Discussienota: Op weg naar een vernieuwde rechtspositieregeling voor de vrijwilligers bij de brandweer Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Status en informatievoorziening 3. De relatie met de hoofdwerkgever 4. Leeftijdsgrenzen 5. Vrouwen bij de brandweer 6. Bedrijfsvoering en vergoedingen 7. Verzekeringen en schadevergoedingen 8. Secundaire arbeidsvoorwaarden 1 1 INLEIDING De rechtspositie van de vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer dateert uit 1993 en is nadien niet meer gewijzigd. Uit signalen van gemeenten en brandweerkorpsen blijkt dat de bestaande regeling niet meer voldoende aansluit bij de praktijk. Knelpunten liggen met name op het gebied van bedrijfsvoering, verzekeringen, regelingen voor vrouwen en vergoedingen. Het College voor Arbeidszaken (CvA) heeft om die reden besloten tot modernisering van de bestaande rechtspositieregeling. Voorafgaande aan een inhoudelijke discussie over de regeling is in diverse gremia aan de orde gesteld of ook in de toekomst gekoerst moet worden op behoud van het vrijwilligerschap bij de brandweer. Die vraag is bevestigend beantwoord. In deze notitie zal derhalve niet opnieuw stilgestaan worden bij het fenomeen van de vrijwilligheid bij de brandweer op zich, doch worden voorstellen voor vernieuwing en verandering gedaan. Uitgangspunt bij deze moderniseringsslag is enerzijds dat recht gedaan moet worden aan de inzet en betrokkenheid van de vele brandweervrijwilligers, en anderzijds dat de arbeidsvoorwaarden van de vrijwilligers moeten passen binnen het huidige sociale bestel en de beperkte financiële mogelijkheden van gemeenten. Daarbij komt dat niet uit het oog verloren mag worden dat de brandweerdienst voor vrijwilligers een nevenbetrekking is. Bedoeling van deze operatie is derhalve niet het over de gehele linie naar boven toe bijstellen van de arbeidsvoorwaarden van vrijwilligers, maar het, bezien in de context van de huidige tijd, moderniseren van de bestaande regeling zodat een betere aansluiting van de regels op de praktijk ontstaat. In deze notitie wordt per hoofdstuk een onderwerp behandeld. Hierin wordt een beeld gegeven van de knelpunten en problemen, zonodig ingegaan op relevante wetgeving alsmede een visie en een voorstel van het College voor Arbeidszaken gegeven. Het tweede hoofdstuk wijkt in zoverre af dat hierin niet een praktijkprobleem behandeld wordt, doch dat ingegaan wordt op de formele status van de huidige en de te ontwikkelen regeling en dat aandacht besteed wordt aan informatievoorziening vanuit het College voor Arbeidszaken. 2 2 STATUS EN INFORMATIEVOORZIENING De rechtspositie van de vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer is geregeld in een modelrechtspositieregeling; bij deze modelregeling behoort een toelichting. De tekst van de regeling is grotendeels opgenomen in hoofdstuk 19 van de Uitwerkingsovereenkomst (UWO). Deze situatie wekt soms verwarring; wat is nu de status van de toelichting en waar komen de - weliswaar geringe - tekstuele afwijkingen vandaan. Het College voor Arbeidszaken streeft ernaar om begrijpelijke en toegankelijke regelgeving te formuleren. Daarom is het voornemen om – in aansluiting op de huidige situatie – de rechtspositie van de vrijwilliger te regelen in hoofdstuk 19 van de UWO; de thans bestaande toelichting wordt geactualiseerd en herschreven, en als toelichting toegevoegd aan hoofdstuk 19 van de UWO.Voor gemeenten die aangesloten zijn bij de UWO is de rechtspositie van de vrijwilligers bindend; hoofdstuk 19 betreft immers UWO-bepalingen. Gemeenten die niet gebonden zijn aan de UWO wordt geadviseerd de UWO op dit punt te volgen; hiertoe kan uiteraard geen verplichting opgelegd worden Het overleg over (aanpassing van) regelingen in de UWO vindt plaats in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden; dit betekent dat het CvA de voorstellen die in deze notitie geformuleerd zijn ter instemming moet voorleggen aan de bonden van overheidspersoneel. Teneinde zich ervan te vergewissen dat de voorstellen aansluiten bij de wensen en verwachtingen van de achterban bespreekt het de CvA de inhoud van deze notitie met de Commissie Veiligheid van de VNG, met de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Hulpverlening (KNVBH) en met de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Tevens wordt deze notitie ter bespreking voorgelegd op een themabijeenkomst over brandweeronderwerpen, welke begin december gehouden zal worden. Voor deze themabijeenkomst zijn deskundigen van gemeenten, op het terrein van arbeidsvoorwaarden en brandweer, uitgenodigd. Uit signalen uit het veld blijkt dat de rechtspositie van vrijwilligers veel vragen oproept en door velen als gecompliceerd ervaren wordt. Om hieraan tegemoet te komen werkt het CvA aan een speciale webpagina binnen de bestaande CAR-UWO site waar gemeenten, en met name ook de vrijwilligers, op een overzichtelijke en toegankelijke wijze de rechtspositie kunnen lezen. 