordening van kracht waren, worden geacht te zijn
vergunningen als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van deze
eilandsverordening. 2. Een op het tijdstip van de inwerkingtreding
van deze eilands-verordening in behandeling zijnd verzoek om een
vergunning krachtens de artikelen 1 en 15 van de
Hindereilandsverordening Curaçao (A.B. 1953, no. 21) wordt
gelijkgesteld met een verzoek om een vergunning als bedoeld in
artikel 3, eerste en tweede lid, van deze eilandsverordening, mits
voldaan is of binnen drie maanden vanaf vorenbedoeld tijdstip
voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 6 van deze
eilandsverordening. 3. Degenen die op het tijdstip van de
inwerkingtreding van deze eilands-verordening milieubelastende
aktiviteiten anders dan inrichtingen aangewezen krachtens artikel 1
lid 2 van de Hindereilandsverordening Curaçao (A.B. 1953, no. 21)
uitoefenden, welke als milieubelastende aktiviteiten krachtens artikel
1 lid 2 van deze eilandsverordening zijn aangewezen kunnen, mits zij
binnen drie maanden vanaf vorenbedoeld tijdstip een verzoek om
vergunning bij het Bestuurscollege indienen met inachtneming van
het bepaalde bij artikel 6 van deze eilands-verordening, met de
uitoefening van die aktiviteiten voortgaan totdat op het verzoek om
vergunning wordt beslist.
Artikel 51 Met ingang van het tijdstip van de inwerkingtreding van
deze eilandsverordening wordt de Bouw- en woningverordening 1935
(P.B. 1952, no. 14), zoals gewijzigd het laatst bij eilandsverordening
van de 28ste mei 1990. (A.B. 1990, no. 5) nader gewijzigd als volgt:
Aan artikel 22 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, genummerd
en luidende : ?10. dat ter voorkoming van ongewenste belasting
van het milieu door het bouwen aan de bouwvergunning
voorwaarden verbonden kunnen worden.?.
Artikel 52 1. Deze eilandsverordening kan worden aangehaald als
"Hinderverordening Curaçao 1994". 2. Deze eilandsverordening
treedt in werking met ingang van de dag na die van haar
afkondiging. 3. Op het in het tweede lid bedoelde tijdstip wordt de
Hindereilands-verordening Curaçao (A.B. 1953, no. 21) ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 november
1994. De Voorzitter, De Secretaris,
Deze eilandsverordening is door mij afgekondigd op heden, de
................ De Gezaghebber
EILANDSRAAD VAN HET EILANDGEBIED CURAÇAO
1994, No. 40
Eilandsverordening houdende regelen ter voorkoming en beperking van gevaar, schade of hinder aan
het milieu, door milieubelastende aktiviteiten of handelingen (Hinderverordening Curaçao 1994).
MEMORIE VAN TOELICHTING
No. 3 ALGEMENE BESCHOUWINGEN
Inleiding
Evenals elders ter wereld doen zich binnen de samenleving op Curaçao economische en technische
ontwikkelingen voor die gevolgen hebben voor het eiland en zijn bewoners. Op een gebied van be-perkte
omvang vinden in toenemende mate aktiviteiten plaats die hun invloed hebben op de bewoners en de
natuur en die beslag leggen op delen van het eiland; het gaat daarbij om bedrijfsmatige aktivi-teiten die
ruimte vergen en die veelal overlast veroorzaken in de vorm van verontreiniging van bodem, water en
lucht. De natuur (ook wel aangeduid als het leefmilieu) kan enerzijds een bepaalde mate van
verontreiniging opvangen, anderzijds stelt hij zijn eigen grenzen aan het vermogen om verontreinigingen te neutraliseren.
Het is dan ook van groot belang er voor te zorgen dat de grens van het zelfreinigend vermogen van de
natuur niet wordt overschreden. Datzelfde geldt voor het incasseringsvermogen van de bevolking die
woont en werkt in een omgeving waarin sprake is van hinder ten gevolge van bedrijfsmatige aktiviteiten. Het is van belang dat hun gezondheid en hun welzijn niet te lijden hebben van dergelijke aktiviteiten. Iedereen heeft in deze een eigen verantwoordelijkheid. Gelet op de complexiteit en de omvang
van de huidige milieuvervuiling (bedrijfsmatige aktiviteiten, afvalverwerking) ligt er voor de overheid een
taak om regelend en stimulerend op te treden en er voor te zorgen dat de natuur zodanig wordt gebruikt
dat het voortbestaan ervan niet slechts voor deze maar ook voor komende generaties is gega-randeerd.
Dat betekent in concreto dat de leefbaarheid van het eiland en de gezondheid van de bevol-king niet
geschaad worden.
De milieuproblematiek op de eilanden van de Nederlandse Antillen heeft zich de laatste jaren mogen
verheugen in een toenemende belangstelling, zowel van de zijde van de bevolking als van de zijde van
de Landsregering en de Eilandsbesturen. In steeds sterkere mate groeit de behoefte aan een meer gericht milieubeleid. Voor de realisatie van een dergelijk beleid is een adequaat wettelijk instrumentari-um
een eerste vereiste. Momenteel is een wettelijk instrumentarium op basis waarvan het mogelijk is
maatregelen tegen milieuverontreiniging te treffen slechts in zeer beperkte mate aanwezig, zowel op
Lands- als op Eilandsniveau. De bestaande regelingen bieden onvoldoende mogelijkheden om een
slagvaardig milieubeleid te voeren.
De onderhavige ontwerp-eilandsverordening is gebaseerd op de bestaande Hindereilandsverordening
Curaçao 1953. Getracht is deze aan te passen aan de huidige eisen en om tegemoet te komen aan een
aantal desiderata die het voeren van een slagvaardig beleid mogelijk maken. Een en ander heeft een
ingrijpende aanpassing van die eilandsverordening tot gevolg. Dit is overigens niet zo verwonderlijk als
wordt bedacht dat bedoelde eilandsverordening uit 1953 dateert en sedertdien slechts op ondergeschikte punten is gewijzigd.
Tekortkomingen van de bestaande verordening
De Hindereilandsverordening Curaçao 1953 heeft een aantal tekortkomingen die met name betrekking
hebben op de volgende punten:
? Een duidelijke omschrijving van de in de verordening voorkomende instanties die bij de vergunningverleningsprocedure zijn betrokken, ontbreekt, alsmede de omschrijving van een aantal begrip-pen.
? Het kernartikel (artikel 1) van de verordening is onvolledig en onnauwkeurig geformuleerd en biedt
verschillende mogelijkheden voor wetsontduiking. Ten onrechte beperkt de verordening zich tot
inrichtingen. Voorts kunnen zowel de vergunningaanvrager c.q. vergunninghouder als het
vergunningverlenend gezag zich zeer grote vrijheden veroorloven. In dit opzicht bieden de artikelen 1 en
2 van de bestaande verordening welhaast onbegrensde mogelijkheden.
? Advisering door deskundigen is momenteel niet imperatief voorgeschreven. Evenmin bestaat de
verplichting voor het vergunningverlenend gezag rekening te houden met ingebrachte bezwaren (zie
artikel 8 van de verordening); van een goede inspraakprocedure is nauwelijks sprake.
? De in de verordening opgenomen gronden voor de weigering van een vergunning zijn te eng ge-
formuleerd en teveel geënt op de gedachte dat de vergunningverlening een te grote inbreuk zal ma-ken
op het eigendomsrecht en op (zakelijke) gebruiksrechten.
