EMBRYOLOGIE SAMENVATTING 1 Sexuele differentiatie en organogenese van het genitaal stelsel 1.1 Inleiding Urogenitaal stelsel - uropoëtisch stelsel - genitaal stelsel: gonaden, inwendige genitaliën en uitwendige genitaliën Ontwikkeling urogenitaal stelsel: grotendeels samen, maar - ontwikkeling uropoëtisch systeem loopt voorop in tijd - ontwikkeling uropoëtisch systeem is identiek bij man en vrouw - ontwikkeling genitaal systeem hangt af van genotype 1.2 het SRY-gen SRY (sex-determining Region op het Y-chromosoom) - ontwikkeling van mannelijk genitaal fenotype transcriptie thv SRY regio vereist vrouwelijk fenotype = default status - codeert voor DNA binding protein (SRY protein) - vroeger TDF: Testis Determining Factor Ontwikkeling van geslacht: 2 fasen die in relatie staan - primaire sex determinatie: differentiatie van de gonade - secundaire sex determinatie: fenotypische differentiatie Sex determinatie - testis ontwikkelt igv Y - ovarium ontwikkelt igv XX - als X0: afunctioneel ovarium - als gonade afwezig: default fenotype (v) Turner Syndroom - 45, X0 - 1 op 2500 pasgeboren meisjes - missen 1 of gedeelte van X-chromosomen die genen dragen voor o ontwikkeling van eierstokken o geslachtshormonenproductie o lichamelijke geslachtsrijping o lengte - oorzaken onbekend - kenmerken: o bij geboorte: (verdwijnt meestal) opgezwollen hand- en voetruggen huidplooien aan weerskanten van nek o geringe lengte (niet groter dan 1m47) groeihormonen toedienen o pubertijd treedt niet altijd spontaan op omdat eierstokken onvoldoende werken behandeling met vrouwelijke geslachtshormonen o brede borstkas met wijd uitstaande tepels o lage haargrens o laagstaande oren en gehoorproblemen o ellebogen die zich niet geheel kunnen strekken o eventuele afwijkingen aan hart, nieren of schildklier o over het algemeen normale intelligentie, met meer gevoel voor taal dan voor ruimtelijk inzicht Sexuele differentiatie van reptielen is afhankelijk van de temperatuur bij het uitbroeden van eieren: aromatase (zet mannelijke hormonen om tot vrouwelijke) meer tot expressie en/of actiever bij hogere temperatuur Actuele menselijke Y-chromosoom: - housekeeping genes - testis-specifieke genen voor primaire sex-determinatie en mannelijke gametogenese Uitsterven van het Y-chromosoom - tropische vlinder Acrea encedon: ontwikkelt chemische stof die iedere zaadcel met Y-chromosoom erin doodmaakt - van alle mannen heeft 7% een ernstig vruchtbaarheidsprobleem waarvan ¼ veroorzaakt door nieuwe defecten aan het Y-chromosoom - zeldzame, erfelijke aandoening waarbij X-chromosoom het Y-chromosoom het zwijgen oplegt Maar er is hoop: - Kaukasische veldmuis ‘Ellobius lutescens’: mannelijkheidsgenen ingebouwd in andere ‘gewone’ chromosomen, dus geen geslachtschromosomen - Y-chromosoom kan zichzelf enigszins repareren SRY-gen codeert voor transcriptiefactor die lid is van HMG-box transcriptie factor familie (High Mobility Group) - evolutionair sterk geconserveerde familie van transcriptiefactoren - induceren een DNA bending: herkent sequentie ATAACAAT, bindt en zal verschillende delen DNA bij mekaar brengen voor transcriptie startsignaal voor primaire sex-determinatie 1.3 Hermafroditisme en pseudohermafroditisme = intersexualiteit: het lichaam vertoont zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken, hetzij fenotypisch, hetzij geslachtelijk Hermafroditisme = individu zowel ovaria als testes (vb slakken, wormen, sommige vissen) Pseudoharmafroditisme = gonade van 1 geslacht gepaard met fenotypische kenmerken van andere geslacht Androgeen Ongevoeligheid Syndroom (AOS – AIS): - XY-chromosomen - niet-functionerende testes in de onderbuik - 9/10 uitwendig geen verschil met meisjes met XX-chromosomen - vaak pas ontdekt als menstruatie uitblijft Andere aandoeningen 46,XY-chromosomen gepaard met vrouwelijk fenotype: - 46,XY gonadale dysgenesie (Syndroom van Sweyer) - leydigcelhypoplasie - hermafroditisme - enzymstoornissen in steroidsynthese (17hsd en 5-alpha-reductase deficiëntie) hoeveelheid testosteron is bepalend voor richting waarin het lichaam zich ontwikkelt 46, XX mannelijk fenotype, SRY positief - azoöspermie (afwezigheid van zaadcellen in ejaculaat) - ongedifferentieerde gonade differentieert in testis, maar kan geen zaadcellen aanmaken omdat genen voor spermatogenese ontbreken - gevolg van recombinatie in pseudo-autosomale regio van korte arm van Y-chromosoom met Xchromosoom X-chromosoom die SRY-regio incorporeerde 46, XX mannelijk fenotype, SRY negatief onder SRY-gen regulatoir gennetwerk dat leidt tot primaire sex-determinatie: DAX-1 (anti-testis gen, op X-chromosoom) in competitie met SRY-gen SRY-gen inactiveert DAX-1 en activeert SF-1 SF-1 activeert SOX-9 gen finaal wordt AMH gen (Anti Mullerian Hormone) actief waardoor testis ontwikkelt 46, XY vrouwelijk fenotype: - wanneer SRY-regio ontbreekt - 2 kopijen van DAX-1 aanwezig DAX-1 activeert WNT4 ontwikkeling ovarium 4 Siciliaanse broers: XX, fenotype man en huidaandoening (extra dik eelt op handpalmen en voetzolen en sterke aanleg om huidkanker te krijgen) foutje in RSPO1 gen (huidcellen en geslachtsorganen) Zonder werkend RSPO1 is SRY niet eens nodig voor overwinning van mannelijke kant! 1.4 Ontwikkeling van de gonaden 3 fasen: - week 4: ontwikkeling genitale kammen WT-1 en SF-1 - week 4-6: migratie primordiale kiemcellen in genitale kammen expressie van c-kit - week 5 à 6: ontwikkeling indifferente dipotentiële gonaden tot o testis SRY en SOX-9 o ovarium DAX-1 en WNT-4 Week 3-4 - regressie pronephros (bij bepaalde vissoorten = definitieve nier) - ontwikkeling mesonephros (bij meeste vissen en amfibieën = definitieve nier) o bestaat uit verschillende gesegmenteerde nephrotomen die draineren in mesonephrische ductus (= kanaal van Wolff) o ligt in urogenitale plooi van embryo Week 4-5: urogenitale plooi bevat: - ductus mesonephricus - nefrotomen - germinale epitheel (afgeleid van mesoderm) - primitieve geslachtsstrengen van gonade Week 6-7: urogenitale plooi - vorming ductus paramesonephricus (= kanaal van Müller) vanuit uitstulping van oppervlakkig epitheel van urogenitale plooi - indifferente gonade - ductus mesonephricus - mesonephros - vorming metanephros (definitieve nier, caudaal in plooi) vanaf ureterknop die uitstulping is van ductus mesonephricus 1.4.1 De ontwikkeling van de testis Ductus mesonephricus ontwikkelt, ductus paramesonephricus regresseert - verbinding tussen ductus mesonephricus en primitieve geslachtsstrengen SRY codeert voor chemotactische factor - primitieve geslachtsstrengen ontwikkelen zich medullair en vormen primitieve zaadbuisjes zonder lumen - rete testis anastomoseert met buisjes die uitgroeien vanaf mesonephrische ductus - mesonephrische ductus vormt bijbal en zaadleider (vas deferens) - cortex degenereert en wordt tunica vaginalis en albuginea - caudaal fuseert ductus mesonephricus met pars prostatica van sinus urogenitalis voor vomring van ducti ejaculatori (week 9) Descensus testis - regresserende mesonephros vormt craniaal en caudaal (gubernaculum) een ligament dat aan testis vastzit - gubernaculum begeleidt afdaling van testis naar scrotum - afdaling gebeurt retroperitoneaal - testis via lieskanaal in huidsplooi (scrotum) Cryptorchidie (lege balzak) - incorrecte afdaling van testis - behandeling aangewezen, anders: o kan testikel verschrompelen o vruchtbaarheidsproblemen o verhoogd risico op testikelkanker o 1.4.2 Ontwikkeling van het ovarium Ductus mesonephricus regresseert en ductus paramesonephricus ontwikkelt verder - primaire geslachtsstrengen regresseren - secundaire corticale strengen vormen vanaf het oppervlakkig epitheel van de coeloomholte - medulla celarm en geen verbinding van geslachtsstrengen met afvoersysteem - ducti paramesonephrici fuseren caudaal tot canalis uterinus - canalis uterinus fuseert met sinus urogenitalis vorming vaginale plaat vanuit tuberkel van Müller - regesserende mesonephros vormt ligamenten welke zich vasthechten aan ovarium Kyste van Gartner = resten van ductus mesonephricus Mulleriaanse afwijkingen: afwijkingen thv ductus paramesonephricus 1.5 Migratie van de primordiale kiemcellen Primordiale kiemcellen - ontstaan in epiblast - migreren tijdelijk naar extra-embryonaal mesoderm - migreren terug in embryo naar posterieure wand van dooierzak - migreren via dorsale mesenterium naar genitale kammen Migratie van primordiale kiemcellen bij vogels - dag 1: thv anterieure kiemschijf - dag 2: in bloedvaten - dag 3: via diapedese gonade gekoloniseerd Kiemcellen tijdens migratie geleid door C-kit-steel-factor systeem: - c-kit is membraangebonden tyrosine-kinase receptor welke op gametogene kiemcellen, hematopoëtische kiemcelle nen melanocytogene kiemcellen voorkomt ligand: Steel-factor (Stam Cell Factor) - cellen gelegen op migratiepad van primordiale kiemcellen produceren Stam Cell Factor - ligand-receptor binding cel met c-kit receptor niet in apoptose c-kit of Steel mutaties - c-kit gen: migrerende cel heeft geen c-kit receptor, vb: piebaldisme o afwijkingen van pigmentatie: verstoring van ontwikkeling van huidmelanocyten o anemie: onvoldoende ontwikkeling van hematopoëtische systeem o steriliteit - mutant steel: begeleider cel secreteert geen stam cell factor Teratomas tg migratieproblematiek: = congenitale tumoren opgebouwd uit verschillende weefseltypes ontstaan vanaf verkeerd gemigreerde primordiale kiemcellen die niet de gepaste ontwikkelingsfactoren ontvangen en daarom verschillende weefseltypes gaan vormen 1.6 Secundaire sex-determinatie = ontwikkeling van het fenotype 2 fasen: - organogenese - pubertaire ontwikkeling Vrouwelijk fenotype is “default” afunctioneel ovarium bij - wegname indifferente gonade - X0 genotype Vrouwelijk fenotype oestrogeen-dependent - van foetale gonade - van moeder en placenta 1.6.1 De ontwikkeling van het mannelijk fenotype Mannelijk fenotype is actief hormoon-dependent proces - anti-Mullerian hormoon van sertoli cel in geslachtsstrengen Mulleriaanse structuren regresseren - testosteron van leydig cel in interstitium van testis Ontwikkeling van externe genitalia tijdens organogenese - week 4: uitwendig is cloacale regio herkenbaar met ventraal genitaal tuberkel en beiderzijds afgezoomd met cloacale plooien o externe genitalia vormen rond cloacale membraan (overdekt cloaca waarin primitieve sinus urogenitalis en einddarm uitmonden) o cloaca splitst in canalis anorectalis en primitieve sinus urogenitalis - week 6: primitieve sinus urogenitalis ontwikkelt, urogenitaal en ano-rectaal deel zijn gescheiden, er is een anale en urogenitale plooi o blaas o pars pelvina: ♀: wordt parauretrale klier en uretra ♂: wordt prostaat en uretra - ductus mesonephricus anastomoseert met blaas - urether zal vanaf metanephros afsplitsen - dustus mesonephricus wordt ductus ejaculatorius (m) of regresseert (v) - mesodermale structuren anastomoseren met endodermale blaas Onder invloed van testosteron: meerbepaald door biologisch meer actieve gereduceerde vorm hydrotestosteron - genitale tuberkel ontwikkeld tot fallus met distaal de glans - urethrale plooien met urethrale groeve sluiten tot penisschacht - genitale wallen zullen scrotum vormen waarin testes indalen Hypospadias - wanneer vergroeiing urethrale plooien onvolledig gebeurt - glanulaire of coronaire hypospadias: uitmonding urethra thv penis lichtjes naar onder gericht 1.6.2 De ontwikkeling van het vrouwelijk fenotype - sinus urogenitalis (endoderm) vormt vaginale plaat naar craniaal toe - ducti paramesonefrici (kanalen van Muller, mesoderm) versmelten tot uterus met eileiders - vaginale plaat anastomoseert met aanleg van uterus = Mulleriaanse tuberkel - mulleriaanse tuberkel vormt lumen dat tot vagina ontwikkelt - maagdenvlies (hymen) sluit sinus urogenitalis af - urogenitale plooien vormen labia minora - genitale wallen vormen labia majora - tuberculum genitale ontwikkelt tot clitoris 1.6.3 Intersex Androgen insensitivity syndrome (AIS) - feminising testicle syndroom - XY individu met vrouwelijk fenotype veroorzaakt door mutatie in androgeen receptor (X-linked) - testis produceren mannelijke hormonen maar eindorganen reageren hierop niet 5-alpha-reductase deficientie - interne genitalia ontwikkelen mannelijk, extern vrouwelijk - bij puberteit: testosteron piek penis ontwikkelt - geïsoleerde families in Turkije en Dominicaanse Republiek (consanguiniteit) 2 Oogenese 2.1 Inleiding tot de gametogenese Rol van gametogenese: cruciale stap in sexuele reproductie - behoud van ploidie (aantal chromosomen) - verhogen van overlevingskansen Stappen in de gametogenese - mitotische expansie van primordiale kiemcellen - meiotische recombinatie - productie van haploide cellen om het gemodifiëerde genoom te verspreiden Zaadcelproductie: - 200 miljoen per dag - ong 5 miljoen per gram testisweefsel - levenslang: 2 triljoen Eicel productie: - 1 per maand - vanaf puberteit tot aan menopauze - 500-tal in hele leven van vrouw 2.2 Algemene aspecten van de oögenese Oögenese - interactief proces tussen somatische cellen en gameten - resulterend in eicellen in meiotic arrest - meiotic resumption leidt tot eisprong - bij bevruchting wort de meiose afgewerkt en kan een embryo zich vormen De oögenese is een uniek proces - aanmaak grootste cel: 30 µm naar 120µm - totipotent: induceert embryonale cellijnen na fertilisatie - gespecialiseerd: o maakt zich op voor fertilisatie (zona pellucida, corticale granules …) o maakt zich op voor embryogenese (accumuleert mRNA’s, cytoplasmatische organellen, eiwitten, vet en glycogeen) - embryogenesis is rooted in oogenesis evolutionaire reductie o van aantal eicellen o van grootte Want: o beschermende en nutritieve eileider o verminderde noodzaak aan dooiermateriaal Bij differentiatie van eicellen in ovarium belangrijke rol voor: - endodermaal gemigreerde primordiale kiemcellen - mesodermale epitheliale coeloomcellen granulosacellen: supportieve rol - mesodermale mesenchymale cellen interstitiële thecacellen: endocriene rol Vorming primordiale follikels - kiemcellen differentiëren tot oögonia - oögonia worden omringd door 1 laagje mesodermale cellen = granulosacellen - hierrond ontwikkelen vanuit mesenchym laag thecacellen - meiose start tussen week 8 en 12 Verloop oögenese - toename aantal oögonia en vorming van voorraad primordiale follikels (FSH-independent) - nucleaire eicel maturatie - groei en maturatie van de follikel (FSH-dependent) o preantrale groeifase tot secundaire follikel o antrale groeifase vanaf puberteit - ovulatie en bevruchting 2.3 De aanmaak van de voorraad primordiale follikels - Week 8: mitotische expansie - Week 20-24: piek Ontstane oögonia vatten snel meiose aan en associëren met somatische cellen Oögonia worden enkel tijdens foetale leven aangevuld door mitosen, vanaf geboorte heeft vrouw geen ovariële stamcellen meer en neemt het aantal voortplantingscellen enkel af Vrouw produceert toch eitjes - verklaring waarom kwaliteit van eitjes van vrouw na 30 afneemt - gemaakt uit stamcellen - afsterfsnelheid van follikels hoog - na chemokuurmiddel Busulfan die eicellen vernietigt, muizen toch weer vruchtbare eitjes Follikelatresie: - bepaalt aantal follikels in voorraad - apoptose van antrale en pre-antrale follikels - vanaf week 12 in oögonia die o niet in meiose gaan voor maand 7 o niet geïncorporeerd zijn in follikel structuur - atresie treedt op bij antrale follikels die niet in dominantie gaan - na menopauze alle follikels in atresie Ovariële reserve = voorraad aan follikels in oarium Primaire ovariële insufficiëntie = premature menopauze: bij zeer beperkte ovariële reserve zal vroegtijdige menopauze optreden (voor leeftijd van 40 jaar) Vruchtbaarheid van een vrouw - afhankelijk van aantal verder uitrijpbare eicellen in ovariële reserve - hoogst tussen 15 en 25 jaar - fecunditeit = kans op zwangerschap op maandbasis - kwalitatief ook afname van ovariële reserve o blootstelling aan mutagene factoren o meer aneuploïdie (trisomie 21, miskramen) Down syndroom - oorzaak: trisomie (deel van) 21 - risico stijgt bij vorderende leeftijd van moeder (vanaf 36 jaar) - diagnose stellen voor geboorte: o bij foetus is nekplooi vaak verdikt o meting van neusbotje o bepaling van een aantal stoffen in moederlijk bloed (PAPP-A en beta-HCG) Fertiliteitspreservatie bij de vrouw - GnRH analogen behandeling: schade aan gonaden voorkomen door tijdelijk stilleggen van ovariële functie middels toedienen van GnRH-analogen voor en tijdens chemo - preservatie van primordiale follikels - oocyte/embryo preservatie - preservatie van ovariumweefsel (ovariumchips) - in vivo bescherming door transpositie of transplantatie 2.4 De preantrale groeifase 2.4.1 De differentiatie van de folliculaire structuur Pre-antrale groeifase - vorming primordiale follikels - FSH-dependent (follikel stimulerend hormoon) - foetale hypofyse secreteert FSN vanaf week 12 - piek FSH rond week 28 (postmenopausale waardes) - hypofysaire secretie dooft rond 2-jarige leeftijd Primordiale follikel groeit tot secundaire follikel - primordiale follikels aangemaakt tot 6 maand postpartum - vanaf week 16 worden primaire follikels gevormd vanaf sommige primordiale follikels Primordiale follikel: - 1 laagje folliculaire cellen die differentiëren tot granulosacellen - omringd door stromale cellen die differentiëren tot thecacellen Primaire follikels - eicellen omringd door 1 laag cuboïdale granulosacellen Secundaire follikel - volume eicel toegenomen - zona pellucida rondom eicel - omgeven door verschillende lagen granulosacellen (stratum granulosa) - waarrond 2 lagen thecacellen: theca interna en externa Follikel klassificatie - primordiale follikels o oocyten o omringd door afgeplatte pre-granulosa of folliculaire cellen o onderverdeeld in type 1, 2 en 3 - primaire follikels o oocyte met 1 laag cuboïdale granulosacellen o onderverdeeld in type 4 en 5 o ook preantrale follikes wanneer tussen granulosacellen nog geen vochtopstapeling - secundaire en tertiaire follikels o oocyte omringd met vele lagen granulosacellen o vochtopstapeling tussen granulosacellen (in antrum) antrale follikels o onderverdeeld in type 6 en 7 - pre-ovulatoire of Graafse follikel o oocyte met groot antrum o type 8 Pre-antrale groeifase - vorming zona pellucida: mucopolysacchariden van granulosacellen o extracellulaire matrix met dikte van 15 µm o opgebouwd door 3 types glycoproteïnes: ZP 1, ZP2 en ZP3 ZP1 verbindt ZP2 en ZP3 ketens ZP2 : sperm receptor bij fertilisatie, verzorgt penetratie van zaadcel ZP3 : sperm receptor bij fertilisatie, beinding eicel-zaadcel en acrosoomreactie - vorming gap-junctions tussen granulosacellen en naar oolemma - proliferatie granulosacellen en FSH-receptor ontwikkeling op granulosacelmembraan Ontwikkeling van secundaire follikels (3de trimester van foetale periode) - verdere toename aantal granulosacellen met FSH-receptoren - toename aantal thecacellen met LH-receptoren (luteïniserend hormoon - Follikel is avasculaire structuur bloedvoorziening rond en tussen de follikels Interactie oocyte en granulosacellen: vorming van een functioneel syncitium om - voldoende nutriënten aan te brengen voor oocyte - metabole beperkingen van oocyte te compenseren - maturisatiestatus van oocyte te controleren Bloedvoorziening rond follikel speelt belangrijke rol bij endocriene functie van eierstok: LH gesecreteert door hypofyse thecacellen maken androgenen aan vanaf cholesterol androgenen (androsteendion en testosteron) diffunderen en komen terecht in granulosacellen granulosacellen zullen oiv FSH (hypofyse) androgene aromatiseren tot vrouwelijke hormonen oestron en oestradiol oestrogenen diffunderen naar bloedbaan Intercellulaire communicatie in ovarium - endocrien: tussen granulosacellen en andere lichaamscellen via oestrogenen - paracrien: o tussen granuloasacellen en thecacellen via te aromatiseren testosteron - o granulosacellen wisselen groeifactoren uit met eicellen autocrien: in oocyte zelf (cytoplasmatische ruimtelijke ordening van mRNA’s en proteïnes = spatial patterning polariteit) o vb leptine: doet eetlust afnemen en zorgt ervoor dat adipocyten efficiënter vet verbranden 2.4.2 De nucleaire maturatie = heropstarten van meiose Tijdens fœtale leven : enkel profase van meiose voltrekken (DNA gedupliceerd en door recombinatie gemodifeerd) Fasen tijdens profase: - leptoteen o chromatine van chromosomen is sterk uitgerekt o onmogelijk individuele chromosomen identificeren o reeds DNA replicatie o elk chromosoom heeft 2 parallelle chromatiden - - - - zygoteen o homologe chromosomen gaan zij aan zij gaan liggen = synapsis o vorming van een eiwitachtige brug = synaptonemale complex elk homoloog chromosoom heeft 2 chromatiden (bivalent) en 4 chromatiden door synaptonemale complex verbonden (tetrade) pachyteen o chromatiden verdikken en verkorten o individuele chromatiden kunnen onderscheiden worden o crossing-over (uitwisseling van genetisch materiaal waarbij genen van ene chromatide uitgewisseld worden met de homologe genen van de andere chromatide) diploteen o synaptonemale complex wordt ontbonden o 2 homologe chromosomen zullen scheiden, maar blijven toch op verschillende plaatsen nog verbonden = chiasmata (crossing-over gaat verder door) o hoge transcriptieactiviteit soms vorming RNA lussen rond DNA (lamp brush chromosomen) diakinese o centromeren gaan uit mekaar o chromosomen zijn nog aan mekaar verbonden aan uiteinden van chromatiden Dictiaat stadium: - bij oocyte zal meiose stoppen thv diploteen stadium - homologe chromosomen die nog met chiasmata aan mekaar zitten, zijn opgeborgen in een grote kern = germinaal vesikel - = diploteenblok - onderhouden door granulosacellen: secreteren meiotische inhibitoren naar eicel via gap junctions o c-AMP: aangemaakt in granulosacellen via gap junctions naar eicel hoge c-AMP stabiliseren germinal vesicle c-AMP thv eicel op peil gehouden door stimulatie adenylaat cyclase zet ATP om naar c-AMP aanvoer purine nucleosiden (vb hypoxanthine) inhibitie c-AMP fosfodiesterase c-AMP niet verder afgebroken tot 5’-AMP o andere inhibitoren, vb: OMI of oocyte maturation inhibitor 2.5 De antrale groeifase 2.5.1 De hypothalame – hypofysaire gonadale as Antrale groeifase - vanaf puberteit - FSH afhankelijk Hypothalame – hypofysaire gonadale hormonale as gonadotrophine releasing hormoon (klein decapeptide, GnRH) afgescheiden thv hypothalamus via portaal systeem van hypofysesteel in voorkwab basofiele cellen scheiden gonadotrofines (FSH en LH zoeken ahw de gonaden op) af in bloedbaan LH en FSH actief thv theca- en granulosacellen secretie van oestrogenen thv ovarium oestrogenen beïnvloeden andere organen hormonaal + oefenen negatieve feedback uit naar hypofyse en hypothalamus toe Tijdens foetale leven: Hpt-Hp-gonadale as actief - foetaal FSH - foetale en maternele oestradiol GnRH-pompje - sommige vrouwen zullen geen eicellen uitrijpen omdat ze geen GnRH afscheiden - via infuuspompje wordt met enige regelmaat een kleine hoeveelheid GnRH in bloedbaan gebracht hypofyse weer FSH en LH afgeven 2.5.2 De puberteit Tijdens kinderjaren: Hpt-Hp-gonadale as in rust - laag FSH - zeer laag oestradiol - geïnduceerd door zeer gevoelig feedback mechanisme: laag oestradiol inhibeert as - centrale niet-steroidale GnRH suppressor Vanaf puberteit : Hpt-Hp-gonadale as start op - toename van FSH secretie - toename oestradiol secretie door ovarium - feedback minder gevoelig - afname centrale genera suppressor functie afscheiding