3 3 RELATIE MET DE HOOFDWERKGEVER Vrijwilligers bij de brandweer hebben veelal naast hun werkzaamheden voor de brandweerdienst een hoofdbetrekking bij een (particuliere) werkgever. Voor een goed functioneren van de vrijwilliger is de medewerking van de hoofdwerkgever essentieel. Deze medewerking is niet meer vanzelfsprekend; bij werving van nieuwe brandweervrijwilligers blijkt dit aspect met enige regelmaat een belemmering te zijn. De knelpunten die gesignaleerd worden liggen op het terrein van de financiële risico’s van de hoofdwerkgever, verminderde productiviteit van de medewerker (door regelmatige uitruk onder werktijd), en grotere belasting van collega`s. Informatievoorziening In 1998/1999 is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar de vrijwilligheid in de openbare veiligheid. Uit het rapport blijkt dat werkgevers die bekend zijn met vrijwilligers bij de brandweer veel positiever tegenover de vrijwilligheid staan, dan degene die het niet kennen. Zo wordt de extra kennis en vaardigheden die vrijwilligers opdoen bij de brandweer zeer positief ervaren. Als belangrijkste nadeel werd verminderde productiviteit en de belasting van collega’s genoemd. De onderzoekers hebben aanbevolen om aandacht te besteden aan relatiebeheer met de werkgevers om zo de bereidheid om werknemers toestemming te geven voor deelname aan de brandweerdienst te bevorderen. Het CvA neemt deze aanbeveling over. Om ook in de toekomst voldoende vrijwilligers te kunnen rekruteren is het van belang dat geïnvesteerd wordt in de betrekkingen met de hoofdwerkgever; informatievoorziening en relatiebeheer is in dit kader van groot belang Onder het kopje voorstel van het CvA zal nader ingegaan worden op de concrete activiteiten die het CvA hiertoe in gedachten heeft. Financieel risico hoofdwerkgever Een tweede knelpunt ligt op het financiële vlak. Hoezeer vrijwilligers ook geoefend en getraind worden, het brandweervak blijft een activiteit met een zeker risico. Dit risico treft niet alleen de vrijwilliger zelf, maar – onder omstandigheden – ook de hoofdwerkgever van de vrijwilliger. Als gevolg van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte is de particuliere werkgever gehouden tot gedeeltelijke – doorbetaling van het loon gedurende het eerste jaar van de ziekte. Het toetreden tot de WAO kan voor de werkgever leiden tot extra kosten op grond van de wet PEMBA (premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid). Op dit moment vinden als gevolg van de kabinetsmaatregelen forse wijzigen plaats in het systeem van de sociale zekerheid; dit kan ertoe leiden dat de risico’s van ziekte van een werknemer in nog omvangrijker mate afgewenteld worden op de werkgever. De verwachting is derhalve dat de druk die voortkomt uit de financiële risico’s die een particuliere werkgever loopt in de toekomst alleen maar toeneemt. 4 De hoofdwerkgever kan ook schade leiden door arbeidsongeschiktheid van de vrijwilliger als gevolg van verlies van productiviteit, de kosten van een vervanger of misgelopen orders. De vraag in deze is in hoeverre het reëel is dat de gemeente deze financiële barrières wegneemt door zelf de schade te vergoeden die de hoofdwerkgever lijdt. Het College voor Arbeidszaken is van mening dat het enerzijds onmogelijk is elk denkbaar risico voor de hoofdwerkgever uit te sluiten, anderzijds gaat het ook niet aan om alle financiële risico’s voor rekening van de hoofdwerkgever te laten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in een ledenbrief uit 1996 gemeenten geadviseerd om het zogeheten Wulbz-risico te verzekeren. Dit advies is ook nu nog actueel. In het kader van de herziening van de sociale zekerheid zal dit advies, zodra een en ander is uitgekristalliseerd, heroverwogen worden. VOORSTEL COLLEGE VOOR ARBEIDZAKEN Informatievoorziening Het CvA stelt voor om in de rechtspositieregeling op nemen dat de gemeente bij indiensttreding van de vrijwilliger de hoofdwerkgever in elk geval informeert over de volgende aangelegenheden: de wijze waarop risico’s voor de hoofdwerkgever afgedekt worden (verzekeringen); de inzet/uitruk tijdens werkuren; relatie met