? De regeling met betrekking tot het instellen van beroep biedt thans onvoldoende garanties dat in
beroep een zo onafhankelijk mogelijke afweging van alle belangen plaatsvindt.
Hinderverordening en andere wettelijke regelingen
De praktijk op Curaçao heeft uitgewezen dat het zinvol is om een koppeling tot stand te brengen tussen
de Hinderverordening en de wetgeving op het terrein van de brandbeveiliging, de woningbouw en de
ruimtelijke ordening. In concreto houdt dit in dat een koppeling tot stand moet worden gebracht tussen
de regelingen betreffende de ruimtelijke ordening, het milieu en bouw- en woningtoezicht. Voor Curaçao betekent dit de totstandbrenging van een koppeling tussen Hinderverordening, de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao (A.B. 1980, no. 6) en de Bouw- en woningverorde-ning
Curaçao (A.B. 1952, no. 14). Deze koppelingen zijn noodzakelijk om te voorkomen dat uit mili-euoogpunt ongewenste situaties in het leven worden geroepen doordat geen rekening is gehouden met de
gewenste ruimtelijke planning of doordat de ruimtelijke planning geen of onvoldoende rekening heeft
gehouden met milieuhygiënische uitgangspunten. In een later stadium moeten dan vaak correc-ties
plaatsvinden met behulp van de milieuwetgeving die daarvoor niet in het leven is geroepen. De
hierboven bedoelde koppeling kan onder meer geschieden door de verlening van een bouwvergunning
voor een milieubelastende aktiviteit afhankelijk te stellen van het verlenen van een vergunning krachtens de Hinderverordening. Evenzo dient een verzoek om vergunning ingevolge de Hinderverordening te
worden getoetst aan de criteria van de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Cura-çao
en van de Bouw- en woningverordening. Voorts kunnen in ruimtelijke ontwikkelingsplannen milieuhygiënische criteria worden opgenomen. In de toekomst zal bij de ontwikkeling van nieuwe wetgeving steeds worden bezien in hoeverre een koppeling als bovenbedoeld realiseerbaar is.
Reikwijdte van de ontwerp- eilandsverordening
De onderhavige ontwerp-eilandsverordening heeft betrekking op milieubelastende aktiviteiten die be-
drijfsmatig plaatsvinden. Deze aktiviteiten zijn omschreven in een op artikel 3, eerste lid, van de ontwerp-verordening te concipiëren eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen. Het is derhalve niet
de bedoeling om hinder en overlast die afkomstig zijn van andere bronnen (b.v. burengerucht) onder de
werkingssfeer van deze verordening te brengen. Voor dergelijke problemen beoogt de Eilandsverordening Bevordering Openbare Orde en Bescherming Gemeenschap (A.B. 1980, no. 19) het wettelijk
instrumentarium te bieden.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1
In het eerste lid behoeft het begrip milieubelastende aktiviteiten nadere toelichting. Veel milieubelastende handelingen vinden plaats binnen het kader van een inrichting (bedrijf, plaats waar de aktiviteiten worden verricht). Het begrip inrichting impliceert een vaste plaats waar regelmatig milieubelasten-de
handelingen worden verricht. Niet alle milieubelastende handelingen vinden echter binnen een in-richting
plaats (b.v. eenmalige stort- of lozingsaktiviteiten). Daarom is het onvoldoende alleen het be-grip
inrichting te hanteren; een aantal milieubelastende aktiviteiten en eenmalige milieubelastende handelingen zou dan buiten de werkingssfeer van de verordening blijven.
In het algemeen zullen de meeste milieubelastende aktiviteiten binnen het kader van een inrichting
plaatsvinden. Uitgangspunt is, dat elke door de mens ondernomen bedrijvigheid die gevaar, schade of
hinder voor het milieu/de omgeving kan veroorzaken, onder de werkingssfeer van deze verordening valt.
Ook mobiele installaties kunnen onder de werking van de verordening vallen als zij gedurende een
langere periode dan enige dagen op een bepaalde plaats worden gebruikt. Dergelijke niet aan een vaste
plaats gebonden aktiviteiten leveren niet zelden aanzienlijke overlast op en dienen derhalve onder de
werkingssfeer van de verordening te vallen.
Zo zal bijvoorbeeld een schip of een vracht- of tankauto deel van een inrichting kunnen uitmaken als het
schip of de auto in verband met laad- en loswerkzaamheden (zoals het verpompen van vloeistoffen of
het laden en lossen van materialen en dergelijke) met de inrichting is verbonden en als zodanig deel
uitmaakt van de milieubelastende aktiviteit. Het komt er op neer dat ten aanzien van alle bij een milieubelastende aktiviteit betrokken handelingen in een vergunning krachtens deze verordening voorschriften kunnen worden gesteld ter voorkoming of beperking van gevaar, schade of hinder voor de
omgeving. In zinsnede van artikel 1, lid 1 onder a luidendende "al dan niet gebonden aan een vaste
plaats" wordt aan de reikwijdte van het begrip milieubelastende aktiviteit een zo ruim mogelijke toepassing gegeven. Het gaat hier om een gedraging, waaronder tevens is begrepen een niet-handelen of
nalatigheid, waardoor gevaar, schade of hinder voor de omgeving kan optreden. Het maakt daarbij niet
uit of zulks al dan niet binnen het kader van een inrichting geschiedt.
Indien een inrichting uit verschillende bedrijfsonderdelen bestaat, kan de vraag rijzen of sprake is van
één inrichting of milieubelastende aktiviteit of van verschillende inrichtingen/aktiviteiten. Er is steeds
sprake van één inrichting/aktiviteit als er een technische, functionele of organisatorische binding bestaat tussen de verschillende (bedrijfs)onderdelen (artikel 1, lid 3). Dit heeft tot gevolg dat het niet is
toegestaan om meerdere oprichtingsvergunningen voor delen of secties van één bedrijf/aktiviteit te
verlenen; in plaats daarvan moeten één oprichtingsvergunning en meerdere uitbreidings- of wijzigingsvergunningen worden aangevraagd c.q. verleend. Een dergelijke benadering is van belang in verband met het cumulatieve effect van de door de gezamenlijke bedrijfsonderdelen veroorzaakte mate van
gevaar, schade of hinder.
Artikel 2
Ingevolge artikel 2 van de Strafregeling Eilandsverordeningen (P.B.1952, no.3) kan in een eilandsverordening niet een bepaling worden opgenomen die verbindend is, waarbij de leiding van rechtspersonen, vennootschappen of enige andere vereniging van personen strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld voor het handelen of nalaten, begaan door of vanwege de rechtspersoon, de vennootschap of enige andere vereniging van personen. De eilandsverordening is gebonden aan de bepalingen van de eerste acht Titels van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
Met name zou inbreuk worden gemaakt op de regeling van de deelneming aan strafbare feiten (Titel V).
De gekozen formule van dit artikel strekt zich niet alleen uit over de gebods- en verbodsbepalin-gen,
maar verschaft ook aan de leiding de bevoegdheden die in deze ontwerp-verordening zijn gegeven aan
rechtspersonen, vennootschappen of andere verenigingen van personen.
Dit laatste spreekt voor zichzelf wanneer men ervan uitgaat dat de strafrechtelijk aansprakelijke per-soon
het in zijn macht moet hebben om de strafbare gedraging te voorkomen (artikel 53 Wetboek van
Strafrecht van de Nederlandse Antillen à contrario).
