Beroepsproduct 1 - HU

advertisement
Beroepsproduct 1
‘Lezen in beeld’
Student: Sarah van Wijk (studentnr:: 1158346)
Opleiding: Docentenopleiding Nederlands Bachelor
Docent: Esther van der Helm
Kennisbank volgnr: 7435
School: Cibap
Samenvatting
De titel van het onderzoek ‘Lezen in beeld’ is eigenlijk het onderzoek, de doelgroep en de
school in een zin. Het Cibap in Zwolle, een vakschool voor verbeelding. Een bijzondere
naam die in een groot deel van dit verslag toepasbaar is. We hebben het hier over
verbeelding in de breedste zin van het woord. De leerlingen worden op het Cibap onder
andere opgeleid tot professionele ontwerpers. Het zijn dan ook zeer creatieve en
ruimdenkende leerlingen die voornamelijk beeldend zijn ingesteld. De leerlingen worden ook
wel beelddenkers genoemd, wat een zeer interessant gegeven is in combinatie met een
knelpunt op leesvaardigheid.
In dit onderzoek ga ik uit van de volgende onderzoeksvraag: Hoe kan de sectie Nederlands
op het Cibap de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid wegnemen bij niveau 4
leerlingen.
.
Ervaringsdeskundigen geven aan dat er een opvallend verschijnsel plaatsvindt tijdens de
tekstanalyse. Veel leerlingen hebben moeite met een aantal vaste onderdelen waaronder
tekstverbanden en signaalwoorden.
Om erachter te komen waar deze problematiek vandaan komt en wat een oplossing zou
kunnen zijn ben ik mij gaan verdiepen in de niveau-4-leerling op het Cibap, de
leesvaardigheid en zijn problematiek in het algemeen, de referentieniveaus en niet te
vergeten de wereld van beelddenkers.
Uit deze bevindingen zijn een aantal ontwerpeisen ontstaan die handvatten hebben geboden
voor een product dat de bewuste knelpunten op het gebied van leesvaardigheid weg kan
nemen en de leerling zo voldoende voorbereid op het komende examen leesvaardigheid.
In de discussie zal naar voren komen dat het product wellicht al eerder ingezet moet worden
om tegemoet te komen aan de tijd en daarnaast gebruikt kan worden voor andere
onderdelen van kritisch lezen.
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en opdracht
1.2 Context van de school in relatie tot het probleem
1.3 Onderzoeksvraag
4
4
4
5
Hoofdstuk 2 Verkennend onderzoek
2.1 Inleiding verkennend onderzoek
6
6
2.2 Praktijkverkenning
2.2.1 Plan van aanpak en middelen
2.2.3 Resultaten en conclusies
7
7
8
2.3 Literatuurverkenning
2.3.1 Inleiding
2.3.2 Middendeel
2.3.3 Conclusie, praktijk met theorie vergeleken
10
10
10
13
Hoofdstuk 3 Het beroepsproduct
3.1 Ontwerpeisen
3.2 Vormgeving product
14
14
16
Hoofdstuk 4 Evaluatie en presentatie
4.1 Presentatie
4.2 Evaluatie
18
18
18
Bijlagen
Bijlage 2A, onderzoeksinstrumenten praktijkverkenning
Bijlage 2B Geordende gegevens praktijkverkenning
Bijlage 3A Het beroepsproduct
Bijlage 4A Planning vormgeving, presentatie en evaluatie
Bijlage 4B Vragenlijst evaluatie
19
19
19
24
28
28
Literatuurlijst
29
3
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1 Aanleiding en opdracht
Elke vrijdag loop ik stage op het Cibap te Zwolle. Deze dagen verzorg ik samen met mijn
werkbegeleider, Ruth Scheper, de lessen Nederlands voor de opleiding ‘ontwerp & media’ op
niveau 4. Deze leerlingen zitten in leerjaar drie en worden op dit moment voorbereid op hun
examen. Na de kennismakingsbijeenkomst voor beroepsproduct 1 ben ik samen met Ruth
Scheper, tevens mijn opdrachtgever en docent Nederlands, in gesprek gegaan om te
achterhalen wat veelvoorkomende knelpunten zijn binnen het vak Nederlands. De ervaring
van mijn opdrachtgever leert dat de prestaties op het examen over het algemeen
bovengemiddeld zijn. Toch wanneer er specifieke opdrachten gegeven worden bij het
onderdeel leesvaardigheid ervaren de leerlingen problemen. Met name de onderwerpen
argumenteren, drogredenen, beeldspraak, stijlfiguren en tekstverbanden werden in het
verleden als moeizaam ervaren en mijn opdrachtgever voorziet hier een aankomend
probleem. Waar dit precies aan heeft gelegen is vooralsnog onduidelijk. Volgens Haverkort
(geciteerd in Bonset en De Boer, 2008) is het moeilijk om in het algemeen aan te geven wat
leerlingen wel en niet beheersen, dit verschilt per school. Daarentegen geeft Haverkort
(geciteerd in Bonset en De Boer, 2008) aan dat de leesvaardigheid vaak juist beter is dan
bijvoorbeeld de schrijfvaardigheid, doordat leerlingen vaak na-apen van een boek of een
tekst van het internet, ze schrijven het over, ze knippen en plakken. Dit gegeven maakt dat
de moeite met leesvaardigheid geen standaard aantoonbaar probleem is op andere scholen.