arbeidstijdenwetgeving; verplichtingen vrijwilliger om hoofdwerkgever te informeren; vergoeding van uitrukuren tijdens werktijd. Het CvA heeft tevens het voornemen om ter uitwerking van deze bepalingen een handreiking voor gemeenten te ontwikkelen. Verzekeringen Het CvA is van mening dat de keuze om ten behoeve van de hoofdwerkgever een verzekering af te sluiten overgelaten moet worden aan het gemeentebestuur zelf; omdat deze materie niet direct relatie heeft met de rechtspositie van de vrijwilliger ligt het niet voor de hand om in de rechtspositieregeling van de vrijwilliger deze verplichting op te nemen voor de gemeente. Gezien het belang van het onderwerp zal het CvA in de informatie die naar gemeenten uitgaat over de wijziging van de rechtspositie - nogmaals - de aandacht vestigen op het verzekeringsaspect. Zodra de wijzigingen in de sociale zekerheid uitgekristalliseerd zijn zal het CvA in overleg treden met VNG Verzekeringen en bezien of aanpassing van de bestaande verzekeringen noodzakelijk is; gemeenten zullen daarover geïnformeerd worden. 5 4 LEEFTIJDSGRENZEN In de huidige rechtspositieregeling is opgenomen dat de vrijwilliger bij het bereiken van de 55-jarige leeftijd eervol ontslag wordt verleend. In bijzondere gevallen kan besloten worden het dienstverband voort te zetten, doch uiterlijk totdat de vrijwilliger de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. De leeftijdsgrens voor vrijwilligers staat niet op zichzelf. Repressief brandweerpersoneel in beroepsdienst kan in veel gevallen gebruik maken van een FLO-regeling, die de medewerker de mogelijkheid biedt om op 55-jarige leeftijd uit te treden, onder financieel gunstige condities. De leeftijdsgrenzen bij de brandweer zijn gebaseerd op een onderzoek door de Rijksgeneeskundige dienst, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken; dit onderzoek dateert uit de jaren zestig van de vorige eeuw. De leeftijdsgrenzen bij de brandweer staan echter reeds enige tijd ter discussie. In de eerste plaats is het de vraag of op basis van onderzoeken die veertig jaar geleden plaatsvonden nu nog steeds volgehouden kan worden dat elke brandweerman van 55 jaar of ouder niet in staat is het brandweervak uit te oefenen. Nederlanders zijn in de loop der jaren ouder en gezonder geworden en ook de omstandigheden waaronder het werk verricht moet worden heeft veranderingen ondergaan. Voor een aantal vrijwilligers is dat reden geweest om het leeftijdsontslag bij de rechter aan te vechten en de publiciteit te zoeken. Bij vrijwilligers zelf is dus een tendens merkbaar waarin langer doorwerken mogelijk en wenselijk wordt geacht. In de tweede plaats is de verwachting dat per 1 maart 2004 het Wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, in werking zal treden. Op grond van deze wet is het verboden onderscheid te maken op grond van leeftijd bij aanstelling en bij beëindiging van het dienstverband. Ontslag op grond van leeftijd is toegestaan bij het bereiken van de leeftijd waarop een medewerker recht op AOW heeft, of indien een leeftijdsontslag objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Leeftijdsgrenzen bij de vrijwillige brandweer kunnen een legitiem doel hebben, zo blijkt ook uit de jurisprudentie. Het betreft hier dan bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de brandweerman en derden bij het verrichten van de functie. De vraag die hiermee nog niet beantwoord is, is of het middel van een collectieve leeftijdsgrens daartoe noodzakelijk is. Een individuele keuring is minder verstrekkend en zou mogelijkerwijs ook een passend antwoord kunnen geven op de vraag of een brandweerman op leeftijd nog geschikt is voor zijn functie. Dit oordeel gaf de Hoge Raad in het zogeheten Scheidsrechtersarrest; het stellen van een collectieve leeftijdsgrens werd in dit arrest ontoelaatbaar geacht, omdat een individuele keuring ook tot de mogelijkheden behoorde. Hoe het oordeel van een rechter zal zijn in het geval een vrijwilliger bij de brandweer een beroep doet op dit argument kan niet met zekerheid gezegd worden; duidelijk is wel dat gemeenten met het instandhouden van de leeftijdsgrenzen een risico lopen. 6 VOORSTEL COLLEGE VOOR ARBEIDSZAKEN Het CvA stelt voor de leeftijdsgrens te verhogen tot 65 jaar. Het CvA acht het van groot belang en zal zich ervoor inspannen dat er protocollen/richtlijnen voor keuringen van brandweerpersoneel tot stand komen; hiertoe wordt overleg gevoerd met het Ministerie van BZK, Arbo-diensten en andere deskundigen. 