Met de gekozen formulering worden de uit deze ontwerp-verordening voortvloeiende verplichtingen
opgelegd aan alle leden van het bestuur.
Artikel 3
Het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten de kernbepalingen van deze ontwerp-verordening.
In beginsel mogen geen aktiviteiten die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen, worden
ondernomen voordat daarvoor een vergunning ingevolge deze verordening is verleend.
Derhalve moet eerst een vergunning ingevolge de Hinderverordening zijn verleend alvorens kan wor-den
begonnen met het aanvangen van een milieubelastende aktiviteit, vermeld in het eilandsbesluit,
houdende algemene maatregelen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid. Alleen die milieubelastende aktiviteiten die vallen onder een in dit eilandsbesluit genoemde categorie vallen onder de werkingssfeer van
deze verordening. Met de bouw of de aanleg van een vergunningplichtige inrichting of aktiviteit mag niet
worden begonnen voordat de vergunning ingevolge de Hinderverordening is verleend. Bou-wen of
aanleggen in de zin van de Bouw- en woningverordening is dan synoniem met het aanvangen van een
milieubelastende aktiviteit in de zin van de Hinderverordening. Er is sprake van een koppeling tussen de
Hinderverordening en de Bouw- en woningverordening.
Elke aanvraag voor een bouwvergunning zal tevens moeten worden getoetst aan de Hinderverordening;
omgekeerd zal een hindervergunningsaanvraag moeten worden getoetst aan de Bouw- en woningverordening. Een en ander is verwerkt in artikel 9 van het onderhavige ontwerp (zie voorts de toelichting bij
artikel 9).
De koppeling tussen de Hinderverordening en de Bouw- en woningverordening en de koppeling tussen de
Hinderverordening en de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingplanning Curaçao hebben tot doel
om situaties die uit milieu-oogpunt ongewenst zijn, te voorkomen. Indien een ruimtelijk ontwikkelingsplan bepaalde uitgangspunten tracht zeker te stellen, moet het niet mogelijk zijn deze ge-weld
aan te doen door bij voorbeeld de verlening van een vergunning ingevolge de Hinderverordening voor
een aktiviteit die zich niet verhoudt met de uitgangspunten van het ruimtelijk ontwikkelingsplan. De
ruimtelijke planning geeft derhalve het kader aan waarbinnen de in de Hinderverordening bedoelde
aktiviteiten kunnen plaatsvinden.
De koppeling tussen genoemde verordeningen betekent een grotere rechtszekerheid voor degene die op
grond van de Hinderverordening vergunningplichtige aktiviteiten wil beginnen. Het is ook in zijn be-lang
dat zijn aanvraag wordt getoetst aan de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning en de
Bouw- en woningverordening, zodat hij niet achteraf wordt geconfronteerd met verlening van een
vergunning krachtens de ene verordening en met een afwijzing van zijn verzoek om vergunning op
grond van de andere verordening, hetgeen wellicht tot allerlei ongewenste (financiële) consequenties
voor hem kan leiden.
Uiteraard zal de koppeling een goed samenspel noodzakelijk maken tussen de betrokken overheidsdiensten opdat geen onnodige vertragingen ontstaan in de afhandeling van een verzoek om vergun-ning.
Om dit laatste zoveel mogelijk te voorkomen, zullen in het eilandsbesluit, houdende algemene
maatregelen, als bedoeld in artikel 8 van het onderhavige ontwerp regels betreffende de termijnen
worden gegeven waarbinnen door de betrokken overheidsdiensten moet worden geadviseerd over een
verzoek om vergunning.
Voorts dient bij de vergunningverlening met de volgende formele aspecten rekening te worden
gehouden:
? Het verlenen van een vergunning voor het uitbreiden of het wijzigen van een milieubelastende
aktiviteit is slechts mogelijk als er reeds eerder een vergunning voor het aanvangen van de
milieubelastende aktiviteit is verleend. Datzelfde geldt voor een zogenaamde revisievergunning als
bedoeld in artikel 7 van dit ontwerp.
? Na verlening van een uitbreidingsvergunning blijft de reeds verleende vergunning voor het aanvangen van de milieubelastende aktiviteit onverkort van kracht.
Wijzigingsvergunningen grijpen in in de vergunning voor het aanvangen van de milieubelastende
aktiviteit.
Wanneer een nieuwe, de gehele aktiviteit omvattende vergunning krachtens artikel 7 van het onderhavige ontwerp onherroepelijk is geworden (d.w.z. na het verstrijken van de beroepstermijn), ver-vallen
alle voorafgaande vergunningen. De revisievergunning treedt in de plaats van alle eerder verleende
vergunningen.
? Een wijzigings- of uitbreidingsvergunning mag niet worden verleend voordat een voorafgaande
vergunning voor het aanvangen van een milieubelastende aktiviteit onherroepelijk van kracht is
geworden.
Het derde lid voorziet in de mogelijkheid om uitbreidingen en wijzigingen van aktiviteiten (en van
werkwijzen binnen het kader van die aktiviteiten) waarvoor eerder vergunning is verleend en die geen
negatieve of slechts positieve gevolgen hebben voor de belasting van het milieu, te melden aan het
Bestuurscollege. Een afzonderlijk verzoek om een uitbreidings- of wijzigingsvergunning is dan niet nodig.
De vergunninghouder dient zich daarbij het volgende te realiseren:
? Een uitbreiding of wijziging die is afgedaan met een kennisgeving maakt automatisch deel uit van de
reeds bestaande vergunning(en). Alle aan deze vergunningen verbonden voorschriften zijn der-halve van
toepassing op een dergelijke uitbreiding of wijziging.
? Het weer ongedaan maken van een dergelijke uitbreiding of wijziging (de vergunninghouder wil
bijvoorbeeld op de oude voet doorgaan) is niet mogelijk zonder dat daarvoor een uitbreidings- of
wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.
? De kennisgeving moet plaatsvinden aan het Bestuurscollege.
? De verantwoordelijkheid voor de juistheid van de melding berust bij de vergunninghouder. Als bij
latere controle blijkt dat de uitbreiding of wijziging ten onrechte met een melding is afgedaan ter-wijl een
vergunning had moeten worden aangevraagd, overtreedt de vergunninghouder daarmede arti-kel 3,
eerste of tweede lid van deze verordening.
Artikel 4
Dit artikel biedt krachtens het eerste lid de mogelijkheid om categorieën van milieubelastende aktiviteiten aan te wijzen waarvoor geen vergunning is vereist. Ter voorkoming of beperking van gevaar,
schade of hinder aan het leefmilieu ten gevolge van dergelijke aktiviteiten kan het Bestuurscollege
algemene regels geven waaraan de desbetreffende aktiviteiten moeten voldoen, zulks op grond van het
tweede lid van dit artikel.
Voor de toepassing van deze mogelijkheid moet vooral worden gedacht aan categorieën van aktivitei-ten
ten aanzien waarvan het mogelijk en doelmatig is om ze op uniforme wijze aan te pakken omdat ze een
grote mate van homogeniteit vertonen en veelvuldig voorkomen. Ook zouden bepaalde categorieën van
verplaatsbare aktiviteiten onder een dergelijke regeling kunnen worden gebracht.