GnRH thv hypothalamus neemt toe - toename puls frequentie - toename puls amplitude ovariële cyclus orchestreren Start puberteit afhankelijk van - erfelijke factoren - socio-economische en psychologische factoren in Westerse landen steeds op jongere leeftijd Klinische fases van de puberteit - borstontwikkeling (thelarche): rond leeftijd van 9 à 10 jaar - pubarche: aanvang schaamhaargroei (10 à 11 jaar) - groeispurt (12 à 13 jaar): belangrijke toename in lichaamslengte - menarche (13 jaar): eerste periode van vaginaal bloedverlies = doorbraakbloeding teweeg gebracht door continue lage oestrogeenstimulatie naar het baarmoederslijmvlies toe - 1ste ovulatie (14 jaar) - 2.5.3 De cytoplasmatische en nucleaire eicel uitrijping in het antrale follikel Antrale groeifase = eindfase folliculaire groei - belangrijke opbouw van zona pellucida - verhoogde transcriptieactiviteit en proteïnesynthese - heropstarten meiotische deling - cytoplasma o voorraad intracellulair calcium activatie o proteolytische enzymes opgeslagen in granules net onder zona pellucida polyspermieblok o oiv glutathion afbouw van disulfidebruggen thv protamines die DNA verpakken vorming pronucleus o belangrijke opbouw aan voorraad mRNA’s vroege embryogenese ondersteunen tot aan het moment dat het embryonaal genoom geactiveerd zal worden Resumption of meiosis: productie MPF (meiosis-promoting factor, maturation-promoting factor) - inactief MPF: o cycline-B neemt toe naarmate eiceluitrijping vordert o P34CDC2 constante hoeveelheid - tijdens G2-fase bindt CDC2 met cycline-B preMPF (gefosforiliseerde toestand) - inactieve preMPF gedefosforileers actief MPF o afbraak kernmembraan = germinal vesicle breakdown o chromosoom condensatie o vorming spoelfiguur o activatie cycline proteolyse cycline afgebroken waardoor cel terug in G1 fase van celcyclus - diploteenblok: inactief MPF niet gedefosforileer door hoge c-AMP - antrale fase: afname c-AMP waardoor actief MPF ontstaat en M-fase celcyclus aangevat kan worden LH-piek induceert daling c-AMP: LH-piek vrijmaken van calcium en inositol trifosfaat (intracellulaire mediator calcium vanaf ER vrijgemaakt) thv granulosacellen via gap juncties in cytoplasma eices afbraak van c-AMP promoten door toename Ca2+ in eicel hervatten meiose Na LH-piek: - diakinese voltrekt zich - metafase zal zich vormen o actief MPF wordt door proteolyse gedegradeerd o cel in anafase: homologe chormosoomparen gaan uit elkaar o eerste telofase 2 dochtercellen met haploïd aantal chromosomen o proteolyse van cycline-B opgehouden en opnieuw cycline-B aangemaakt o cycline-B bindt opnieuw P34CDC2 actief MPF eicel in metafase-II (metafaseplaat van chromosomen) Metafase I ongelijke opdeling cytoplasma ontstaan oocyt in metafase-II en eerste poollichaampje (polocyte) ovulatie: eicel in arrest metafase II 2.5.4 De morfologische en hormonale veranderingen van de antrale follikel Morfologische verandering thv follikel tijdens antrale groeifase: - vochtholte tussen granulosacellen neemt toe in volume door actieve secretie door granulosacellen ontstaan enorme vochtholte afgelijnd met granulosacellen waarin oocyte vastgehecht is en omringd wordt door krans van granulosacellen (corona radiata) o cumulus oophorus = corona radiata met daarin oocyt o geheel: mature of Graafse follikel - granulosacellen hebben ook LH receptoren ontwikkeld net als thecacellen - toename aantal FSH receptoren op granulosacellen hoge aromatase activiteit massaal oestrogenen aanmaken opbouw endometrium baarmoeder + negatieve feedback hypofyse en hypothalamus - follikel die best kan aromatiseren bijkomende FSH-receptoren bij lage FSH spiegels blijven functioneren (rest in apoptose) = dominante follikel Polycysteus-ovariumsyndroom (PCOS) of Stein-Leventhal syndroom - bijna 1 op 10 vrouwen - aromatisatie van testosteron naar oestrogeen niet naar wens follikeluitrijping in gedrang - vaak cysten op eierstokken aanwezig - veroorzaakt of gepaard met hormonale afwijkingen - overmaat aan androgenen hirsutisme: o acné o vet haar o overdreven haargroei in het gelaat, op ledematen en romp - diagnose indien 2 van de 3 criteria: o hyperandrogenisme: vetzucht, overbeharing en verhoogde androgenen in bloed o chronische anovulatie (uitblijven eisprong) o polycysteuze ovaria: vergroot en vertonen kralensnoer van ophelderingen (follikels) - verminderde vruchtbaarheid - behandeling: anti-oestrogenen of gonadotrofines of ovariële drilling 2.6 De ovulatie Stijging LH doet granulosacellen - (cumuluscellen) hyaluronzuur secreteren mucinatie van de cumuluscellen: gap juncties naar oocyte onderbroken en stop in transfer - meer c-AMP aanmaken waardoor o enzymes geactiveerd die lyse van follikelstructuur induceren plasmine collagenase lysozymes hydrolases o prostaglandines, histamines en bradykinines aangemaakt worden waardoor ruptuur optreedt Toegenomen antrale vochtdruk en enzymatische lyse onderlinge cellen folliculaire ruptuur met loskomen cumulus oophorus die samen met antralevocht in buikholte vrijkomt metafase-II oocyt vrij in buikholte omringd door laag cumuluscellen + granulosacellen die in follikel overblijven maken oestrone, oestradiol en progesteron (vanaf cholesterol) Corpus luteum = geel lichaampje - geluteïniseerde granulosacellen (gele kleur luteïne) - geen zwangerschap degeneratie corpus luteum = luteolyse afschilferen van endometrium thv baarmoederwand menstruatiebloeding Gonadotrofines in de kliniek menopauzale vrouwen FSH en LH in urine: ovariële reserve uitgeput geen oestrogenen meer aangemaakt geen negatieve feedback naar hypothalamus en hypofyse gonadotrofines in verhoogde mate afgescheiden 2.7 De ovulatie Hormonale veranderingen door uitrijpen van een follikel: - folliculaire fase: vanaf menstruatie tot eisprong oestrogeen o endometrium ontwikkelt, epitheel groeit aan en doorbloeding neemt toe o cellen binnenzijde baarmoederhalskanaal maken meer slijm aan natuurlijke barrière om opstijgende infectie te vermijden vanuit de vagina naar de uterus toe kwaliteit slijm verandert: minder taai en meer rekbaar, 3D herorganisatie om als het ware kanalen te vormen = varenbladvorming of ferning doorgankelijkheid voor zaadcellen - luteale fase: na eisprong tot menstruatie progesteron o kwantiteit en kwaliteit slijm nemen af o endometrium wordt doorspekt met gekronkelde bloedvaten endometriale crypten ( eventuel implantatie) o thermoregulatorisch centrum thv CZ beïnvloed stijging kerntemperatuur o zwangerschap: endometrium decidualiseert en vormt decidua geen zwangerschap: endometrium sterft en schilfert af menstruele bloed 3 Spermatogenese 3 soorten celtypes in de testis: - germinale cellen: exocriene functie van de testis - leydigcellen - sertolicellen endocriene functie van de testis rol in - sexuele differentiatie van het individu - regulatie van spermatogenese - aanmaak van semnaal plasma door accessoire geslachtsklieren - potentie en ejaculatie 3.1 Spermatogonia: de testiculaire stamcellen Spermatogenese - in testis - start vanaf puberteit (12-14 jaar) - foetaal: vanaf primordiale kiemcellen ontwikkelen zich gonocyten die slechts verder differentiëren tot spermatogonia van type A o spermatogonia type A ~ progenitorcellen: onbeperkt mitosen en verdere differentiatie) o spermatogonia unipotent ontwikkelingshiërarchie (! vanaf spermatogonia kunnen toch cellen van andere weefsels gedifferentiëerd worden in vitro pluripotent !) primordiale germinale cellen (PGCs) migratie naar genitale kammen inclusie in primaire geslachtsstrengen gonocyten proliferatie arrest in G1 fase herstart van de celcyclus aanmaak spermatogonia type A - Primordiale kiemcellen enkel in co-cultuur samen met somatische cellen geen syncytia gonocyten noodzaak voor co-cultuur met specifieke somatische cellen: Sertolicellen gelimiteerde differentiatie potentiaal spermatogonia type A in co-cultuur met sertolicellen, duidelijke incomplete cytokinese syncytiumvorming Spermatogonium type A is progenitorcel van adulte testis, kan 3 richtingen uit: - mitose ondergaan en zichzelf hernieuwen (self-renewal) - differentiëren naar een ander type spermatogonium (in principe pas vanaf puberteit) - geprogrammeerde celdood = apoptose Testiculaire stamcelrenewal - model van Clermont: verschillende subtypes spermatogonia type A die zich elk op zichzelf kunnen vernieuwen en onderling een beperkte dedifferentiatie vertonen - model van Huckings en Oakberg: 1 hernieuwende spermatogonium en alle andere types zijn hieruit gedifferentieerd bij mens 2 populaties stamcellen: - 1 populatie die enkel zichzelf vernieuwd - 1 populatie die bij verdere delingen naar differentiatie toe ontstaat: 1 dochtercel zal gaan differentiëren, de andere zal identiek blijven aan de delende moedercel Theoretisch kan elk spermatogonium A1 uiteindelijk 4096 spermatozoa aanmaken (door renewal capaciteiten van progenitor spermatogonia type A), maar in praktijk veel lager: - normale apoptose: noodzakelijk mechanisme om cellulaire homeostase te voorzien tussen de uitrijpende voortplantingscellen en voedende Sertoli cellen - toename apoptose door o overmatige testiculaire opwarming o toxische stoffen o blootstelling aan straling o wegvallen van hormonale stimulatie Cellulaire activiteit in testis tijdens foetale en prepubertaire periode: - hernieuwen van stamcellen (spermatogonia type A) - cellulaire homeostase dankzij apoptose Testiculaire stamcel transplantatie - spermatogenese = continu proces waarbij door mitose en meiose rijpe zaadcellen gevormd worden vanaf testiculaire stamcellen (spermatogonia type A) - spermatogenese kan geïnduceerd worden vanaf getransplanteerde stamcelbevattende testiculaire celsuspensies - in theorie is het mogelijk om cellen in te banken voor enige steriliserende behandeling plaatsvindt en na genezing opnieuw spermatogenese te induceren door autologe testiculaire stamcel transplantatie 3.2 De puberteit: de spermatogenese start op - populatie type A spermatogonia zal sterk expanderen via mitose testes in volume toenemen - verder differentiatie naar spermatogonia type B = opstarten spermatogenese opstarten bepaald door hormonale veranderingen in hypothalame-hypofysaire-gonadale as (correcte secretie van FSH en LH) 3.3 De spermatogenese na de puberteit 3.3.1 Algemene anatomie spermatogenese in testiculaire lobules welke gescheiden worden door septula testis uitgaand van de stevige tunica albuginea tubuli recti collecteren zaadcellen rete testis ductuli efferentes epididymis: maturatie en stockage Bij ejaculatie via ductus deferens tesamen met seminaal plasma vanuit de vesiculae seminales en prostaat via ducti ejaculatorii en urethra Testiculaire lobules: 2 compartimenten - tubuli seminiferi (zaadvormende buisjes) o gepakt in 300 lobules o 75% van testis volume o peritubulaire cellen, germinale cellen en Sertoli cellen o 1000-tal buisjes per testis o hoefijzervormig aan beide einden anastomoseren met het afvoersysteem richting epididymis en zaadleider o totale lengte aan zaadbuisjes: 360-390 m - interstitium: leydigcellen 3.3.2 De spermatogenese op cytologisch vlak Belangrijke stappen in spermatogenese: - proliferatie van germinale stamcellen: continue celdeling thv populatie stamcellen (volwassen) - mitose en differentiatie van germinale cellen: spermatogonia A (46XY, 2N) mitose en differentiatie 16 spermatogonia B (46XY, 2N) primaire spermatocyten (46XY, 4N) (~oocyten bij vrouw) - meiose preleptoteen primaire spermatocyten (46XY, 4N) - secundaire spermatocyten tweede meiotische deling spermatiden (23X of 23Y, 1N) differentiatie: spermatiden differentiëren verder tot spermatozoa o vorming acrosoom vanaf Golgi apparaat via acrosomale granule en acrosomaal vesikel functie bij penetratie van eicel tijdens bevruchtingsproces o vorming centriole vanaf flagellum o mitochondriën herschikken rond flagellum o structurele veranderingen in kern: DNA sterk gecondenseerd histonen vervangen door minder volumineuze protamines o alle overbodige celorganellen worden afgestoten als residual bodies worden gefagocyteerd door Sertolicellen Cyclus van de spermatogenese: continue aanmaak van germinale stamcellen gevolgd door deling en celdifferentiatie waarbij spermatogenetische cellen zich gradueel encentripetaal verplaatsen naar het lumen van de zaadbuisjes (ongeveer 3 maand) Cyclus seminifere epitheel: 6 stadia, vb - stadium I: spermatogonia, primaire spermatocyten en spermatiden - stadium II: spermatozoa gevolg van clonale oorsprong van de verschillende stadia en de helicoïdale structurering van de germinale cellen in de tubuli seminiferi 3.3.3 De Spermatogenese op histologisch vlak Bloed-testis barrière - lamina basalis in tubuli seminiferi afgelijnd met Sertolicellen waartussen germinale cellen vastgeankerd dmv ectoplasmatische structuren van Sertolicellen belangrijk in onderhouden van spermatogonese - sertolicellen onderling verbonden door tight junctions verdelen tubulus in 2 compartimenten o basaal: spermatogonia-stamcellen tot preleptotene primaire spermatocyten o luminaal: germinale cellen ondergaan veranderingen thv celmembraan krijgen antigenetische eigenschappen - verhindert dat het lichaam een immunologische afweer tegen eigen, doch nu lichaamsvreemde spermatozoa zal instellen - schade vorming anti-sperma antistoffen (IgA en IgG) die motiliteit en bevruchtend vermogen van zaadcellen kunnen aantasten - controle ligt bij Sertolicellen: bepalen welke molecules naar germinale cellen toe kunnen in intraluminaal compartiment Zaadcel in de kiem gesmoord: Adjudin - verbreekt verbindingen tussen rijpende zaadcel en zijn verzorger (Sertolicel) - bij orale toediening: leverontstekingen en verschrompelende spieren - gekoppeld aan geslachtshormoon FSH dat biologisch inactief gemaakt is enkel thv teelballen - effect is omkeerbaar Sertolicel: functies - voeding voor germinale cellen - transport en controle: o verplaatsing germinale cellen over bloed-testis barrière o vrijlating spermatozoa vanaf ectoplasmatische specialisaties o secretie luminale vloeistof welke door verhoogde hydrostatische druk mee spermatozoa zal afvoeren - fagocytose van residual bodies en gedegenereerde germinale cellen - aromatisering van testosteron naar oestradiol (~ granulosacel bij vrouw) - endocriene, paracriene en autocriene regulatie van spermatogenese 3.3.4 Endocriene aspecten van de spermatogenese Via hypothalame-hypofysaire-testiculaire as dmv hormonen oiv centrale neuro-transmitters en neuropeptiden hypothalamus secreteert GnRH op pulsatiele wijze in hypofysair portaal systeem basofiele cellen thv voorkwab hypofyse recepteren GnRH secretie LH en FSH in bloedbaan (analoge structuur als vrouwen) LH stimulert Leydigcellen in interstitiële compartiment van testis FSH stimuleert Sertolicellen Thv Leydigcellen: LH bindt op LH-receptor Leydigcel intracellulair ATP wordt omgezet naar cyclisch AMP cAMP activeert cellulaire proteïnekinasen enzymatische processen starten die leiden tot productie van testosteron vanaf cholesterol Testosteron: - endocriene effecten: afgegeven in bloedbaan, voor 98% gebonden aan carrierproteïne SHBG (Sex Hormone Binding Globulin) o ontwikkeling en onderhouden van secundaire geslachtskenmerken o aanmaak van seminaal plasma door accessoire geslachtsklieren (trofisch effect op prostaat en zaadblaasjes) o lange feedback: regulatie van secretie van GnRH en LH via receptoren op hypothalamus en hypofyse - paracriene effecten: in synergie met FSH stimulatie van Sertolicel tot secretie van inhibine en oestradiol (endocrien) en ABP (Androgen Binding Protein, paracrien) Thv Sertolicel: - receptie FSH vorming cAMP activatie proteïnekinasen activatie aromatasen in de cel - omzetting testosteron tot oestradiol - productie inhibine lange negatieve feedback naar hypofyse FSH oiv FSH en testosteron productie ABP (Androgen Binding Protein) bindt testosteron in lumen tubuli seminiferi hoge locale testosteronconcentratie meiose en verdere spermamaturatie Oestradiol: - lange negatieve terugkoppeling thv hypothalamo-hypofysaire eenheid - korte negatieve feedback thv Leydigcel waardoor productie testosteron Thv germinale cellen: - FSH stimuleert eerste stappen (mitoses van verschillende types spermatogonia A) en laatste stappen (spermiogenese) in spermatogenese stimulatie via Sertolicel mogelijk via hormonen (SCSGF of Sertoli Cell Secreted Growth Factor) - aanmaak paracriene stoffen (chalonen en gonadocrinines) Mannenpil - fysiologische feedback mechanismen misleiden om productie van gameten te beletten - toediening testosteron gonadotrofine secretie spermatogenese stilgelegd - bijwerkingen: o toch nog aanwezig blijven van zaadcellen in zaadstaal o acné, vet haar en gemoedsstoornissen 3.4 Factoren die de spermatogenese beïnvloeden Fysiologische factoren - voeding: o gebrek vitamine A degeneratie spermatozoiden o gebrek vitamine E degeneratie spermatiden - vascularisatie: spermatogenese optimaal als temperatuur 2 à 4 °C lager dan lichaamstemperatuur plexus pampiniformis! verstoring tgv spatader kan meiose en spermiogenese nadelig beïnvloeden Latrogene factoren - straling: radioactieve straling vanaf 80 cGy azoöspermie door vernietiging spermatogonia A Opm: gonaden zullen geen nieuwe zaadcellen aanmaken, maar reeds voordien aangemaakte spermatozoa verschijnen nog geruime tijd (maturatie depletie periode), wel groot gevaar op chromosoomafwijkingen - medicatie: antitumorale medicaties kunnen ook definitieve uitschakeling van spermatogenese veroorzaken 3.5 Testiculair dysgenese syndroom = verminderde spermakwaliteit en toename in testiskanker, hypospadie en niet-ingedaalde testes (cryptorchidie) blootstelling aan hormoonverstorende stoffen tijdens embryonale fase minder Sertolicellen - minder zaadcellen op volwassen leeftijd - minder anti-Mulleriaans hormoon controleert indaling testis en mogelijk celdeling van stamcellen in testis cryptorchidie en ongecontroleerd delen van stamcellen ( ontstaan carcinoma-in-situ = voorloper van testiscarcinoom, bestaande uit kiemcellen met maligne kenmerken genesteld op basale membraan van tubuli seminiferi) Vooral hormoonverstorende stoffen die zich kunnen hechten op oestrogeenreceptoren worden geacht de testiculaire ontwikkelingsstoornissen te veroorzaken = xeno-oestrogenen (endocriene disruptors) - bootsen effect van echte hormonen na - zwakken effect van hormonen af - blokkeren geheel effect van natuurlijke lichaamseigen hormonen Oestrogenen: echte en xeno’s - Diethylstilbestrol (DES-hormoon) o in jaren 50 gebruikt om miskramen tegen te gaan o DES-dochters: op latere leeftijd kanker o DES-zonen: hypospadias (pisbuis halverwege penis), cryptorchidie, zaadcelproductie verstroord - contraceptieve pil of pil na menopauze bevat ethinyl-oestradiol dat via urine in water terecht komt effect op mannelijke vruchtbaarheid - xeno-oestrogenen: PCB, dioxine en sommige pesticiden bij man afwijkingen geslachtsorganen en verminderde vruchtbaarheid 3.6 De ejaculatie prikkeling sympatisch zenuwstelsel peristaltische contracties spierwand epididymis en vas deferens vocht met zaadcellen daar opgeslagen door ductus ejaculatorius naar prostaat zaadblaasjes scheiden 2-3 ml dikke alkalische vloeistof af in prostaat prostaat voegt 1-2 ml waterig, zuur prostaatsecreet toe door contracties rond urethra uit urethra verdreven blaas afgesloten (retrograde ejaculatie voorkomen) Zaadcel: - functies: aanbrengen haploide set chromosomen en activeren ontwikkelingsproces - kop: herkenningsfunctie en genetische vracht (sterk gecondenseerde haploïde kern) - staart: propeller om cel voort te stuwen (lang flagellum opgebouwd uit microtubuli) - middenstuk: motor vol energie (mitochondriën die voedingstoffen uit omgeving omzetten in ATP) 4 Fertilisatie Rol van fertilisatie - herstellen van somatische diploïdie - overdracht gemodificeerd genoom naar volgende generatie - trigger van reeks metabole reacties die tot embryogenese leiden 4 stappen van fertilisatie: - gameetinteractie - eicelpenetratie door het spermatozoon - fusie van genoom van zaad- en eicel - activatie van eicelmetabolisme 4.1 De gameetinteractie 4.1.1 De gameetinteractie bij zeeëgels 5 stappen: - chemo-attractie van zaadcellen - acrosoomreactie - penetratie van extracellulaire omhulsel (gransulosacellaag bij zoogdieren) en binding aan extracellulaire matrix (zona pellucida bij zoogdieren) - penetratie van extracellulaire matrix - fusie van plasmamembranen Onderzoek op zeeëgelmodel: injectie van kaliumchloride rond orale zijde gameten komen vrij gemakkelijk om in vitro studies te verrichten Chemo-attractie: - zorgt ervoor dat zaadcellen van een bepaalde soort zich begeven naar eicellen van dezelfde soort - mature eicellen secreteren resact (chemische substantie) die gradiënt rondom eicel creëert, zaadcellen volgen deze gradiënt (chemotaxis) o resact in extracellulaire matrix van zeeëgeleicel (gellaag die eicel omringt) o zeeëgelzaadcel heeft transmembranaire resact-receptor receptor-ligand binding verhoging mitochondriale ATP productie in zaadcel en verhoogde ATP-ase activiteit thv dyneïne-armen van flagel zaadcellen sneller bewegen, wanneer gradiënt verhoogtt richting eicel, zal snelheid toenemen Acrosoomreactie - proteolytische enzymen van acrosoom komen vrij om extracellulaire omhulsel te doordringen - gecontroleerde exocytsose: gellaag zeeëgeleicel bevat ‘jelly-factor’ (polysacharide dat herkend wordt door zaadcelreceptor) celmembraan van zaadcel fuseert met membraan die acrosoom overdekt enzymen vrij die extracellulaire omhulsel oplossen Binding aan extracellulaire matrix na exocytose gaan voorraad globulaire actinemolecules polymeriseren tot lange actine filamenten bij zaadcel ontstaan van acrosomale processus waarop specifieke acrosomale proteïnes (bindine, soortspecifiek) binding op specifieke eicelreceptor op extracellulaire matrix van eicel (vitelliene enveloppe, aantal receptoren op vitelliene enveloppe voor bindine is beperkt) Penetratie van extracellulaire matrix en fusie van celmembranen binding zaadcel en eicel lokale lyse van vitelliene enveloppe polymerisatie van globulaire actinemolecules tot lange actinefilamenten bij eicel vorming fertilisatie conus vanaf microvilli van eicelmembraan waarop zaadcel verankert celmembranen versmelten oiv fusiogene eiwitten (oa bindine) ontstaan cytoplasmabrug tussen zaadcel en eicel door extracellulaire matrix via cytoplasmabrug wordt zaadcel geïnternaliseerd in cytoplasma eicel 4.1.2 De gameetinteractie bij zoogdieren Zaadcelmigratie in de vrouwelijke genitale tractus - chemo-attractie minder noodzakelijk, want bevruchting verloopt intern - ejaculatie: enkele honderden miljoenen zaadcellen distale ampulla eileider: slechts enkele honderden zaadcellen belangrijke selectie thv cervicale mucus + enkel normaal beweeglijke zaadcellen kunnen distale ampulla bereiken - cervixslijm vrij ondoordringbare visceuze prop, behalve dagen voor eisprong: hoge oestrogeenspiegels veranderen fysio-chemische eigenschappen van mucus doordringbaar voor zaadcellen - enorm snel (binnen 30 min in eileider) andere mechanismen (oa contracties baarmoederspier) De hyperactivatie en capacitatie: tijdens verblijf in vrouwelijke genitale tractus ondergaan spermatozoa fysiologische veranderingen - hyperactivatie: ze gaan sneller en vinniger bewegen; meestal in-vitro bestudeerd o in waterige oplossingen (niet-lineaire verplaatsingen eileider visceuzere oplossingen (eerder lineaire bewegingspatroon) o met computer assisted sperm