Dossier SA 2011-0040 ARBITRALE BESLISSING VAN DE GESCHILLENCOMMISSIE REIZEN TE BRUSSEL ZITTING VAN 15 SEPTEMBER 2011 Inzake RO, met maatschappelijke zetel te xxx, xxx, licentie xxx - Ondernemingsnr xxx; Eiseres, Ter zitting vertegenwoordigd door de heer A, xxx en de heer B, xxx; En De heer C, wonende te xxx, xxx; Verweerder; Ter zitting in persoon aanwezig; Hebben ondergetekenden: 1. Mevrouw xxx, met kantoor te xxx, xxx, in haar hoedanigheid van voorzitter van het arbitraal college; 2. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de verbruikers; 3. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de verbruikers; 4. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector; 5. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector; Allen in hun hoedanigheid van scheidsrechters van de Geschillencommissie Reizen, met zetel te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 16 (Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie), Volgende arbitrale sententie geveld: Uit een eerste onderzoek is gebleken dat het Arbitraal College rechtsmacht heeft om van onderhavig 1 Dossier SA 2011-0040 geschil kennis te nemen. Partijen hebben schriftelijk hun akkoord bevestigd m.b.t. de arbitrale procedure. Wat verweerder betreft blijkt dit uit diens neergelegde besluiten en werd dit ook bevestigd in zijn mondelinge toelichting ter zitting van het Arbitraal College van 15 september 2011. Overeenkomstig het door partijen aanvaard geschillenreglement werd de vordering rechtsgeldig aanhangig gemaakt door middel van het daartoe bestemde klachtenformulier op 14 december 2010. De partijen werden behoorlijk opgeroepen per aangetekend schrijven dd. 11 mei 2011 om te verschijnen op de zitting van het Arbitraal College van 15 september 2011, alwaar partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd zoals hoger aangegeven. De feiten 1. Uit de stukken van het dossier blijkt dat verweerder bij eiseres een rondreis door Syrië boekte op basis van vol pension. Verweerder opteerde voor de rondreis ‘Syrië – 8000 jaar beschaving’, zoals beschreven in de brochure van de IV en georganiseerd door eiseres, met vertrek op 4 april 2010 en terugkeer op 16 april 2010. De totale reissom voor één volwassene bedroeg 3.254,00 EUR. Verweerder is van mening dat het reisprogramma van deze rondreis niet correct werd uitgevoerd en heeft om die reden zelf, samen met de heer D, een vordering lastens eiseres aanhangig gemaakt. Deze vordering maakt het voorwerp uit van een afzonderlijke procedure, gekend onder rolnummer 100464 en wordt in een afzonderlijke uitspraak beoordeeld. Onderhavige uitspraak betreft enkel de vordering van eiseres als reisorganisator lastens verweerder als reiziger, naar aanleiding bij de problemen bij de terugkeer van de groepsreis. 2. Op 15 april 2010 barstte de Ijslandse vulkaan Eyjafjallajökull uit. De aswolk die hiervan het gevolg was, legde vanaf donderdagavond 15 april 2010 het luchtverkeer boven het grootste deel van Noord-Europa plat. In België werd het luchtruim vanaf die avond gesloten. Als gevolg van deze situatie vernam eiseres op 16 april 2010 dat de terugvlucht van Wenen naar Brussel voor de groep van 16 personen die de rondreis door Syrië had gemaakt, werd geannuleerd. Op het ogenblik dat dit nieuws eiseres bereikte, was de groep – volgens eiseres – al onderweg van Damascus naar Wenen. Wetende dat de problematiek met het luchtruim de eerste dagen niet zou worden opgelost, heeft eiseres op dat ogenblik het initiatief genomen om zelf alternatief transport naar België voor de groep reizigers te organiseren. Zonder hieromtrent overleg te plegen met de reizigers, die op dat ogenblik aan boord van het vliegtuig waren en derhalve onbereikbaar, heeft eiseres een autocar voor 50 personen ingelegd om de groep van 16 reizigers van Wenen naar Brussel te brengen. Deze autocar stond de reizigers op te wachten bij hun landing in Wenen. 2 Dossier SA 2011-0040 Eiseres beweert dat de reizigers, onmiddellijk na hun aankomst te Wenen, door tussenkomst van de reisbegeleider, werden geïnformeerd dat zij de keuze hadden om ofwel met de autocar naar België terug te keren, ofwel de onzekere reactie- en retourmogelijkheden van LMIJ af te wachten. Volgens eiseres zou op dat ogenblik ook gemeld zijn dat aan de terugkeer per autocar een supplement zou zijn verbonden, waarvan evenwel de ticketprijs Wenen – Brussel in mindering zou worden gebracht. Verweerder van zijn kant betwist dat deze keuzemogelijkheid hem werd geboden, minstens stelt hij dat ze – in de omstandigheden waarin de communicatie met de reizigers gebeurde – niet tot hem en zijn medereizigers is doorgedrongen. Alle reizigers kozen voor de terugkeer via autocar. 