Het derde lid maakt het mogelijk nadere eisen op te leggen aan degene die de aktiviteit bedrijft. Deze
mogelijkheid is noodzakelijk als mocht blijken dat in een bepaald geval de algemene voorschriften
ontoereikend zijn.
De in het vierde lid bedoelde kennisgeving is bedoeld om een goed overzicht te verkrijgen en te houden
op deze aktiviteiten, onder meer in verband met een goed toezicht op de naleving van de algemene
voorschriften en de eventueel gestelde nadere eisen.
Artikelen 5 en 6
Deze bepalingen spreken voor zich en behoeven geen toelichting.
Artikel 7
In het eerste lid van dit artikel is de bevoegdheid van het Bestuurscollege neergelegd om een revisievergunning te verlangen.
Het is mogelijk dat een bestaand bedrijf een verzoek om vergunning indient voor een zodanig omvangrijke uitbreiding of wijziging, dat een nieuwe beschouwing van de totale bedrijfsaktiviteiten noodza-kelijk
is. Daarnaast kan het zijn dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf een onoverzichtelijke
vergunningensituatie bestaat; in dat geval kan een eerstvolgend verzoek om een uitbreidings- of wijzigingsvergunning aanleiding zijn voor het vergunningverlenend gezag om een nieuwe, de gehele aktiviteit omvattende vergunning (revisievergunning) te verlangen.
Indien de vergunninghouder weigert voor zijn uitbreidingen of wijzigingen een revisievergunning aan te
vragen, verklaart het Bestuurscollege hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek om een uitbreidings- of
wijzigingsvergunning, aldus het tweede lid.
Van belang is voorts de in het derde lid opgenomen bepaling op grond waarvan de vergunninghouder
door verlening van een revisievergunning het uitoefenen van zijn bedrijf niet onmogelijk mag worden
gemaakt. Deze bepaling betekent evenwel geenszins dat het vergunningverlenend gezag het reeds eerder vergunde deel van de aktiviteit ongemoeid zou moeten laten. Het is wel degelijk mogelijk en vaak
zelfs wenselijk ook nieuwe, strengere voorschriften aan het reeds bestaande deel van de aktiviteit te
stellen; slechts onredelijk strenge eisen zijn niet toelaatbaar.
Tenslotte bepaalt het vierde lid dat alle eerder verleende vergunningen die op de aktiviteit betrekking
hebben, vervallen als de nieuwe vergunning (revisievergunning) onherroepelijk van kracht is gewor-den,
d.w.z. als er geen beroepsmogelijkheden meer tegen de verleende vergunning openstaan.
Artikel 8
Bij de totstandkoming van een vergunning ingevolge deze verordening dienen verschillende eilandsdiensten te worden betrokken, met name in verband met de koppeling tussen de Hinderverordening en
de Bouw- en woningverordening. Zie voorts de toelichting bij artikel 3.
Artikel 9
Dit artikel geeft aan in welke gevallen een verzoek om vergunning ingevolge deze verordening nietontvankelijk moet worden verklaard. De gronden voor niet-ontvankelijkverklaring staan limitatief opgesomd in het tweede lid. De zinsnede "in geval van strijd met enige wettelijke bepaling" is met name
van belang voor de koppeling tussen Hinderverordening en regelingen betreffende de ruimtelijke ordening en woningbouw. Zoals eerder in deze toelichting is uiteengezet, dient het milieubeleid aan te
sluiten bij het beleid op het terrein van de ruimtelijke ordening. Voorkomen moet worden dat een on-juist
beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening in een later stadium moet worden gecorrigeerd door de
regelgeving op het gebied van het milieubeheer. Een Hinderverordening is in eerste instantie bedoeld om
gevaar, schade en hinder tengevolge van milieubelastende aktiviteiten te voorkomen c.q. te beperken en
niet om eerder gemaakte fouten op andere beleidsterreinen te corrigeren.
Indien een verzoek om vergunning ingevolge de Hinderverordening strijdig is met de uitgangspunten van
andere wet- en regelgeving, ligt niet-ontvankelijkverklaring ervan meer voor de hand dan een uiteindelijke weigering. In dergelijke gevallen is het zinloos een verzoek om vergunning de gehele procedure te laten doorlopen terwijl de afloop tevoren al vaststaat. Zie overigens de toelichting bij artikel 3.
Niet-ontvankelijkverklaring in geval van het verstrekken van onvolledige gegevens kan achterwege
blijven indien het Bestuurscollege van oordeel is dat het op grond van de wel verstrekte gegevens toch
een oordeel kan geven over het verzoek om vergunning. Hierin voorzien het derde, vierde en vijfde lid.
Artikelen 10 t/m 14
Deze artikelen bevatten de procedure die moet worden gevolgd nadat een verzoek om vergunning is
ingediend.
Op grond van artikel 10 dient het Bestuurscollege zo spoedig mogelijk de ontwerp-beschikking op te
stellen, zodat in een vroegtijdig stadium voor een ieder duidelijk is onder welke condities een milieubelastende aktiviteit naar het oordeel van het Bestuurscollege kan worden uitgevoerd.
De artikelen 11 en 12 bevatten voorschriften voor de periode waarbinnen en de wijze waarop het verzoek om vergunning moet worden gepubliceerd en waaraan de inhoud ervan moet voldoen. Tevens
wordt de terinzagelegging van het verzoek geregeld.
Artikel 13 biedt de mogelijkheid voor de aanvrager om het Bestuurscollege te verzoeken om bepaalde
bedrijfs- en beveiligingsgegevens buiten de openbare bekendmaking te houden; deze gegevens dienen
uiteraard wel aan het vergunningverlenend gezag te worden medegedeeld.
In artikel 14 is bepaald dat een ieder gedurende de termijn van een maand bezwaren kan indienen tegen
het verzoek om vergunning. Degene die wel bezwaren wil indienen maar zijn naam niet in de stukken
genoemd wil zien, kan het Bestuurscollege verzoeken zijn persoonlijke gegevens niet te vermelden.
Artikel 15
Artikel 15 bevat de criteria voor de beoordeling van een verzoek om vergunning. Het Bestuurscollege
dient elk verzoek te toetsen aan deze criteria. De vraag of een verzoek om vergunning kan worden
gehonoreerd hangt niet alleen samen met de reeds bestaande toestand van het milieu, maar ook met
eventuele toekomstige ontwikkelingen. Bij de beoordeling van een verzoek om vergunning als bedoeld in
artikel 3, eerste en tweede lid, van deze eilandsverordening dient rekening te worden gehouden met
zowel de toekomstige ontwikkelingen als met eventuele cumulatieve effecten van milieuverontreini-ging
in het gebied waar de in het verzoek om vergunning vermelde aktiviteiten moeten gaan plaatsvin-den. Zo
moet het vergunningverlenend gezag bijvoorbeeld rekening houden met de mogelijkheid van
verdergaande industrialisatie van het betrokken gebied, met eventuele woningbouwplannen of met
voorgenomen vestiging van recreatieve aktiviteiten.
Voorts moet rekening worden gehouden met mogelijke uitbreidingen van de aktviteiten waarvoor vergunning wordt gevraagd alsmede met de vestiging van nevenaktiviteiten en met andere verontreinigende aktiviteiten. De opsomming van de in dit artikel gegeven voorbeelden is echter geenszins uitputtend. Steeds staat het beheersen van de gevolgen voor het milieu centraal.