motility analysers (CASMA’s) - capacitatie: ze verkrijgen de capaciteit om acrosoomreactie te ondergaan o geïnduceerd door calcium, bicarbonaat en albumines o tijdelijk transiënt proces kans tot bevruchting beperkt in tijd o kans tot bevruchting vergroten: translocatie zaadcellen = niet-gecapaciteerde zaadcellen kunnen tijdelijk hechten aan epitheelcellen eileider, dus minder zaadcellen tegelijk richting eicel o stappen albumines uit vrouwelijke genitale tractus binden met cholesterol uit zaadcelmembraan verhoogde influx voor Ca2+ en bicarbonaat + efflux kalium activiteit van adenylaatcyclase enzym verhoogt meer cAMP aangemaakt vanaf AMP enzym proteïne-kinase A geactiveerd fosforylatie van cytoplasmatische eiwitten - activatie enzym proteïne-tyrosine kinase - inhibitie enzym fosfotyrosine-fosfatase Acrosoomreactie Dankzij hypergeactiveerd zwempatroon kunnen gecapaciteerde zaadcellen doorheen extracellulaire mantel van eicel (laag granulosacellen) bereiken buitenkant zona pellucida specifieke receptorbinding met ZP3-receptor (enkel functioneel als carohydraat uiteinden intact) acrosoomreactie thv zaadcel geactiveerd: massieve Ca2+-influx gecontroleerde exocytose fusie van zaadcelmembraan en acrosomale membraan secundaire binding met ZP2-receptoren stevige verankering van zaadcel met zona pellucida van eicel Anticonceptie door blokkering ZP-glycoproteïnes - cavia: PH20 (equivalent ZP2-receptor bij mens) injecteren antistoffen die spermatozoön-zona pellucida binding verhinderen (in-vivo: slechts tijdelijk) - mens: vaccin op basis van ZP3-receptor geen volledige blokkage alternatieve mechanismen naast ZP-glycoproteïnes? Globozoöspermie - zaadcellen met ronde, kleine koppen - ontbreken van acrosoom en enzymen die wand van eicel doorlaatbaar maken voor zaadcel bevruchting kan niet plaatsvinden - erfelijke factoren - behandeling: ICSI waarbij gameetinteractie omzeilt wordt De penetratie en membraanfusie : zaadcelmembraan thv posterieure membraan eiwit fertiline kan alfa-6bèta-1 intrigine thv eicelmembraan binden membraanfusie - fusie start thv equatoriale segment zaadcel - door membraanfusie wordt zaadcel geïnternaliseerd in cytoplasma eicel 4.2 Polyspermieblok Op moment penetratie zal laatste meiotische deling in eicel vervolledigen Polyspermie: - meer dan 1 zaadcel bevrucht een eicel - gevolg: polyploïdie: meer dan 1 centriole in eicel gebracht + meer dan 2 haploïde sets meer dan 1 spoelfiguur wordt gevormd abnormale klievingsdelingen elke cel verschillend aantal chromosomen embryo ontwikkelt niet en zal desintegreren 4.2.1 Het vroege polyspermieblok = transiënte verandering van membraanpotentiaal zeeëgeleicel heeft rustmembraanpotentiaal van –70 mV (hoge Na+ en lage K+ zeewater lage Na+ en hoge K+ cytoplasma) bevruchting influx natrium rustpotentiaal stijgt tot +20 mV belet tijdelijk nieuwe membraanfusie van eicel met andere zaadcel 4.2.2 Het late polyspermieblok = definitieve verandering in opbouw van eicelmembraan tijdens eicelmaturatie worden corticale granules aangemaakt, georganiseerd aan periferie van cytoplasma - vrijkomen van inhoud corticale granules naar perivitelliene ruimte proteases: verbreken verbindingsproteïnes tussen oölema en vitelliene enveloppe of zona pellucida hyperosmotische mucopolysacharides: toename watermassa tussen oölema en vitelliene enveloppe peroxydases: verharden vitelliene enveloppe of zona pellucida - interne coating dmv hyalineµ Zeeëgel: vooral toename van watermassa Zoogdieren: verandering thv zona pellucida belangrijker - proteasen breken ZP2 af - glucosaminidasen breken ZP3 af onmogelijkheid tot zonabinding en acrosoomreactie voor andere zaadcellen - transiënte stijging Ca2+ (vanuit voorraden endoplasmatische reticulum aangemaakt tijdens antrale uitrijpingsfase) ontladen van corticale granules vanaf plaats waar zaadcel penetreerde 4.3 Syngamie en activatie Na fusie zaadcel en eicelmembraan - kernmembraan zaadcel lost zich op - kernmateriaal decondenseert oiv factoren in cytoplasma van eicel ( syngamie) Eicelactivatie: - stijging intracellulair Ca2+: o late polyspermieblok o activatie NAD kinase thv cytoplasma NAD: aanmaakt ATP (oxidatieve fosforylatie) o stimulatie eiwitsynthese en DNA replicatie - stijging intracellulaire activatie fosfolipase C Alternatieve mechanismen voor activatie fosfolipase C: - binding van zaadcel en fusie van eicelmembraan - binding zaadcel met specifieke tyrosinekinase transmembranaire eicelreceptor - na fusie van eicel met zaadcelmembraan kan activerende factor afkomstig van eicel een tyrosinekinase in zaadcel activeren die op zijn beurt fosfolipase C activeert in eicel - zaadcellen bevatten een oplosbare factor (oscilline) die fosfolipase C kan activeren en dus downstream zal leiden tot calciumrelease 4.4 De zaadcel decondensatie en de vorming van de pronuclei Zaadcel brengt aan: - genetisch materiaal - eicelactiverende factor - centriole Rest van zaadcel (flagel, mitochonderia) desintegreert Centriole - vorming microtubule organising centre cytoplasmatische organellen verplaatsen - vorming spoelfiguur voor eerste klievingsdeling Vorming aster vanaf microtubule organising centre zaadcel in contact met decondenserende kern van eicel nucleaire enveloppe van zaadcelkern desintegreert oiv glutation zullen protamine disulfide bruggen gereduceerd worden in sperma chromatine sperma DNA decondenseert pronucleus van zaadcel ontstaat Pronucleï - tijdens transport van eicelpronucleus naar zaadcelpronucleus zal DNA in beide pronucleï zich repliceren (S-fase) - IVF: observeren van 2 pronucleï = bewijs van bevruchting - wanneer beide pronucleï naast mekaar, chromatine condenseren tot chromosomen chromosomen fixeren op spoelfiguur metafaseplaat anafase diploïd 2-cellig stadium Na syngamie is genetisch materiaal samengevoegd maar niet omringd door membraan 4.5 In-vitro fertilisatie (IVF) gameetinteractie en bevruchting gebeuren buiten het lichaam gecontroleerde ovariële stimulatie met gonadotrofines met GnRH-analogen die zo gewijzigd zijn dat ze GnRH receptor thv hypofyse down-reguleren aanvankelijk lichaamseigen gonadotrofinesecretie gestimuleerd en nadien verhinder na week geen LH-piek meer mogelijk eicellen rijpen uit zonder dat er spontane eisprong optreedt als enkele ovariële follikels doormeter 17 mm hCG toegediend (alternatief LH) cumulus-eicel complexen 34 à 38 uur later uit follikels geaspireerd (transvaginaal onder echografische geleiding met lokale verdoving) geïnsemineerd met gecapaciteerde zaadcellen broedstoof als 18u later 2 pronucleï = bevruchting 48u later als 6- tot 8-cellig embryo teruggeplaatst of via aangepaste cultuurvoorwaarden na 5 dagen als blastocysten getransfereerd Wanneer IVF? - eileiderpathologie - oligoasthenoteratozoöspermie - endometriose - immunologische onvruchtbaarheid - onverklaarde onvruchtbaarheid 4.6 Intracytoplasmatische sperma injectie of ICSI slechts 1 zaadcel wordt tot diep in het cytoplasma van de eicel gebracht dmv een micromanipulator Omzeilen van - capacitatie - hyperactivatie - herkenning van receptoren thv zona pellucida - acrosoomreactie - penetratie van zaadcel door zona pellucida en celmembraan van eicel 5 Genomische imprinting en transcriptie regulatie Mendeliaanse overerving: impact van genen afkomstig van vader is identiek aan impact van genen van moeder op nageslacht 5.1 Het paternele en maternele genoom zijn niet equivalent 5.1.1 De mola hydatidosa - 1 op 2000 zwangerschappen - = druiventrosvormige ontaarding van de chorionvlokken van de placenta al dan niet in combinatie met een normale zwangerschap - eindigt steeds in miskraam - partiële molazwangerschap o eicel door 2 X-dragende zaadcellen bevrucht (ontoereikend corticaal block) o triploïd embryo (1/3 maternele genetische info, 2/3 parternele genetische info) o ontwikkeling kiemknop van blastocyst normaal, maar abnormale ontwikkeling trofoblast - complete molazwangerschap: o 10% eicel door 2 X-dragende zaadcellen bevrucht, gevolgd door verlies van materneel genetisch materiaal o 90% normale bevruchting van eicel door X-dragende zaadcel waarna verlies van materneel genetisch materiaal, gevolgd door duplicatie van paterneel genetisch materiaal o diploïd embryo met gehele genoom van paternele afkomst o geen normaal zwangerschap weefsel, enkel de druiventrosvormige hydropische ontaarding van de chorionvlokken 5.1.2 Pronuclei transplantatie - Vrouwelijke pronucleus vervangen door mannelijke embryo ontwikkelt amper, maar placenta ontwikkelt nagenoeg normaal - Mannelijke pronucleus vervangen door vrouwelijke quasie normale embryonale ontwikkeling, maar sterk onderontwikkelde placenta - pronuclei transplanteren, maar steeds mannelijk en vrouwelijk pronucleus aanwezig normale ontwikkeling van embyo en placent 5.1.3 Parthenogenese = ontwikkeling van een eicel tot een embryo of organisme zonder dat er een paternele genetische input door een zaadcel gebeurt - leidt nooit tot een normale embryonale ontwikkeling - stop in foetale ontwikkeling halverwege de zwangerschap - kan wel bij sommige dieren: o Drosophilla mangabeinaie (fruitvliegsoort): pseudobevruchting dmv poollichaampje o Cremidoforus uniparens (hagedissoort): oogonia tetraploïd na meiose diploïde eicel o Pycnoscelsus surinamesis (Indonesische sprinkhaansoort): oogenese bestaat uit 2 opeenvolgende mitosen (diploïdie blijft bewaard) enkel vrouwelijke individuën, geen mannetjes o bijen, wespen en mieren: geslacht bepaald door parthenogenese: bij bevruchting diploïde vrouwtjes zonder bevruchting haploïde mannetjes (parthenogenoten) (vorming zaadcellen: 1 ste meiotische deling wordt overgeslaan 2 zaadcellen) - wanneer ovariële kiemcel zonder bevruchting embryo vormt, ontstaat goedaardig ovariëel teratoom (= gezwem dat bestaat uit embryonale weefsels afgeleid uit de 3 kiembladen) o niet onfrequente ovariële tumor o meestal ectodermale structuren (haar, sebumklieren) maar ook kraakbeen, tanden of schildklierweefsel 5.1.4 Imprinting disorders Angelmann en Prader-Willi syndroom: - mentale retardatie - Angelman: grote lachende mond - Prader-Willi: kleine gestalte en obesitat - gevolg van deletie van E6-AP-ubiquitine protein ligase gen op chromosoom 15 o defecte gen van vader Prader-Willi syndroom o defecte gen van moeder Angelmann o zowel eicel als zaadcel genetische fout letaal 5.2 Genomische imprinting - in meeste cellen ad-random imprinting - ontstaat door methyleren van cytosine o vorming 5-methyl-cytosine stabiliseert nucleosomen (DNA gewikkeld rond 8 histoneiwitten) o gemethyleerd gen is inactiev, ongemethyleerd gen is actief - dynamisch proces, vb hemoglobine: o embryonaal: zèta-2 en E-2 o foetaal: alfa-2 en gamma-2 o volwassen: afla-2 en beta-2 5.3 Dosage compensation Drosophilla: dosage compensation - vrouwtjes 2 X-chromosomen met actieve transcriptie - mannetjes 1 X-chromosoom met verdubbelde transcriptie Zoogdieren: X-inactivatie (Barr-body) - heterochromatische inactieve X-chromosoom thv nucleaire enveloppe (lymfocyten: nodule of uitsteeksel thv nucleaire enveloppe = drumstick) - indien inactivatie niet optreedt zullen ectodermale cellijnen verdwijnen en dus geen ontwikkeling van mesodermale cellijnen - inactivatie na bevruchting, in somatische cellen en ad-random - op geïnactiveerde X-chromosoom 1 gen actief: Xist-gen - tot en met morula stadium beide X-chromosomen actief - vorming blastocyst (innerr cell mass met daarrond sfeer van trofectodermcellen) o inactivatie thv trofectodermcellen van paternele X o inactivatie paternele X thv primitief ectoderm thv Inner Cell Mass o thv andere cellijnen: ad-random - bij oogenese: reactivatie beide X-chromosomen thv oocyten actief - Lapjesdekenmotief: rode en zwarte pigmenten voor vacht op X-chromosoom ! ook mannelijke katten met lapjesdekenmotief ! : Klinefelterkatten (2 X-chromosomen en 1 Ychromosoom), zijn wel steriel Klinefelter syndroom - mannen hebben extra X-chromosoom (47-XXY) - onvoldoende mannelijk hormoon (testosteron) puberteit langzamer op gang - andere symptomen: o geringe of volledig afwezige baardgroei o enige borstvorming o grotere lichaamslengte en langere armen - onvruchtbaarheid vanwege azoospermie 6 Preimplantatie embryonale ontwikkeling 6.1 Preimplantatie embryonale ontwikkeling bij niet placenterende dieren ontwikkeling buiten het lichaam van de moeder - snelle embryonale ontwikkeling: op zeer korte tijd ontstaat organisme dat voor zijn eigen voeding kan instaan o enorme hoeveelheid dooiermateriaal o uitgebreide voorraad mRNA’s die vooraf in eicel werden aangemaakt maternele controle o vb: amfibiën: binnen 24u ligt lichaamsplan vast na 4 dagen vrij zwemmende en zichzelf voedende larven na 2 maanden volledige metamorfose en verdere groei ondergaan - trage embryonale ontwikkeling o minder vooraf aangemaakte mRNA’s nodig o enorme hoeveelheid dooiermateriaal o snel onder embryonale controle o bij reptielen en vogels, vb kip: bevruchte ei wordt ingekapseld in harde kalkhoudende schaal in oviduct van kip ontwikkelt embryo bovenop dooier na 3 weken wordt ei gelegd kiemschijf maakt lichaamsassen aan na 2 dagen broeden: lichaamsplan klaar na 3 weken broeden: kuiken geboren 6.2 Preimplantatie embryonale ontwikkeling bij placenterende dieren - Delende embryo moet zich voor implantatie ontwikkelen met weinige dooiermateriaal dat er is - switch controle maternele mRNA’s naar controle embryonale mRNA’s = zygotic activation o muis: 2 tot 4-cellig stadium o mens: 4 tot 8-cellig stadium - ondertussen treden klievingsdelingen op 6.3 De klievingsdelingen = snel opeenvolgende mitosen zonder bijkomende celgroei - ontstane cellen van embryo = blastomeren worden kleiner bij elke celdeling - celdelingen gebeuren binnen intacte zona pellucida die bevruchte eicel omringt - celdelingen gebeuren relatief traag - celdelingen gebeuren volgens specifiek georiënteerde delingsvlakken: rotationele deling (delingsvlak dat loodrecht staat op voorgaande, ondergaat telkens een rotatie) - celdelingen gebeuren asynchroon tussenstadie - afzonderlijke cellen kunnen vervloeien tot 1 geheel = compacteren - telkens veranderende metabole eisen ( IVF: sequentiële media) 6.4 De compactie - rond 8-cellig tot 16-cellig (morula) stadium - buitenste blastomeren versmelten door vorming tight junctions en gap junctions - polarisatie: buitenste cellen vormen microvilli aan buitenzijde, binnenste cellen niet o radiale celdeling buitenste blastomeer 2 kleinere, gepolariseerde blastomeren o tangentiële celdeling buitenste blastomeer 1 gepolariseerde en 1 niet-gepolariseerde balstomeer - binnenste celle geen tight junctions en geen Na-K-pomp 6.5 De cavitatie = ontstaan van vochtophoping tussen interne cellen - Na-K-ATPase (ionpomp) van externe blastomeren zorgt voor actief transport van natrium en chloor over celmembraan naar intracellulair water volgt passief door osmotische gradiënt - Na-K-pomp pompt natrium verder weg tussen cellen van embryo water volgt passief door osmotische gradiënt ontstaan van blastocyst (of blastula): - vochtholte: blastocoele - inner cell mass of kiemknop o uit interne cellen van morula o ontwikkelt verder tot embryo en nadien foetus en dooierzak, allantois en amnion - trofoblast: (trofectodermcellen) o externe cellen met microvilli o ontwikkelen chorion embryonale deel placenta zuurstof en nutriënten aanvoeren secreteren van lokale factoren zodat moeder embryo niet afstoot Chimeer = organisme samengesteld uit cellen met verschillende genetische afkomst - Constructie: blastomeren uit 8-cellig embryo scheiden en individuele blastomeren in blastocoele van blastocyst brengen van genetisch verschillende individu - volgens specifieke karakteristieken (vb Na-K-pomp) zal blastomeer zich incorporeren hetzij in trofoblast, hetzij in kiemknop van recipiënt embryo - vb: transgene muizen produceren embryonale stamcellen in cultuur genetisch transfecteren in blastocoele van blastocyst inbrengen incorporeren in onder andere kiemknop foetus = chimeer met wild-type cellijnen en getransfecteerde cellijnen gameten zijn mengsel van 2 cellijnen door verdere interbreeding kunnen niet-chimere, zuivere transgene muizen bekomen worden 7 Stamcellen 2 belangrijke karakteristieken van stamcellen: - ongespecialiseerde cellen die de capaciteit vertonen tot een ongelimiteerde celdeling (self renewal) - capaciteit tot het aanmaken van minstens 1 hoog gedifferentiëerd matuur celtype (differentiatie) 7.1 Embryonale versus somatische stamcellen Embryonale stamcellen - cellen afkomstig van kiemknop van blastocyst: pluripotent (kunnen ontwikkelen tot alle celtypes van de 3 kiemlagen: endoderm, ectoderm en mesoderm) - blastomeren van preimplantatie embryo: totipotent (kunnen aanleiding geven tot alle celtypes van een organisme inclusief de cellen van de extra-embryonaire weefsels) Somatische (adulte) stamcellen - stamcellen in adulte weefsels - orgaan- of weefselspecifiek, maar: o 210 verschillende weefseltypes gekend o naar schatting slechts 10- tot 20-tal types adulte stamcellen o weefsel die zeker stamcellen bevatten: beenmerg, perifeer bloed, bloedvaten, gestreept spierweefsel, huid, lever, testis en hersenweefsel - staan in voor weefselregeneratie en heling - multipotent: capaciteit om zicht te ontwikkelen tot cellen uit sommige kiemlagen - differentiatie via transitoire tussencellen (progenitor- of precursorcellen) 7.2 Onderzoek op stamcellen Problemen: - ethische problemen bij gebruik van humane embryonale stamcellen - praktische problemen: o immuunrejectie o nood aan correcte differentiatie in-vitro o risico van teratoomvorming wanneer embryonale stamcellen die onvoldoende gedifferentieerd zijn, zouden gebruikt worden Teratomen en teratocarcinomen - tumoren die verschillende weefseltypes bevatten - pasgeborene: o overleven van verkeerd gemigreerde primordiale kiemcellen of blijven bestaan van ongedifferentiëerde cellen van kiemlaag o typische lokalisaties: sacrococcigeaal, mediastinaal of oropharyngeaal - volwassenen: o ontstaan steeds vanaf primordiale kiemcellen o man: testisteratoom in zaadbuisjes o vrouw: dermoïdtumor door parthenogenetische activatie van oocyten in ovarium 7.3 Stamceldifferentiatie Theoretisch zou men pluripotente stamcellen kunnen doen differentiëren naar alle mogelijke weefseltypes: - ectodermale cellen: huidcellen, neuronen, pigmentcellen - mesodermale cellen: hartspiercellen, gestreepte spiercellen, tubulaire cellen nier, bloedcellen, gladde spiercellen - endodermale cellen: pancreatische cellen, schildkliercellen, alveolaire longcellen Oplossingen voor het probleem van afstoting: - - genetische manipulatie van MHC-genen: o MHC-genen deleteren o MHC-genen zodanig gesubstitueerd dat ze leiden tot celtype dat niet afgestoten kan worden Na beenmergceldepletie en co-transplantatie uitvoeren van enerzijds de in-vitro bekomen cellen samen met hematopoëtisch gedifferentieerde cellen waardoor afstoting afgezwakt zou worden embryonale stamcellen maken met identieke MHC-genen als het individu dat een celtransplantatie dient te ondergaan ( celkerntransplantatie) 7.4 Celkerntransplantatie of kloneren - kern van cel wordt gereprogrammeerd door in verarmd cultuurmedium te brengen cel in inactieve rusttoestand - onbevruchte eicel wordt geënucleëerd waarna celkern van cel in rust wordt ingebracht o dmv microinjectie o door fusie in elektrisch veld elektrisch veld brengt herpolarisatie van cel- en kernmembraan teweeg membranen gaan vervloeien gereconstrueerde cel wordt door elektrische stroom geactiveerd cel start celcyclus herop eicel gedraagt zich als bevruchte eicel en zal nodige celdelingen ondergaan en vormt dus een embryo Therapeutisch klonen: menselijk embryo reconstrueren na nucleaire transplantatie en uit blastocyst kiemknopcellen halen als humane embryonale stamcellen zelfde MHC-antigenen als donor van celkern, dus niet afgestoten bij eventuele celtransplantatie 7.5 MAPC : de cel van de toekomst ? Beenmerg - hematopoëtische stamcellen - endotheliale progenitorcellen - mesenchymale progenitorcellen = stromale cellen o kunnen differentiëren naar cellen uit bot en kraakbeen stromacellen die beenmerg opbouwen vetcellen die zich in beenmerg bevinden o vertonen dezelfde karakteristieken als adulte stamcellen 7.6 Multipotente adulte progenitorcellen (MAPC) versus embryonale stamcellen MAPC’s: - geen problemen van afstoting - etisch acceptabel want er dienen geen embryo’s aangemaakt te worden - geen spontane differentiatie in-vitro - geen risico’s op vorming van teratoma’s - verliezen zeer snel renewal capaciteit bij in-vitro cultuur - verliezen snel hun differentiatiecapaciteit bij in-vitro cultuur 8 Implantatie - - sluit bij mens eerste week van embryonale ontwikkeling af stapsgewijs: o embryo herkent endometrium en vice-versa o embryo hecht zich aan endometrium o embryo penetreert endometrium o embryo invadeert materneel vasculair systeem noodzaak aan intense cross-talk tussen 2 genetisch verschillende celpopulaties en aangepaste ontwikkeling en voorbereiding van beide weefsels noodzakelijke synchronisatie van maternele en embryonale biologische klok 8.1 De maternele klok - start bij de LH-piek die de eisprong voorafgaat - granulosacellen maken naast oestrogenen ook progesteron aan endometriale cellen (oestrogeen en progesteronreceptoren) gaan in secretoire fase endometrium zal klaar zijn voor implantatie 7 dagen na LH-piek 8.2 De embryonale klok - start bij fertilisatie - na 5 dagen komt blastocyst aan in uteriene holte, omgeven door zona pellucida - blastocyst moet zona pellucida verlaten = hatching o gebeurt intra-uterien o als te vroeg: extra-uteriene graviditeit (buitenbaarmoederlijjke implantatie) levensbedreigend want kan ruptuur en bloeding van eileider veroorzaken ampulair (meest frequent) : distale 1/3 van eileider istmisch (frequent) interstitiëel (zeldzaamst): overgang eileider-baarmoederholte cervicaal en abdominaal (eerder zeldzaam) o proces: trofoblastcellen van blastocyst secreteren protease dat zona pellucida proteïnes die de fibrillaire matrix opbouwen, zullen lyseren blastocyst contraheert door verlies van vocht vanuit blastocoele en zwelt vervolgens terug op door nieuwe vochtophoping wandverzwakking van zona pellucida mogelijk ook uteriene secreties rol bij hatchings proces 8.3 Onderhandelingen tussen embryo en endometrium Signalen van embryo - vanaf 8-cellig stadium: oestradiol - hatching blastocyst secreteert hCG (human chorionic gonadotrofine) onderhouden corpus luteum dat oestradiol en progesteron secreteert - cytotrofoblastcellen brengen molecules met vaak receptorfunctie tot expressie - geen expressie van MHC-molecules geen afstoting Endometrium: - folliculaire fase: endometrium prolifereert oiv oestradiol (van uitrijpende follikel) o stromale component neemt toe o epitheel vormt klieren o snelle groei van arterioles in stroma - secretoire fase: vanaf ovulatie o accumulatie van glycogeen basaal in epitheelcellen o rondom implantatie: mid-secretoire fase: epitheel enorme klierbuizen vol glycogeenachtige substantie hypervascularisatie en oedeem van stroma 8.4 De implantatie verloopt in fasen 8.4.1 Activatie Start door signaal van uteriene epitheel Sommige diersoorten (vb hert) uitgestelde implantatie (wegens niet bevallen in winterperiode) 8.4.2 Appositie Embryo komt in contact met uteriene epitheel en oriënteerd zich - kan overal in uterus, meestal thv fundus - steeds aan zijde van embryo waar kiemknop zit 8.4.3 Aanhechting - endometrium receptief uteriene epitheelcellen