7 5 VROUWEN BIJ DE BRANDWEER De huidige rechtspositieregeling is geschreven vanuit de gedachte dat vooral mannen deel uitmaken van de brandweer. Dit is echter lang niet overal meer het geval. Bovendien is het streven van de overheid erop gericht de man/vrouw-verhouding binnen de brandweer een betere afspiegeling te laten zijn van verhoudingen in de samenleving. Met het oog hierop is bekeken of er noodzaak bestaat tot opstelling van specifieke regelingen om de participatie van vrouwen in de vrijwillige brandweer te bevorderen. Uit signalen uit het veld blijkt dat vooral onduidelijkheid bestaat over de inzetbaarheid van vrouwen tijdens de zwangerschap en lactatie; in het onderstaande zal op deze situatie ingegaan worden. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de Wet arbeid en zorg, die bedoeld is om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten, in relatie tot het vrijwilligerschap bij de brandweer. Werken tijdens en na de zwangerschap De combinatie van zwangerschap en werken is vastgelegd in wettelijke regels. Doel hiervan is bescherming van de vrouw en het – ongeboren - kind tijdens de zwangerschap en periode van borstvoeding. In artikel 4:5 van de Arbeidstijdenwet is bepaald dat de arbeid van de zwangere vrouw zo ingericht wordt dat rekening gehouden wordt met haar specifieke omstandigheden. Dit houdt onder meer in dat de vrouw recht heeft op meer pauzes, de arbeid verricht moet worden in een bestendig en regelmatig arbeids- en rusttijdenpatroon en dat de zwangere vrouw, in principe, niet verplicht kan worden tot het verrichten van werkzaamheden in de nachtdienst en tot het verrichten van overwerk. Deze regels gelden tot zes maanden na de bevalling. In artikel 1.42 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is bepaald dat de werkgever de arbeid van de vrouw tijdens de zwangerschap en lactatie zo organiseert dat de arbeid voor de vrouw geen gevaren met zich mee kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie. Zo nodig wordt de vrouw andere arbeid gegeven en indien dit niet mogelijk is wordt de vrouw tijdelijk vrijgesteld van het verrichten van arbeid. De gemeente heeft op grond van de Arbowet 1998 de verplichting om een risicoinventarisatie & - evaluatie (RI&E) op te stellen; hierin moet ook een inventarisatie opgenomen worden van de specifieke risico’s voor werkneemsters tijdens de zwangerschap en de periode van borstvoeding. Deze verplichting geldt ook ten aanzien van de vrijwilligers. De gemeente dient in principe dus in het RI&E aandacht te besteden aan de risico’s die de vrijwilliger loopt bij het werk voor de brandweer tijdens de zwangerschap en de lactatie. Wanneer er geen RI&E is, of daarin geen aandacht besteed wordt aan de specifieke situatie van de vrijwilligers bij de brandweer, kan in individuele gevallen advies gevraagd worden bij de Arbo-dienst. 8 Uit het bovenstaande blijkt dat de combinatie van zwangerschap en werk al wettelijk geregeld is. Dit leidt tot de vraag of het noodzakelijk of wenselijk is om in de rechtspositie aanvullende regels neer te leggen. Het CvA is hier voorstander van. Hoewel er regels zijn blijkt uit de praktijk toch dat gemeenten op verschillende manieren omgaan met zwangerschap en brandweerwerk en dat zowel voor vrijwilligers als voor gemeenten de regelgeving niet altijd even duidelijk is. Zwangerschaps- en bevallingsverlof Op grond van artikel 4:6 van de Arbeidstijdenwet is het verboden om de vrouwelijke werknemer arbeid te laten verrichten binnen 28 dagen voor de vermoedelijke datum van de bevalling en binnen 42 dagen na de bevalling. Een vrouwelijke vrijwilliger mag in deze periode dus helemaal geen activiteiten verrichten voor de brandweer. De Wet arbeid en zorg (Waz) geeft een werknemer daarnaast recht op zwangerschapsen bevallingsverlof voor tenminste 16 weken. De Waz is voor wat betreft de aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof ook van toepassing op de vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer; de vrijwilliger valt onder de definitie van het begrip werknemer in de Waz. De vrijwilliger heeft geen recht op een uitkering op grond van de Waz wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het recht op uitkering bij zwangerschap en bevalling geldt voor een beperkte categorie werknemers; de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer zijn van dat recht uitgesloten. De vrijwilliger heeft dus wel een wettelijk recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof doch geen wettelijk recht op een uitkering gedurende deze periode. Overige vormen van verlof op grond