Saskia Schuit (Koorenhuis, Oriënteringscursus Creatief Schrijven bij docent Krijn Peter Hesselink, winter 2012) Sjampie, de vrijheidslievende champignon Het is vochtig in de grot, waar Sjampie en zijn soortgenoten verblijven. Meestal is het aardedonker. Zo nu en dan valt er wat licht naar binnen en dan kan Sjampie wat onderscheiden in de grot, zoals zijn soortgenoten en de wanden van de grot. De enige kleur die hij kan onderscheiden is hier en daar wat groen. Hij kan niet goed thuisbrengen wat dat is. Een enkele keer ziet hij ook zwarte bewegende figuren op de rotswanden. ‘Wat zou dat toch zijn?’ denkt Sjampie dan. ‘Zou er nog meer zijn dan alleen deze donkere grot?’ Als Sjampie deze gedachten deelt met zijn soortgenoten, dan zeggen die snel: ‘Nee, joh, deze grot is alles wat er is, wen er nou maar aan.’ Of ze zeggen: ‘Wij hebben ons hier al bij neergelegd.’ Of: ‘Dit is ons leven.’ Sjampie blijft gebiologeerd door de schaduwen en de gedachte dat er wellicht nog meer is dan alleen deze nare grot. Op een dag spreekt een van zijn soortgenoten hem aan en zegt: ‘Ik zit al wat langer in deze grot en enige tijd geleden heb ik dit groene ding hier gevonden, wil jij het hebben? Je weet maar nooit of het nog een keer van pas komt, zeker nu je je mond zo vol hebt van iets anders dan deze grot.’ De soortgenoot voegt er nog aan toe: ‘Ik blijf zitten waar ik zit en verroer me niet.’ Sjampie pakt het groene ding beleefd aan. ‘Dat kan ik over mijn hoofd trekken,’ denkt Sjampie. ‘Dat is grappig.’ Dan gaat het gerucht dat een aantal champignons de grot gaat verlaten naar het licht en Sjampie zou daar bij zijn. Nu hij dat eenmaal weet, is het haast niet meer uit te houden in de grot. Hoe zou het zijn buiten deze grot? Wat zou hij allemaal kunnen gaan doen in dat licht? Van in het donker zitten is Sjampie lichtschuw geworden. Nu hij eenmaal uit de grot is, moest hij hevig met zijn ogen knipperen en kan ze in het begin niet goed open houden. ‘Wat een vreselijk fel licht, hoe wen ik hier ooit aan,’ denkt Sjampie. Eenmaal gewend aan het licht, merkt hij tot zijn verbazing dat hij en zijn soortgenoten ruw ergens in worden geploft. Er wordt iets doorzichtigs op gezet en vervolgens wordt het ding in zijn geheel weer ergens anders in gezet. Hoewel hij bovenop ligt en korte tijd door het doorzichtige dak naar buiten kan kijken, ziet hij vervolgens niets meer. Weer wordt alles donker. Wel hoort Sjampie op een bepaald moment een geronk. ‘Wat is dit nou, haal me hieruit, ik wil vrij zijn,’ kermt Sjampie een paar keer luidkeels. Geen reactie. Sjampie blijft doodstil liggen en bedenkt hoe hij uit deze benarde situatie kan komen. Ineens heeft hij een idee en even wordt het weer licht rondom hem. Na een tijdje stopt het geronk. Sjampie hoort allerlei andere geluiden, zoals een klik, een geschuif en een harde dreun. Dan is daar weer dat mooie licht, waar hij zo naar heeft verlangd. Sjampie hoort een mannenstem zeggen: ‘Kijk, Jan, er zit zowaar een spruit bij de champignons, dat kan toch helemaal niet.’ Sjampie wordt in het gras gegooid, doet zijn groene mutsje af en is eindelijk vrij. 1 Ilse Zijlstra (Koorenhuis, Oriënteringscursus Creatief Schrijven bij docent Krijn Peter Hesselink, winter 2012) Het Sumo-Charlie dilemma Ik heb Sumo met plezier gedragen. Vanaf het moment dat het bevestigd werd dat het een meisje was kon ik onze band bestendigen. Ik voelde wie ze was. Ik danste met haar in mijn buik de kamer rond, ik speelde haar lievelingsmuziek met de koptelefoon tegen mijn buik. En piano. Op het laatst zat ik op de kruk en kon