LESVOORBEREIDING Verkeers- en Mobiliteitseducatie: Praktijkgedeelte I. Lesthema’s II. Beginsituatie III. Lesdoelen Bewegingsdoelen: Persoonsdoelen: IV. Bronnen Voor extra informatie: [email protected] of [email protected] 1 DOELSTELLINGEN ACTIVITEITEN ORGANISATIE Voetgangersbrevet Brons (KLEUTER) Spelenderwijs leren stappen A. Met je eigen zebrapad naar de overkant De leerlingen krijgen 2 spotjes waarmee ze naar de overkant moeten geraken. !! onderschat deze oefening niet qua intensiteit !! B. Blindtreintje Er is één koploper zonder blinddoek en de rest heeft een blinddoek aan. De leerlingen gaan in een treintje achter elkaar staan. De machinist bepaalt de richtingen. C. Volg het geluid blind De leerlingen doen hun ogen toe en proberen het geluid dat ze horen, te plaatsen in de ruimte. D. Hoor het voorwerp 1 leerling staat in het midden met een blinddoek om. De anderen vormen een kring rondom deze persoon. Ze geven in deze kring een voorwerp door. De blinde probeert te raden waar het voorwerp is. E. Stil over het zebrapad 1 leerling zit aan de andere kan van het zebrapad op de stoep. De andere leerling komen om de beurt zakjes knikkers (of andere dingen ook mogelijk) neerleggen of weghalen. De geblinddoekte probeert te raden hoeveel zakjes er liggen. 2 F. Toet, Toet – Ring, Ring De leerlingen starten in het midden bij de kegel. Aan de buitenkant staan 4 kegels. Wanneer ze een ‘toet’ horen lopen zo snel mogelijk naar een van de buitenste kegels en bij een ‘ring’ naar de middelste kegel. Dit kan voortdurend afgewisseld worden! G. Tikkertje stoep De leerlingen spelen tikkertje binnen een smalle omgeving die telkens smaller kan worden (stoepbreedte) 1.5m H. Oversteken op het zebrapad Er zijn 4 stoepstroken met telkens een zebrapad tussen (3 in totaal). Bij elke weg staat er aan elke kan een leerling die naar de kant een bal rollen. Er is een oversteker per keer. Deze roept telkens wanneer hij of zij het veilig vindt en dus gaat oversteken. I. Stoppen aan de stoeprand Aan elke stoeprand ligt een kaartje. Enkel wanneer er een groen licht staat op het kaartje, mag men vanzelf door wandelen naar het volgend kaartje. Indien er een rood licht op staat moet men wachten op de leerkracht. Pas wanneer deze een groen licht in de lucht houdt mag je oversteken. 3 Voetgangersbrevet Zilveren Stappen op berm/fietspad/voetpad A. Buitelberm Leg in de lengte van de ruimte allemaal kleine valmatten over elkaar zodat je een oneffen terrein creëert. De leerlingen gaan achter elkaar aan het uiteinde van de valmatten staan. Op jouw fluitsignaal stappen de leerlingen één voor één over de matten. B. Struikelstrook Leg vijf rijen met stoeprandstroken evenwijdig naast elkaar met een tussenruimte van 1,5m. Geef elke strook een naam, die naam hang je bijvoorbeeld aan een kegel die je bij de strook zet of je toont dit met een tekening: het voetpad, de berm, het fietspad, de straat. Leg het voetpad langs een muur (de huizenkant). Duid twee leerlingen aan als tikker, de andere kinderen stappen vrij in de afgebakende ruimte rond, niemand mag rennen alleen stappen. Wanneer een leerling getikt wordt of wanneer hij begint te rennen verkleint zijn terrein: de strook met het voetpad mag hij niet meer gebruiken. Als een kind nog eens getikt wordt, mag hij niet meer op de berm, enzovoort. Wissel de tikkers eens af, op het fluitsignaal is het spel gedaan. 1.5m Voetpad 1.5m Berm 1.5m Fietspad 1.5m Weg 4 C. Opzij, opzij, opzij Teken een fietspad met krijt en zet vier kegels langs het fietspad. De helft van de leerlingen gaat aan de kant staan en observeert de situatie. De andere leerlingen zijn ofwel voetganger en stappen op het fietspad (omdat er geen voetpad is), ofwel zijn het fietsers die in tegenwijzerzin rond de kegels rijden. De voetgangers zien zo de fietsers naderen en gaan eventueel meer aan de kant staan om de fietsers door te laten. Herhaal de oefening, nu rijden de fietsers in wijzerzin. Als de fietsers een voetganger naderen, bellen ze. De voetgangers kijken achterom en gaan opzij staan om de fietsers voorbij te laten gaan. Je vraagt feedback aan de leerlingen