van de Wet arbeid en zorg De Wet arbeid en zorg biedt de werknemer nog diverse andere aanspraken op verlof, zoals ouderschapsverlof, kortdurend zorgverlof, calamiteiten- en kortverzuimverlof en kraamverlof. Doel van deze aanspraken is om de combinatie van arbeid en zorg te vergemakkelijken en zo de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen. Het CvA stelt voor om voor deze vormen van verlof geen specifieke aanvullende of afwijkende regelingen op te nemen in de rechtspositieregeling van de vrijwilliger. De rechtspositie van de vrijwilliger dient gezien de aard van de arbeidsverhouding beperkt te blijven. Daarnaast lijkt nadere regeling van buitengewoon verlof in de praktijk niet in een behoefte te voorzien; de inzetbaarheid van vrijwilliger wordt in de regel in overleg bepaald en in voorkomende gevallen kan door middel van onderlinge afspraken een oplossing worden gevonden. In voorkomende gevallen kan bovendien altijd op basis van de wet bekeken worden wat de aanspraken van vrijwilliger zijn. 9 VOORSTEL COLLEGE VOOR ARBEIDSZAKEN Werken tijdens en na de zwangerschap Het CvA stelt voor om in de rechtspositie van de vrijwilliger op te nemen dat de vrouwelijke vrijwilliger tijdens de periode van zwangerschap en lactatie niet deelneemt aan repressieve brandweeractiviteiten. Het is aannemelijk dat repressieve brandweeractiviteiten in het algemeen een gevaar kunnen vormen voor de zwangere vrouw en het kind. Het werk is fysiek zwaar zijn en er bestaat een gerede kans op contact met giftige stoffen. Daarnaast worden deze activiteiten niet in een regelmatig arbeidspatroon verricht en veelal in de nacht. Ten aanzien van brandweeroefeningen ligt de situatie genuanceerder; de inzet van de vrouw kan veel meer voorbereid worden omdat er geen acute noodsituatie bestaat en het is mogelijk dat de zwangere vrijwilliger zelf ook graag wil blijven participeren in het brandweerkorps. Het CvA is er niettemin voorstander van, om elk risico uit te sluiten, dat deelname aan brandweeroefeningen alleen plaatsvindt na voorafgaand overleg met de Arbo-arts. Op de zwangere vrouw zelf rust ook een verantwoordelijkheid. De gemeente kan geen maatregelen treffen zolang zij niet op de hoogte is van de zwangerschap van de vrouw; om die reden wordt voorgesteld de vrijwilliger te verplichten de werkgever in een zo vroeg mogelijk stadium in te lichten over de zwangerschap. Zwangerschaps- en bevallingsverlof Aangezien het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof afdoende geregeld is via de wet ziet het CvA geen gerede aanleiding om daarover in de rechtspositie voor de vrijwilligers nog aanvullende bepalingen over op te nemen. Ten aanzien van doorbetaling van de vergoedingen tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof ligt een punt van afweging. Het CvA vindt dat nu de wet uitdrukkelijk de vrijwilligers uitgesloten heeft van een recht op uitkering, de gemeentelijke werkgever daar niet in behoeft te voorzien. In het licht van werving en behoud van vrouwelijke vrijwilliger gaat het evenwel ook wat ver om aan het eind van het jaar de relatief geringe vaste jaarvergoeding pro rato te verminderen vanwege het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het CvA stelt derhalve voor om gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof de vaste vergoeding door te betalen. Voor zover de vrijwilliger, gelet op het toegepaste bedrijfsvoeringsmodel, geen vaste vergoeding ontvangt kan in de vergoedingsregeling opgenomen worden dat de vrouwelijke vrijwilliger een percentage ontvangt van de gemiddelde vergoeding die zij over een periode van bijvoorbeeld drie maanden ontvangen heeft. Overige vormen van verlof op grond van de Wet arbeid en zorg Het CvA stelt voor om voor deze vormen van verlof geen specifieke aanvullende of afwijkende regelingen op te nemen in de rechtspositieregeling van de vrijwilliger. 