ontwikkelen thv apicale opp kleine uitstulpende blaasjes (= pinopods) = soort anker? - resultaat van receptor-ligand binding tussen embryo en endometrium o adhesiemolecules (integrines, intercellulaire adhesiemolecules) o modulerende molecules (interleukine-1, leukemia inhibitory factor) 8.4.4 Intrusie Embryo invadeert endometrium - trofoblastcellen die kiemknop overspannen delen zonder vorming celmembranen cytoplasmamassa die zich verder ontwikkelt tussen endometriale epitheelcellen = syncytiotrofoblast andere trofoblastcellen delen en bouwen celmembraan terug op = cytotrofoblast 8.5 De uteroplacentaire circulatie Tweede week: ontstaan van tweebladige kiemschijf thv kiemknop (epiblastlaag en hypoblastlaag) - dag 8: o syncytioblast heeft rest embryo bijna onder epitheel getrokken o tussen epiblastcellen ontstaat amnionholte - dag 9: o embryo volledig onder epitheel verdwenen o re-epithalisatie van endometriale epitheel o opp waar implantatie plaats greep transiente fibrineplug thv endometrium o vanaf hypoblast is laag cellen over cytoblast gaan groeien blastocoele bekleed met nieuwe cellaag = membraan van Heuser o holte = exocoeloom of primitieve dooierzak o syncytiotrofoblast vormt lacunes en heeft maternele vaten bereikt - dag 10: o ontwikkeling uteroplacentaire circulatie eerste week: aanvoer en afvoer van metabolieten passief (diffusie) einde derde week: actieve aanvoer en afvoer door interface o bloed van moeder stroomt in lacunes van trofoblast o cellen tussen membraan van Heuser en cytotrofoblast groeien uit vorming extra-embryonair reticulum = coeloom - dag 13: o cellen vanaf hypoblast groeien uit en overdekken binnenzijde exocoeloommembraan o binnen exocoeloom ontstaat nieuwe holte = secundaire of definitieve dooierzak o tweelagige kiemschijf met amnionholte en secundaire dooierzak liggenmet hechtsteel opgehangen in coeloomholte (=chorionholte) o uteroplacentaire interface ontwikkeld tot primaire villus uitstulping syncytioblast met daarin cytotrofoblastcellen overdekt door extra-embryonair mesoderm steken uit in maternele bloedsinussen zullen secundaire villi vormen (verder ingroeien van extra-embryonair mesoderm) 3de week: - dag 21: o tertiaire villus: in extra-embryonair mesoderm hebben zich arteries en venen gevormd dicht netwerk van bloedvaten via hechtsteel naar embryo navelstreng dicht netwerk van bloedvaten in extra-embryonaire mesoderm = chorionplaat o embryo heeft 3 bladig kiemschijf gevormd tussen amnionholte en definitieve dooierzak Placenta: opgebouwd uit tertiaire hechtvlokken waartussen intervilleuze bloedruimten gevoed door spieraalvormige arteriën van moeder Chorion: - Pool waar kiemknop was meer ontwikkeld en meer villi = chorion frondosum wordt placenta - andere kant amper villi = chorion laeve Endometrium: decidualisatie: veel glycogeen en lipiden opgestapeld thv stroma + hypervascularisatie - decidua basalis: grenst chorion frondosum, onder toekomstige placenta - decidua capsullaris: over chorion laeve, verdwijnt in toekomst - decidua parietalis: bekleedt rest uteruswand 9 Gastrulatie - - Eerste week: embryo deelt zich op in o deel dat instaat voor vormen van foetus o deel dat instaat voor uteroplacentaire circulatie Tweede week: o opbouw uteroplacentaire circulatie o kiemknop ontwikkelt tot tweebladige kiemschijf - Derde week: o gastrulatie: cellen van tweebladige kiemschijf worden herschikt en nemen nieuwe positie aan driebladige kiemschijf o lichaamsassen worden bepaald o blauwdruk voor aanleg van de organen en vorm 9.1 De basismechanismen van de gastrulatie Basismechanismen: - celdelingen - veranderingen van celvorm - veranderingen van celkleverigheid - migratie van cellen onderling Celkleverigheid cellulaire adhesiemolecules (CAMs) = transmembranaire structuren die onderling van cel tot cel bindingen aangaan Indeling volgens type binding: - CAMs met homofiele binding - CAMs met heterofiele binding - CAMs met Ca2+ dependente homofiele binding type celadhesiemolecule zal bepalen of cel in contact blijft met buren of weefselstructuur verlaat en zich associeert met andere cellen Vormverandering actinenetwerk in celcytoplasma - actine moleculen verenigen tot actinefilamenten cellen insnoeren - actine samen met myosine moleculen vormen contractiele bundels aanmaken van contractiele uitlopers van de cel Basisveranderingen bij gastrulatie - invaginatie: instulpen van een cellaag - involutie: laag cellen over een andere laag cellen naar binnen gedraaid - ingressie: afzonderlijke cellen maken zich los uit weefsel en migreren - delaminatie: cellen scheiden zich af, migreren uit cellaag en vormen tweede tegenaanliggende cellaag - epibolie: cellen zullen andere cellaag overgroeien en overdekken - intercalatie: afzonderlijke celgroepen voegen zich in mekaar o radiale intercalatie: twee opeenvolgende cellagen schuiven in mekaar tot 1 grotere éénlagige cellaag o mediolaterale intercalatie: twee naast mekaar liggende cellen voegen zich in mekaar om 1 lange celrij te vormen 9.2 De gastrulatie bij de zeeëgel Eicel polariteit: - dooiermateriaal aan vegetale pool - andere pool = animale pool Na eerste 2 klievingsdelingen 4 cellen met dezelfde polariteit, maar 3de klievingsdeling is equatoriaal 2 types cellen: - cellen van animale pool = mesomeren - cellen van vegetale pool grote macromeren en kleinere micromeren onderaan 2 Basismechanismen die zorgen voor gastrulatie: - ingressie: onderaan de vegetale pool thv micromeren o veranderingen in expressie CAMs loskomen en door basale lamina tot in blastocoele o nemen specifieke vorm aan: bottle cells o herorganisatie van actine en myosine molecules vorming filopodia (draadvoetjes) opzoeken van kraagvormige positie in blastocoele vormen primaire mesenchymcellen die aanleiding geven tot skelet - invaginatie o epitheliale cellen van vegetale pool secreteren vesikels met chondroïtinesulfaat proteoglycanen naar hyaliene laag binnenste laag hyaliene laag zwelt op kromming van hyaliene laag o cellen ondergaan constrictie worden kegelvormig o herschikking door intercalatie (mediolateraal) instulping verlengen Binnen 24u embryo waarbij deel micromeren vegetale pool door blastocoele als koker tot aan animale pool reiken = archenteron primitieve maagdarmkanaal van zeeëgel - primaire mesenchymcellen die door ingressie in blastocoele terecht kwamen skelet = pluteus larve: skelet overdekt door epidermale cellen met binnenin een maagdarmkanaal - Blastula zeeëgel aanvankelijk 2 celpopulaties: - cellen van animale pool ectodermale structuren (epiderm met stekels) - micromeren van vegetale pool endoderm (maag-darmkanaal) Bij gastrulatie ontstaat 3de celpopulatie: ingresserende micromeercellen mesodermale structuren (skelet) + ontstaan craniaal-caudale oriëntatie en aanmaak blauwdruk voor verdere organogenese 9.3 Gastrulatie bij de amfibieën Xenopus laevis: - tropische kikkersoort, makkelijk onder labo-omstandigheden te kweken en te bestuderen - eieren vrij in water, in water bevrucht door zaadcellen mannetje - polariteit: o vegetale pool is wit o animale pool donkergrijs tot donkerbruin - klievingsdelingen: o eerste: meridionaal o derde: equatoriaal o vertraagd thv vegetale pool bovenaan meer delingsvlakken en sneller klieving - gastrulatie: thv van overgang tussen animale en vegetale pool o ingressie: cellen migreren naar blastocoele toe ontstaan van derde cellaag buitenste: ectoderm binnenste: endoderm tussenliggende: mesoderm o involutie: buurcellen groeien naar binnen toe invaginatie = blastopore o epibolie: cellen animale pool nemen toe door celdelingen en overgroeien cellen van vegetale pool nieuwe instulping = archenteron gastrulatie zorgt voor - 3 cellijnen - lichaamsassen vastgelegd - blauwdruk voor organogenese 9.4 Gastrulatie bij de mens - Acht dagen na bevruchting o implantatie o trofoblast opgesplitst in cytotrofoblas en syncitiotrofoblast o kiemknop = tweebladige kiemschijf met epiblast en hypblast - tussen cellen van epiblast vormt amnionholte - cellen van hypoblast overgroeien blastocoelholte = membraan van Heuser - Dag 12: vanaf epiblast groeit nieuwe cellaag uit tussen membraan van Heuser en cytotrofoblastcellen = extra-embryonaire mesodermale cellen - vanaf mesoderm ontwikkelen bloedvaten - primitieve dooierzak (oude blastocoele) groeit uit en vertoont afsnoering = definitieve dooierzak - tussen extra-embryonaire mesodermale cellen ontstaat chorionholte - afgesnoerde deel dooierzak tussen mesodermale cellen = exocoeloomcyste embryo: - op mesodermale steel opgehangen in chorionholte - tweebladige kiemschijf o epiblastzijde: amnionholte o hypoblastzijde: definitieve dooierzak 9.4.1 Van twee naar drie kiemschijfbladen Start gastrulatie: dag 15 - thv epiblast ontstaat primitiefknoop (knoop van Hensen) vormt invaginatie naar caudaal = primitiefstreep - thv primitiefstreep ondergaan cellen van epiblast ingressie (bottle-cells) = mesenchymale cellen zullen differentiëren tot steunweefsel en mesoderm vorming: geïnduceerd door oa TGF (transforming growth factor) vorming van cellen vanaf epiblast migratie naar hypoblast dankzij CAMs nesteling tussen hypoblastcellen epiblastcellen secreteren hyaluronzuur ontstaan van virtuele ruimte tussen epiblastcellen en hypoblastcellen epiblastcellen verdringen hypoblastcellen en worden endodermale cellen genoemd cellen van epiblast migreren nu ook naar virtuele ruimte aanmaak 3de kiemlaag Dag 16: - hypoblast vervangen door endodermlaag - tussenlaag heeft zich gevormd = mesodermlaag - epiblast wordt ectoderm cellen delen continu verder en laten zicht thv primitiefstreep invagineren en ingresseren om mesoderm verder uit te bouwen naar craniaal en lateraal toe - lichaamsassen liggen vast - 9.4.2 De ontwikkeling van het mesoderm de van epiblast afsplitsende mesenchymale cellen vormen mesoderm, deel extra-embryonair mesoderm en notochale processus (= chorda uitsteeksel) aan weerszijde van notochordale processus strekt mesoderm zich uit tussen ectoderm en endoderm behalve in 2 zones waar deel van tweebladige kiemschijf behouden blijft - craniaal: bucopharyngeale membraan wordt mondholte - caudaal: cloacale membraan wordt anus en urogenitale openingen chordale uitsteeksel wordt opgenomen in endodermlaag onderaan buisstructuur verdwijnt en notochord wordt als lint geïntegreerd tussen endodermale cellen: notochordale plaat notochordcellen herorganiseren en zonderen zich opnieuw af uit endoderm als solide buis = chorda dorsalis thv lumen blijft tijdelijk verbinding van amnion naar dooierzak = neurenterisch kanaal notochord (basis van axiaal skelet dat rigiditeit aan embryo geeft) induceert vorming neurale plaat in ectoderm, maar verdwijnt uiteindelijk Chordoma’s - wanneer notochordcellen blijven bestaan tumor = chordoma - meestal aan schedelbasis, soms elders waar wervels op ontstaan - zeldzame, langzaam groeiende tumor - veelal behandeld met combinatie van beperkte operaties (zenuwbeschadiging!) en bestraling (hoge precisie bestralingstechnieken) 9.4.3 Caudale dysplasie Gastrulatie basisstructuur aangelegd voor verdere ontwikkeling van lichaamsdelen en organen Caudale dysplasie = mesodermale structuren blijven onderontwikkeld in onderste deel van lichaam - onderontwikkeling van onderste ledematen - fusie onderste ledematen = sirenomyelie Brachyury-gen bij muizen - semi-dominant, op chromosoom 17 - mutatie in t-locus korte staart en bijkomende afwijkingen bij heterozygoten, homozygoten niet levensvatbaar - mutatie belet ingressie van mesodermale cellen vanaf epiblast en vorming notochord fouten bij gastrulatie gevolg van foutieve expressie van CAMs tijdens bepaalde ontwikkelingsstappen analoog gen bij andere organismen ook rol bij gastrulatie 9.4.4 Andere vroege mesodermale ontwikkelingsstoornissen Sacrococcygeaal teratoom - wanneer primitiefstreep niet regresseert - teveel mesodermaal weefsel teveel mesodermaal afgeleide structuren - cellen primitiefstreep pluripotent weefselelementen afgeleid van de 3 kiembladen - bij 1 op 35 000 pasgeborenen, meestal meisjes Hypertelorisme: - afstand tussen 2 gepaarde organen is abnormaal of bepaalde structuren tussen 2 gepaarde organen ontbreken - vb: holoprosencefalie: o afwijking neusbrug: onderontwikkeld of onbestaand ( cyclopisch oog) o meestal onopgedeelde cerebrale hemisferen Fetal alcohol syndrome (FAS) - wanneer tijdens vorming mesodermale laag, kiemschijf overmatig is blootgesteld aan alcohol - subtiele craniale mesodermale afwijkingen die leiden tot hypertelorisme FAS - mentale en fysieke tekortkomingen bij kinderen die tijdens zwangerschap zijn blootgesteld aan alcohol - op 3 terreinen afwijkingen: o vertraagde groei: te laag geboortegewicht en groeien erg traag, hoofd vaak abnormaal klein o gezichtsafwijkingen: midden van gezicht lijkt afgeplat, met platte neusbrug en ogen die ver uit elkaar lijken te staan overhangende oogleden met vouw in binnenhoek neus is plat en staat omhoog bovenlip is smal, zonder cupido boog oren staan vaak laag kleine kin afwijkingen aan gebit en hoog verhemelte ook ledematen kunnen afwijkingen vertonen o Neurologische afwijkingen slechte spiercoördinatie: slechte zuigreflex en kauwen slecht overgevoelig voor tast, geluid en fel licht slecht sociaal functioneren, hyperactiviteit, verstandelijke handicap en autistisch gedrag 10 Neurulatie en somietvorming Vierde week: vorming neurale plaat neurale groeve neurale buis zenuwstelsel 10.1 Vorming van de neurale buis thv ectoderm geïnduceerd boven notochord vormverandering in cellen waardoor neurale wallen ontstaan rond neurale groeve verandering in CAMs celgroepen gaan samenkleven en snoeren neurale plaat af onder vorm van neurale buis Vorming neurale buis steunt op expressie E- en N-cadherine: - N-cadherine bij cellen die vorm zullen geven aan neurale buis - E-cadherine bij cellen die zich boven buis terug sluiten tot ectodermlaag 10.2 Vorming van de somitomeren en somieten Mesoderm - langs notochord = para-axiale mesoderm intermediair mesoderm lateraal mesoderm Somitomeren - cellen para-axiale mesoderm heroriënteren in rozette-achtige structuren = somitomeren - ontwikkelen van craniaal naar caudaal - vanaf dag 20, ongeveer 3 nieuwe per dag, tot einde 5de week 42 à 43 gevormd leeftijd embryo schatten via aantal somieten - craniale somitomeren ontwikkelen tot neuromeren - caudaler ontwikkelen ze tot somieten - ontstaan gesegmenteerde vorm van embryo op phylogenetisch stadium - Ventrale cellen somiet ontwikkelen tot sclerotoom wervels - dorsale deel ontwikkelt tot myotoom en dermatoom spiergroepen met daarboven opliggend de overeenkomstige huidregio’s later bezenuwing volledig overeenkomstig met segmentatie somieten Structuren die ontwikkelen uit neurale buis omringd door structuren ontwikkeld uit somieten (vnl sclerotomen) ontstaan ruggenmergkanaal met ruggenmerg waarvan zenuwwortels segmentsgewijs afsplitsen 10.3 Neurale buis defecten Neurale buis sluit tijdens 4de week, laatst thv caudale en craniale deel lange tijd kleine opening = neuropore Ontwikkelingsstoornissen tijdens sluiting neurale buis - craniaal hersenen: cranio-rachischisis of anencefalie - meer caudaal nek: inioschisis - caudaal open rug afwijkingen (spina bifida) Zwangerschap en foliumzuur - extra foliumzuur tot 8 weken na bevruchting, verkleint kans op neurale buisdefect - foliumzuur rol bij vorming zenuwstelsel - suplement zou ook lager risico geven op hazenlip, open gehemelte en urineweg-, ledemaat- en hartafwijkingen - voeding met ruim gebruik van groente en volkorengraanproducten 10.4 Neurale lijst Tijdens vorming neurale buis, verliezen neurectodermale cellen epitheliale affiniteit sluiten niet aan bij neurale buis, maar groeperen met naburige cellen in “neurale lijst” langs weerszijde tussen ectoderm en neurale buis Cellen verspreiden in mesenchym en ontwikkelen tot - spinale ganglia - meningeale vliezen rond hersenen en ruggenmerg - bijniermergcellen - melanocyten - skeletale en bindweefselcomponenten van aangezicht 10.5 Vorming van het intra-embryonair coeloom Tijdens vorming neurale buis, ontstaan in laterale mesoderm lacunes die samenvloeien en hoefijzervormige holte vormen = intra-embryonair coeloom deelt lateraal mesoderm op: - parietaal blad dat in contact is met extra-embryonair mesoderm van amnionholte (somatopleura) - visceraal blad dat in contact is met extra-embryonair mesoderm van dooierzak (splanchnopleura) Intra-embryonair coeloom ontwikkelt: - peritoneale holte - pleuraholte - pericardholte 10.6 Vasculo- en angiogenese - Tot einde 2de week: zuurstof en voedingsstoffen via vrije diffusie vanaf trofoblast door dooierzak en extraembryonair mesoderm - 3de week: thv hechtsteel en intra-embryonair mesoderm cellen visceraal mesoderm thv wand dooierzak differentiëren tot angioblasten angioblasten clusteren samen tot bloedeilandjes mesenchymcellen vormen zich om tot primitieve bloedcellen en endotheelcellen = angiogenese bloedeilandjes fuseren tot bloedvaten thv cardiogene regio ontstaan gepaarde endotheelstructuren vormen zich om tot hartbuizen die fuseren tot hartbuis hartbuis connecteert met nieuw gevormde bloedvaten rondom dooierzak en in hechtsteel en via deze weg met chorion villi Cardiovasculaire systeem: - eerste lichaamsstelsel dat zich vormt - wordt functioneel bij begin 4de week 11 Patroonvorming of patterning Hoe weet een cel waar ze naartoe moet en hoe kent ze op elk moment tijdens de ontwikkeling haar positie in het gehele lichaamsplan? Hoe weet een cel wat ze op welk ontwikkelingsstadium tot expressie moet brengen? 11.1 De preformatieleer in de ontwikkelingsbiologie Epigenese: (Aristoteles) het menstruatievocht van de vrouw werd door de zaadcellen van de man omgevormd tot een embryo Preformatie: - Swammerdam en de Graaf: eicel bevat al een embryo in de kiem - anderen: zaadcel is kleine homunculus - August Weismann: alle instructies zaten klaar in bevruchte eicel maar dienden door verdere celdelingen (met asymmetrische delingen van kerndeterminanten) correct verspreid te worden doorheen het zich ontwikkelende organisme Bewijs: Wilhem Roux: vernietigde bij tweecellig kikkerembryo 1 blastomeer, met als gevolg half embryo 11.2 De regulatieve compensatie theorie Driesch: Elke cel van een embryo heeft een regulatieve capaciteit die ervoor zorgt dat een geïsoleerde cel opnieuw kan ontwikkelen tot een volwaardig organisme door verdere celdelingen - Viercellig embryo van zeeëgel cellen geïsoleerd in cultuur 4 pluteuslarven - isolatie van cellen enkel volgens equatoriale as (elke geïsoleerde cel moet vegetale en animale pool hebben) - ontwikkeling van identieke of eeneiïge tweelingen: o opsplitsen van kiemknopcelpopulatie o opsplitsen van pre-implantatie embryo waarbij een aantal (totipotente) blastomeren geïsoleerd worden van elkaar - platwormen: in 2 snijden na enkele dagen opnieuw ontwikkeld tot volledige platworm elk stuk regenereert tot correcte vorm, cellen van afzonderlijk afgesneden stukken weten precies wat hun positie was en hoe ze terug moeten ontwikkelen na sectie. 11.3 De morphogenen Regulatieve capaciteit beperkt: wanneer men groepje cellen isoleerde, werd capaciteit beperkt signalen van cel tot cel - secreteren van molecules naar extracellulaire ruimte - direct contact tussen cellen o receptor ligand binding o gap-junctions Signalen die massacommunicatie tussen cellen voorzien tijdens embryonale ontwikkeling = morphogenen Franse vlagmodel van Wolpert: - morphogenen zijn oplosbare moleculen die door celgroepen gesecreteerd worden en binnen een weefsel door diffusie een gradiënt opbouwen - dankzij morphogen gradiënt ken een cel zijn positie concentratie aan morphogen geeft een instructie aan de cel identiteit van de cel is bepalend (Franse vlagcel in Amerikaanse vlag en omgekeerd) Platworm: morphogen gradiënt - cel van deel kopstuk zal kopuiteinde aanmaken, staart stuk zal staart maken - in 3 en middenstuk zeer klein abnormale regeneratie omdat te klein concentratieverschil van morphogen, dus geen correcte positieprikkel Activine als morphogen: - vroege embryonale ontwikkeling - aangemaakt door cellen van vegetale pool - geeft positieprikkels aan cellen die zich ontwikkelen uit animale pool o cellen van animale pool in-vitro atypische epidermale cellen o cellen van animale pool in-vitro met snuifje activine mesenchymale cellen o concentratie activine opdrijven spiercellen, notochordcellen of zelfs hartcellen - genexpressie verschillend bij hoge en lage concentraties activine: o hoge activineconcentratie goosecoid gen o lagere concentratie brachyury gen Drossophilla: - tweevoudige gradiënt van materiële transcripts: o bicoïd: vertrekt van craniaal o nanos: vertrekt van caudaal - al naargelang concentratie aan bicoïd en nanos worden in elke celkern bepaalde embryonale genen geactiveerd - bicoïd en nanos bepalen antero-posterieure as van Drossophilla embryo - bicoïd deficiënte mutant: abnormaal fruitvliegje dat geen hoofduiteinde kent, maar wel beschikt over 2 staartuiteinden o aan 1 uiteinde bicoïd mRNA injecteren normale Drossophilla o mRNA in midden van embryo Drossophilla met 2 staartuiteinden en kopstuk in midden van vliegje Positionele prikkels gegeven door morphogen gradiënt blijken groot effect te hebben vroeg in ontwikkeling, maar later gaan ze gepaard met minder effect (zetten cascade in) 11.4 Het reactie-diffusie model van Turing - Gradiënt wordt opgebouwd door een sneldiffunderende molecule S en een traagdiffunderende molecule P - molecule S inhibeert molecule P - molecule P katalyseert zichzelf en molecule S S en P worden op een bepaald tijdstip gesecreteerd S zal snel wegdiffunderen van dit punt, P stijgt in concentratie dor trage diffusie ten gevolge van piek aan P wordt meer S aangemaakt, maar dit zal snel wegdiffunderen pieken van P met daarrond pieken van S en tussenin lage concentraties van beide molecules 11.5 De organizers 11.5.1 De Spemann organizer Experimenten met amfibie embryo’s: - afsnoeren van salamander embryo zodat 1 helft deel cytoplasma, andere helft gewoon verder deelde in verschillende cellen. Nadien 1 celkern via afsnoering in anuclaire deel zowel eenkernige deel cytoplasma als meercellige deel ontwikkelden tot salamanderlarve - bij insnoeringsexperimenten op delende embryo’s o animale en vegetale pool scheiden 2 normaal ontwikkelende larven o grijze sikkel volledig in 1 enkel afgesnoerd deel enkel dit deel ontwikkelde tot normale larve, andere deel ontwikkelde tot Bauchstück (vormloze ventrale massa) thv grijze sikkel bestaat er een organizer - transplantatie van stuk van grijze sikkel dorsaal van blastopore naar blastocoele van ander embryo larve met aan ventrale kant een tweede larve aangegroeid (minder resultaat als late grastrula) Spemann organizer bij Xenopus embryo is gelokaliseerd thv dorsale lip van blastopore Spemann organizer - induceert ectoderm tot ontwikkeling van neurale plaat en dus neurulatie - doet ventrale mesoderm ontwikkelen tot lateraal mesoderm - cellen van organizer worden nadien notochord en faryngeaal endoderm - voornaamste morphogenen door Spemann organizer gesecreteerd: folistatine, nogin en chordin 11.5.2 Het Nieuwkoop center Opnieuw bij Xenopus: 2de organizer = Nieuwkoop center - gelokaliseerd thv ventrale lip van blastopore, vlak tegenover punt waar zaadcel eicel binnendrong en corticale reactie deed ontstaan - induceert dorsoventrale as en doet mesoderm ontwikkelen vanaf vegetale pool ( gastrulatie) - 1ste celdeling bij bevruchte eicel zal door Nieuwkoop