Op grond van het eilandsbesluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze verordening is de vergunningaanvrager verplicht de ontwikkelingen van zijn aktiviteiten en van de eventuele nevenaktiviteiten
aan te geven. Het Bestuurscollege kan in de ruimtelijke ontwikkelingsplannen een indicatie vinden van
de toekomstige ontwikkelingen van het desbetreffende gebied en zal het verzoek om vergunning daaraan mede moeten toetsen. Indien naar het oordeel van het Bestuurscollege sprake is van een niet aanvaardbare mate van gevaar, schade of hinder voor de omgeving ten gevolge van de in het verzoek om
vergunning vermelde aktiviteiten, zal dat moeten leiden tot weigering van de vergunning.
Het is echter ook denkbaar dat de vergunning verleend wordt onder stringente voorschriften en dat tevens andere, reeds bestaande aktiviteiten/bedrijven strengere voorschriften krijgen opgelegd, zodat de
totale milieubelasting van het betrokken gebied toch binnen aanvaardbare grenzen blijft.
Artikelen 16 en 17
Het Bestuurscollege dient in beginsel binnen zes maanden een beslissing te nemen op het verzoek om
vergunning. Op de volgende wijzen kan worden beslist op een dergelijk verzoek:
? het verzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard; in dat geval wordt het niet verder in behandeling genomen en zal een nieuw verzoek moeten worden ingediend dat voldoet aan de daaraan ge-stelde
eisen;
? de vergunning wordt zonder meer verleend, d.w.z. zonder voorschriften; hoewel dat in theorie
mogelijk is, is het praktisch gezien nauwelijks denkbaar dat een vergunning zonder enig voorschrift wordt
verleend;
? de vergunning wordt verleend onder voorschriften, hetgeen zo goed als altijd het geval zal zijn;
? de vergunning kan tijdelijk worden verleend; hiervoor zij verwezen naar de toelichting bij artikel 21;
? de vergunning kan worden geweigerd; zie hiervoor de toelichting bij artikel 18.
Artikel 17 vermeldt op welke wijze de genomen beschikking naar aanleiding van het verzoek om vergunning bekend wordt gemaakt.
Artikel 18
Dit artikel bevat de gronden waarop een vergunning krachtens deze verordening kan worden gewei-gerd.
De beslissing op een verzoek om vergunning is steeds afhankelijk van de vraag in welke mate er sprake
is van gevaar, schade of hinder voor de omgeving ten gevolge van de aktiviteit waarvoor ver-gunning
wordt gevraagd en van de vraag in hoeverre de nadelige effecten kunnen worden voorkomen of beperkt.
Dit staat ter beoordeling van het Bestuurscollege. Zo moet genoemd college rekening houden met de
effecten van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde aktiviteiten op onder meer natuurwetenschappelijke, landschappelijke, recreatieve en ecologische waarden.
Tevens moeten de cumulatieve effecten en de toekomstige ontwikkelingen in het gebied waar de aktiviteiten zullen worden verricht, in beschouwing worden genomen. Voorts moet rekening worden gehouden met mogelijke indirecte gevolgen, zoals verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen
aktiviteiten.
Een vergunning mag slechts worden geweigerd als sprake is van een zodanige mate van gevaar, schade
of hinder voor de omgeving dat daaraan door het stellen van voorschriften niet tegemoet kan worden
gekomen of indien zulke stringente voorschriften/voorzieningen moeten worden voorgeschreven dat in
feite van een andere aktiviteit kan worden gesproken dan waarvoor vergunning is aangevraagd. In elk
geval zijn geen gronden voor weigering zaken als:
? waardedaling van woningen in de omgeving van de aktiviteit;
? verhoging van brandverzekeringspremies;
? vrees voor het niet naleven van vergunningvoorschriften.
Uiteraard mag het weigeren van een vergunning niet afhankelijk zijn van het wel of niet indienen van
bezwaren tegen de gevraagde vergunning. Bij de beoordeling van een verzoek om vergunning moet het
Bestuurscollege zich steeds laten leiden door de vraag in hoeverre de omgeving waarin de gevraag-de
aktiviteit moet plaatsvinden, in redelijkheid mag worden belast met de door die aktiviteit veroor-zaakte
milieuverontreiniging. Overigens bestaat een nauwe relatie tussen dit artikel en artikel 15 van dit
ontwerp; zie verder de toelichting bij laatstgenoemd artikel.
Artikel 19
Een vergunning geldt, zo blijkt uit het eerste lid van dit artikel, zowel voor de aanvrager als voor zijn
rechtverkrijgende(n). De vergunning geldt derhalve voor de milieubelastende aktiviteit. Dat kunnen
bijvoorbeeld zijn handelingen, inrichtingen of het perceel waarop of waarin de milieubelastende aktiviteit plaatsvindt. Er is dus sprake van een zakelijk karakter van de vergunning in die zin dat de vergunning is verbonden aan de aktiviteit en niet primair aan de persoon die deze aktiviteit verricht.
Niettemin is het uit anderen hoofde noodzakelijk dat het Bestuurscollege op de hoogte wordt gehouden
van degene die de aktiviteit uitvoert, bijvoorbeeld in verband met aansprakelijkstelling voor milieuverontreiniging ten gevolge van onzorgvuldig handelen.
Het tweede lid van dit artikel eist dan ook dat elke verandering in de tenaamstelling van de vergunning
direct wordt gemeld aan het vergunningverlenend gezag. Voorts dient te worden gewezen op het derde
lid waarin is bepaald dat de in artikel 6 van dit ontwerp bedoelde bescheiden tevens deel uitmaken van
de verleende vergunning. Het is daarom van belang dat deze bescheiden een zo volledig mogelijk beeld
geven van de aktiviteit waarvoor vergunning wordt gevraagd. Alle bescheiden dienen door het vergunningverlenend gezag te worden gewaarmerkt. Met name bij de toepassing van sancties ten gevolge
van het niet handelen overeenkomstig de verleende vergunning kunnen bedoelde bescheiden een belangrijke rol spelen.
Artikel 20
Dit artikel biedt de mogelijkheid om aan een te verlenen vergunning voorschriften ter voorkoming of
beperking van gevaar, schade of hinder voor de omgeving te verbinden. Aan een vergunning kunnen
zowel middel- als doelvoorschriften worden verbonden. Veelal zal het doelvoorschrift uit praktische
overwegingen de voorkeur verdienen boven het middelvoorschrift. Het is immers van primair belang dat
nauwkeurig wordt vastgelegd welk doel wordt beoogd met een bepaald voorschrift. De wijze waarop dat
geschiedt, is van minder groot belang en in de meeste gevallen ligt het voor de hand om aan de
vergunninghouder de keuze over te laten van het toe te passen middel dat tot het beoogde doel moet
leiden. Wellicht ten overvloede zij er op gewezen dat voorschriften uitsluitend mogen strekken ter
voorkoming van gevaar, schade of hinder in de zin van dit ontwerp. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan
voorschriften aan een vergunning te verbinden die een privaatrechtelijke aangelegenheid betreffen of die
tot doel hebben een regeling tot het betalen van een schadevergoeding. Evenmin is het toelaatbaar een
voorwaardelijk voorschrift aan een vergunning te verbinden; ook is tijdelijke ontheffing van een
voorschrift niet toelaatbaar.