ik amper bij de toetsen. Speelde ik Chopin, dan wiegde ze in mijn buik. Bij Rachmaninov beukte ze tegen mijn buikwand. De bevalling verliep vlot. Ze gleed als het ware uit mijn buik, ze wilde vlot deze wereld in. Later heb ik wel gedacht dat ze altijd spijt van het leven heeft gehad. Terugkijkend zou ze zeker tegengestribbeld hebben. Sumo was een zoet kind. Ze sliep wanneer ik hoopte dat ze slapen zou, ze at wat ik haar voorzette. Onze wandelingen waren altijd heerlijk. Zij eerst in een wagen, later een buggy en algauw in dribbelpasje naast mij, voor mij, achter mij. Juno dartelend om haar heen. Ook zij waren dikke vrienden. Heel soms trok Sumo aan Juno’s staart waarop een duidelijk kort grommetje volgde. Een zachte manier van een grens aangeven. Zo gingen wij met elkaar om; op een zachte manier onze grenzen aangevend. We vierden verjaardagen, vriendjes kwamen spelen. Charlie was er toen ook al bij. Een puik ventje, ruw. Hij was een kleine twee jaar ouder dan Sumo maar een ruime kop groter. Hij lustte niks dan verjaardagstaart. Die schrokte hij naar binnen en ik heb ook wel eens gezien dat hij een stuk taart gapte van een schoteltje van een ander kind. En zo ging hij eigenlijk met alles om; stiekem, grensoverschrijdend, pakken wat ‘ie pakken kon. Een dosis smoesjes als je hem betrapte. Heel lang heb ik hem alles door de vingers gezien. Zo’n ventje was een snotaapje waar je eigenlijk onmogelijk echt boos op kon zijn en Sumo was gek op hem. Zo werden ze ouder. Tien. Twaalf. Dingen werden uit ons huis ontvreemd. Dode kikkers lagen op het tuinpad. Nu ik terugkijk zie ik dingen waar ik toen geen aandacht aan besteed heb. Sumo werd bleker en bleker, trok zich terug. Luisterde steeds minder, liet haar eten staan, schreeuwde als ik haar naar bed wilde sturen. Van ‘mammie, mammie’ werd ik ‘kankerhoer’, binnen een paar weken, rond haar dertiende. ‘Fuck bitch,’ schreeuwde Charlie tegen haar. Ik stond in de keuken en ik hoorde ze boven op de overloop. Deuren sloegen dicht. Sumo had zichzelf opgesloten in haar kamer, Charlie had ze buitengesloten. Die schopte nu tegen de deur en schreeuwde als een bezetene. ‘Kanker, kanker wijf, ik maak je af.’ Dit ging een kwartiertje zo door waarin ik probeerde mij op mijn soep te concentreren en te denken aan... aan wat? Boodschappen. Ja, die moest ik nog doen. Misschien zou Sumo blij zijn met een nieuwe jas. Wie weet wilde ze met met me naar de stad vanavond? Dat zou haar vast goed doen. ‘Kanker kut kut kanker.’ Charlie daverde de trap af, sloeg de voordeur dicht klengkebeng het zijraam aan diggelen. De glasman, die moest ik dan dus nog bellen. Ik stond vertwijfeld in de keuken. Moest ik naar Sumo toegaan of moest ik haar laten? Ik ruimde de scherven in de gang. Sneed in mijn vinger, ai. Een bloedspoor. Dat deed mij denken aan toen met Juno. Tranen sprongen in mijn ogen. Die mooie lieve hond! Nog altijd was niet duidelijk of hij was verdronken. Die middag kwam ik thuis, ik had een voorgevoel, ik reed de oprit op, geen gekwispel op het tuinpad. Ik rende het huis in, niks, niemand. Alleen een bloedspoor in de gang. Ik rende de tuin in, niks, niemand. Ik rende de schuur in, niks, niemand. Ik rende overal, ik riep. Ik gilde. In het water dreef zijn bruine vacht. Dat was het. Er zat geen Juno meer in. Ik aaide uren de natte haren. Bloed aan mijn handen. Iemand had hem gestoken alvorens hem in het water te gooien. Diep in de nacht kwam ik terug in het huis. Sumo zat met holle ogen bleek op de bank naar de tv te staren. ‘Juno is dood,’ zei ik. ‘Ik weet het,’ is het enige wat ze er ooit over gezegd heeft. 