Gedurende de komende twee periodes zal ik onderzoek gaan doen naar leesvaardigheid op
niveau-4 binnen het Cibap. Daarnaast zal ik gaan werken aan een lessenserie
leesvaardigheid gericht op de knelpunten. Het is de bedoeling dat alle docenten Nederlands
binnen het Cibap op niveau 4 gebruik kunnen maken van deze lessenserie. Om tot dit
product te komen zal ik samen gaan werken met mijn werkbegeleider.
1.2 Context van de school in relatie tot het probleem
De leerlingen, waar ik onderzoek naar ga doen en waar het uiteindelijke product voor
bedoeld is, hebben een leeftijd tussen de 18 en 21 jaar. De klas bestaat uit ongeveer 20
leerlingen en de verdeling tussen jongens en meisjes is vrijwel gelijk. Zo’n 85 procent van
deze leerlingen is van Nederlandse komaf en wonen voornamelijk in Noordoost-Nederland.
Het zijn veelal leerlingen met een creatieve geest, deze school draagt niet voor niets de
naam ‘Cibap vakschool voor verbeelding’. De leerlingen die hier naar school gaan zijn
voornamelijk doeners en hebben over het algemeen weinig affiniteit met cognitieve vakken
zoals Nederlands, maar meer met vakken zoals onder andere grafische vormgeving,
productpresentatie, tekenen, restaureren of audiovisueel.
Het Cibap werkt volgens het onderwijsconcept ‘Praktijk Realistisch Onderwijs’; zodoende
staat de beroepspraktijk centraal. Alle opdrachten zijn beroep gerelateerd en zijn in
samenhang beschreven in door het Cibap geschreven opdrachten en projecten. Van belang
voor de lessenserie is dus dat deze aansluit bij de beroepspraktijk en eventuele projecten.
Dit maakt dat het team van docenten die hier werkzaam is niet alleen geïnteresseerd is in de
leerling en hun eigen vak, maar vooral ook het groter geheel wil zien en interesse heeft voor
alle vakken binnen de opleiding. Dit is voordelig voor een al gauw ondergesneeuwd vak als
Nederlands.
De leerlingen hebben 1 uur per week Nederlands en dus een hoop informatie te verwerken
binnen een korte tijd. De kans dat bepaalde informatie bij een leerling niet voldoende is
overgekomen is zeker aanwezig. Een lessenserie leesvaardigheid inclusief
docentenhandleiding gericht op de eerder genoemde knelpunten is zeker te koppelen aan de
beroepspraktijk en zodoende passend binnen het concept van de school en de werkwijze
van de docenten.
4
1.3 Onderzoeksvraag
Voor dit onderzoek wil ik mij richten op het onderdeel leesvaardigheid dat onderdeel uitmaakt
van het centraal examen. Zodoende heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Hoe
kan de sectie Nederlands op het Cibap de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid
wegnemen bij niveau 4 leerlingen.
Deelvragen
 Wat typeert een niveau-4 leerling op het Cibap?
 Wat wordt er door de sectie Nederlands en hun leerlingen op het Cibap verstaan
onder leesvaardigheid?
 Wat zijn de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid?
 Wat zijn de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid van een niveau-4 leerling
op het Cibap?
 Wat zijn de mogelijke oorzaken van de genoemde knelpunten op het gebied van
leesvaardigheid?