In het tweede lid is de mogelijkheid vastgelegd voorschriften aan een vergunning te verbinden die verplichten tot het verrichten van metingen ter bepaling van de mate van gevaar, schade of hinder voor de
omgeving ten gevolge van de milieubelastende aktiviteit. In dergelijke voorschriften kan worden bepaald dat de uitkomsten van de metingen aan aan te wijzen overheidsdiensten ter beschikking moeten
worden gesteld.
Krachtens het derde lid kunnen bij eilandsbesluit regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de
genoemde verplichtingen moet worden voldaan en omtrent de vergoeding van kosten die daaruit
voortvloeien voor de vergunninghouder als die zodanig hoog zijn dat in redelijkheid niet kan worden
verlangd dat ze geheel voor zijn rekening komen.
Het vierde lid maakt het mogelijk bij een aan de vergunning verbonden voorschrift een overheidsdienst
aan te wijzen die bevoegd is aan de vergunninghouder nadere eisen te stellen omtrent het onderwerp
waarop dat voorschrift betrekking heeft.
Krachtens het bepaalde in het vijfde lid kan de vergunninghouder door middel van een aan de vergunning verbonden voorschrift worden verplicht aan zijn personeel een schriftelijke instructie te verstrekken die tot doel heeft de naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften te bevorderen.
Artikel 21
Dit artikel opent de mogelijkheid tot verlening van een tijdelijke vergunning. Reden voor de verlening van
een dergelijke vergunning kan bijvoorbeeld zijn dat nog geen juist oordeel kan worden gegeven over de
te verwachten mate van gevaar, schade of hinder ten gevolge van de milieubelastende aktiviteit of als
de desbetreffende aktiviteit een tijdelijk karakter heeft. De totale duur van een tijdelijke vergun-ning,
inclusief de eventuele verlengingen, mag de periode van vijf jaar niet overschrijden. Binnen die periode
moet de vergunning definitief worden verleend of definitief worden geweigerd.
Er zij in dit verband op gewezen dat een tijdelijke vergunning niet zonder meer kan worden omgezet in
een definitieve vergunning. Als de termijn waarvoor de tijdelijke vergunning is verleend, is afgelopen en
het Bestuurscollege van oordeel is dat er geen bezwaar bestaat tegen verlening van een definitieve
vergunning, dient degene die de aktiviteit verricht, een vergunning ingevolge artikel 3, lid 1, van deze
verordening aan te vragen voor het aanvangen c.q. uitvoeren van die aktiviteit.
Artikelen 22 t/m 25
Op basis van artikel 22 kunnen aan een reeds verleende vergunning verbonden voorschriften worden
gewijzigd of ingetrokken, terwijl voorts aan een bestaande vergunning nieuwe voorschriften kunnen
worden toegevoegd. De hier beschreven maatregelen kunnen slechts worden getroffen in het belang van
het voorkomen of beperken van gevaar, schade of hinder voor de omgeving ten gevolge van de
milieubelastende aktiviteit. Het initiatief tot het treffen van bedoelde maatregelen kan uitgaan van zo-
wel het vergunningverlenend gezag als van de vergunninghouder of een belanghebbende.
In dit verband moet nog de aandacht worden gevestigd op de verhouding tussen de in dit artikel opgenomen mogelijkheid van toevoeging, wijziging en intrekking van voorschriften en de in artikel 3, lid 1,
opgenomen mogelijkheid voor de aanvraag van een uitbreidings- of wijzigingsvergunning en de in artikel 7 opgenomen mogelijkheid om een revisievergunning te verlenen c.q. aan te vragen.
Bij de in artikel 22 geboden mogelijkheden is gedacht aan niet omvangrijke wijzigingen of aanpassin-gen.
Zodra het om wijzigingen of uitbreidingen van aktiviteiten gaat die dieper in de structuur van de
bestaande aktiviteit ingrijpen, zal daarvoor een uitbreidings- of wijzigingsvergunning ingevolge artikel 3,
lid 1, of wellicht een revisievergunning als bedoeld in artikel 7 moeten worden aangevraagd. De artikelen
23, 24 en 25 geven de te volgen procedure aan in geval van toepassing van artikel 22.
Artikelen 26 t/m 28
Het in artikel 26 vermelde middel van intrekking van de vergunning kan uitsluitend worden gehanteerd
als saneringsinstrument en niet als sanctiemiddel. Intrekking van een verleende vergunning is mogelijk
indien een aktiviteit in ontoelaatbare mate gevaar, schade of hinder veroorzaakt terwijl de vergunninghouder zich nauwgezet aan de aan de vergunningverbonden voorschriften houdt en wijziging of aanvulling van de voorschriften geen oplossing biedt. De intrekking kan ambtshalve dan wel op verzoek van
een belanghebbende plaatsvinden. De artikelen 27 en 28 bevatten de procedure die leidt tot intrek-king
van een vergunning.
Artikelen 29 en 30
Artikel 29 bevat een limitatieve opsomming van de gevallen waarin de vergunning geheel dan wel gedeeltelijk vervalt. Deze bepalingen spreken overigens voor zich en behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 30 schrijft voor dat de vergunninghouder de beëindiging van de milieubelastende aktiviteit(en)
waarvoor hij vergunning had, dient te melden aan het Bestuurscollege. Dit is van belang om adequaat te
kunnen reageren op situaties waarin de aktiviteit wordt beëindigd op een wijze die niet conform de
verleende vergunning is of waarin schade aan het milieu is ontstaan door beëindiging van de aktiviteit.
Het Bestuurscollege kan dan in een vroegtijdig stadium de schade (laten) inventariseren en zo nodig tot
verhaal van de geleden schade overgaan.
Artikelen 31 en 32
Voor aktiviteiten die gevolgen voor het fysieke milieu kunnen hebben, kan het Bestuurscollege een
milieueffectrapport (MER) verlangen. Onder een MER wordt verstaan een openbaar document waarin van
de voorgenomen activiteit en van redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven de te verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang op systematische en zo objectief mogelijke wijze worden beschreven. Het gaat daarbij om de bescherming van mensen, dieren, planten,
goederen, water, bodem, lucht en hun onderlinge relaties, dat wil zeggen ecosystemen, kringlopen,
wisselwerkingen en klimaat. Het gaat voorts om de bescherming van esthetische, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden (natuur, landschap, monumenten). Ten aanzien van de gevolgen
voor de mens moet niet alleen rekening worden gehouden met lichamelijke, maar ook met psychische
gevolgen, zoals de leefbaarheid van de omgeving. M.e.r-plichtige aktiviteiten worden bij eilandsbe-sluit,
houdende algemene maatregelen, aangewezen. Het gaat daarbij om die aktiviteiten die aanmer-kelijke
gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Ook aktiviteiten die op zichzelf geen aanmerkelijke gevolgen
voor het milieu kunnen hebben, maar in combinatie met andere aktiviteiten wel tot dergelijke gevolgen
kunnen leiden, kunnen onder de m.e.r-plicht worden gebracht.
De in artikel 32 opgenomen mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing van de m.e.r-plicht dient om te
voorkomen dat aktiviteiten ten aanzien waarvan reeds een m.e.r. is gemaakt, andermaal aan de m.e.rplicht worden onderworpen.
Artikel 33
Om te voorkomen dat de overheid in geval van een calamiteit, slechte bedrijfsvoering of in geval van
beëindiging van de aktiviteit(en) wordt geconfronteerd met de kosten die voortvloeien uit de gevolgen
daarvan kan financiële zekerheid worden verlangd ter dekking van eventuele schade in de toekomst.