2 Miranda Pranger (Koorenhuis, Creatief Schrijven 1 bij docent Krijn Peter Hesselink, winter 2012) Eline en Debora ‘Goh, zou je niet wat mascara en lipgloss van mij willen lenen?’ vroeg Debora luid hoorbaar maar toch voorzichtig aan Eline terwijl ze met haar handen in haar zij voor de grote ovale spiegel in haar mooie portiekwoning naar Eline stond te kijken. De muziek van Beyoncé schalde door de kamer en Debora zette het geluid van haar televisie wat zachter. ‘Waarom?’ vroeg Eline. ‘Dat gebruik ik nooit hoor!’ ‘Nou, je kan het toch proberen? Ik gebruik het elke dag en zeker als ik uitga! Het is niet heel opvallend, maar het laat je ogen er alleen wat meer uitspringen en je lippen wat meer glanzen.’ ‘Ja, ach, dat interesseert mij helemaal niet Boortje!’ ‘We gaan voor het eerst in al die jaren dat we elkaar kennen uit. Kom op Elien! Je wilt toch niet voor eeuwig single blijven? Je bent al 27!’ ‘Ja hoor Boor. Die make-up van jou helpt daar zo te merken ook niet tegen, want je hebt zelf ook de ware nog niet gevonden!’ lachend trok Eline haar grijs gemêleerde joggingbroek op tot aan haar middel waarna hij gelijk weer afzakte tot aan haar heupen. ‘Ja zeg, Elien, moet dat nou? Poeh poeh! Wil je anders niet een leuk jurkje van me lenen en mooie pumps? Die afgetrapte Nike Air Max van je hebben we nu wel gezien!’ ‘Jaja Boor! Van pumps word je vast mooier! Ze nemen me maar zoals ik ben; met of zonder pumps!’ ‘Oké oké, dan ga je op je Nike Air Max van 13 jaar geleden. Ook goed!’ ‘Schaam je je soms voor mij Debora?’ ‘Nee hoor, ik vraag me alleen af of we op deze manier de Millers wel binnen komen. Ik ben helemaal opgedirkt en jij loopt er bij als kabouter Plop!’ ‘Plopperdeplopperdeplop! Wees maar blij dat mijn muts geen “ping” zegt! Ik heb namelijk een idee!’ ‘Ojee, nee hè Eline. Wat voor idee heb je nu weer?’ riep Debora uit terwijl ze haar Chanel mascara uit haar gigantische toilettas haalde. ‘Boor, wat vind je ervan als ik nu dat rokje, topje en die pumps van jou aandoe en dat jij dan mijn Nikes van 13 jaar geleden en mijn prachtige joggingpak aantrekt? Kunnen we gelijk kijken of het waar is dat je met mijn outfit geen aandacht van mannen krijgt!’ ‘Haha, ben je nu echt serieus? Als ik in dat joggingpak aan kom zetten, worden we echt niet binnengelaten joh Elien! Ik doe niet mee! Tenzij je alleen naar binnen wilt, haha!’ ‘Hoezo?’ ‘Nou Elien, ooit iemand in een joggingpak met Nike Air Max eronder gezien in de Millers? Kijk, als we samen gaan shoppen of sporten, vind ik het best dat je je zo kleedt, maar tijdens het uitgaan wordt er toch iets anders van je verwacht hoor! Heb je nu trouwens een nieuw joggingpak aan? Pfffft, de volgende keer kan je beter iets anders kopen voor als we uitgaan! Die eeuwige joggingpakken ook!’ Millers, vrijdag 7 oktober 2011 Dirk zat op het terras van Millers op het Plein in Den Haag toen hij twee dames aan zag komen lopen. Eén ervan was bijzonder casual gekleed, bijna armoedig. Ze had pumps aan onder de grijs gemêleerde joggingbroek die ze droeg. Ze had een grote zwarte tas bij zich. De capuchon van haar dikke zwarte jas gleed van haar hoofd en haar blonde lokken kwamen tevoorschijn. ‘Goh is dat niets voor jou Dirk?’ vroeg vroeg Peter die naast hem zat en de dames grondig aan het bestuderen was. Dirk en Peter waren beste vrienden. ‘Nou sorry hoor, maar het lijkt net een verzopen zwerfkatje! Geef mij die meid die ernaast loopt maar!’ zei Dirk enthousiast terwijl hij het andere meisje aanstaarde. Ze had mooi golvend donkerbruin haar. De regendruppels in haar haren weerkaatsten in het licht 3 van de lantaarnpaal. Ze zag er bijzonder stijlvol uit. Ze leek hem totaal niet op te merken. ‘Zo hèhè, Elien, daar zijn we dan.’ zei Debora terwijl ze naar de dansende mensen op de in verschillende kleuren lichtgevende cirkel op de vloer keek. ‘Ik schaam me dood met die joggingbroek van jou Elien! Het verbaast me dat we überhaupt zijn binnengelaten!’ ‘Ja Deboor, blijkbaar is een joggingbroek combineren met pumps toch zo slecht nog niet. Zeg, waarom heb je eigenlijk zo’n grote tas bij je? Dit is toch geen logeerpartijtje?’ Voordat Debora kon antwoorden zei Eline: ‘Oh nee, want dan had je natuurlijk gelijk een hele koffer meegenomen!’ Eline vond haar eigen grap erg vermakelijk en lachte voluit. ‘Oh, Ik heb geen andere tas.’ zei Debora kortaf. Voordat de twee de tijd kregen om te gaan zitten stond er een lange knappe man voor ze met twee glazen in zijn hand; een biertje en een witte wijn. Eline deed net alsof ze hem niet zag en ging uitgebreid zitten op één van de cognackleurige leren bankjes. Debora zette een grote glimlach op en wilde naar de lange man toe lopen toen hij zich plots omdraaide naar Eline. Nou ja zeg! Was dat even pech hebben! De man schoof naast Eline op het bankje. ‘Zo, ik ben Dirk en wat is jouw naam?’ begon hij tegen haar. Eline schrok op. ‘Verrek!’ dacht ze. ‘Zou dit nou door die mascara, lipgloss en minirok van Debora komen?´ ‘Uuuh, ik ben Eline. Aangenaam.’ zei Eline terwijl ze naar haar vriendin keek die er beteuterd bij zat. ‘Debora zal toch geen gelijk gaan krijgen hè vanavond?’ dacht Eline ‘Stel je voor dat ik vaker in deze outfit de hort op moet!’ Voor Eline het wist zat ze uren te praten met Dirk. Debora werd achterna gezeten door ene Peter, wat ze niet erg op prijs leek te stellen. Telkens stuurde ze Eline sms’jes vanaf de andere kant van de de Millers: of ze haar even wilde komen verlossen van die verschrikkelijke kwal. Eline was helaas te druk in gesprek met Dirk. ‘Ik ga haar echt niet helpen hoor!’ dacht ze. ‘Ik doe gewoon net alsof ik die sms’jes niet gezien heb. Ik mag toch ook weleens plezier maken.’ Het ene na het andere wijntje ging erdoorheen. Op kosten van Dirk welteverstaan. Als ze het zelf had moeten betalen, had ze wel wat zuiniger aan gedaan. Ze zag uit haar ooghoek dat Debora richting de trap die naar het toilet leidde, liep. ‘Zal ik even achter haar aangaan om te vragen of alles wel goed gaat?’ dacht ze in een fractie van een seconde. ‘Nee! Zij redt zich wel, die Debora. Bij plassen heeft ze heus geen hulp nodig!’ Ze praatte gezellig verder met Dirk. Ineens zag Eline iets bekends de trap afkomen: het leek Debora wel. Maar nu had ze een opvallende kersenrode jas aan met een dubbele rij goudkleurige knopen, hoge zwarte laarzen en een kort zwart jurkje waaronder haar slanke benen mooi uitkwamen. De grote zwarte tas bungelde aan haar arm. Even dacht Eline: ‘Heeft ze dat soms speciaal voor die Peter en het andere mannelijk schoon gedaan?´ Daarom had Debora natuurlijk zo’n grote tas bij zich gehad! Ze schaamde zich natuurlijk voor de joggingbroek en heeft haar mooiste outfit stiekem meegenomen! Eline grinnikte bij de gedachte. Debora keek ondertussen zoekend om zich heen. Eline zwaaide naar haar. Snel liep Debora naar het tafeltje van Eline en Dirk toe. ‘Hey! Jullie zocht ik! Ik dacht: ik kom even langs!’ Tot grote schrik van Eline zei Dirk enthousiast terwijl hij Debora van top tot teen in zich opnam: ‘Ja, wat leuk. Kom er gezellig bij zitten! Ik ben Dirk, aangenaam! En wat is jouw naam?’ Wordt vervolgd... 4