Kitsoer Sjoelchan Aroech - Hoofdstuk 47 161 KITSOER SJOELCHAN AROECH HOOFDSTUK 47: Voorschriften voor wijn 1. Stam jeinam – gewone wijn - van niet-Joden, en wijn aangeraakt door niet-Joden is verboden, volgens sommigen alleen om te drinken, maar niet om er profijt van te hebben. Daarom mag een Jood stam jeinam als betaling aannemen, want zo krijgt hij zijn geld terug. En zo is ook de wet bij andere situaties die een verlies kunnen opleveren, bijvoorbeeld wanneer men het verbod overtreden heeft en het toch gekocht heeft. Maar in principe is het verboden het te kopen, om eraan te verdienen. Sommigen zijn hier soepel in, maar het is beter hier streng in te zijn. 2. Het is een zieke toegestaan om te baden in wijn. 3. Wanneer een niet-Jood kosjere wijn, die gekookt heeft tot het punt dat het begint te verdampen, heeft aangeraakt, mag men dat drinken. Maar wijn waarin men [een aftreksel van] alsem heeft gedaan (wat men ook Vermout noemt) is verboden zolang het nog wijn genoemd kan worden en niet gekookt is. 4. Gekookt voedsel waar [kosjere] wijn doorheen is gemengd en wat niet als zodanig herkenbaar is, wordt niet verboden door de aanraking van een niet-Jood, zelfs niet wanneer de wijn niet gekookt was. 5. Verdunde wijn, waaraan zesmaal zoveel water als wijn is toegevoegd, is geneutraliseerd en wordt niet verboden bij aanraking van een niet-Jood. Maar rozijnenwijn, [dat is wijn die gemaakt is] door water over rozijnen te gieten, dat geldt als echte wijn. 6. Temad – dat is water dat gegooid is over de druivenpitten of over de wijndroesem, is niet toegestaan wanneer een niet-Jood dat aangeraakt heeft, zolang het nog smakelijk is om te drinken. 7. Zodra er druivensap komt uit de druiven, die in een tank fijngeperst worden, of als men daar met een voorwerp sap uithaalt, dan wordt alles [in het vat] wijn genoemd, ook al is er nog zo weinig sap uitgekomen, en het wordt verboden door aanraking van een niet-Jood, zelfs al heeft hij alleen de pitten of de schillen aangeraakt. Het is daarom verboden om vaten, waarin druiven geperst worden, op te slaan in het huis van een niet-Jood, want misschien perst hij er wijn uit. Het is ook verboden de druiven door een niet-Jood te laten fijnstampen, zelfs niet in een afgesloten vat. 8. Men moet niet een niet-Jood de druivenpitten en schillen uit het vat laten halen, zelfs niet nadat men daar reeds de eerste en tweede wijn uitgehaald heeft, want misschien is er nog wat wijn in achtergebleven. 9. Wanneer een niet-Jood water bij de wijn gedaan heeft, met de bedoeling dat te mengen, dan is de wijn verboden. Wanneer hij niet de bedoeling had te mengen, zelfs als daaraan getwijfeld wordt, dan is het toegestaan. 10. Wijnazijn die van kosjere wijn is gemaakt, en die zo sterk is dat het borrelt als men het op de grond gooit, wordt niet verboden als een niet-Jood dat aanraakt. Maar wanneer het gemaakt is van stam jeinam dan is het te allen tijde verboden. 11. En ook brandewijn gemaakt van niet-Joodse wijn en ook van zaden, schillen en droesem, dat is als de wijn zelf. Maar als het van kosjere wijn gemaakt is, of nadat er brandewijn van gemaakt is, wordt het niet verboden als een niet-Jood het aanraakt. 12. Wijnsteen [kaliumzout van barnsteenzuur, dat zich aan de binnenkant van de wijnvaten afzet] wordt algemeen toegestaan, omdat het onaangenaam is. 13. Wanneer een niet-Jood het [de wijn] aanraakt met een voorwerp, of wanneer het door zijn toedoen wordt voortbewogen, dan moet men een Rabbijn om advies vragen. 