10 6 BEDRIJFSVOERING EN VERGOEDINGEN De huidige rechtspositieregeling is geschreven in een periode waarin vooral sprake was van het ’klassieke’ patroon met een vrijwilliger die bijna permanent beschikbaar was voor de brandweerdienst. Het aantal vrijwilligers dat 24 uur per dag en 7 dagen per week in de buurt van de kazerne beschikbaar is neemt echter af. Steeds meer mensen wonen en werken in verschillende plaatsen of beschikken over minder vrije tijd door de combinatie van werk en zorgtaken. Mede hierdoor is bij een (toenemend) aantal gemeentelijke brandweerkorpsen sprake van alternatieve bedrijfsvoeringmodellen en aangepaste afspraken over opkomst, beschikbaarheid, inroostering e.d. Door deze gewijzigde omstandigheden bestaat de behoefte aan een rechtspositieregeling die flexibeler is en die individuele gemeenten meer houvast en meer mogelijkheden biedt bij de inrichting van de bedrijfsvoering van de brandweer. De projectgroep ‘vrijwilligheid verplicht’(NVBR) heeft enkele jaren geleden de praktijk geïnventariseerd en aan de hand daarvan vier hoofdbedrijfsvoeringsmodellen ontwikkeld, die in de praktijk, soms in combinatie, voorkomen. De voorkomende modellen zijn: het vrije instroomprofiel, het consignatieprofiel, het kazerneringprofiel en het beroepsprofiel. Het beroepsprofiel wordt hier niet nader uitgewerkt, omdat deze notitie geen betrekking heeft op de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van beroepspersoneel De overige modellen worden hieronder nader toegelicht. Het vrije instroomprofiel Het vrije instroomprofiel gaat uit van het traditionele patroon, waarin een groot aantal vrijwilligers 24 uur per dag, 7 dagen in de week beschikbaar is. De huidige rechtspositieregeling is gebaseerd op dit patroon. Kenmerken van dit profiel zijn: - De beschikbaarheid van de vrijwilliger is vooraf niet bekend bij de korpsleiding; - De vrijwilliger wordt weliswaar geacht gehoor te geven aan een oproep, maar is daartoe niet verplicht. De afweging wordt door de vrijwilliger gemaakt. Het consignatieprofiel Bij het consignatieprofiel gaat men uit van de verplichte opkomst van de vrijwilliger. De vrijwilliger houdt zich, in opdracht van de gemeente, voor een vooraf afgesproken periode bereikbaar en beschikbaar voor het verrichten van brandweerdiensten. De gemeente doet in dit geval een dwingender beroep op de vrijwilliger dan bij het vrije instroomprofiel. De bewegingsvrijheid wordt beperkt. Het begrip consignatie wordt in de praktijk op diverse wijzen uitgelegd. Dit kan varieren van de afspraak om bij toerbeurt een “pieper” te dragen, waarbij nog geen verplichting bestaat om te reageren, tot het aanwijzen van personen die verplicht worden om binnen een straal van 4 minuten rondom de kazerne te verblijven en verplicht zijn gehoor te geven aan een oproep. 11 Het kazerneringsprofiel Het komt met enige regelmaat voor dat vrijwilligers worden ingezet voor langdurige aanwezigheidsdiensten van 12 en/of 24-uur (ter aanvulling of vervanging van het beroepspersoneel). Vrijwilligers worden dan net als het beroepsbrandweerpersoneel gekazerneerd en draaien op die manier mee in de roosters. Voor gemeenten is dit een manier om in het weekend, bij ziekte of tijdens vakantieperiodes toch te voorzien in een voldoende niveau van paraatheid. Aan kazernering van vrijwilligers kleven enige haken en ogen. De arbeidstijdenwetgeving, die gericht is op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers, legt beperkingen op ten aanzien van het aantal aanwezigheidsdiensten en het aantal arbeidsuren per week; tevens worden regels gesteld omtrent de minimale rust die een medewerker nodig heeft. De arbeidstijdenwetgeving is ook van toepassing op de werkzaamheden van de vrijwilliger; dit betekent dat niet ongelimiteerd gebruik gemaakt kan worden van de diensten van de vrijwilliger. Ten aanzien van vrijwilligers die een fulltime hoofdbetrekking hebben moet vastgesteld worden dat daarnaast betrekkelijk geringe mogelijkheden bestaan voor het frequent meedraaien in kazerneringsdiensten. Voor vrijwilligers die geen betaalde arbeid verrichten of dit parttime doen zijn de mogelijkheden wat ruimer. VOORSTEL COLLEGE VOOR ARBEIDSZAKEN Het CvA stelt voor om in de huidige rechtspositieregeling met de daarbij behorende vergoedingsregeling een onderscheid te maken tussen een drietal bedrijfsvoeringsmodellen, en de vergoedingsregeling op die drie modellen aan te passen. Regeling vrije instroom Het vrije instroomprofiel kan worden gehandhaafd. De gemeenten die over voldoende vrijwilligers beschikken en daarmee in staat zijn de brandweerzorg te waarborgen kunnen gebruik blijven maken van de bestaande regeling. De vergoedingsregeling blijft voor dit model ongewijzigd. Regeling consignatie Het CvA stelt voor om een onderscheid te maken in een variabele en een vaste vergoeding voor consignatie. De mate van de beperking in bewegingsvrijheid is een belangrijk wegingsfactor bij het vaststellen van de vergoeding: - Voorstel vaste vergoeding Indien: a) de vrijwilliger volgens een rooster geconsigneerd is voor het verrichten van brandweerdiensten, b) hij verplicht is gehoor te geven aan de oproep en c) waarbij de vrijwilliger niet beperkt wordt in zijn bewegingsvrijheid (overeenkomstig vrije instroom), ontvangt hij voor het verrichten van de consignatiedienst een vaste vergoeding per maand. 