center verlopen - experiment van Roux: 1 helft door hete naald vernield, maar gradiënt van Nieuwkoop center behouden, dus niet vernielde helft nog steeds correcte positionele ontwikkelingsprikkels 11.6 De HOX-genen Morphologische ontwikkeling van elk segment van het embryo wordt gestuurd door de “homeotische genen” die geactiveerd worden door morphogenen Hox-genen zorgen ervoor dat ieder segment zijn juiste identiteit krijgt - Fruitvliegen o 8 Hox-genen o achter elkaar in een cluster o ieder Hox-gen heeft zijn specifieke taak in een goed afgebakend deel van de vlieg o 2 groepen homeotische genen antennapedia complex ontwikkeling craniale deel bithorax complex ontwikkeling middenste en caudale deel - Gewervelde dieren o cluster van 8 genen minstens 2 keer gekopieerd in zijn geheel want 38 Hox-genen o verdeeld over 4 clusters o Hox-genen bevatten info voor transcriptiefactoren o beïnvloeden soms wel 150 andere genen o analogen van hox-genen Drossophilla bij muis en mens ontwikkeling overeenkomstige structuren (Franse vlag model) Homeobox of homeodomein - DNA bindende transcriptiefactor - 60-tal aminozuren die zich opvouwen tot 3 alfa-helices - evolutionair zeer goed geconserveerd - 1 van de helices herkent TAAT op DNA en bindt eraan Hox-eiwitten herkennen allemaal dezelfde DNAvolgorde, maar ook omliggende DNA-letters van belang en herkenningshelix vertoont kleine verschillen 12 De embryonale periode Ontwikkeling - eerste 3 weken: klievingsdelingen, blastogenese, vroege ontwikkeling neurale en cardiovasculaire systeem - vierde tem achtste week: organogenese (embryonale periode) basis van alle orgaansystemen Embryonale periode - zeer gevoelig voor blootstelling aan teratogenen (= substanties die een fout in de normale ontwikkeling geven en leiden tot aangeboren misvormingen) - functionaliteit organen minimaal, behalve cardiovasculair systeem - bij einde achtste week menselijke vorm - chronologisch in 23 stadia volgens ontwikkeling van structuren onder te verdelen: Carnegie-stadia (omvat eerste 60 dagen van embryonale ontwikkeling) 12.1 De embryonale kromming Kromming volgens craniocaudale mediane as thv groei van zenuwstelsel - steeds groter deel van dooierzak wordt in embryo opgenomen - - ontstaan van o voordarm (foregut): vooraan op prochordale membraan die buccopharyngeale membraan wordt (lost op in 4de week nieuwe verbinding tussen dooierzak en amnionholte ipv neurenterisch kanaal) o einddarm (hindgut): afgesloten door coacale membraan o middendarm (midgut, die via ductus vitellinus in verbinding blijft met dooierzak) allantois (worstvormige uitstulping van dooierzak) o wordt later urachus o nu uitstulping in einddarm o geïncorporeerd in embryo o zal deels opgenomen worden in cloaca, deels in hechtsteel waarin ook ductus vitellinus opgenomen wordt Kromming volgens laterale as tgv groei van somieten - dooierzak ahw verder afgesnoerd - hechtsteel (extraembryonair mesoderm) waarmee amnionholte verbonden bleeft met ontwikkelende trofoblast, wordt dunner primitieve navelring of umbilicale regio - amnionholte omringd door extraembryonair mesoderm breidt uit naar ventraal quasi hele embryo omcirkelen - intraembryonaire coeloom ahw afgesnoerd ontstaan van cilindrisch embryo met dooierzak en navelstreng opgehangen in extraembryonaire chorionholte 12.2 De foetale membranen Amnionholte: - vanaf 4de ontwikkelingsweek in volume toenemen chorionholte stilaan verdrukt (bestaat na enkele weken niet meer, fœtus baadt dan in ectodermaal afgeleide amnionholte, opgehangen aan navelstreng) - bestaat uit cellaag extraembryonair ectoderm afgelijnd door extraembryonair mesodermcellen - gevuld met amnionvocht = beschermende schokabsorbeerder + bacteriostatische eigenschappen - scheurtjes vorming van intra-amniotische adhesies en brides foetus in verstrengelen afsnoering = amniotic band syndroom - grootste volume (1 liter) rond 34ste zwangerschapsweek - amnionvocht: o eerste 20 weken transsudaat vanaf maternele circulatie diffusie van foetus door ongekeratiniseerde huid secreties vanaf amnionmembraan zelf o vanaf 20 weken ook fetale urine o aanmaak en afvoer via slikken en diffusie zeer dynamisch o teveel vocht = (poly)hydramnios vaak geassocieerd met eosophageale atresie of anencephalie o te weinig vocht = oligohydramnios vaak geassocieerd met renale agenesie of vliesscheur Amniospunctie = vruchtwaterpunctie - vanaf 14de week - verzamelen van afschilferende fetale huidcellen die dan in cultuur kunnen worden gebracht om karyotypering voor prenatale diagnostiek te bekomen - alternatief: o chorionvilli biopt of vlokkentest (kan vanaf 10 weken) o nadeel: geen biochemische test om bvb neuraal buisdefecten op te sporen ahv verhoogd alfafoetoproteïne (eiwit aangemaakt in CZ) - wordt uitzonderlijk gebruikt om longrijpheid van foetus te bestuderen middels verhouding lecithine op sphingomyeline of om ernst van rhesusimmunisatie te schatten Prenatale diagnostiek - Vruchtwaterpunctie = amniocentese o vruchtwater ( 20 ml) van foetus opgezogen na prik door buikwand en vruchtvliezen o klein risico (1 op 200) op miskraam tgv bloeding, infectie of vruchtwaterlek o zowel om vruchtwater als foetale cellen te verkrijgen o onderzoek van chromosomen, stofwisseling of DNA + bepalen van alfafoetoproteïne gehalte (om neuraal buis defect uit te sluiten) o liefst tussen de 14 en 16de zwangerschapsweek - Vlokkentest = chorionbioptie o vlokken afkomstig van foetus worden onderzocht o via zuigslangetje door baarmoedermond of punctie door buikwand en chorionvliezen o vlokken zijn uitlopers van moederkoek die zich rondom foetus bevinden o risico op miskraam iets hoger: vroeger dan vruchtwaterpunctie foetus is gevoeliger voor ingreep o prenataal onderzoek naar zelfde afwijkingen uitgezonderd alfafoetoproteïne o voordeel: kan vroeger uitgevoerd worden Rhesusimmunisatie - foetus rhesus-positief en moeder rhesus-negatief - wanneer tijdens zwangerschap rhesus-positieve bloedcellen in maternele circulatie moeder anti-rhesus antistoffen aanmaken die over placenta heen fetale erythrocyten gaan lyseren - rhesus-negatieve zwangere vrouwen bij bevalling toediening van anti-D immuno globuline om te vermijden dat moeder immuunrespons op gang brengt en eigen antistoffen zal aanmaken noodzakelijk wat bij afbraak foetale erythrocyten grote hoeveelheden bilirubine vrij die zich kunnen opstapelen in delen van hersenen en leiden tot hersenschade (indien niet gebeurt = kernicterus) Kernicterus - lever bij pasgeborene vaak nog niet helemaal uitgerijpt en daardoor niet in staat om aanbod van bilirubine goed te verwerken klein beetje geel - meest voorkomende oorzaak van te hoog bilirubine in bloed van pasgeborene = versnelde bloedafbraak dikwijls gevolg van antistoffen van moeder tegen 1 van bloedgroepen van ongeboren kindje - na geboorte nog moederlijke antistoffen in bloed bloedafbraak gaat verder, maar placenta reinigt bloed niet meer bilirubine ophopen kind geel (icterus) bilirubine zal hersenen beschadigen (eerst hersenkernen in stam) kernicterus Als foetus ter wereld komt vruchtzak scheuren - door baarmoedercontracties - kunstmatig door amniotomie: met amniotoom wordt amnionholte opengemaakt om vruchtwater weg te laten lopen 12.3 De foeto-maternele circulatie Vijfde ontwikkelingsweek primitieve navelstreng: - hechtsteel met daarin - allantois - navelstrengvaten - verbinding naar dooierzak en bloedvaten erin - verbinding tussen intra- en extraembryonair coeloom Uiteindelike navelstreng: - bloedvaten - omgeven door gelei van Wharton als beschermende laag - indien toch middendarmstructuren achterblijven abdominale wand defecten (omfalocoele) Ontwikkeling placenta - aan foetale zijde (chorion frondosum) - bedekt door laag chorion (chorionplaat) - aan maternele zijde zal decidua basalis placenta opdelen in cotyledonen = intervilleuze ruimten waarin sterk vertakte villi zitten totale uitwisselingsopp ot 14 m² - vanaf 4de maand bloed enkel nog gescheiden van foetale bloedvaten door dunne placentabarrière o 1 laagje endotheel o 1 laagje syncitiale cellen - functies placenta o uitwisseling van zuurstof en koolzuur o uitwisseling van voedingstoffen en metabolieten o uitwisseling van immunoglobulines passieve immuniteit tegen infectieziektes o hormoonproductie, bvb humaan chorion gonadotrofine (hCG) door syncytiotrofoblastcellen o aanmaak oestrogenen en progesteron - placenta accreta: wanneer chorionvilli te veel ontwikkelen waardoor ze door decidua tot aan myometrium groeien - placenta increta of placenta percreta: zeldzamer, villi tot in myometrium hysterectomie Zwangerschapstest - immunologische bepaling van het hormoon beta-hCG in ochtendurine - test positief op dag verwachte menstruatie of 1 à 2 dagen later - hoge betrouwbaarheid 12.4 De uiterlijke vormveranderingen tijdens de 5de week (Carnegie 13-15) - tussen 2,( en 7 mm - minstens 30 somieten - volumetoename van hoofd door verdere ontwikkeling CZ en aangezicht - grotere kromming waardoor hoofd bijna tot tegen navelstreng - rostrale neuropore sluit, gevolgd door sluiting caudale neuropore - extremiteistknoppen verschijnen (eerst bovenaan) - oog en ooraanleg (gepigmenteerde lensplacodes) - (peri)cardiale zwelling - faryngeale bogen - foetale staart 12.5 De uiterlijke vormveranderingen tijdens de 6de week (Carnegie 15-17) - oorschelpzwellingen ontwikkelen rond de uitwendige gehoorgang - ontwikkeling hersenblaasjes hoofd tegen cardiale zwelling aanliggen - fysiologische navelbreuk doordat deel van ontwikkelende middendarm onvoldoende plaats in foetale buikholte - ontwikkeling lever zichtbaar tussen (peri)cardiale zwelling en navelstreng - ledematen vergroten - interdigitale zones verdwijnen 12.6 De uiterlijke vormveranderingen tijdens de 7de week (Carnegie 18-20) - veranderingen thv ledematen vinger en teenstructuren herkenbaar, ossificatie - hartspier ontwikkelt - hematopoëse start in lever 12.7 De uiterlijke vormveranderingen tijdens de 8de week (Carnegie 21-23) - vingers en tenen (interdigitale uitsparingen door apoptose van ectoderm en mesoderm) - ontwikkeling nekregio hoofd richt zich op - aangezicht ontwikkelt met duidelijke ogen, oren, neus en lippen - fysiologische hernia is kleiner - uitwendige geslachtsorganen nog steeds onvoldoende ontwikkeld - staart volledig geregresseerd - inwendig is organogenese volledig voltooid - grootte: 3 cm Tijdens embryonale periode organen en extremiteiten gevormd zeer gevoelig aan teratogenen 12.8 De sereuze lichaamsholten thv paraxiale mesoderm ontstaan intercellulaire spleten laterale plaat splitst in pariëtale en viscerale mesodermlaag met tussenin hoefijzervormige intra-embryonale coeloomholte (verbinding met chorionholte) embryonale kromming verbinding verdwijnt door afsnoering Amnionholte rondom embryo breidt uit Slechts deel van dooierzak blijft achter in chorionholte en embryo omringd door amnionholte lichaamsholte en ventrale wand ontstaan Steel dooierzak = deel van mesodermale steel waaraan embryo opgehangen in chorionholte Defecten in ontwikkeling: - deficiënties bij uitbreiding cefale, caudale of laterale lichaamskrommingen of deficiënte ontwikkeling ventrale wand ventrale wanddefecten - onvoldoende sluiting hartectopie omdat sternum niet gefuseerd is - omfalocoele = behoud van fysiologische herniatie; meestal gepaard met aneuploïdie - gastroschisis = defect lateraal van navel door slechte regressie van naverstrengvenen; meestal gepaard met euploïdie Ontstaan peritoneale holte - intra-embryonaal coeloom dooierzak en mesodermale steel afgesnoerd - darm opgehangen aan mesenterium dorsale (= versmelting pariëtale en viscerale mesoderm membraan) Septum transversum: - mesodermale plaat die naar ventraal uitgroeit tussen pericard en steel van dooierzak - onvolledige scheiding die intra-embryonale coeloom opdeelt in peritoneale holte en thoraxholte - 2 openingen = pleurale kanalen of pericardioperitoneale kanalen longknoppen ontwikkelen hier bilateraal tot longen Pleuropericardiale plooi of membraan: - vanaf 5de week ontstaan bovenaan longen vanaf mesoderm - nervus frenicus in vervat - groeien naar ventraal toe en vergroeien met elkaar thoraxholte onderverdeelt in pericardiale holte en 2 pleuraholtes Opbouw diafragma: - septum transversum - pleuroperitoneale membraan - dorsale mesenterium van oesofagus - spierweefsel vanaf lichaamswand bij onvolledige fusie of onderontwikkeling van 1 of meerdere componenten diafragmatische hernia vb: hernia parasternalis: onderontwikkeling spiercomponent voorste deel diafragma kleine peritoneale breukzak waarin darmlissen kunnen indringen 13 De ontwikkeling van het cardiovasculair stelsel - start thv splanchnopleurisch mesoderm (laterale plaat) mesenchymcellen ontwikkelen tot angiogenetische cellen aggregeren tot strengen consolideren tot buizen in cardiogene regio (hoefijzervormige regio van splanchnopleurisch mesoderm craniaal en lateraal van neurale plaat op embryonale schijf) voorste centrale deel = cardiogene plaat of hartprimordium na sluiten neurale buis en vorming hersenblaasjes + craniocaudale kromming hartprimordium onder neurale buis mesenchymaal mesoderm rond hartbuizen verdicht tot epi-myocardmantel die extracellulaire matrix afscheid = hartgelei zal epicardium vormen 13.1 Ontwikkeling van de primitieve hartbuis Lokale verwijdingen: - bulbus cordis o anterieur distaal wordt truncus arteriosus o middendeel wordt conus cordis (uitstroom ventrikels) o proximaal posterieur wordt rechter ventrikel - ventrikel wordt linker ventrikel - atrium - sinus venosus Lokale vernauwingen: - foramen interventriculare: tussen proximale 1/3 bulbus cordis en ventrikel - foramen atrioventriculare: tussen ventrikel en atrium Hartkromming - ventrikel neemt draai naar links - atriale deel komt achter ventrikels terecht - anterieur-posterieure polariteit omgeschakeld naar rechts-links polariteit - controle: genen Nodal en lefty 2 Verwijding ventrikels net voor kromming - hand 1: linker ventrikel - hand 2: rechter ventrikel - ontwikkeling van typische spiertrabekels in ventrikels 13.2 Ontwikkeling van sinus venosus 13.2.1 Vorming van de atria Sinus venosus - waarlangs ontwikkelende hart bloed ontvangt - anastomoseert met veneuze systeem - 3 venen draineren thv sinus venosus: o vena vitellina van dooierzak vena porta o vena umbilicalis van navelstreng placenta verdwijnt o vena cardinalis van embryo zelf vena cava - aanvankelijk 2 sinushoornen o linker: verkleint en verliest verbinding anterieure en posterieure vena cardinalis omgevormd door coronaire sinus die veneuze bloed van hartspier ophangt anterieure vena cardinalis anastomoseert met rechter linker brachiocefale vene die vena jugularis en vena subclavia ontvangt o rechter: omvormen tot vena cava posterieur inferior anterieur superior neemt in grootte toe en wordt opgenomen in rechter atrium Opdeling atrium in linker en rechter deel - week 5: o ontstaan cirkelvormige weefselkam in dak atrium = septum primum ostium primum o groei andocardkussen in canalis atrioventricularis - week 6: o groei van nieuwe weefselkam rechts van septum primum = septum secundum foramen ovale o verdwijning ostium primum, ontstaan ostium secundum door apoptose in septum primum spleetvormige opening tussen beide atria sluit na geboorte door toegenomen druk in linker atrium (spleetvormige opening dichtgedrukt) - rechter atrium incorporeert rechter sinus venosus hoorn - linker atrium vormt uitstulping die fuseert met venen die vertakken vanaf longknoppen Ontstaan hartkleppen: endocardkussens in atrium ventriculaire kanaal groeien uit en fuseren ontstaan 2 atrioventriculaire kanalen 2 ringen van kanalen bevatten mesenchymaal weefsel die aanvankelijk myocardcellen ontwikkelen myocardcellen worden stilaan vervangen door stevig bindweefsel onverdekt met laagje endocardium ontstaan hartkleppen: - links: valvula bicuspidalis of mitralisklep - rechts: valvula tricuspidalis 13.2.2 Congenitale afwijkingen Atrium septum defecten (ASD) - open foramen ovale agv o excessieve apoptose op septum primum o onderontwikkeling septum secundum - 3x meer bij vrouwen - zelden klachten - vastgesteld door systolisch hartgeruis bij auscultatie 13.3 Ontwikkeling ventrikels 13.3.1 Vorming ventrikelseptum Vorming septum interventriculare - musculair deel: deel dat in lumen naar endocardkussens toe het foramen atrioventriculare gaat opdelen - membraneus deel: o in truncus arteriosis ontstaan richels = trunctuszwellingen die spiraalvormig naar lumen toe groeien en fuseren tot septum aorticopulmonale splitst truncus arterioris op in deel dat aorta vormt en deel dat arteria pulmonalis vormt (elk kanaal 3 zwellingen pulmonalisklep en aortaklep) o in conus cordis vorming septum dat fuseert met craniaal gelegen septum aorticopulmonale en onderaan met musculaire septum tussen 2 ventrikels in - aanvankelijk opening: foramen interventriculare 13.3.2 Aangeboren afwijkingen Ventrikel septum defecten: - meest frequente congenitale hartafwijkingen - meer bij mannen - massieve links naar rechts shunt klinische impact meestal groot - membraneus VSD o meest frequent o wanneer groot pulmonaire hypertensie met dyspnoe en hartfalen in kinderjaren - musculaire VSD: minder vaak - cor triloculare biatriatum: volledige afwezigheid van membraneuze en musculaire septum Andere afwijkingen - persisterende truncus arteriosus: niet ontwikkelen van spiraalvormige septum aortico pulmonale, steeds gepaard met VSD - transpositie van grote vaten o meest frequente cyanotische hartaandoening o meestal geassocieerd met andere hartafwijkingen (ASD, VSD) o gevolg van vorming van septum aortopulmonale dat niet spiraalvormig ontwikkelt - pulmonalis atresie: pulmonaire kanaal geen lumen of opening thv pulmonaire kleppen wanneer geen open foramen ovale en open ductus arteriosus kan pasgeborene niet overleven - aortaklep stenose: vergroeien van semilunaire kleppen slechts kleine opening - aortaklep atresie: kleppen volledig vergroeit o aorta, linker ventrikel en linker atrium sterk onderontwikkeld o open ductus arteriosus - tetralogie van Fallot o stenose van arteria pulmonalis o defect van interventriculaire septum o overrijdende aorta o rechter ventrikelhypertrofie - liggingsafwijkingen thv hart o ectopia cordis: onvolledige sluiting van buikwand thv sternum o dextrocardia: verkeerde harkromming, meestal gepaard met partiële of totale situs in versus 13.4 Hartgeleidingssysteem Sinusknoop: - ontwikkelt in caudale deel hartbuis - gelokaliseerd in sinus venosus - komt terecht in buurt van vena cava superior Atrioventriculaire knoop en bundel van His - opgebouwd uit cellen van linker sinus venosus en cellen uit canalis atrioventricularis - AV-knoop aan onderrand septum atriorum 13.5 Ontwikkeling van het vaatstelsel Ontwikkeling hoofd en halsgebied bij gewervelde dieren kieuwbogen, kieuwspleten en kieuwzakken - - kieuwspleten: invaginaties van ectoderm kieuwzakken: invaginaties van entoderm van voordarm meestal 6 kieuwbogen mens: 5 kieuwbogen, nooit volledig ontwikkelen, o meatus acusticus externus eerste kieuwspleet o trommelholte en buis van eustachius eerste kieuwzak o kieuwbogen ontwikkelen verder tot kaken en gedeelte van gezicht (wangen, hals) elke kieuwboog bevat o kraakbeenskelet o kieuwboogzenuw o kieuwboogspiercomponent o kieuwboogarterie 13.5.1 Degeneratie en transformatie van de kiewboogarteries - 1ste en 2de: verdwijnen grotendeels - 3de: wordt a.carotis communis, a.carotis externa en deel a.carotis interna (ander deel ontstaat uit craniale deel dorsale aorta) - 4de: links arcus aorta, rechts deel a. subclavia - 5de verdwijnt grotendeels - 6de wordt a. pulmonalis die tijdens foetale periode verbonden is met aorta door ductus arteriosus (ductus van Botalli sluit kort na geboorte door contractie spierwand) Coronaire arteries - voorzien hart van bloed - ontwikkelen van endotheelcellen van endocard - enkel opgebouwd uit mesodermale cellen ( kieuwboogarteries opgebouwd uit mesodermale en neurale lijst cellen) 13.5.2 Aangeboren afwijkingen - Open ductus arteriorus van Botalli - coarctatie van aorta: vernauwing lumen van aorta voor aftakking van linker arteria subclavia (voor of achter ductus arteriosus van Botalli) - dysphagia lusoria: oesofagus platgedrukt door abnormale oorsprong van rechter arteria subclavia - dubbele aortaboog: kan oesofagus en luchtpijp vernauwen - rechter arcus aortae 13.5.3 Perifere arteriële stelsel Aanvankelijk dorsale aortae gepaarde buizen elke buis ontwikkelt - dorsale intersegmentale arteries a. subclaviae, intercostale en vertebrale arteries en iliace arteries - laterale segmentale arteries urogenitale arteries, bijnierarteries - ventrale segmentale arteries arteriae mesentericae Vaatstelsel in extremiteitsknoppen anastomoseert met perifere vaatstelsel: - bovenste extremiteit: a. subclavia - onderste extremiteit: iliacale vaten 13.6 Het veneuze stelsel Vanaf 3 veneuze stelsels: - vena vitellina : vanaf 4de week bloed van dooierzak naar sinus venosus - vena umbilicalis : oorsprong in chorion villi, voeren zuurstofrijk bloed naar embryo (sinus venosus) + vorming leversinusoïden - vena cardinalis : vorming leversinusoïden en netwerk rond duodenum Ontwikkeling lever - thv septum transversum - vena vitellinae en vene umbilicales transformeren in uitgebreid capillair netwerk dat leversinusoïden zal vormen Venae vitellinae - rechts: vormt tussen lever en sinus venosus onderste vena cava - links overeenkomstig deel ontwikkelt niet - distale deel: netwerk rond duodenum vena porta rechts caudaal ontwikkeling vena mesenterica superior die anastomoseert met vena porta links distaal ontwikkelt niet Venae umbilicales - rechts: verdwijnt - links: anastomoseert met vaten in lever zuurstofrijk bloed uit placenta via ductus venosus in onderste vena cava Venae cardinales: - 2 anterieure venae cardinales: anastomoseren en ontwikkelen tot vena brachiocephalica drainage hoofd en bovenste extremiteiten - 2 posterieure cardinale venen: transformeren tot subcardinaal en supracardinaal venesysteem en vormen uiteindelijk vena cava inferior, renale venen, venen van gonaden en iliacale en sacrale venen drainage van romp en onderste ledematen 13.7 De foetale circulatie zuurstofrijk bloed uit placenta vena umbilicalis ductus venosus: regelmechanisme die toevoer van bloed naar leversinusoïden of onderste v.cava regelt bij te hoge druk geen overbelasting van hart! vena cava inferior: vermenging zuurstofrijk en zuurstofarm bloed rechter atrium via foramen ovale in linker atrium waar ook veneuze bloed uit longen toekomt linker ventrikel aortaboog via coronairen en carotiden naar hartspier en hersenen via aorta descendens naar romp en onderste ledematen zuurstofarme bloed via vena cava superior rechter atrium rechter ventrikel a. pulmonalis longvaten: niet veel bloed want arteriële weerstand zeer groot via ductus arteriosus (ductus van Botalli) aortaboog onderste ledematen, maar ook umbilicale arteriën terugvoer naar placenta 13.8 Neonatale circulatie Beëindigen van placentaire circulatie en begin ademhaling: - spiercontractie in wand van ductus arteriosus oblitereert en wordt ligamentum venosum - drukverhoging in linker atrium septum primum tegen septum secundum foramen ovale functioneel gesloten - samentrekking gladde spieren in vaatwand umbilicale arteriën vorming mediale umbilicale ligamenten - samentrekking gladde spieren in vaatwand umbilicale venen vorming ligamentum teres hepatis (onderrand ligamentum falciforme 13.9 Het lymfevatensysteem Door gelokaliseerde vasculogenese ontwikkelen lymfezakken en lymfekanalen in mesodermale structuren van embryo - einde 5de week: jugulaire lymfezakken verzamelen lymfevocht bovenste ledematen, bovenste thoraxhelft, hoofd en nek - 6de week: 4 bijkomende lymfezakken (retroperitoneale lymfezak, cisterna chili en 2 posterieure lymfezakken) verzamelen lymfevocht thorax, romp en onderste ledematen Lymfezakken onderling in verbinding door symmetrisch gepaard thoracaal lymfatisch gangensysteem dat draineert in veneuze systeem thv junctie vena subclavia en vena jugularis interna transformeert tot enkelvoudige ductus die draineert in linker veneuze systeem 14 De ontwikkeling van het respiratoire stelsel Pas op 8-jarige leeftijd volwaardig ademhalingsstelsel! 