die toekijken: Wie doet het goed? Waar moet je op letten als voetganger? Als fietser? Wat is belangrijk (goed luisteren, goed rondkijken). Nadien worden de rollen omgedraaid. Oversteken op een zebrapad D. Hoepelspel Teken twee krijtlijnen op 6m afstand van elkaar. Aan het einde van de krijtlijnen liggen 2 hoepels achter een doos: links een rode, rechts een groene. De leerlingen zien niet welke kleur hoepel er links of rechts ligt. De kinderen staan achter elkaar achter de startstreep. Op het fluitsignaal van de leerkracht vertrekt de eerste leerling naar een hoepel in het midden en neemt het bovenste kaartje uit de hoepel. Op de achterkant staat een voorwerp in rood of groen. De leerlingen moeten hun hoofd naar links of rechts draaien om te kijken naar welke kant ze moeten lopen om het kaartje in de juiste hoepel te leggen. Maak de leerlingen er attent op dat ze telkens hun hoofd draaien en niet hun hele lichaam. 5 E. Van voor naar achter Zet vijf rijen van vier kegels naast elkaar met telkens een tussenruimte van 3m. Verdeel de leerlingen in vijf groepen en zet elke groep achter een kegel. De eerste vijf leerlingen staan aan de startkegel, jij staat achter de leerlingen. Wanneer je een fluitsignaal geeft, lopen de kinderen naar de eerste kegel. Bij een volgend fluitsignaal lopen ze naar de tweede kegel. Wanneer je in je handen klapt, lopen ze één kegel terug, …. De kinderen reageren onmiddellijk op je auditieve signalen. Ga verder tot de eerste leerlingen de laatste kegel hebben bereikt, daarna starten de volgende vijf leerlingen. J. Stoppen aan de stoeprand Aan elke stoeprand ligt een kaartje. Enkel wanneer er een groen licht staat op het kaartje, mag men vanzelf door wandelen naar het volgend kaartje. Wanneer er een oranje licht op het kaartje staat, moet je 5 keer omhoog springen. Pas wanneer deze een groen licht in de lucht houdt mag je oversteken. Indien er een rood licht op staat moet men wachten op de leerkracht. Pas wanneer deze een groen licht in de lucht houdt mag je oversteken. 6 Hindernis die stoep versperd voorbijgaan F. Rapper – trager Zet de 10 kegels willekeurig in de ruimte. De leerlingen stappen vrij rond. Wanneer ze aan een rode kegel komen, stappen ze trager. Wanneer ze een groene kegel bereiken, stappen ze sneller. Auditieve variatie: De leerlingen stappen vrij rond in de ruimte. Ze voeren de opdracht uit wanneer jij een bepaald aantal keer fluit. 1x fluiten = trager stappen 2x fluiten = sneller stappen (opgelet, niet rennen) 3x fluiten = stoppen G. Hindernis voorbij gaan Creëer een straat met een voetpad ernaast, plaats een hindernis in het midden van het voetpad (bijvoorbeeld een vuilnisbak). Plaats vier kegels op de straat als parcours voor enkele fietsers. De helft van de leerlingen neemt de fiets en rijdt in rondjes langs de kegels. Zij vormen het verkeer op de rijbaan. De overige leerlingen worden opnieuw in twee verdeeld. Eén groep staat aan de kant en beoordeelt de oefening en het gedrag van de kinderen. De andere groep stapt één voor één naar de hindernis, vertraagt ter hoogte ervan en stapt het obstakel langs de huizenkant voorbij. Door de aankomende fietsers ervaren de leerlingen dat de huizenkant veiliger is dan de straatkant. H. Treinen en trammen Dit spel werkt hetzelfde als ratten en raven, maar dan met een verhaal over voertuigen of objecten van in het dagelijkse verkeer. 7 Fietsbrevet Brons Met de fiets aan de hand stappen A. Balletje doorgeven De leerlingen stappen door elkaar met de fiets aan de hand. Je geeft enkele leerlinge een balletje. De leerlingen geven het balletje door aan elkaar, terwijl ze met de fiets aan de hand verder stappen. Wie het balletje vast heeft als je fluit, verliest. Als het balletje valt, verliezen beide leerlingen. Verliezen = andere kant fiets vast nemen. B. Rekkertjesrace Vijf leerlingen worden aangeduid als standbeeld (groen), je geeft ieder standbeeld een aantal elastiekjes mee. De standbeelden staan verspreid in de ruimte. De overige leerlingen verdelen zich in 2 teams (geel en blauw). 