In het eerste lid van dit artikel is opgenomen de bevoegdheid van het Bestuurscollege om ten aanzien
van milieubelastende aktiviteiten financiële zekerheid te laten stellen door degene die dergelijke aktiviteiten wil gaan verrichten. Het gaat daarbij vooral om die aktiviteiten die een verhoogd risico voor de
omgeving met zich kunnen brengen, zoals (petro-)chemische industrieën, aktiviteiten met betrekking tot
chemische (afval)stoffen, bestrijdingsmiddelen, aktiviteiten waarbij schadelijke stoffen worden geloosd
of waarbij een verhoogd risico voor bodem-, lucht- en waterverontreiniging bestaat.
Deze opsomming is echter geenszins uitputtend.
Het tweede lid opent de mogelijkheid tot oplegging van een verplichte verzekering tegen de risico's van
milieuschade. Het Bestuurscollege geeft bij eilandsbesluit aan met betrekking tot welke aktiviteiten
financiële zekerheidsstelling of een verzekering tegen milieurisico's verplicht wordt gesteld.
Dit is geregeld in het derde lid. Het is van belang dat in die gevallen waarin het stellen van financiële
zekerheid of een verzekering wordt geëist, de vergunning ingevolge de Hinderverordening niet wordt
afgegeven alvorens aan bedoelde eis is voldaan. Dit is geregeld in het vierde lid.
Het vijfde lid geeft regels omtrent de aanvulling en verhoging van een reeds gestelde financiële zekerheid, terwijl in het zesde lid is bepaald op welke wijze de zekerheidsstelling kan vervallen.
Artikelen 34 en 35
In artikel 34 is geregeld de stopzetting van een milieubelastende aktiviteit bij wijze van administratiefrechtelijke of bestuurlijke sanctie.
Het betreft hier een bevoegdheid, niet een wettelijke plicht van het Bestuurscollege om tot stopzetting
van de desbetreffende aktiviteit over te gaan. Een dergelijke stopzetting kan bijvoorbeeld bestaan uit het
stilleggen van een milieubelastende handeling of het sluiten van een bedrijf waarbinnen de ge-wraakte
aktiviteiten zich afspelen.
Overigens kan iedere belanghebbende het Bestuurscollege verzoeken uitvoering te geven aan het eerste
lid. In geval van weigering van de zijde van het Bestuurscollege daaraan gevolg te geven, staat krachtens artikel 38, eerste lid, onder h, beroep open bij de Eilandsraad.
Tot stopzetting moet onder meer worden overgegaan als:
? de milieubelastende aktiviteit wordt verricht zonder de vereiste vergunning. In de praktijk duldt het
Bestuurscollege dergelijke situaties veelal gedurende enige tijd, maar het kan daaraan op elk moment
een einde maken door tot stopzetting over te gaan. Er moet in dit verband op worden
gewezen dat
naast de bevoegdheid tot stopzetting de wettelijke plicht staat om een alsnog ingediend verzoek om
vergunning zo snel mogelijk af te handelen. Stopzetting van een aktiviteit die zonder vergunning wordt
verricht, maar waarvoor wel een vergunning in het vooruitzicht kan worden
gesteld, lijkt niet redelijk.
? de aktiviteit wordt niet verricht overeenkomstig de vergunning.
? de aan de vergunning verbonden voorschriften worden niet nageleefd.
In geval van gehele of gedeeltelijke stopzetting kan het Bestuurscollege op grond van het vierde lid
toestaan dat, ondanks het bevel tot stopzetting, de overtreder die handelingen verricht die ertoe leiden
dat de milieubelastende aktiviteit(en) in overeenstemming met de uitgangspunten van deze verordening
c.q. met de vergunning worden gebracht.
Zodra de met de verordening of de vergunning strijdige situatie is opgeheven, kan krachtens het
bepaalde in het vijfde lid het bevel tot stopzetting worden ingetrokken. Als het Bestuurscollege dit
verzuimt, kan de vergunninghouder of degene die de aktiviteit verricht, het Bestuurscollege schriftelijk
verzoeken om intrekking van bedoeld bevel, zulks op grond van het bepaalde in het zesde lid.
Gewoonlijk wordt een bevel tot stopzetting van kracht nadat de beroepstermijn van een maand is
verstreken of, indien beroep tegen het bevel is ingesteld, nadat op het beroep is beslist. Voor gevallen
waarin sprake is van acuut gevaar of zeer ernstige hinder kan het bevel tot stopzetting direct van kracht
worden verklaard; het tweede lid maakt dit mogelijk.
Indien daartoe naar het oordeel van het Bestuurscollege aanleiding bestaat, kunnen op grond van het
zevende lid maatregelen worden getroffen die tot doel hebben dat ongewenste consequenties ten
gevolge van het bevel tot stopzetting optreden. Daartoe kan verzegeling van een plaats of bedrijf waar
de gewraakte aktiviteiten plaatsvinden, geschieden of kan apparatuur worden verwijderd door het Bestuurscollege op kosten van de overtreder.
Artikel 35 bepaalt dat, als een aktiviteit geheel of gedeeltelijk is stopgezet gedurende zes achtereenvolgende maanden, de vergunning geheel of voor het deel waarop de stopzetting betrekking heeft, vervalt.
In dergelijke gevallen zal dan opnieuw een vergunning moeten worden aangevraagd.
Artikel 36
Dit artikel biedt het Bestuurscollege de mogelijkheid om op kosten van de overtreder te (doen) uitvoeren wat nodig is om de met de verordening c.q. de op basis van de verordening verleende vergunning
strijdige situatie ongedaan te maken. In beginsel dient aan deze bepaling pas toepassing te worden gegeven nadat een bevel tot stopzetting is gegeven en nadat de overtreder van het voornemen tot de toepassing van bestuursdwang schriftelijk door het Bestuurscollege in kennis is gesteld. Alvorens het Bestuurscollege tot effectuering van de bestuursdwang overgaat, dient de overtreder in de gelegenheid te
worden gesteld om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
Artikel 37
Er zijn gevallen denkbaar waarin gehele of gedeeltelijke stopzetting van een milieubelastende aktiviteit
niet het meest effectieve middel is. Vaak ook is de ernst van de overtreding niet van dien aard dat
stopzetting gerechtvaardigd is. In die gevallen kan, indien het belang van het voorkomen of beperken
van gevaar, schade of hinder voor de omgeving zich daartegen niet verzet, het Bestuurscollege in plaats
van een bevel tot stopzetting een dwangsom opleggen voor elke dag dat de met de verordening of een
op grond van de verordening verleende vergunning strijdige situatie voortduurt. Het betreft hier een
administratieve sanctie, dat wil zeggen een maatregel die het Bestuurscollege kan opleggen om de
naleving van hetgeen bij of krachtens de Hinderverordening is bepaald, te kunnen afdwingen. Een dergelijke maatregel moet niet worden verward met de sancties in de strafrechtelijke sfeer als bedoeld in de
Strafregeling Eilandsverordeningen (P.B. 1952, no. 3). De in artikel 37 opgenomen dwangsomrege-ling
beoogt primair een praktische regeling te zijn; zij biedt het Bestuurscollege de mogelijkheid om snel en
effectief op te treden tegen overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Daarbij
gaat het vooral om die overtredingen ten aanzien waarvan beëindiging van de aktiviteit of de toepassing
van bestuursdwang niet of minder effectief is.