12 Het CvA stelt voor om de vaste vergoeding te verhogen tot twee keer het bedrag van de vaste vergoeding behorende bij het VIP profiel. De vaste vergoeding wordt dan vastgesteld op € 580,-- per jaar. Deze regeling geldt voor vrijwilligers tot en met de functie van bevelvoerder. - Voorstel variabele vergoeding Indien: a) de vrijwilliger volgens een rooster geconsigneerd is voor het verrichten van brandweerdiensten, b) hij verplicht is gehoor te geven aan de oproep en c) hij belemmerd wordt in zijn bewegingsvrijheid omdat hij op maximaal 4 minuten afstand van de kazerne moet blijven, dan ontvangt de vrijwilliger een vergoeding voor ieder uur dat hij geconsigneerd is. De vergoeding is gebaseerd op het uurtarief (opleiden en oefenen) behorende bij de rang die de vrijwilliger draagt. Voor de vrijwilliger geldt een ‘10/16’regeling, welke is afgeleid van hoofdstuk 20 CAR. In de regeling wordt alleen de looncomponent overgenomen uit het hoofdstuk, de verlofcomponent kan niet van toepassing zijn op de vrijwilliger. De vaste jaarvergoeding komt in deze situatie te vervallen. Deze regeling geldt voor vrijwilligers tot en met de functie van bevelvoerder. Regeling kazernering Het CvA stelt voor om de uurvergoeding voor de kazerneringsdiensten vast te stellen op 50% van het (bruto) bedrag per uur voor oefenen en cursussen (behorende bij de rang van de vrijwilliger). Indien tijdens de kazernering opgeleid en geoefend wordt, dan geldt voor die tijdsduur de volledige uurvergoeding. Deze regeling geldt voor vrijwilligers. De keuze voor deze wijze van vergoeding sluit aan bij de in de praktijk voorkomende varianten. De vaste jaarvergoeding komt in deze situatie te vervallen, tenzij de kazernering van de vrijwilliger een incidentele situatie betreft, zoals vervanging van een beroepsbrandweerman bij ziekte of vakantie. Deze regeling geldt voor vrijwilligers tot en met de functie van bevelvoerder. 13 7 VERZEKERINGEN EN SCHADEVERGOEDING Het werk bij de brandweer kan risico’s met zich meebrengen, alle oefeningen en veiligheidsvoorzorgen ten spijt; dit geldt ook voor de vrijwilliger. Hoewel het risico in de praktijk relatief gering is, kunnen de gevolgen van een ongeval voor de vrijwilliger en eventueel voor zijn gezin verstrekkend zijn. Vrijwilligers blijken in de praktijk vaak niet goed geïnformeerd te zijn over de financiële gevolgen van letsel als gevolg van de brandweerdienst. Dit kan leiden tot een irreëel verwachtingspatroon en soms tot het gerucht dat de gemeente deze zaken niet goed geregeld heeft. Het CvA heeft in het kader van de modernisering van de rechtspositie van de vrijwilliger, onderzoek verricht naar de stand van zaken met betrekking tot de verzekeringen bij de vrijwillige brandweer. Ongevallenverzekering In de huidige rechtspositieregeling is bepaald dat de gemeente een ongevallenverzekering sluit voor de vrijwilliger; dit is niet geformuleerd als een verplichting, maar bij het CvA zijn geen gemeenten bekend die hierin niet voorzien hebben. Een ongevallenverzekering voorziet in een uitkering als een verzekerde brandweerman door een ongeval om het leven komt, of tijdelijk of blijvend arbeidsongeschikt wordt. Een ongevallenverzekering biedt compensatie voor de door de verzekerde geleden inkomstenderving en voorziet bij overlijden in een inkomen aan weduwen en wezen. VNG verzekeringen heeft in februari 2002 een advies uitgebracht over de verzekeringen van vrijwilligers. De aanleiding hiervoor was de wijziging van het fiscale stelsel waardoor aanpassing van de verzekerde bedragen noodzakelijk was om het aansprakenniveau op een zelfde peil te behouden. De inhoud van dit advies is nog steeds actueel. De verzekerde bedragen zijn vergeleken met een advies uit het rapport van een projectgroep van de NVBR over dit onderwerp (‘vrijwilligheid verplicht’). Hieruit blijkt dat de diverse door deze projectgroep gewenste risicoafdekkingen zijn geregeld indien gemeenten het advies van de VNG verzekeringen heeft overgenomen; op bepaalde punten liggen de verzekerde bedragen zelfs hoger. Het CvA vindt het een ongewenste situatie dat vrijwilligers geen inzicht hebben in de aanspraken bij ongeval als gevolg van de brandweerdienst. Daarnaast vindt het CvA de diversiteit tussen de verschillende gemeenten op dit punt ongelukkig. Vrijwilligers die betrokken zijn bij bestrijding van hetzelfde incident, doch uit verschillende gemeenten komen, kunnen bij een ongeval elk een heel andere uitkering krijgen. Anderzijds wil het College voor Arbeidszaken de lokale autonomie van gemeenten op dit punt ook respecteren. Het CvA vindt gezien het vorenstaande dat een ongevallenverzekering in elk geval verplicht gesteld moet worden en dat, in een bijlage behorende bij de rechtspositieregeling, vastgelegd moet worden wat het minimale aansprakenniveau is dat bij een ongevallenverzekering behoort. 