14.1 Ontwikkeling van het conductiesysteem - 4de week - ventrale uitstulping aan voordarm wordt afgesnoerd door 2 oesofagotracheale plooien die fuseren tot oesofagotracheaal septum - bovenaan scheiding incompleet: additus laryngis - larynx ontwikkelt uit mesenchym van 4de en 6de kieuwboog Oorsprong conductiesysteem - binnenbekleding trachea en larynx (net als bronchiën): endodermale oorsprong - kraakbenige musculaire delen: mesodermale oorsprong aanleg trachea splitst in 2 longknoppen week 5: longknoppen splitsen in 2 takken links, 3 rechts secundaire longknoppen (later hoofdbronchiën) vertakken in tertiaire bronchiale knoppen al vertakkend groeien longknoppen uit naar caudaal in pericardiopleurale kanalen Door ingroei 2 pleuropericardiale plooien worden kanalen afgescheiden van pericardholte en ontstaat pleuraholte Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase - week 6 tot 16 - 14 vertakkingen - ontstaan terminale bronchioli Canaliculaire ontwikkelingsfase - elke terminale bronchiole splitst op in 2 of meer respiratoire bronchioles (kubisch epitheel) - belangrijke ontwikkeling van respiratoir vaatstelsel in splanchnopleuris mesoderm 14.2 Moleculaire basis van de morfogenese van het conductiesysteem Drosophilla: branchless gen morfogenese long Zoogdieren: FGF-10: - inductie van ontwikkelingsknoppen - mesenchymaal-epitheliale cell-to-cell interactie gecontroleerd door FGF-10 - blootstelling van epitheliale knopcellen aan hoge concentraties FGF-10 induceert: o proliferatie en chemotaxis van epitheliale cellen o expressie van secundaire genen in epitheliale knop: BMP-4: inhibitie epitheliale celproliferatie zodat vertakking beperkt blijft Shh: inhibitie FGF-10 in mesenchymale cellen zodat proliferatie beperkt blijft en uitgroei gecontroleerd verloopt 14.3 Congenitale afwijkingen van het conductiesysteem Oesofago-trachale fistel - afsplitsing van tracheale knop oesofagus onvolledig open verbinding tussen slokdarm en luchtpijp - aanwijzing: grote hoeveelheid vruchtwater (polyhydramnios) 14.4 Ontwikkeling van het gas-uitwisselingssysteem Saculaire ontwikkelingsfase: - 28-36ste week - respiratoire bronchioli splitsen zich op en maken terminale zakjes = primaire alveoli - gaat door tot na geboorte - kubisch epitheel plat sterk af tot dun plaveiselepitheel o endodermale orginine o pneumocyten = type 1 alveolaire cellen o hier en daar grote secretoire epitheliale cellen = type2 alveolaire cellen scheiden surfactant af (fosfolipiden) productie start rond week 20 geboorte voor 30 weken hyaline membranenziekte: te weinig surfactant longalveoli onvoldoende gevuld met lucht alveoli bevatten vocht met hoog gehalte eiwitten niet oppervlakte-spanning verlagend glucocorticoïden verhogen surfactantproductie Alveolaire periode - vanaf 36 weken tot 8-jarige leeftijd - aantal alveoli neemt toe - septa tussen alveoli worden dunner en laten gasuitwisseling toe Tijdens foetale leven ademt foetus in-utero - ontwikkeling longen gestimuleerd - ontwikkeling respiratoire spieren gestimuleerd bij geboorte longen ongeveer half gevuld met vnl amnionvocht - deel bij bevalling uit longen geperst - groter deel in alveoli opgenomen door capillaire en lymfevaten in wand 15 De ontwikkeling van het gastrointestinaal stelsel Embryonale kromming dooierzak afgesnoerd en oerdarm in embryo - voordarm - middendarm met verbinding naar afgesnoerde dooierzak (ductus vitellinus) - einddarm met uitstulping (allantois) endodermale oorsprong Viscerale mesoderm (laterale plaatmesoderm): - gladde spiercellen darmwand - bindweefsel - peritoneum Oerdarmkanaal ontwikkelt zich in 4 delen: - kieuwdarm (craniale deel voordarm) van buccofaryngeale membraan tot aan tracheaknop waarvan longen zich zullen vormen farynx - caudale voordarm van tracheaknop tot aanleg lever thv septum transversum - middendarm van leveraanleg tot porta intestinalis posterior (lokalisatie colon transversum) - einddarm van porta intestinalis posterior tot cloacale membraan Darm opgehangen aan 2 tegen mekaar klevende bladeren = dorsale mesenterium - thv maag: mesogastrium dorsale - thv duodenum: mesoduodenum - thv ileum: mesenterium commune - thv colon: mesocolon 15.1 De ontwikkeling van de caudale voordarm - 4de week: tracheoknop afgescheiden van voordarm door vorming oesofagotracheale septum ontstaan oesofagus o bovenaan gestreept spierweefsel n. vagus o onderaan glad spierweefsel n. splanchnicus - oesofagusatresie: foutieve afsplitsing waarbij proximale deel oesofagus blind eindigt; meestal gepaard met tracheo-oesofagale fistel 15.2 Ontwikkeling van de maag - vanaf caudale deel van voordarm - verwijding van voordarm - ventrale mesogastrium o verbonden met septum transversum o hierin ontwikkelt vanaf leverdivertikel de lever o ligamentum hepatogastricum verbindt maag met lever (= omentum minus) o ligamentus falciforme verbindt lever met buikwand - week 6: maag in volume toenemen en 90% rotatie ondergaan naar rechts toe lever draait meer naar rechts, milt naar links o ligamentum gastrolienale: van maag naar milt o ligamentum lienorenale: van milt naar onderste buikwand - mesogastrium dorsale ondergaat belangrijke groei ontstaan omentum majus - door asymmetrische ontwikkeling maagbuis grote en kleine curvatuur - congenitale hypertrofische pylorusstenose: o musculatuur thv overgang maag-duodenum te hard ontwikkeld en hypertrofisch o voedsel moeilijk verder richting duodenum o projectielbraken, opvallende peristaltiek en ondervoeding 15.3 Ontwikkeling duodenum - ontwikkelt vanaf caudale deel voordarm en craniale deel middendarm - ondergaat rotatie van 90° naar rechts - thv overgang voordarm-middendarm ontwikkelen lever en pancreas o ventrale leverdivertikel galwegen, galblaas en leveraanleg o dorsale pancreas uitstulping dorsale deel pancreas pancreas door rotatie tegen achterste lichaamswand en retroperitoneaal - endodermaal epitheel ondergaat sterke proliferaties waarbij soms lumen oblitereert en door vacuolisatie lumen hervormd wordt - duodenale atresie: wanneer rekanalisatie niet gebeurt, zelfde symptomen als pylorusstenose 15.4 Ontwikkeling van de lever - 4de week: leverdivertikel groeit in septum transversum en verbinding naar duodenum versmalt tot ductus choledocus - ductus choledocus vormt ventrale uitstulping galblaas en ductus cysticus - endodermale epitheel associeert met vasculaire netwerk vielline venen leversinusoïden (linker vitelline vene rechtstreeks verbinding naar vena cava inferior via ductus venosus sluit na geboorte en vormt ligamentum venosum) - uit endoderm ontwikkelen hepatocyten samen met leversinusoiden - uit mesoderm ontwikkelen kupffercellen, bindweefselcellen en hematopoëtische cellen - extrahepatische galwegenatresie: o epitheelcellen galwegen kanaliseren niet o neonatale geelzucht 15.5 Ontwikkeling van de pancreas - aanleg door dorsale uitstulping duodenum en ventrale uitstulping bij leverknop - tussen 5de en 8ste week rotatie duodenum ventrale en dorsale gedeelte bij elkaar - pancreas annulare: verkeerde rotatie waarbij pancreas duodenum ontsluit met vaak duodenumafsnoering als gevolg 15.6 De rotatie van de middendarm Links-rechts as bepaald door IV-gen (inversus viscerum) IV-gen bepaalt transcriptie van LRD-gen (left right dyneïne) thv primitiefknoop ontstaan cilia dankzij LRD cilia genereren vloeistofflow van rechts naar links morfogen gradiënt (FGF-8) wordt gecreëerd die een linksverschuiving vertoont FGF-8 gradiënt zorgt ervoor dat nodal enkel aan linker zijde tot expressie en thv mesoderm van laterale plaat FGF-8 gradiënt zorgt ervoor dat lefty-1 aan linker zijde van primitiefstreep tot expressie thv linker laterale plaat zorgen lefty-1 en nodal ervoor dat PIT-2 actief wordt PIT-2 zorgt ervoor dat hart, maag en darm dankzij rotatie asymmetrische lokalisatie krijgen Fouten in links-rechts as bij embryonale ontwikkeling: - situs inversus viscerum totalis: embryo compleet in spiegelbeeld van normaal embryo - dextrocardie - malrotaties van middendarm - agv deficiëntie van dyneïne: vb Kartagener syndroom o ciliaire dysfunctie door ontwbreken van dyneinearmen in trilhaartjes en flagelaire structuren o herhaalde bijholteontstekingen, chronische luchtweginfecties en verwijde luchtwegtakken o mannelijke patiënten onvruchtbaar 15.7 Ontwikkeling van de einddarm Ontstaan urorectale septum - tussen 4de en 6de week - tussen allantois en einddarm - opgebouwd uit 2 mesodermale plooien: o plooi van Tourneux o ploot van Rathke - ontstaan ventraal urogenitale sinus en dorsaal anorectale kanaal - waar septum cloaca raakt ontstaat perineum - cloacale membraan opgedeeld in o urogenitale membraan o anale membraan omgeven door mesenchymale ring = proctoderm proctoderm vormt distale einde canalis analis en wordt overdekt door ectoderm in 8ste week verdwijnt anale membraan en laat linea pectinea achter Linea pectinea scheidt 2 regio’s: - craniale deel: o gevormd vanaf oerdarm o gevasculariseerd door a. en v. mesenterica inferior - onderste deel o gevormd vanaf proctodeum o gevasculariseerd door a. en v. iliaca interna verbindingen tussen vaatsystemen, als veneuze systeem uitzet = hemorroïden Ontwikkelingsanomalieën: - persisterende cloaca: foutieve ingroei van urorectale septum - fistels: verbindingen tussen anus en urogenitale organen - anale stenose of anus imperforatus: bij slechte ontwikkeling proctodeum 16 De ontwikkeling van het urinaire stelsel Ontwikkeling uropoëtisch stelsel gaat samen met ontwikkeling genitaal stelsel Ontwikkeling uropoëtisch stelsel loopt chronologisch voorop Ontwikkeling uropoëtisch stelsel tijdens 4de week vanaf intermediair mesoderm inductie vanaf para-axiaal mesoderm 16.1 De ontwikkeling van de pronefros of voornier - vormt zich in cervicale gebied onder vorm van 7 à 10 aparte celgroepen - drainagesysteem per segment - glomerulus vanaf dorsale aorta niet in direct contact met opening excretoir systeem zoogdieren nooit functioneel, sommige vissoorten definitieve nier craniale segmenten regresseren, caudale vormen zich om tot oernier of mesonefros 16.2 De ontwikkeling van de mesonefros of oernier Mosonefros - geen enkele verbinding naar coeloom - afvoer: ductus mesonefricus die caudaal anastomoseert met cloaca (deel einddarm) - thv elk segment rond glomerulus een collectiesysteem (kapsel van Bowman) dat naar ductus mesonefricus draineert - verdwijnt in 5de week, bij man ductus mesonefricus gerecycleerd tot afvoersysteem voor zaadcellen 16.3 De ontwikkeling van de metanefros of definitieve nier - gevormd vanaf intermediair mesoderm in 5de week o uitstulpen van ureterknop vanaf ductus mesonefricus caudaal o ontwikkeling metanefrisch blasteem (metanefrogene mesenchymale regio) - mesenchymale cellen induceren verder groei en vertakking van ureterknop via signaal molecule GDNF - cellen van ureterknop sturen signalen (FGF en Wnt) naar metanefrogeen blasteem mesenchymale cellen ondergaan epitheliale transformatie reciproke inductie waarbij beide ontwikkelende weefsels mekaars groei stimuleren Ontwikkeling definitieve nier - ureterknop verwijdt tot primitieve nierbekken en vertakt verder - aanmaak nierkelken die telkens opnieuw vertakken - na 4-tal vertakkingen gaan vertakkende buisjes samensmelten tot kleine nierkelken - verdere vertakkingen leiden tot verzamelbuisjes - mesenchym rond uiteinde verzamelbuisjes gaat epithalialiseren tot nefrisch vesikel - uit vesikel zal nefron ontwikkelen: o kapsel van Bowman rond glomerulus o lis van Henle o proximale en distale tubulus contortus die anastomoseert met verzamelbuisjes - metanefros aanvankelijk caudaal ascensus van nier + mediale rotatie van 90° waardoor retroperitoneaal mediaan van colon 16.4 Reciproke inductie - thv metanefrogeen blasteem: WT1 tot expressie reguleert synthese GDNF vertakkingsmorfogenese - ureterknop heeft tyrosine-kinase receptor c-Ret voor GDNF secretie van FGF2 en BMP7 apoptose van cellen van intermediair mesoderm belet - FGF2 mesenchymalen cellen gaan aggregeren Wnt6: aggregaten transformeren in epitheliale celstructuren Wnt4 (gesecreteerd door mesenchym als autocriene factor) vormt transformerende mesenchymale cellen om tot nefron 16.5 Aangeboren afwijkingen - Unilaterale renale agenesie o meestal jongens o meestal linker nier afwezig o kan gepaard gaan met congenitale defecten zoals unieke umbilicale arterie of afwezigheid van zaadleider - Bilaterale renale agenesie o steeds geassocieerd met andere congenitale defecten o nieren dragen bij tot productie amnionvocht gepaard met oligohydramnion foetus in baarmoeder geperst Potter’s syndroom kleine teruggetrokken kin abnormale ooginplantingen kleine neus typische laag ingeplante elfenoortjes - Surnumeraire nier: extra nierknopje ontwikkelt op oernierbuis - Ectopische nier: 1 of beide nieren in abnormale positie, meestal lager en meestal zonder 90° rotatie ondergaan te hebben o meestal andere vascularisatie (van interne of externe iliacale arteries) wanneer ascensus renalis verstoord nieren naast mekaar versmelten: pancake kidney of hoefijzernier (als enkel onderste nierpolen) Polycystische nier: nieren bevatten honderden kleine cystjes die zullen leiden tot slecht functioneren van nieren (oorzaak: mutatie polycystine 1 en 2 waardoor ionkanaaldysfunctie) Multicystische dysplastische nier: veel minder cysten, meestal unilateraal (oorzaak: uitzetting van lissen van Henle of samensmelten van uretervertakkingen tot kleine nierkelken loopt fout) o - 16.6 Ontwikkeling blaas en urethra 4de week: ontwikkeling urorectale septum primitieve urogenitale sinus afgesplitst van anorectale kanaal Primitieve sinus urogenitalis ontwikkelt zich verder: - bovenste deel tot blaas ontwikkelen o allantois groeit dicht tot urachus o urachus degenereert tot ligamentum umbilicalum medianum (navel naar blaasdak) - onderste deel: sinus urogenitalis vormt pars prostatica en pars membranacea o pars membranacea deel urethra samen met onderste deel sinus urogenitalis deel sinus urogenitalis geeft uit in urethragroeve indifferente fase ontwikkeling uitwendige geslachtsorganen splitsing cloaca: caudale delen ducti mesonefrici opgenomen in wand van vormende urineblaas urethers die als uitstulping van oernierbuizen ontstaan, splitsen zich af 4 uitmondingen op blaas (2 ducti mesonefrici en 2 urethers) o pars prostatica: vanaf week 12 knoppen die omgevend mesenchym binnendringen man prostaat vrouw para-urethrale klieren o bulbu-urethrale klier = uitstulping endodermaal epitheel van pars pelvina van sinus urogenitalis o zaadblaasjes = uitstulping van ductus mesonefricus 16.7 Aangeboren misvormingen aan blaas en urethers Wanneer allantois blijft bestaan: - urachus fistel: verbinding naar navel en blaas open - urachussinus: deel van navel is open - urachuskyste: deel van urachus in ligamentum umbilicali medianum blijft over en epitheel blijft vocht afscheiden Blaasectropie - voornamelijk bij jongetjes - gevolg van gebrekkige migratie van mesenchymale cellen tussen ectoderm van lage abdominale wand en cloaca tijdens 4de ontwikkelingsweek - spiercomponenten van buikwand ontwikkelen nieten blaas ontwikkelt onder dun laagje epidermis - altijd gepaard met epispadie waarbij onderste deel van sinus urogenitalis slecht ontwikkeld - wanneer mesodermmigratie naar mediaanlijn uitblijft en gepaard gaat met abnormale ontwikkeling van cloacale membraan ectropie van cloaca: mucosa blaas en anorectale kanaal omgeven door dun laagje epidermis dat doorgaans scheurt 16.8 Ontwikkeling van de bijnier - ontwikkelt vanaf neurale lijstcellen en mesoderm - tijdens 5de en 6de week - mesenchymale cellen smelten samen net mediaal van ontwikkelende gonaden primitieve cortex van bijnier - cellen van neurale lijst migreren in primitieve cortex, vormen strengen en celgroepen medulla van bijnier (chroomafiene cellen) - tijdens foetale ontwikkeling vooral foetale cortex enorm ontwikkeld in 3 lagen o zona glomerulosa o zona fasiculata o zona reticularis - na geboorte foetale cortex sterk verdunnen, enkel nog zona reticularis als buitenste laag overblijven - congenitale adrenale hyperplasie (congenitaal adrenogenitaal syndroom): abnormale productie van androgenen vanaf bijniercortex o meisjes masculinisatie van externe genitaliën met vooral vergrote clitoris o jongens externe genitaliën normaal 17 De ontwikkeling van het beenderig stelsel Skeletaal weefsel ontstaat vanaf mesenchym of losmazig embryonaal bindweefsel van mesodermale oorsprong Verschillende delen van skelet opgebouwd uit mesenchym van verschillende mesodermale regio’s: - axiale skelet: ventromediale mesoderm dat somieten opbouwt (sclerotoom) - appendiculair skelet: mesenchym uit laterale plaat - grootste deel schedelbeenderen: mesenchym van neurale lijst (neuro-ectodermaal) 17.1 De ossificatie Bot van skelet ontstaat op 2 manieren: - enchondrale ossificatie: mesenchymale cellen maken eerst hyalien kraakbeen aan dat daarna ossificeert tot bot - desmale ossificatie: mesenchym vormt zich geleidelijk om tot bot Mesenchymale cellen kunnen differentiëren dankzij inductieve interacties met andere nabijgelegen cellen - axiale skelet: inductieve interactie tussen sclerotoom en notochord - schedel: o inductieve interactie tussen neurale lijstcellen en neurale buis voor migratie o skeletogenese geïnduceerd door ontwikkelende hersenstructuren opregulatie van N-cadherine en N-CAM Differentiatie van mesenchymale cellen naar bot gestuurd door BMPs 17.2 Ontwikkeling van het axiaal skelet - Tijdens 4de week zullen mesenchymale cellen die sclerotomen opbouwen notochord en neurale buis omringen - tussen sclerotomen losmazig intersegmentaal mesenchymaal weefsel waarin intersegmentale arteriën vormen - mesencymale cellen van caudale deel sclerotoom nemen sterk in aantal toe en vergroeien met craniale deel van daaropvolgende sclerotoom - celmasse tussen versmeltende sclerotomen ontwikkelen tot tussenwervelschijven - chorda dorsalis regresseert in zich vormende wervelstructuren, in tussenwervelschijven ondergaat chorda dorsalis mucoïde degeneratie nucleus pulposus (later omringd door annulus fibrosis) - intersegmentale arteries worden niet opgenomen in wervellichamen maar lopen er langs als intercostale arteries 17.3 Ontwikkelingsafwijkingen thv het axiale skelet - cervicale somietdysplasie of Klippel-Feil syndroom o verminderd aantal cervicale wervels o verkorte nek met beperkte bewegingsmogelijkheid o vaak samen met andere wervelafwijkingen zoals spina bifida of scoliose - hemivertebra: wanneer slechts 1 pool ossificeert - pectus excavatum: overgroei van ribkraakbeen waardoor sternum virtueel later komt te liggen in thoraxwand - sternum foramen: opening in sternum tgv incomplete fusie van kraakbeenelementen die het sternum opbouwen Sleutelbeen of clavicula - appendiculair skelet - verbindt sternum met schouderregio van extremiteit - eerste bot in het lichaam dat geossificeerd wordt - in 8ste ontwikkelingsweek - cleidocraniale dysplasie: onderontwikkeld clavicula beide schouders approximeren 17.4 De ontwikkeling van het appendiculaire skelet Extremiteitsknoppen - ontwikkelen eind 4de begin 5de week - ontwikkelen aanvankelijk craniaal, vervolgens caudaal - ontwikkelen door deling van mesenchymale cellen in mesoderm - afgelijnd door ectoderm - vrij vroeg ontstaat er een randje aan uiteinde van knop: apicale ectodermale rand Wisselwerking tussen meso- en ectoderm in aanmaak ledematen = zelfdifferentiërend systeem morfogen gradiënt van retinoinezuur die anterioposterieure as meebepaald zet HOX-9 genen intermediair mesoderm aan tot secretie van FGF-8 FGF-8 stimuleert laterale plaatmesoderm om FGF-10 te produceren FGF-10 zet bovenliggend ectoderm aan tot vormen van AER Cellen van AER secreteren FGF-8 waardoor lokaal hoge concentraties FGF belangrijke proliferatieactiviteit thv mesenchym van extremiteitsknop Posterieur in extremiteitsknop ontstaat zone van polariserende activiteit (ZPA) - secreteert sonic hedgehog - bepaalt anteroposterieure as van extremiteitsknop - AER bepaalt proximodistale as via secretie van FGF’s Progress-zone model van Wolpert - morfogen gradiënt model dat verdere ontwikkeling van lidmaat kan verklaren - ZPA secreteert sonic hedgehog anteroposterieure as - AER secreteert FGF proximodistale as - dorsale ectoderm secreteert Wnt-7a dorsoventrale as danzij deze 3 morfogen gradiënten is axiale contole op lidmatenontwikkeling volledig Lokalisatie van ontwikkeling van extremiteitsknoppen wordt bepaald door expressie van HOX-genen ifv anterieurposterieure morfogen gradiënt Arm of been ontwikkelen: transcriptiefactoren van T-box familie - expressie geregeld via retinoinezuur gradiënt en gekoppelde expressie van HOX-enen op elk niveau van organisme - TBX5: bovenste extremiteit - TBX4: onderbeen of poot 17.5 Ontwikkelingsafwijkingen van het appendiculaire skelet - amnion band syndroom: onderontwikkeling van ledematen tgv fibreuze strengen in amnion - klompvoeten tgv verhoogde druk bij oligohydramnios Verstoorde ontwikkeling tgv teratogene medicaties zoals talidomide: - amelie of ectromelie: 1 of meerdere ledematen volledig afwezig - focomelie: deel van lidmaat ontbreekt 17.6 De morfologische ontwikkeling van de ledematen - ontwikkeling van ledematen start vanaf 5de week - ontwikkeling van onderste ledematen doorgaans enkele dagen achterop op deze van bovenste ledematen - 6de ontwikkelingsweek: thv apicale ectodermale rand zones van apoptose waardoor segmentatie ontstaat, geïnduceerd door BMP morfogen gradiënt naar posterieur hoge BMP concentraties - 7de week: mesenchym hand- en voetplaten condenseren zicht tot hyalien kraakbeenmalm die de digitale stralen vormen - tegen 12de week overal ossicificatiecentra in ledematen en andere skeletale elementen van het lichaam - verbening of ossificatie start vanaf primaire verbeningscentra thv schacht - achondroplasie of dwerggroei o verstoring van echondrale ossificatie van lange pijpbeenderen o korte extremiteiten en aangezicht klein in verhouding tov schedel 18 De ontwikkeling van het musculair stelsel Alle spieren van mesodermale oorsprong uitgezonder iris van ectodermale oorsprong 3 types spieren, 2 oorsprongen: - gestreepte spieren: para-axiale mesoderm dat somieten opbouwt - gladde spieren en hartspier: viscerale mesoderm dat oerdarm en hartbuis omringt 18.1 Gestreepte spieren Ontwikkelen vanaf myotoom - skelet direct vanaf somitomeren - ledematen vanaf somieten Somieten differentiëren onder regulatieve signalen (Wnt van neurale buis, PAX van notochord) tot sclerotoom en derma-myotoom derma-myotoom ontwikkelt verder tot dermatoom en meer ventraal gelegen myotoom in myotoom zullen mesenchymale cellen beginnen te differentiëren tot myoblast precursoren 18.1.1 Axiale