Het in het eerste lid neergelegde criterium "indien het belang van de bescherming van het milieu zich
daartegen niet verzet" moet als volgt worden verstaan. Indien het een met de verordening strijdige aktiviteit betreft die wegens grote risico's of schade voor het milieu niet kan worden getolereerd, dient
toepassing te worden gegeven aan artikel 34, nl. stopzetting van de aktiviteit, al dan niet in combinatie
met de toepassing van bestuursdwang. In een dergelijke situatie is het opleggen van een dwangsom niet
in het belang van de bescherming van het milieu. Dit zal in het algemeen het geval zijn in situaties
waarin aktiviteiten die vergunningplichtig zijn krachtens deze verordening, zonder vergunning worden
verricht. Voorkomen moet worden dat in die gevallen de overtreder de dwangsom betaalt en vervol-gens
zijn aktiviteiten voortzet. Het Bestuurscollege is in beginsel vrij om zelf de hoogte van de op te leggen
dwangsom te bepalen. De dwangsom moet echter wel in redelijke verhouding staan tot het
(milieu)belang dat door de overtreding wordt aangetast. De dwangsom wordt in geval van een overtreding verbeurd met ingang van de dag waarop de beschikking waarbij de dwangsom is opgelegd, van
kracht is geworden. In concreto wordt de beschikking van kracht nadat de beroepstermijn van een
maand is verstreken of, indien beroep tegen de beschikking is ingesteld, nadat de Eilandsraad op dit
beroep heeft beslist. Op grond van het bepaalde in artikel 38, eerste lid, onder k, juncto artikel 40, eerste lid, kan de vergunninghouder of degene die aktiviteiten in strijd met deze verordening verricht,
binnen een maand na de dag waarop de beschikking is verzonden, in beroep gaan. Evenals bij de stopzetting kan het Bestuurscollege de overtreder in de gelegenheid stellen om aan de overtreding een einde
te maken alvorens tot effectuering van de dwangsombeschikking over te gaan.
Het Bestuurscollege kan de door haar vastgestelde dwangsom bij dwangbevel invorderen. Dit dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en ten uitvoer gelegd op de
wijze die is voorgeschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de Nederlandse Antillen ten aanzien van vonnissen en authentieke akten. Tegen het dwangbevel tot invordering van het
verbeurde bedrag kan binnen 30 dagen vanaf de dagtekening verzet worden aangetekend bij de civiele
rechter door dagvaarding van het Bestuurscollege dat de dwangsom heeft opgelegd. Het verzet schorst
de tenuitvoerlegging.
Artikelen 38 t/m 41
Deze artikelen hebben betrekking op het beroep. Artikel 38 vermeldt tegen welke beschikkingen be-roep
openstaat. Met een beschikking wordt een weigering om een beschikking te geven gelijkgesteld zodat
ook daartegen beroep kan worden ingesteld. Binnen zes maanden moet het Bestuurscollege een
beschikking geven; deze termijn kan eenmaal met ten hoogste drie maanden worden verlengd, bijvoorbeeld in geval van gecompliceerde vergunningaanvragen. Als na verloop van bedoelde termijnen geen
beschikking is genomen, wordt deze geacht te zijn geweigerd.
In artikel 39 is aangegeven van welke beslissingen beroep kan worden aangetekend bij de Eilandsraad en
van welke beslissingen beroep kan worden aangetekend bij het Bestuurscollege. Voor de gevallen,
bedoeld in artikel 38, eerste lid, onder k, ligt, gelet op de aard van de beschikkingen, een beroepsprocedure bij het Bestuurscollege meer voor de hand dan bij de Eilandsraad. Naast de vergunningaanvra-ger
zijn gerechtigd tot het instellen van beroep degenen die tijdig schriftelijk bezwaren conform het bepaalde
in artikel 14 hebben ingediend en iedere belanghebbende die aannemelijk kan maken dat hij
redelijkerwijs niet in staat is geweest zijn bezwaren tijdig in te dienen.
Artikel 40 geeft aan dat het beroep binnen een maand na de dag waarop de beschikking is verzonden,
moet zijn ingediend. In principe zal overschrijding van deze termijn niet-ontvankelijkverklaring van
degene die het beroep heeft ingesteld tot gevolg hebben, tenzij hij met vrucht een beroep kan doen op
het tweede lid van artikel 40.
Ingevolge het bepaalde in artikel 41 wordt de beschikking van kracht met ingang van de dag na het
einde van de beroepstermijn van een maand, tenzij het Bestuurscollege de beschikking terstond van
kracht heeft verklaard. In dat laatste geval wordt de beschikking direct van kracht, hetgeen overigens
niet uitsluit dat de beschikking in beroep nog wordt vernietigd. Indien binnen de in het eerste lid van
artikel 39 bedoelde termijn van een maand beroep wordt ingesteld tegen de beschikking, schort dit de
inwerkingtreding daarvan op totdat op het beroep een beslissing is genomen, tenzij de beschikking terstond van kracht is verklaard.
Artikelen 42 t/m 45
Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen toelichting.
Artikelen 46 t/m 49
Deze artikelen bevatten een aantal strafrechtelijke bepalingen die niet kunnen worden gemist bij regelgeving als de onderhavige.
De in artikel 46 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven, ten aanzien waarvan zwaardere straffen kunnen worden opgelegd dan ten aanzien van de in artikel 47 vermelde feiten die als overtredingen wor-den
aangemerkt.
Overtreding van de in artikelen 44 en 45, vijfde lid, vervatte geheimhoudingsplicht wordt strafbaar
gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
In artikel 49, eerste lid, is de bijkomende straf van verbeurdverklaring van de voorwerpen die door
middel van het plegen van de strafbare feiten van deze verordening zijn verkregen en van de voorwerpen waarmee bedoelde strafbare feiten zijn gepleegd, althans voorzover deze de veroordeelde toebehoren. In het tweede lid van artikel 49 is als bijkomende straf opgenomen de openbaarmaking van de
rechterlijke uitspraak.
Artikel 50 t/m 53
Deze artikelen bevatten enkele overgangs- en slotbepalingen.
Artikel 50 bevat een overgangsregeling zowel met betrekking tot bestaande hindervergunningen en
aanvragen voor hindervergunningen als met betrekking tot milieubelastende aktiviteiten waarvoor vóór
de inwerkingtreding van deze verordening geen vergunning was vereist. In concreto gaat het der-halve
om al die milieubelastende aktiviteiten die zijn aangevangen vóór de inwerkingtreding van deze
verordening. Voor laatstgenoemde aktiviteiten dient binnen drie maanden en na het ontstaan van de
vergunningplicht ingevolge deze verordening een verzoek om vergunning bij het Bestuurscollege te
worden ingediend.
Artikel 51 bevat aanpassingsbepalingen voor de Bouw- en woningverordening Curaçao. Het Bestuurscollege krijgt daardoor de mogelijkheid om milieubeschermende voorwaarden te koppelen aan de
bouwvergunning. Dit kan noodzakelijk zijn indien de bouwactiviteiten bijvoorbeeld plaatsvinden nabij
een beschermd natuurgebied, of ernstige overlast aan omwonenden kan veroorzaken.
De artikelen 52 en 53 spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.
Willemstad,
Het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao,
De Gezaghebber,
De Secretaris,
Download