14 Eigendommenverzekering De vrijwilliger die schade lijdt aan zijn eigendommen als gevolg van de brandweerdienst heeft recht op vergoeding daarvan. Voorwaarde is wel dat deze schade niet het gevolg is van zijn eigen nalatigheid of schuld. Deze bepaling is opgenomen in de rechtspositieregeling van de vrijwilliger en is zeer gangbaar in ambtelijke rechtspositieregelingen. Het College voor Arbeidszaken adviseert gemeenten om voor deze aansprakelijkheid een eigendommenverzekering te sluiten. De kosten van schade aan eigendommen kunnen immers behoorlijk oplopen, omdat ook schade aan de eigen auto van de vrijwilliger hier onder omstandigheden onder kan vallen. Het College voor Arbeidszaken wil geen verplichting hiertoe neerleggen in de rechtspositieregeling. In de regel gaat het immers om relatief kleine bedragen en een gemeente kan daarom ook besluiten in voorkomende gevallen zelf de schade van de vrijwilliger te vergoeden. Rechtsbijstandverzekering In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2002-2003 is afgesproken onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid van een verplichte collectieve rechtsbijstandverzekering voor ambtenaren. Dit onderzoek is medio 2002 afgerond en LOGA-partijen zijn overeengekomen dat de verplichting tot het hebben van een dergelijke verzekering per 1 januari 2003 ingaat. Vrijwilligers bij de brandweer vallen ook onder deze verzekering. Indien gemeenten uitvoering gegeven hebben aan de afspraken in het LOGA is de ambtenaar verzekerd voor rechtsbijstand. Doel van deze verzekering is het verstrekken van rechtsbijstand aan de ambtenaar die zijn functie uitoefent zoals het een goed ambtenaar betaamt en die desondanks geconfronteerd wordt met een gerechtelijke procedure. Gezien de bestaande verzekering is het niet noodzakelijk op dit punt iets aanvullends te regelen voor de vrijwilliger. VOORSTEL COLLEGE VOOR ARBEIDSZAKEN Het CvA vindt dat elke gemeente een ongevallenverzekering moet hebben voor de vrijwilligers; daarom wil het CvA die verplichting expliciet opnemen in de rechtspositieregeling. Gezien de diversiteit van de ongevallenverzekeringen is het CvA voornemens om in samenwerking met VNG Verzekeringen een minimumpakket voor een ongevallenverzekering te ontwikkelen. Het verplichte minimale uitkeringsniveau van de ongevallenverzekering wordt opgenomen in een bijlage behorende bij de rechtspositieregeling. De bepalingen in de rechtspositieregeling omtrent verzekeringen zijn voor een nietdeskundige onbegrijpelijk. Het College voor Arbeidszaken heeft het voornemen deze bepalingen te vereenvoudigen. Tevens zal het College voor Arbeidszaken op de webpagina specifiek aandacht besteden aan het onderwerp verzekeringen. 15 8 SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDEN Het bieden van gunstige arbeidsvoorwaarden aan vrijwilligers geeft de werkgever de mogelijkheid de vrijwilliger zijn waardering te laten blijken voor zijn inzet en betrokkenheid. Het College voor Arbeidszaken vindt dat in de rechtspositie een handvat opgenomen moet worden die gemeenten een basis biedt om, bij een bijzondere prestatie, een gratificatie van maximaal € 500,- toe te kennen. Daarnaast vindt het CvA dat het mogelijk moet zijn, voor gemeenten die dat willen, dat vrijwilligers deelnemen aan fiscaal gunstige regelingen, zoals een pc privé- of een fietsregeling. Voorwaarde hierbij is dat de gemeente beschikt over een dergelijke regeling en dat de gemeente besloten heeft om deze regeling ook open te stellen voor vrijwilligers. Tenslotte is van belang dat de Belastinginspecteur deelname van de vrijwilligers aan een dergelijke regeling toestaat. VOORSTEL COLLEGE VOOR ARBEIDSZAKEN Het CvA stelt voor om in de rechtspositieregeling een bepaling op te nemen die het mogelijk maakt de vrijwilliger in bijzondere gevallen een gratificatie van maximaal € 500,- per kalenderjaar toe te kennen. Ook wil het CvA in de rechtspositieregeling een bepaling opnemen, inhoudende dat het college kan besluiten dat de vrijwilliger kan deelnemen aan binnen de gemeente bestaande fiscaal gunstige regelingen. Eindversie 3 20/11/2003 RTW 16