spierontwikkeling - vanaf mediale deel van somieten - 2 regio’s: o hypaxiale regio of hypomeer: hypaxiale spieren : ventrolaterale spieren van buikwand innervatie: ventrale tak van spinale zenuw o epaxiale regio of epimeer: epaxiale spieren: dorsale, vnl rugspieren innervatie: dorsale tak van spinale zenuw - Door myoblasten opgebouwde spierprimordia zullen lichaamwand penetreren en buikwandspieren alsook intercostale spieren vormen o spieren van thorax en buikwand + diafragma afgeleid van thoracale somieten (thoracale myotomen) o somiet 1-7: laryngeale en faryngeale spieren + spieren tong en nek o somitomeer 1-3 en 5: externe oogspieren o somitomeer 4, 6-7: kaak- en mondspieren - Prune Belly syndroom o onderontwikkeling van hypaxiale groep o slecht indalen van zaadballen o hydronefrose, megaureter en vaak vergrote blaas 18.1.2 Appendiculaire spierontwikkeling - Afgeleid van cellen van ventrolaterale deel van myotomen - myoblastprecursoren migreren naar extremiteitsknoppen oiv PAX-3 gesecreteerd door laterale somiet - myoblastprecursoren lokaliseren zich rond vormende botten - myoblastprecursoren afkomstig van thoracale en cervicale myotomen - 2 regio’s: o ventrale massa flexoren o dorsale massa extensoren 18.2 De myogenese = proces waarbij mesodermale cellen omgevormd worden tot spiercellen - geregeld door genen op chromosoom 11: MRF-genen activeren o myogene determinatie genen: Myf5 en MyoD o myogene differentiatie genen: MRF4 en myogenine - verdere spierontwikkeling: multiplicatie van myoblasten oiv fibroblast growth factors - myoblasten versmelten tot syncitium multinucleaire myotubules oiv integrines, adherines, CAMs en myogenine - in cytoplasma van myotubules worden myofibrillen gevormd o myofibrillen bouwen sarcomeren op die instaan voor contractiele eigenschappen spiervezels - o MRF4 regulatieve factor snelle en trage myoblasten: bepaald door type motoneuronen waardoor ze geïnnerveerd worden aanvankelijk primaire myotubuli gevormd, na bezenuwing ook secundaire myotubuli 19 De ontwikkeling van het integumentair stelsel 19.1 De ontwikkeling van de huid Deels ectoderm (epidermis) deels mesoderm (dermis) - 8ste week: ectoderm vormt oppervlakkige laag = periderm; laag eronder = basale laag - 11de week: basale laag vormt intermediaire laag (keratinocyten) net onder periderm; basale laag = stratum germinativum o stamcellen die rest van leven huid vernieuwen o vorming epidermale kammen - 10de tot 17de week: vorming epidermale kammen produceren groeven op huidoppervlak thv handpalmen, voetzolen en vingers = dermatoglyfen - 20ste week: intermediaire laag omgevormd tot 3 definitieve lagen van keratinocyten: o stratum spinosum o stratum granulosum o stratum corneum (hoornlaag) - 21ste week: periderm volledig afgeschilferd in amnionholte ( vruchtwaterpunctie) o collodium baby: cellen periderm lossen niet op maar vormen soort schelp of cocon rond het kind Lagen van de huid: - stratum germinativum: bevat stamcellen die enige mitotische cellen zijn thv epidermis - stratum spinosum: cellen beginnen keratine aan te maken - stratum granulosum: keratine filamenten bundelen in cellen, metabolische activiteit stopt - stratum corneum: buitenste huidlaag, cellen plat en schelpvormig Afwijking: lamellaire ichthyose: overmatige keratinisatie van de huid (harlekijnfoetus: hyperkeratinisatie zodat huid kloven en barsten vertoont) Andere celtypes in epidermis: - Langerhanscellen: door de epidermis migrerende macrofagen - Merkelcellen: drukgevoelige mechano-receptieve cellen thv handpalmen en voetzolen - melanocyten: pigmentcellen, afkomstig van neurale lijst o 6de week: migratie van neurale lijst naar ontwikkelende epidermis; c-kit ligandsysteem om te migreren o 10de week: associëren ook met haarfollikels haar kleur geven problemen bij migratie leiden tot gelokaliseerde of veralgemeende depigmentatie 19.2 De dermis of corium - Afkomstig van mesoderm o grotendeels van laterale plaat o deels vanaf dermatoom van somieten - vanaf 12de week: ontwikkeling huidpapillen (proliferaties die in dermis dringen en epidermale plooien veroorzaken = dermatoglyfenvorming) - onder papillen: subcorium of hypodermis (voornamelijk vet) - 2 types klieren: talgklieren en zweetklieren 19.3 Ontwikkeling van haarfollikels en talgklieren Ontwikkelen zich samen - 12de week: verdikkingen onderaan in epiderm die zich in dermis stulpen: haarkiemen die onderaan geïnvadeerd worden door mesenchymale cellen vanaf omliggende mesoderm - onderaan basis haarfollikel ectodermale germinale matrix o stamcellen die keratinocyten aanmaken die gaan aggregeren tot haarschacht o haarschacht krijgt constant gekeratiniseerde cellen bij waardoor haarschacht naar boven schuift en door epidermis zal steken Lagunohaartjes - eerste generatie haartjes bij foetus - fijn en ongepigmenteerd - ontstaan vaaf 12de week - bij geboorte bijna allemaal vervangen door dikkere haren bij puberteit tgv stijging testosteron in sommige delen van lichaam haren nog dikker en langer Talgklieren: - ontwikkelen als uitstulpingen van haarschacht - ectodermale cellen die naar lumen van uitstulpingen groeien, vullen zich met vacuoles met olieachtige stof (sebum of talg) en degenereren waardoor sebum via haarfollikel afgescheiden wordt op de huid - tijdens foetale leven vermengt sebum zich met afschilferende epidermale cellen ter vorming van vernix caseosa (waterafstotende laag op foetus) - atrichie: wanneer geen haarfollikels gevormd worden, meestal gepaard met afwijkingen thv ontwikkeling van tanden en nagels 19.4 Ontwikkeling van zweetklieren - ontwikkelen vanaf epidermale papillae die uitgroeien in onderliggende corium - rond 20ste week van ontwikkeling - ontstaan van krul waar perifere cellen transformatie ondergaan tot o secretoire cellen die zweet aanmaken o myoepitheliale cellen die zweet uit klieren duwt - centraal gelegen cellen ondergaan apoptose waardoor een lumen ontstaat - merocriene zweetklieren geven uit op huid; apocriene zweetklieren in haarfollikel - voornamelijk gelokaliseerd thv oksels, pubis en perinale regio 19.5 Ontwikkeling van de nagels - vanaf 10de week - vingernagels lopen ongeveer 4 weken voorop op teennagels - thv epidermis ontstaan nagelvelden (verdikte regio’s aan tip van vingers, tenen) - nagelvelden migreren naar dorsale oppervlakte en zullen zowel lateraal als proximaal overdekt worden door plooi van epidermis = nagelplooien - proximale plooi groeit over nagelveld en vanaf hier zal keratine aangemaakt worden waaruit nagel is opgebouwd - aanvankelijk laag epidermis op nagel, maar gedenereert = eponychium; enkel thv nagelbasis blijft deel hiervan over - epidermaal weefsel onder nagel = hyponychium - vingernagels tegen 32ste week volledig uitgegroeid, teennagels tegen 36ste week - prematuur: nagels niet tot aan tippen van vingers indicator van graad van prematuriteit 19.6 Ontwikkeling van de borstklier - vanaf 6de week - gespecialiseerde zweetklier vanaf epidermis epitheliale ingroei naar mesodermale corium toe - ontwikkeling gebeurt op 2 symmetrische lijnen die van oksel naar lies gaan = melklijsten (verdikkingen van ectoderm die reeds verschijnen vanaf 4de week, tegen 6de week regresseren behalve thv pectorale regio) - primaire ectodermale knop vertakt in secundaire knoppen tot 16 à 24 grote vertakkingen - lumen door selectieve apoptose van centrale cellen waardoor melkgangen ontstaan geïnduceerd door vrouwelijke hormonen die via placenta van moeder tot bij foetus raken - thv epidermis verbinding naar oppervlakte in groeve die nadien tepel vormt met daarrond areola - mesenchym rond ontwikkelende borstklier verder steun- en vetweefsel vormen - puberteit: oiv stijgende oestrogenen zal borstklier verder ontwikkelen, melkgangen verder vertakken en alveoli vormen en belangrijke vetafzetting (borsten volumineuzer) - athelie en amastie: abnormale ontwikkeling van tepel of hele borstklier inclusief tepel melklijsten niet of abnormaal ontwikkelen - borst asymmetrie (borsthypertrofie of borstatrofie - polymastie: ontwikkeling van extra borstklier, meestal op melklijst - polythelie: ontwikkeling van extra tepel, meestal op melklijst 19.7 Moleculaire aspecten van de ontwikkeling van epidermale structuren Epidermale knoppen die in dermis ingroeien om haarfollikels, talgklieren en zweetklieren te vormen, worden geïnduceerd vanuit mesenchym - Wnt-signalen stimuleren ontwikkeling van ectodermale knoppen - Dickkopf is krachtige en oplosbare inhibitor van Wnt-signalen en kan diffunderen van basale cellen tot in ectoderm erboven en zelfs dermis eronder - Sonic Hedgehog stimuleert ontwikkeling van ectodermale knoppen, BMP onderdrukt hun ontwikkeling 19.8 Ontwikkeling van de tanden of odontogenese - mens: o 20 melktanden o 32 permanente tanden o ontwikkelen niet allemaal tegelijk: eerst anterieur, nadien pas posterieur - meeste zoogdieren: tanden groeien steeds verder - niet-zoogdier vertebraten: maken nieuwe tanden aan bij verlies van een tand (in tand epitheliale stamcellen behouden) Ontwikkeling van tanden - vanaf orale ectoderm, odontogene mesenchym en neurale lijst cellen die odontogenese induceren - 3 overlappende fasen: o initiatie: determinatie van positie van tanden door verschijnen tandkiemen (invaginatie van orale epitheel = dentale lamina) o morfogenese o histogenese - complexe interacties tussen dentale epitheliale en mesenchymale weefsels, cascades van genexpressie 19.9 De stadia in de tandontwikkeling Ontwikkeling van tandknop - 5de week: orale epitheel dat onderliggende mesenchym bedekt, verdikt in primitieve mondholte of stomatodeum - 6de week: uit verdikking ontwikkelt dentale lamina daar waar tandorgaan zich gaat ontwikkelen - 7de week: ontstaan tandknop: epitheliale cellen groeien en prolifereren sneller dan onderliggende ectomesenchym waardoor ectomesenchymale cellen condenseren rond epitheliale uitgroeiingen - mesenchymale cellen prolifereren verder en condenseren en vormen tandpapil - ectomesenchym wordt inductieve weefsel voor verdere tandontwikkeling Kapfase (8ste week): - tandpapil wordt gevormd: tandknop wordt onderaan door ectomesenchymale cellen ingegroeid - ingegroeide ectodermale deel van kap = dentaal of glazuurorgaan - glazuurorgaan en tandpapil worden omkapseld door laag van gecondenseerde mesenchymale cellen = tandfollikel scheidt ontwikkelende tand van andere bindweefsels van kaak en vormt ondersteunende structuren tand Klokstadium - tadpapilla vormt dentine en pulpa - 10de week: elke laag van tandorgaan heeft speciale functie aangenomen - uitwisseling van moleculaire info tussen glazuurorgaan en tandpapil beïnvloeden verdere celdifferentiatie - cellen van glazuurorgaan delen tegen verschillende snelheden ontstaan klokvorm - glazuurorgaan wordt bekleed door externe of buitenste dentale epitheel (enkele laag van kubusvormige cellen) en interne of binnenste dentale epitheel (cilindervormige cellen die grenzen aan tandpapil en zich ontwikkelen tot ameloblasten of glazuurproducerende cellen) Late klok stadium (14de week) - dentale lamina verdwijnt (enige verbinding tussen tandorgaan en orale epitheel) - odontoblasten ontwikkelen vanaf meest perifere cellen van tandpapil tandpulpa - odontoblasten vormen eerste laag predentine - cellen van interne dentale epitheel differentiëren verder in ameloblasten - predentine verkalkt tot dentine - ameloblasten produceren glazuur en trekken zich terug naar buitenrand kroon waar ze apoptose ondergaan odontoblasten blijven hele leven van tand metabolisch actief - vanuit centrale pulpa ontwikkelt tandwortel - door verder dentineaanmaak versmalt tandwortelkanaal dan nu bloedvaten en zenuwen bevat - uit follikel mesenchym rondom tandwortel ontwikkelen zich cementoblasten die cement aanmaken - uit tandfollikel ontwikkelen componenten van periodontum, parodontal ligament, fibroblasten en alveolair bot - tand wordt in alveolus gefixeerd via sterke parodontaal ligament waarvan vezels verankerd zitten in cement 19.10 De tanderuptie = beweging van de zich ontwikkelende tand in diens follikel als resultaat van verschil in groeisnelheid van pulpa en tandfollikel - verkalkte en met glazuur overdekte tandkroon groeit weg van follikelbasis en wortelvorming gaat verder - start vanaf 6de levensmaand en tegen einde 2de levensjaar alle melktanden doorgebroken - melktanden verdwijnen doordat osteoclasten tandwortel resorberen - permanente tanden breken door vanaf 6de levensjaar 20 De ontwikkeling van het zenuwstelsel - - de 4 week: o ectoderm vormt neurale plaat craniaal van primitiefstreep o neurale plaat ontwikkelt neurale wallen o door veranderingen in celadhesie ontwikkelen neurale wallen tot neurale buis o sluiting neurale buis van craniaal naar caudaal, maar zowel craniaal als caudaal opening naar amnionholte: anterieure en posterieure neuropore o anterieure neuropore sluit dag 25, posterieure dag 27 o craniaal zal buis 3 verwijdingen vertonen = primitieve hersenblaasjes: voorhersenen = prosencephalon middenhersenen = mesencephalon achterhersenen = rhombencephalon o thv craniale verwijdingen 2 craniale krommingen: flexura cranialis thv mesencephalon flexura cervicalis tussen rhombencephalon en zich ontwikkelende ruggenmerg 5de week: o prosencephalon opgesplitst in 2 delen: telencephalon 2 primitieve hemisferen diencephalon aanleg oogblaasjes o rhombencephalon in 2 delen ontwikkelen: metencephalon cerebellum en pons myelencephalon o alle structuren hebben een lumen : ruggenmerg: canalis centralis rhombencephalon: vierde ventrikel diencephalon: derde ventrikel (aquaductus van Sylvii) telencephalong: laterale ventrikels (interventriculaire foramina van Monro) 20.1 De ontwikkeling van het ruggenmerg - vanaf neurale buis vanaf ongeveer somiet 4 naar caudaal toe - neurale buis meerrijige laag neuro-epitheelcellen = neuroepitheel o ventriculaire zone: rond lumen neuroblasten of primitieve zenuwcellen neuronen glioblasten of spongioblasten astrocyten en oligodendrocyten ependymale cellen zullen canalis centralis van ruggenmerg aflijnen o marginale zone of substantia alba: buitenste laag o intermediaire zone of mantellaag tussen ventriculaire zone en marginale zone = substantia grisea ontwikkelen celtypes door proliferatie gelokaliseerde verdikkingen = platen ventraal: 2 grondplaten waarin motorische voorhoorncellen ontwikkelen dorsaal: vleugelplaten waarin sensibele achterhoorncellen ontwikkelen intermediaire plaat neuronen waarin intermediaire hoornen vormen met cellen autonome zenuwstelsel 20.2 De ontwikkeling van het neuroepitheel Neurale buis < neuroepitheelcellen - cellen rond lumen canalis centralis prolifereren en maken differentiërende neuroblasten - neuroblasten ontwikkelen tot neuronen of zenuwcellen - neuroblasten differentiëren tot glioblasten - glioblasten migreren naar mantel en marginale laag - thv mantel vormen glioblasten astrocyten (protoplasmatisch en fibrillair) - thv marginale laag vormen glioblasten oligodendrogliacellen die myelineschede rond axonen aanmaken - neuroepitheelcellen differentiëren tot ependymcellen die lumen van canalis centralis aflijnen - microgliale cellen zijn afgeleid van mesoderm dat neurale buis omgeeft 20.3 Ontwikkeling van de neurale lijstcellen - thv laterale randen van neurale plaat - tijdens neurulatie splitsen neurale lijstcellen af en migreren naar verschillende plaatsen - deel aan weerszijden van neurale buis vorming spinale ganglia - neurale lijstcellen in spinale ganglia vormen sensibele neuronen met 2 uitlopers o 1 die neurale buis binnendringt tot in achterhoorn in radix dorsalis van ruggenmergzenuw o ventrale uitloper vervoegen axonen van neuronen van voorhoorncellen in radix ventralis en ruggenmergzenuw - neurale lijstcellen vormen ook neuroblastcellen van autonome zenuwstelsel, cellen van Schwann (neurolemmacellen) en hersenvliezen - neurolemmacellen wikkelen rond axonen en zetten laag myeline af mergschede (vanaf 20ste ontwikkelingsweek tot 2 jaar na geboorte) 20.4 Ontwikkeling van het ruggenmerg - vanaf neurale buis, caudaal van hersenblaasjes - meest caudale eind vormt door secundaire neurulatie: mesoderm dat in deze regio ontstaat bij gastrulatie zal condenseren tot solide celmassa (= caudale eminentie) en ontwikkelt nadien lumen - einde 6de ontwikkelingsweek: caudale eminentie fuseert met onderste deel neurale buis en lumen zet zich voort in neurale kanaal - ruggenmerg groeit traag ivm wervelkolom en dura ruggenmerg stopt thv lumbaal 2, rest = cauda equina - congenitale afwijkingen o craniorasischisis: volledig sluitingsdefect van neurale buis o exencephalie of anencephalie: niet-sluiting thv hersenen o spina bifida attessta of meningomyeloschisis: niet-gesloten neurale buis thv ruggenmerg o encephalocoele: neurale buis gesloten maar overliggend ectoderm niet verder ontwikkeld thv hersenen o spina bifida occulta, meningocoele of meningomyelocoele: neurale buis gesloten maar overliggend ectoderm niet verder ontwikkeld thv ruggenmerg cellen neuroepitheel degenereren hier vaak waardoor abnormaal veel alfa-foetoproteïne in vruchtwater screening rond 15 weken 20.5 Ontwikkeling van de hersenen Ontwikkeling van motorische grondplaat en sensibele vleugelplaat met daartussen de sulcus limitans Myelencephalon - waar ruggenmerg in verbinding met caudale deel hersenaanleg - ontwikkelt tot medulla oblongata - dakplaat bestaat uit 1-lagige rij ependymcellen overdekt met laagje mesenchym dat bloedvaten en steunweefsel vormt = pia mater - pia mater + laag ependymcellen = tela choroidea - vanaf pia mater vormen gevasculariseerde uitstulpingen in myelencephalon = plexus choroideus - grondplaat ontwikkelt 3 motorische zenuwefferenten: o somatische efferenten: n. hypoglossus o speciale viscerale efferenten: IX, X en XI bezenuwen spieren van kieuwbogen o algemene viscerale efferenten hart, longen, darmen en bijbehorende organen - vanaf vleugelplaat ontwikkelen 3 groepen sensibele zenuwafferenten o somatische afferenten: oor- en hoofdoppervlak o speciale viscerale afferenten: mondholte en ton o algemene viscerale afferenten: hart en darmen Metencephalon - ontwikkelt o cerebellum beweging en houding o pons geleidingsbaan voor zenuwen tussen ruggenmerg en hersenen - grondplaat: 3 groepen zenuwen o somatische efferente zenuw: n. abducens o speciale viscerale efferenten: n. trigeminus en n. facialis musculatuur 1ste en 2de kieuwboog o algemene viscerale efferenten: sublinguale en submandibulaire speekselklieren - vleugelplaat ontwikkelt 3 groepen zenuwcellen o somatische afferente zenuwen: n. trigeminus en n. vestibulocochlearis - o speciale viscerale afferenten o algemene viscerale afferente zenuwen door kromming van hersenblaasjes zullen vleugelplaten van metencephalon een cerebellumplaat vormen 20.6 Fundamentele processen bij de ontwikkeling van het zenuwstelsel - inductie: o primair: onderliggende notochord o secundair: neurale weefsels en cellen zelf - proliferatie: initieel vanaf neurectoderm door primaire inductie, maar doorgaan om kritisch aantal cellen op te bouwen om organogenese mogelijk te maken - patroonvorming volgens genetische signalen of omgevingssignalen - intercellulaire communicatie, celadhesie en celmigratie weefselopbouw - synapsvorming - een aantal foutieve verbindingen dienen verbroken te worden door apoptose 20.7 Ontwikkeling van het mesencephalon of de middenhersenen - weinig structurele veranderingen - wijde neurale kanaal vernauwt tot smal cerebraal aquaduct dat 3 de met 4de ventrikel verbindt - neuroblasten van vleugelplaat vormen 4 grote groepen neuronen: colliculi zenuwkernen die instaan voor visuele en auditieve reflexen - na migratie naar ventraal neuroblasten van vleugelplaat ook substantia nigra vormen - neuroblasten van grondplaat vomren nucleii ruber en kernen van motorneuronen voor n. oculomotorius - voornamelijk doorschakelcentrum - hydrocefalie: als cerebrale aquaduct dichtgroeit ontwikkeling van neuronen in deze structuren kan in het gedrang komen 20.8 Ontwikkeling van het prosencephalon 2 delen: - 2 lateraal gelegen blaasjes of telencephalon 2 hemisferen en rhinencephalon - mediaan gelegen diencephalon plexus choroideus 3de ventrikel, hypofysekwab en oogblaasjes 20.8.1 Ontwikkeling van het diencephalon - enkel een vleugelplaat en dakplaat - dakplaat: o laag ependymcellen overdekt door mesenchym die zich zullen ontwikkelen tot plexus choroideus van 3de ventrikel o caudale deel ontwikkelt epifyse (mediane verdikking van neurale epitheel) regelcentrum voor dag- en nachtritme - vleugelplaat o dorsale deel thalamus o ventrale deel hypothalamus o gescheiden door sulcus hypothalamicus - hypofyse ontwikkelt uit o infundibulum: uitstulping van ventrale deel van 3de ventrikel ontstaat 3de week groeit richting oropharyngeale membraan deel ectoderm = stomodeum mondholte deel endoderm pharynx vormt neurohypofyse of achterkwab met voornamelijk neurogliale cellen o zakje van Rathke = uitstulping thv ectodermale deel of stomodeum geïnduceerd door uitstulping diencephalon via BMP4 en FGF8 tegen 8ste week los te liggen vormt adenohypofyse of voorkwab o soms restanten van zakje van Rathke in pharynxwand: pharyngeale hypofyse indien tumor wordt = craniopharyngeoma 20.8.2 Ontwikkeling van het telencephalon - vanaf vleugelplaten in mediaan deel (lamina terminalis) en 2 laterale delen (hemisferen) - hemisferen o vanaf 5de week o bilaterale uitstulping van prosencephalon tegen 16de week diencephalon overdekt dakplaat en zijplaten ontwikkelen cortex bodemplaat = corpus striatum vormt 2 basale kernen gescheiden door capsula interna nucleus lentiformis nucleus caudatus o bevatten laterale ventrikels die via foramen van Monro in verbinding staan met 3 de ventrikel o vanaf 16de week cortex hersenlobben en gyri insula: deel cortex dat minder groeit, wordt overdekt door frontaal en temporaalkwab ventrikels proportioneel kleiner qua volume fissura choroidea o mediane wand van beide hemisferen o dunne verbinding met dak van diencephalon o ontwikkelt plexus choroideus o hierboven vormt hypocampus neuro-epitheel cortex ontwikkelt vanaf o paleum lateraal van corpus striatum o neopallium tussen corpus striatum en hypocampus maakt neocortex aan olfactaire bulbus o neuronen synapteren in 6de week met primaire neurosensoriële cellen die in 5de week ontstaan vanuit reukepitheel in neusholte o neuronen bulbus synapteren in reukcentra van hersenen via n. olfactorius commissuren: verbindingen tussen linker en rechter hemisfeer o ventrale lamina terminalis o dorsale commisurale plaat commisura anterior : tussen olfactorische bulbus en reukcentrum hypocampische commissura tussen beide hypocampi corpus callosum tussen neocortex van beide hemisferen o o o - - - - Bij geboorte hersenen 25% van uiteindelijk volume, verder toename vooral door myelinisatie, minder door ontwikkeling dendrieten 20.8.3 Ontwikkelingsstoornissen bij hersenontwikkeling Lissencephalie: - incomplete neuronale migratie tijdens 3de en 4de maand - gladde cortex met brede, dikke gyri (pachygyrie) of ontbrekende gyri (agyrie) - mentale retardatie, epileptische aanvallen en finaal spastische quadriplegie - oorzaak: mutaties LIS-1 gen op chromosoom 17 Microcephalie: onderontwikkeling van schedel tgv onderontwikkeling van hersenen Arnold-Chiari afwijking - herniatie van tongvormig ontwikkelde deel van cerebellum dat uitstulpt in foramen magnum in vertebrale kanaal - meestal gepaard met hydrocephalie, spina bifida en meningomyelocoele 20.9 Ontwikkeling van de