3. Bij schrijven van 20 april 2010 vroeg eiseres aan alle deelnemers van de groepsreis om een supplement van 283,92 EUR te betalen voor de terugreis met de autocar. Bij aangetekend schrijven van 27 april 2010 betwistte verweerder de betrokken factuur met verwijzing naar artikel 12 van de algemene voorwaarden van eiseres. Op 12 mei 2010 gaf eiseres de reizigers die op dat ogenblik het supplement nog niet hadden betaald bijkomende informatie omtrent de samenstelling van het gevorderde bedrag. Opnieuw reageerde verweerder op 25 mei 2010 met een verwijzing naar artikel 12 van de algemene voorwaarden van eiseres. Hij betwistte het standpunt van eiseres dat dit artikel niet zou gelden in geval van overmacht. Verweerder onderstreepte dat hem nooit de keuze werd gelaten tussen een volledige terugbetaling van het vliegtuigticket en een andere vlucht, daar waar toch mag verwacht worden dat deze keuze wordt gelaten aan de partij die de rekening moet betalen. Bovendien lichtte verweerder toe dat door de reisbegeleider werd gesteld dat de reizigers het verschil tussen de vliegreis en de busreis terugbetaald zouden krijgen, waardoor de indruk werd gewekt dat er een tegoed in hoofde van de reizigers was en zeker geen verschuldigd supplement. Hierna werd tussen eiseres en verweerder een verzoeningsprocedure opgestart, die echter niet tot een regeling van het geschil leidde. 4. Aangezien eiseres en verweerder er niet in slaagden tot een akkoord te komen maakte eiseres haar vordering lastens verweerder op 14 december 2010 aanhangig bij de Geschillencommissie Reizen middels het daartoe bestemde klachtenformulier. Eiseres vordert een bedrag van 283,92 EUR zijnde het aandeel van verweerder in de prijs van de autocar, verminderd met de prijs van het vliegtuigticket Wenen – Brussel. Verweerder vordert de afwijzing van de eis. 3 Dossier SA 2011-0040 Beoordeling 5. De vordering van eiseres betreft de kosten, die zij heeft gemaakt om de reizigers op 16 april 2010 vanuit Wenen naar Brussel te laten terugkeren, op het ogenblik dat de terugvlucht Wenen – Brussel door LMIJ werd geannuleerd omwille van de sluiting van het luchtruim. Verweerder meent dat hij niet gehouden is deze kosten te dragen. Ter staving van zijn standpunt verwijst verweerder naar artikel 12 van de algemene voorwaarden van de Geschillencommissie Reizen, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van eiseres. Artikel 12 van de algemene voorwaarden is de contractuele omzetting van artikel 15 van de Wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling, hierna kortweg de Reiscontractenwet genoemd, en luidt als volgt: ‘Indien tijdens de reis blijkt dat een belangrijk deel van de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, niet zal kunnen worden uitgevoerd, neemt de reisorganisator alle nodige maatregelen om de reiziger passende en kosteloze alternatieven aan te bieden met het oog op de voortzetting van de reis. Zo er een verschil is tussen de voorgenomen en daadwerkelijk verleende diensten, stelt hij de reiziger schadeloos ten belope van dit verschil. Indien dergelijke regeling onmogelijk blijkt of indien de reiziger deze alternatieven om deugdelijke redenen niet aanvaardt, moet de reisorganisator hem een gelijkwaardig vervoermiddel ter beschikking stellen dat hem terugbrengt naar de plaats van het vertrek, en, in voorkomend geval, de reiziger schadeloos stellen.’ Eiseres van haar kant meent dat de betrokken bepaling geen toepassing vindt in gevallen van overmacht. Zij verwijst naar artikel 18 van de Reiscontractenwet dat stelt: ‘1. De reisorganisator is aansprakelijk voor alle schade die de reiziger oploopt wegens de gehele of gedeeltelijke niet-naleving van zijn verplichtingen. 2. Hij is niet aansprakelijk ingeval : …. 3 deze tekortkomingen te wijten zijn aan overmacht, zoals gedefinieerd in artikel 14, 2, b;’ 6. Onder overmacht wordt verstaan abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden (artikel 14, 2, b. Reiscontractenwet). In voorliggend dossier kan niet worden betwist dat de aswolk en de daaruit volgende sluiting van het luchtruim in hoofde van eiseres overmacht uitmaakte. Waar de uitbarsting van de vulkaan mogelijk wel kon worden voorzien, doch kon niemand vermoeden welke gevolgen deze uitbarsting dagenlang zou hebben op het luchtverkeer boven Europa. Al evenmin konden voorzorgsmaatregelen genomen worden om deze gevolgen te vermijden, precies omdat niet geweten was welke de gevolgen zouden zijn. 4 Dossier SA 2011-0040 Eiseres stelt dan ook terecht dat de aswolk en de daaruit volgende sluiting van het luchtruim een schoolvoorbeeld van overmacht uitmaakt. 