14. Wie wijn verzendt met een Jood, moet er goed op toezien dat iedere kraan [aan het vat] of opening met twee zegels verzegeld is. 15. Over de vraag of een Jood die kosjere wijn maakt, die het eigendom is van een niet-Jood, die daarna mag verkopen aan Joden, bestaan een aantal meningsverschillen, want soms zijn zelfs twee zegels en een sleutel niet voldoende. Men moet een competente Rav hierover raadplegen, om te weten wat men moet doen. En wie zorgvuldig met zijn ziel wil omgaan, blijft uit de buurt van zulke wijn. 16. De vaten en flessen van niet-Joodse wijnen, waarin de wijn slechts korte tijd, niet langer dan 24 uur werd bewaard, en die niet met pek zijn besmeerd, die moet men driemaal goed uitwassen met water en dan mag men ze gebruiken. Dit geldt zowel voor leren wijnzakken als voor houten, glazen, stenen of metalen vaten. Maar wanneer zij met pek bestreken zijn, gelden andere regels, evenals voor voorwerpen van aardewerk. 17. Voorwerpen die bestemd zijn om er voor lange tijd wijn in te bewaren, d.w.z. dat de wijn er minstens drie dagen in bewaard wordt, ook als het voorwerp eigendom van een Jood is, en de niet-Jood was maar 162 Kitsoer Sjoelchan Aroech - Hoofdstuk 47 korte tijd eigenaar van de wijn, dan moet het voorwerp in ieder geval gekasjerd worden door middel van eroei [afspoelen] als volgt: men vult het voorwerp met water tot aan de rand en men laat het zo minstens 24 uur staan. Daarna spoelt men dit water weg, en vult het voor een tweede maal met water en dat laat men ook minstens 24 uur zo staan. Datzelfde doet men de derde keer. Die drie keer 24 uur hoeven niet aaneengesloten te zijn. Wanneer het water zo een aantal dagen gestaan heeft, zonder dat men het uitgegooid heeft, dan telt dat toch maar voor één keer 24 uur. Sommigen zeggen dat als de wijn er 24 uur in heeft gestaan, men het niet door middel van eroei kan kasjeren omdat het dan als „ingemaakt”, als „gekookt” is te beschouwen, en zij vereisen hage’ala [onderdompeling in kokend water]. In het geval dat men het niet dringend nodig heeft, is het beter hierin streng te zijn. 18. Een glazen voorwerp hoeft men alleen maar drie keer goed af te spoelen [dus geen eroei] ook al heeft de wijn er lange tijd in gestaan, want glas is glad en hard [absorbeert niet]. 19. Wanneer een voorwerp, waarin Joodse wijn gezeten heeft, maar waarin men de wijn uitgegoten heeft, door een niet-Jood wordt aangeraakt, terwijl het nog vochtig is [van de wijn], dan is het voldoende om drie maal uit te spoelen, zelfs al wordt het voorwerp gebruikt om er lange tijd wijn in te bewaren. 20. [Wat hiervoor staat geschreven] dat uitspoelen of eroei voldoende is, geldt alleen als uitsluitend koude wijn is gebruikt. Maar wanneer het warm is gebruikt, is hag’ala nodig, zoals bij andere verboden dingen. 21. Wijnpersen, waarin grote hoeveelheden wijn gaan, hoewel ze daar niet lange tijd in staan, vormen een ernstiger probleem en men moet een Geleerde vragen hoe men dat kan kasjeren. 22. Ieder voorwerp dat twaalf maanden [ongebruikt] gestaan heeft, is toegestaan, want alle verontreinigde wijn die daarin is achtergebleven, is bedorven. En zelfs wanneer men die twaalf maanden er water in gedaan heeft, maakt dat niets uit.