hersenzenuwen - aanleg voltooid in 4de week - I: thv telencephalon - II: thv diencephalon - III: thv mesencephalon - IV tem VIII: thv metencephalon - IX tot XII: thv myelencephalon 21 De ontwikkeling van de zintuigen (oog en oor) Zintuigorganen ontstaan grotendeels vanaf ectodermale placodes waarvan ontwikkeling gestuurd door inductieve signalen van overliggend ectoderm, naburig neurectoderm of mesenchym - hypofysaire placode o meest craniaal o deel van stomodeum o vormt zakje van Rathke - olfactorische placodes: vormen olfactorische neuronen en gliale cellen errond - lensplacodes vormen ooglens trigeminale placodes vormen sensoriële ganglia van n. trigeminus placoda otica: bij vis voor stabiliteit epibranchiale placodes: sensoriële ganglia van VII, IX en Xde hersenzenuw 21.1 De ontwikkeling van het oog - begin 4de week: o thv diencephalische deel prosencephalon is optisch primordium die optische groeve of ooggroeve zal vormen o bilateraal ontwikkelt oogblaasje o holte oogblaasje in contact met ventrikels o deel oogblaasje net onder ectoderm = retinaschijf o in overliggend ectoderm vormt zich lensplacode - 5de week: o oogblaasje thv retinaschijf stulpt in tot oogbeker o blaasje vernauwt tot steel met overlangse groeve = fissura choroidea o in groeve ontwikkelt a. hyaloidea vanaf mesenchym o lensplacode isoleertzich van ectoderm als lensblaasje o ruimte tussen lensblaasje en oogbeker = lentiretinale ruimte, gevuld met primaire corpus vitreum - tussen 5de en 7de week: lensblaasje verder differentiëren door elongatie van posterieure cellen tot primaire lensvezels die stilaan holte van lensblaadje opvullen - 12de week: primaire lensvezels worden vervangen door secundaire lensvezels, a. hyaloidea regresseert tot proximale deel overblijft centrale retinale arterie 21.1.1 De ontwikkeling van de retina - wanden van oogbeker versmelten caviteit verdwijnt - buitenblad: pigmentlaag van retina (cellen met melaninepigment korrels) - binnenblad ontwikkelt licht-receptieve laag: vanaf neuroepithelium 2 cellagen o buitenste neuroblastlaag staafjes en kegeltjes o binnenste neuroblastlaag ganglioncellen en gliale cellen - op laag ganglioncellen ontwikkelt zich marginale zone: vezels die vanaf ganglioncellen vertrekken en converteren tot n. opticus - 2 lagen van oogbeker versmelten tot retina (retinaloslating kan door trauma) - vanaf 6de week lumen steel oogblaasje opgevuld met uitgroeiende axonen van ganglioncellen oogzenuw - oogzenuwen kruisen helft van vezels thv chiasma opticum - 8ste week: synaps op thalamus - cellen binnenste laag oogbekersteel ontwikkelen neurogliale cellen steun N. opticus - arteria hyaloidea loopt door centrum van n.opticus (nadien a. centralis retinae) 21.1.2 Ontwikkeling van de iris en het corpus ciliare - thv anterieure deel van oogbeker - regelen lichtinval op retina - iris o gelegen over ooglens o regelt lichtintensiteit o ongepigmenteerde laag en gepigmenteerde laag (buitenlaag) o in stroma iris spieren van neurectodermale oorsprong: musculi sphincter pupillae en musculi dilatator pupillae - corpus ciliare o musculaire structuur o regelt lenskromming o verbonden met ooglens via ligamentum suspensorium lentis = zonula 21.1.3 Mesenchymale structuren bij de oogontwikkeling - mesenchym rond oogbeker ontwikkelt o vasculaire laag = choroid o fibreuze laag = sclera - in mesenchym tussen lensblaasje en ectoderm ontstaat voorste oogkamer - overliggend mesenchym = substantia properia van cornea en achteraan mesotheel van oogkamer zelf - in mesenchym tussen iris en lens ontstaat achterste oogkamer - voorste en achterste oogkamer in verbinding via kanaal van Schlemm - mesenchym over ooglens (pupilaire membraan) degenereert (persisterende pupilaire membraan: als degeneratie niet volledig) uit mesenchym vlak bij oogbeker ontwikkelen extra oculaire spieren voor oogbeweging stroma van cornea bestaat uit cellen afgeleid van mesenchym vanaf 7de week ontstaan oogleden als huidplooien over cornea aanvankelijk epitheliale lagen gefuseerd, vanaf 7de maand opnieuw los traanklieren ontwikkelen vanaf oppervlakte ectoderm, niet volledig ontwikkeld bij geboorte, pas vanaf 6 weken postpartum functioneel 21.2 Ontwikkeling van het oor - uitwendige oor en middenoor vanaf 1ste en 2de kieuwboog - binnenoor vanaf ectodermale labyrinth placode 21.2.1 Ontwikkeling van het binnenoor - einde 3de week aanleg membraneuze labyrinth van binnenoor o sensoriële receptoren voor gehoor en evenwicht o sensoriële ganglion van n. vestibulocochlearis - 4de week: labyrinthplacode invagineert labyrinthblaasje o ventraal saculus en ductus cochlearis o dorsaal utriculus, halfcirkelvormige kanalen en ductus endolymfaticus - 5de week: saculus vormt ductus cochlearis o mesenchym rond structuur wordt kraakbeen o in 10de week scala vestibuli en scala tympani gevormd gescheiden van ductus cochlearis door membrana vestibularis en lamina basalis o in ductus cochlearis ontwikkelt epitheel het orgaan van Corti haarcellen die trillingen opvangen en sensoriële prikkels doorgeven naar ganglion cochlearis van n. vestibulo cochlearis - 6de week: dorsale deel labyrinthblaasje ontwikkelt halfcirkelvormige kanalen vanaf utriculus o ampulla vormt vanaf epitheel kamcellen crista ampullaris o in utriculus en saculus ontwikkelen maculae acusticae 21.2.2 Ontwikkeling van het middenoor - vanaf eerste kieuwboogzak - distale deel vormt cavum tympani - proximale deel vormt tubus pharyngotympaticus buis van Eustachius - kraakbeen eerste en tweede kieuwboog vormen gehoorbeentjes o malleus en incus vanaf eerste o stapes vanaf tweede - gehoorbeentjes stilaan omsloten door uitbreidende cavum tympani 21.2.3 Het uitwendige oor - epitheel eerste kieuwspleet gehoorgangsprop lumen gehoorgang - trommelvlies o externe blad: ectodermale epitheellaag van meatus externus o middenblad: endodermale epitheellaag van cavum tympani o intern blad: stratum fibrosum ontstaan uit mesenchym - oorschelp o vanaf 6 mesenchymale zwellingen rond eerste kieuwspleet, dorsaal op 1ste en 2de kieuwboog o aanvankelijk vrij laag thv nek, maar door kaakontwikkeling verplaatsing naar craniaal Embryonale periode Week 1 embryo (= week 3 zwangerschap), dag 1-7 Klievingsdelingen, blastogenese en de vroege ontwikkeling van neurale en cardiovasculaire systeem Preimplantatie: na 5 dagen bereikt het embryo de uteriene holte Implantatie: sluit week 1 af Uteroplacentaire circulatie is er nog niet: aan- en afvoer van nutriënten gebeurt passief (diffusie); embryo deelt zich op in een deel dat instaat voor het vormen van de foetus en een deel dat zal dienen voor de uteroplacentaire circulatie. Week 2 embryo (= week 4 zwangerschap), dag 8-14 Klievingsdelingen, blastogenese en de vroege ontwikkeling van neurale en cardiovasculaire systeem Dag 8: o syncytiotrofoblast heeft de rest van het embryo bijna onder het epitheel getrokken o er is ook een cytotrofoblast o Kiemknop is ontwikkeld tot tweebladige kiemschijf met epiblast en hypoblast o °amnionholte tussen de cellen van het epiblast Dag 9: o embryo volledig onder het epitheel verdwenen o re-epithelialisatie van het endometriale epitheel o ° membraan van Heuser o ° exocoeloom of primitieve dooierzak o Syncytiotrofoblast vormt lacunes en heeft de maternele vaten bereikt Dag 10: vanaf nu ontwikkeling van de uteroplacentaire circulatie Dag 12: uitgroei van extra-embryonale mesodermale cellen Dag 13: o Cellen van hypoblast groeien uit en overdekken de exocoeloommembraan => ° secundaire of definitieve dooierzak o Primaire villus is gevormd Volgende dagen: ° secundaire villus Dus: opbouwen van de uteroplacentaire circulatie Week 3 embryo (= week 5 zwangerschap), dag 15-21 Klievingsdelingen, blastogenese en de vroege ontwikkeling van neurale en cardiovasculaire systeem Gastrulatie (vanaf dag 15) Dag 16: Hypoblast endoderm ; mesoderm is gevormd; epiblast ectoderm: Driebladige kiemschijf tussen amnionholte en definitieve dooierzak Urinair stelsel: regressie van de pronephros; ontwikkeling van de mesonephros Dag 20: vanaf nu vormen zich somitomeren (+- 3 per dag) Dag 21: tertiaire villus is gevormd Hersenen: vorming infundibulum Week 4 embryo (= week 6 zwangerschap), dag 22-28 Dag 22: oog ontwikkeling start Urogenitaal: ontwikkeling van de genitale kammen; primordiale kiemcellen migreren naar de genitale kammen; mesonephros verdwijnt (wordt ductus Wolff); Urogenitale plooi bevat: ductus mesonephricus (Wolff), nefrotomen, germinale epitheel; man: externe genitaliën vormen zich rond de cloacale membraan Neurulatie en somietvorming Sluiting neurale buis Organogenese (embryonale periode) Prechordale membraan lost op (hieraan zat de voordarm vast) en nieuwe verbinding ontstaat Vanaf nu neemt amnionholte in volume toe (=> chorionholte wordt verdrukt) en omringt het hele embryo Dag 23: vanaf nu contracties van het primitieve hart Cardiovasculair: Verlenging en kromming hartbuis en ontstaan van lokale verwijdingen als grondplan voor de toekomstige hartkamers, septalisatie, remodellering veneuze inflow van het hart Vena vitellina brengt bloed van de dooierzak naar de sinus venosus. Umbilicale venen brengen zuurstofrijk bloed van de chorion villi naar de veneuze sinus. GI: Tracheaknop afgescheiden van de voordarm ° trachea en oesofagus GI: Leverknop groeit in het septum transversum GI: Pancreasknop: dorsale uitstulping van het duodenum in het dorsale mesenterium Urinair: Urorectale septum groeit Integumentair: Melklijsten verschijnen Hersenen: Neurale plaat gevormd vanuit het ectoderm; dag 25: anterieure neuropore sluit, dag 27: posterieure neuropore sluit; aanleg hersenzenuwen voltooid Oor: inductie aanleg membraneuze labyrint door labyrintplacode; labyrintplacode vormt labyrintblaasje Week 5 embryo (= week 7 zwangerschap), dag 29-35 Urogenitaal: Primordiale kiemcellen migreren naar de genitale kammen; Ontwikkeling van de indifferente dipotentiële gonaden tot een duidelijke testis/ovarium; ontwikkeling metanefros vanaf het intermediair mesoderm; Urogenitale plooi bevat: ductus mesonephricus (Wolff), nefrotomen, germinale epitheel; Ontwikkeling bijnier Tot het einde van week 5 worden er somitomeren gevormd, tot er 42 à 43 gevormd werden Organogenese (embryonale periode) Primitieve navelring bevat de hechtsteel met daarin allantois, navelstrengvaten (2 aa en 1 v), verbinding naar de dooierzak met de bloedvaten erin, verbinding tussen intra- en extraembryonair coeloom Carnegie 13-15 Cardiovasculair: Vanaf nu onstaat bovenaan vanaf het mesoderm de pleurocardiale plooi/membraan; Dag 30: vanaf nu peristaltische contracties van het hart; Verlenging en kromming hartbuis en ontstaan van lokale verwijdingen als grondplan voor de toekomstige hartkamers, septalisatie (vorming septum primum met ostium primum en ontstaan van het endocardkussen( dag 33) ), remodellering veneuze inflow van het hart GI: ° lever thv septum transversum; De 2 venae vitellinae vormen de leversinusoïden en een netwerk rond het duodenum; Belangrijke veranderingen thv de venae cardinalis Einde 5e week: thoraxholte = pericardiale holte + 2 pleuraholtes Einde 5e week: ° jugulaire lymfezakken Respiratoir: Vorming secundaire longknoppen/ secundaire bronchiale knoppen (Longknoppen splitsen: links in 2 takken, rechts in 3 takken) GI: Rotatie duodenum => ventrale en dorsale pancreas komen tegen elkaar te liggen. Urinair: Urorectale septum groeit Primitieve mondholte: Ectoderm (dat het ectomesenchym bedekt) verdikt Hersenen: prosencephalon opgedeeld in telencephalon en diencephalon; telencephalon: hemisferen ontwikkelen zich Zintuigen: primaire neurosensoriële cellen ontstaan vanuit het reukepitheel in de neusholte Oog: vorming oogbeker en steel met fissura choroidea; tot week 7 vorming van primaire lensvezels Oor: vorming ductus cochlearis vanuit saculus Week 6 embryo (= week 8 zwangerschap), dag 36-42 Urogenitaal: Ontwikkeling van de indifferente dipotentiële gonaden tot een duidelijke testis/ovarium; Ductus paramesonephricus (Müller) vormt zich vanuit een uitstulping van het oppervlakkig epitheel van de urogenitale plooi; Urogenitale plooi bevat: indifferente gonade (die al aan het differentiëren is), ductus mesonephricus (Wolff), ductus paramesonephricus (Müller), mesonephros; Ontwikkeling metanephros; Ontwikkeling bijnier; Man: anale plooi en urogenitale plooi vanaf nu Organogenese (embryonale periode) Carnegie 15-17 Cardiovasculair: Verlenging en kromming hartbuis en ontstaan van lokale verwijdingen als grondplan voor de toekomstige hartkamers, septalisatie (vorming septum secundum met foramen ovale, ostium primum is verdwenen en ostium secundum ontstaat), remodellering veneuze inflow van het hart GI: Belangrijke veranderingen thv de venae cardinalis ° retroperitoneale lymfezak, cisterna chili en 2 posterieure lymfezakken Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long (° 14 vertakkingen en zo de terminale bronchioli) GI: Vanaf nu neemt maag in volume toe + 90° rotatie naar rechts GI: Duodenum: lumen oblitereert en zal weer rekanaliseren; Rotatie duodenum => ventrale en dorsale pancreas komen tegen elkaar te liggen. Fysiologische navelstrengbreuk Huid: Vanaf nu migreren melanocyten van de neurale lijst naar de zich ontwikkelende epidermis Integumentair: Borstklier ontwikkelt vanaf nu, melklijsten zijn grotendeels geregresseerd; Dentale lamina ontwikkelt Ruggenmerg: caudale eminentie fuseert met het onderste deel van de neurale buis Hersenen: neuronen in olfactaire bulbus synapteren met de primaire neurosensoriële cellen Oog: vanaf nu opvulling van de steel van het oogblaasje met uitgroeiende axonen van de ganglioncellen => n.opticus Oor: vorming halfcirkelvormige kanalen vanaf utriculus Week 7 embryo (= week 9 zwangerschap), dag 43-49 Organogenese (embryonale periode) Carnegie 18-20 Cardiovasculair: Verlenging en kromming hartbuis en ontstaan van lokale verwijdingen als grondplan voor de toekomstige hartkamers, septalisatie, remodellering veneuze inflow van het hart; Dag 44-49: membraneuze en musculaire deel van het septum interventriculare fuseren GI: Belangrijke veranderingen thv de venae cardinalis Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long GI: Rotatie duodenum => ventrale en dorsale pancreas komen tegen elkaar te liggen. Fysiologische navelstrengbreuk Integumentair: Tand: knopstadium Oog: ontwikkeling oogleden Week 8 embryo (= week 10 zwangerschap), dag 50-56 Oögenese: Verdere differentiatie van de oögonia in de primordiale follikels GI: Dag 50: Middendarm draait 90° in tegenwijzerzin rond de a.mesenterica superior Organogenese (embryonale periode) Carnegie 21-23 (= laatste fase van de embryonale ontwikkeling) Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long Ductus vitellinus is geoblittereerd Fysiologische navelstrengbreuk GI: Anale membraan verdwijnt in de canalis analis en vormt linea pectinea. Integumentair: Huid: Periderm en basale laag worden gevormd; Tand: kapstadium: tandpapil Hersenen: vorming zakje van Rathke Oog: vezels van de nn.optici maken synaps thv thalamus Foetale periode Week 9 embryo (= week 11 zwangerschap), dag 57-63 Oögenese: Verdere differentiatie van de oögonia in de primordiale follikels Urogenitaal: Man: ductus mesonephricus fuseert caudaal met de pars prostatica van de sinus urogenitalis => ° ducti ejaculatori; Vrouw: Ducti paramesonephrici fuseren caudaal tot canalis uterinus. Deze fuseert met de sinus urogenitalis en vormt daar de vaginale plaat vanuit de tuberkel van Müller ° eileiders, uterus, cervix, bovenste deel van de vagina Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long Fysiologische navelstrengbreuk Hersenen: cerebellum neemt explosief toe in volume Oog: oogleden fuseren met elkaar Eerste semester screening test via bloed: hcG, (nekplooi meting,) PAPP-A Week 10 embryo (= week 12 zwangerschap), dag 58-70 Oögenese: Verdere differentiatie van de oögonia in de primordiale follikels Urogenitaal: Tot nu is het onmogelijk om het geslacht van het embryo te bepalen a.d.h.v. externe genitaliën Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long Fysiologische navelstrengbreuk GI: Dag 70: Middendarm draait nog eens 180° in tegenwijzerzin rond de a.mesenterica superior => totale rotatie = 270° Integumentair: Huid: Epidermale kammen verschijnen; Haren: vanaf nu associëren de melanocyten zich met de haarfollikels => haar krijgt kleur; Vanaf nu vinger- en teennagelgroei (maar teennagels ongeveer 4 weken achter!); Tand: klokstadium Hersenen: vorming corpus callosum Oor: vorming scala vestibuli en scala tympani Vanaf nu mogelijkheid tot chorionvilli biopt (vlokkentest) Eerste semester screening test via bloed: hcG, (nekplooi meting,) PAPP-A Week 11 embryo (= week 13 zwangerschap), dag 71-77 Oögenese: Verdere differentiatie van de oögonia in de primordiale follikels Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long GI: Retractie van de middendarm Integumentair: Huid: Intermediaire laag wordt gevormd, stratum basale is nu stratum germinativum; Huid: Epidermale kammen verschijnen; Tand: klokstadium Eerste semester screening test via echo: (hcG), nekplooi meting (, PAPP-A) Week 12 embryo (= week 14 zwangerschap), dag 78-84 Oögenese: Vrouw: vanaf nu gaan bepaalde oögonia/follikels in atresie; Vrouw: Vanaf nu secreteert de foetale hypofyse FSH Chorionholte is volledig verdrukt door de amnionholte Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long Integumentair: Huid: Epidermale kammen verschijnen (huidpapillen); Haren: haarkiemen onstaan nu; vanaf nu onstaat lanugobeharing; Tand: klokstadium Oog: vorming secundaire lensvezels Eerste semester screening test via echo: (hcG), nekplooi meting (, PAPP-A) Week 13 embryo (= week 15 zwangerschap), dag 85-91 Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long Integumentair: Huid: Epidermale kammen verschijnen; Tand: klokstadium Eerste semester screening test via echo: (hcG), nekplooi meting (, PAPP-A) Week 14 embryo (= week 16 zwangerschap), dag 92-98 Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long Integumentair: Huid: Epidermale kammen verschijnen; Tand: klokstadium Vanaf nu mogelijkheid tot amniospunctie (vruchtwaterpunctie) Week 15 embryo (= week 17 zwangerschap), dag 99-105 Respiratoir: Pseudoglandulaire ontwikkelingsfase van de long Integumentair: Huid: Epidermale kammen verschijnen Triple test (2e semester zwangerschap): AFP, oestriol, hcG Week 16 embryo (= week 18 zwangerschap), dag 106-112 Oögenese: Vrouw: Vanaf nu aanmaak van primordiale follikels (tot ongeveer 6 maanden na de geboorte); Vrouw: vanaf nu aanmaak van primaire follikels vanuit sommige primordiale follikels Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long ( °respiratoire bronchioles) Integumentair: Huid: Epidermale kammen verschijnen Hersenen: hemisferen overdekken het diencephalon helemaal; ontstaan sulci en gyri Week 17 embryo (= week 19 zwangerschap), dag 113-119 Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long Integumentair: Huid: Epidermale kammen verschijnen Week 18 embryo (= week 20 zwangerschap), dag 120-126 Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long Week 19 embryo (= week 21 zwangerschap), dag 127-133 Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long Week 20 embryo (= week 22 zwangerschap), dag 134-140 Oögenese: Vrouw: Piek van aantal primordiale kiemcellen Vanaf nu ook foetale urine in het amnionvocht (samen met transsudaat van de maternele circulatie, stoffen afkomstig van diffusie vanaf de foetus en secreties vanaf de amnion membraan zelf) Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long; Vanaf nu ongeveer productie van surfactant (maar nu nog niet veel, vooral tijdens laatste weken zwangerschap) Integumentair: Huid: intermediaire laag heeft zich omgevormd tot stratum spinosum, stratum granulosum en stratum corneum; Zweetklieren ontwikkelen zich Zenuwstelsel: Ontwikkeling myelineschede start (gaat door tot 2 jaar na de geboorte) Week 21 embryo (= week 23 zwangerschap), dag 141-147 Vrouw: Piek van aantal primordiale kiemcellen Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long Huid: Periderm volledig afgeschilferd in de amnionholte (vruchtwaterpunctie!) Week 22 embryo (= week 24 zwangerschap), dag 148-154 Oögenese: Vrouw: Piek van aantal primordiale kiemcellen Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long Week 23 embryo (= week 25 zwangerschap), dag 155-161 Oögenese: Vrouw: Piek van aantal primordiale kiemcellen Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long Week 24 embryo (= week 26 zwangerschap), dag 162-168 Oögenese: Vrouw: Piek van totaal # gameten (7 mln cellen) Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long; Sacculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 25 embryo (= week 27 zwangerschap), dag 169-175 Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long; sacculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 26 embryo (= week 28 zwangerschap), dag 176-182 Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long; Sacculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Oog: oogleden komen weer los van elkaar Oor: vorming gehoorgang Week 27 embryo (= week 29 zwangerschap), dag 183-189 Respiratoir: Canaliculaire ontwikkelingsfase van de long; Sacculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 28 embryo (= week 30 zwangerschap), dag 190-196 Oögenese: Vanaf nu ontwikkeling secundaire follikels Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 29 embryo (= week 31 zwangerschap), dag 197-203 Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 30 embryo (= week 32 zwangerschap), dag 204-209 Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 31 embryo (= week 33 zwangerschap), dag 210-216 Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 32 embryo (= week 34 zwangerschap), dag 217-223 Grootste volume amnionvocht (1l) wordt bereikt Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Integumentair: Vingernagels volledig uitgegroeid Week 33 embryo (= week 35 zwangerschap), dag 224-230 Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 34 embryo (= week 36 zwangerschap), dag 231-237 Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 35 embryo (= week 37 zwangerschap), dag 238-244 Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli) Week 36 embryo (= week 38 zwangerschap), dag 245-251 Respiratoir: Saculaire ontwikkelingsfase van de long (° primitieve alveoli). Bij de geboorte is nog maar 1/6 van alle alveoli gevormd. Deze fase gaat dus door na de geboorte; Start alveolaire periode Integumentair: Teennagels volledig uitgegroeid Geboorte Vrouw: 1-2 mln gameten in de ovaria Cardiovasculair: Druk in het Li atrium neemt toe => septum primum tegen septum secundum gedrukt => spleetvormige opening dichtgedrukt Respiratoir: Longen nog ongeveer half gevuld met vocht, voornamelijk amnionvocht Integumentair: Haren: lanugobeharing bijna helemaal vervangen door dikkere haren; borstklier: lichte opzetting mogelijk, heksenmelk mogelijk Kinderjaren Oog: Na 6 weken beginnen traanklieren te werken; Pas na 6 à 10 maanden finale oogkleur Vrouw: Hypothalamo-hypofysaire gonadale as in rustfase Respiratoir: Alveolaire periode tot 8-jarige leeftijd Integumentair: Vanaf 6e levensmaand tot einde 2e levensjaar: eruptie melktanden Puberteit Vrouw: antrale groeifase Vrouw: Hypothalamo-hypofysaire gonadale as start terug op Man: start van de eigenlijke spermatogenese Haren: okselhaar en pubishaar, beharing op borst, rug en aangezicht