1 leerling per team is de verzamelaar en blijft achter de lijn. De andere leerlingen stappen met de fiets aan de hand naar een standbeeld en krijgen een elastiekje. Dit brengen ze telkens naar de verzamelaar. Deze leerlingen mogen niemand raken, anders moeten ze hun elastiekje terugbrengen. De groep met de meeste elastiekjes na 5’ wint. C. Kleurenkwartet De leerlingen verdelen zich in 4 teams. Ze krijgen elk 8 kaartjes: . rood, blauw, groen en geel. (2 van elk) Het is de bedoeling dat ze met de fiets aan de hand, met hun team een kwartet kunnen maken van één dezelfde kleur. Dit doen ze door in de andere kampen, telkens 1 kleuren kaartje te stelen. 8 Opstappen en vertrekken A. Hoepelverovering Op de grond liggen hoepels. De leerlingen fietsen door de hoepels. Als de leerkracht fluit, moeten ze zo snel mogelijk van hun fiets springen, hun voetsteun opzetten en in een hoepel gaan staan. Zo valt er telkens een hoepel af. Rechtdoor rijden A. Gebaren maken Je tekent 4 krijtlijnen over de lengte van de ruimte en verdeelt de leerlingen in 4 groepen. De groepen gaan achter elkaar staan met hun fiets aan het begin van de krijtlijn. De leerkracht staat aan de overkant en doet bewegingen voor die de leerlingen moeten nadoen terwijl ze aan het fietsen zijn. Ze moeten proberen op de lijn te blijven fietsen. B. Smalle doorgangen De leerlingen leggen een parcours af met de fiets, waar ze door smalle stukjes moeten fietsen. Een tunnel van leerlingen, kegelversmalling, mouche slangen… C. Leider nabootsen De leerkracht rijdt op kop en de leerlingen erachter. De leerlingen bootsen bewegingen van de leerkracht na. Evenwicht houden/traag rijden A. Slakkenrace De leerlingen vertrekken tezamen. Ze moeten proberen als laatste de eindlijn te bereiken. Ze mogen enkel vooruit fietsen. 9 B. Nummerrace De eerste 4-5 leerlingen vertrekken tezamen. Als ze in het midden zijn zegt de leerkracht een getal. Bijvoorbeeld ‘drie’. Wie als derde over de meet fietst, wint. ‘4’ Slalommen A. Levende slalom De leerlingen worden verdeelt in 2 groepen. 1 groep zijn de slalom (staan op 3 meter van elkaar op 1 lijn), de andere groep zijn de fietsers. Deze moet rond de leerlingen slalommen. Stoppen en afstappen A. Opstaprace Je verdeelt de leerlingen in 4 groepen en ze gaan achter elkaar staan. De eerste 4 leerlingen hebben een fiets. Pas op het fluitsignaal stappen de eerste vier leerlingen op, vertrekken en fietsen rond de kegel aan de andere kant van de ruimte. Ze kunnen dit in een wedstrijdje 1 tegen1 doen of in estafette vorm. Fietsbrevet Zilver Omkijken over de linker schouder A. Cijferkoning De leerlingen fietsen per 2 achter elkaar in tegenwijzerzin rond de speelplaats. Wanneer je fluit, steekt de achterste leerling een aantal vingers op met zijn linkerhand. Bij het 2e fluitsignaal kijkt de eerste leerling over de linkerschouder en noemt het aantal. De leerlingen wisselen na elke ronde. 10 B. Als de bliksem De leerlingen worden verdeelt in 2 groepen. De groepen staan in een rij achter elkaar aan de kegel. Je gaat aan de linkerkant van de leerlingen staan en je hebt 4 verschillende kleuren vast. Wanneer je fluit moeten de leerlingen zo snel mogelijk links over de schouder kijken en de kleur roepen die je omhoog houdt. Wie het snelste is wint. Slalommen op korte afstand A. Bochtenteller De leerlingen worden verdeelt in 2 groepen en staan in een rij achter elkaar. Er staat per groep 1 leerling op 15 meter afstand van hen. Bij het fluitsignaal, vertrekken de eerste twee leerlingen. Ze fietsen naar de overkant, rond de leerling en terug. Dit doen ze gedurende 5 minuten. De leerling houdt de tel bij van het aantal rondjes. B. Kracht van acht De leerlingen proberen met zoveel mogelijk leerlingen tegelijkertijd in de ‘8’ (afgezet met potjes) te fietsen. Ze moeten minstens 1 ronde kunnen fietsen zonder voet aan de grond te zetten om de poging te doen tellen. Rekening houden met anderen A. Krijtgeheim De leerlingen fietsen door elkaar in de ruimte. 1 leerling blijft langs de kant staan. De fietsers krijgen onderling 1 krijtje dat ze moeten geheim houden. De leerling langs de kant moet proberen te ontdekken waar het krijtje zich bevindt. 11