7. Vervolgens rijst de vraag of deze overmachtsituatie eiseres ontslaat van haar verplichtingen, opgenomen in artikel 15 van de Reiscontractenwet en artikel 12 van haar algemene voorwaarden om de reiziger passende en kosteloze alternatieven aan te bieden met het oog op de voortzetting van de reis. Over deze vraag heeft het Hof van Beroep te Gent recent een belangrijk arrest geveld. Het Hof verklaarde artikel 15 Reiscontractenwet eveneens van toepassing op overmachtsituaties (Gent 30 juni 2008, niet gepubliceerd). Deze zienswijze kwam ook al eerder tot uiting in de rechtspraak van de Geschillencommissie Reizen (Geschillencommissie Reizen 5 januari 1998, geciteerd in Toerismecodex 2007-2009, 250 en Geschillencommissie Reizen 3 februari 2000, D.C.C.R. 2001, nr. 50). In dezelfde zin: ‘L’article [15] ne prévoit aucune exception en cas de force majeure ou pour d’autres raisons. L’organisateur de voyages a donc une obligation spécifique d’assurer le bon déroulement du voyage et, si un problème se pose, dépendant ou indépendant de sa volonté, il a l’obligation de ramener le voyageur sain et sauf à bon port. Tout surpris encouru par le voyageur lors de son rapatriement devra être remboursé par l’organisateur de voyages’ (C. GUYOT, Le droit du tourisme, Larcier, 2004, 76). Vrije vertaling: ‘Het artikel [15] voorziet geen enkele uitzondering in geval van overmacht of om andere redenen. De reisorganisator heeft dus een specifieke verbintenis om het goede verloop van de reis te verzekeren en, als er zich een probleem stelt, ongeacht of dit afhankelijk is van zijn wil, heeft hij de verplichting de reiziger veilig en gezond naar de eindbestemming terug te brengen. Iedere verrassing opgelopen door de reiziger bij zijn repatriëring zal gedragen worden door de reisorganisator’. 8. Uit wat voorafgaat volgt dat – in tegenstelling tot het standpunt dat eiseres inneemt – er binnen de rechtspraak en de rechtsleer een strekking is die stelt dat de verplichting in hoofde van de reisorganisator om de reiziger passende en kosteloze alternatieven aan te bieden met het oog op de voortzetting van de reis, ook geldt in overmachtsituaties. Binnen het Arbitraal College bestaat geen unanimiteit omtrent deze strekking. Het Arbitraal College is echter wel unaniem van mening dat artikel 15 van de Reiscontractenwet niet preciseert onder welke modaliteiten een reisorganisator die tijdens de reis vaststelt dat een belangrijk deel van de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, niet zal kunnen worden uitgevoerd, maatregelen moet nemen om de reiziger passende en kosteloze alternatieven aan te bieden met het oog op de voortzetting van de reis. In geen geval kan uit dit artikel worden afgeleid dat de reisorganisator verplicht is om – zoals zij in voorliggend dossier deed – een snelle en dure terugkeermogelijkheid voor de reizigers te voorzien. De reisorganisator had ook kunnen wachten tot de heropening van het luchtruim en de herneming van de vluchten door LMIJ. 5 Dossier SA 2011-0040 Indien de reisorganisator een snelle en dure terugkeermogelijkheid organiseert, eerder dan het herstel van de gewone terugkeermogelijkheden af te wachten, verzet de Reiscontractenwet zich er volgens het Arbitraal College niet tegen dat met de reiziger een akkoord wordt getroffen omtrent de financiële afwikkeling van deze snelle en duurdere terugkeermogelijkheid. Op dit laatste punt wringt in onderhavig dossier evenwel het schoentje. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de reisorganisator van bij aanvang kennis had van de kostprijs van de door zijn diensten georganiseerde snelle terugkeer per autocar. Het dossier toont eveneens aan dat niettegenstaande alle informatie over de financiële implicaties voorhanden was, de reizigers niet de keuze werd geboden om hetzij – tegen betaling van een supplement – gebruik te maken van de vluggere terugkeermogelijkheid, hetzij de heropstart van het luchtverkeer af te wachten. Aldus kwam er tussen de reisorganisator en de reizigers geen akkoord tot stand over de financiële afwikkeling van de aan de reizigers aangeboden snellere terugkeermogelijkheid. Bij gebreke aan afwijkend akkoord hieromtrent is er geen juridische grondslag voorhanden op grond waarvan de reisorganisator de kostprijs van de snelle en duurdere terugkeermogelijkheid die hij voorzag, kan doorrekenen aan de reizigers. 9. Overeenkomstig art. 27 van het Geschillenreglement worden de kosten ten laste gelegd van de verliezende partij. In toepassing van deze bepaling oordeelt het College dat de procedurekosten begroot op het door eiseres voorgeschoten klachtengeld, ten belope van 100,00 EUR, definitief ten laste van eiseres vallen. OM DEZE REDENEN Het Arbitraal College Verklaart rechtsmacht te hebben om van de vordering kennis te nemen; Verklaart de vordering van eiseres toelaatbaar, doch ongegrond; Verwijst eiseres definitief in de kosten van het geding, begroot op het klachtengeld ten belope van 100,00 EUR, dat door eiseres werd voorgeschoten. Aldus uitgesproken met eenstemmigheid te Brussel op 15 september 2011. Het arbitraal College, 6