5
Hoofdstuk 2. Verkennend onderzoek
2.1 Inleiding verkennend onderzoek
In dit onderzoek staat het Cibap te Zwolle centraal. Ik wil mij richten op het onderdeel
leesvaardigheid dat onderdeel uitmaakt van het centraal examen. Ik wil te weten komen wat
de knelpunten zijn op dit onderdeel en hoe deze weg te nemen. Daartoe heb ik de volgende
onderzoeksvraag geformuleerd: Hoe kan de sectie Nederlands op het Cibap de knelpunten
op het gebied van leesvaardigheid wegnemen bij niveau 4.
De deelvragen die ik bij dit onderwerp geformuleerd heb en waarop met dit onderzoek
antwoord wordt gegeven door middel van de theorie of de praktijk zijn:





Wat typeert een niveau-4 leerling op het Cibap? (Praktijk)
Wat wordt er op het MBO verstaan onder leesvaardigheid?
Wat wordt er door de sectie Nederlands en hun leerlingen op het Cibap verstaan
onder leesvaardigheid? (Praktijk)
Wat zijn de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid van een niveau-4 leerling
op het Cibap? (Praktijk)
Wat zijn de mogelijke oorzaken van de genoemde knelpunten op het gebied van
leesvaardigheid? (Theorie)
Vervolgens ben ik benieuwd hoe een product er uit zou moeten zien om dit te ondervangen.
Dit zal dan ook het uiteindelijke resultaat van het onderzoek zijn. Een beroepsproduct in de
context van de klas.
6
2.2 Praktijkverkenning
2.2.1 Inleiding
Zoals in de inleiding (2.1) reeds is aangegeven bestaat dit onderzoek voor een deel uit de
antwoorden op de geformuleerde deelvragen. De antwoorden kunnen vanuit theoretische
bronnen komen, maar ook vanuit de praktijk. Dit door middel van diverse
onderzoeksinstrumenten zoals: kleine pilots, interviews en enquêtes. De deelvragen die ik
middels de praktijk beantwoord wil krijgen zijn:



Wat typeert een niveau-4 leerling op het Cibap?
Wat wordt er door de sectie Nederlands en hun leerlingen op het Cibap verstaan
onder leesvaardigheid?
Wat zijn de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid van een niveau-4 leerling
op het Cibap?
2.2.2 Plan van aanpak en middelen
Om antwoord te krijgen op mijn deelvragen in de praktijk ga ik verschillende
onderzoeksinstrumenten gebruiken zoals: kleine pilots en interviews. De respondenten zijn
allen werkzaam op het Cibap of volgen een niveau-4 opleiding op het Cibap. De leerlingen
zitten in leerjaar 4.
Verantwoording van middelen
De interviews die ik ga afnemen betreffen individuele interviews. De interviews zijn niet
gestructureerd. Een individueel interview heeft in tegenstelling tot een groepsinterview het
voordeel dat de mening van de geïnterviewde niet wordt beïnvloed door groepsgenoten (Van
der Donk & Van Lanen, 2013). Zoals aangegeven heb ik voor een niet gestructureerde
opbouw gekozen. Dit omdat ik geen belangrijke data mis wil lopen. Het nadeel wat dit soort
interviews volgens Van der Donk & Van Lanen (2013) met zich meebreng, het minder
makkelijk analyseren , is niet aan de orde. Dit omdat er maar twee respondenten zijn. Met
behulp van vaste punten zal ik ervoor zorgen dat de structuur in elk interview hetzelfde is en
de dezelfde onderwerpen aan bod komen.
Voor de kwaliteit van het onderzoek heb ik ervoor gekozen bij meer dan één docent of
interviews af te nemen. Daarnaast zal ik mijzelf als derde ervaringsdeskundige erbij
betrekken. Ik zal specifieke aantekeningen maken en deze na het interview uitwerken en ter
controle aanbieden aan de individueel geïnterviewde (Van der Donk & Van Lanen, 2013).
Om inzicht te krijgen in de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid heb ik ervoor
gekozen om naast een interview met een ervaringsdeskundige ook gebruik te maken van
een kennis-/ vaardighedentoets. Zo kan ik inzien of de knelpunten die door de docenten
ervaren worden ook door de leerlingen als knelpunt ervaren wordt. Deze kennis-/
vaardighedentoets betreft een gesloten toetsvorm. Het beoordelen van de toetsen gaat
hierdoor makkelijker doordat er maar één duidelijk antwoord mogelijk. Tevens is de te
verzamelen data betrouwbaarder (Van der Donk & Van Lanen, 2013). Voor de kwaliteit van
het onderzoek heb ik ervoor gekozen de kennis-/ vaardighedentoets bij twee verschillende
niveau-4 klassen af te nemen.
7
2.2.3 Resultaten en conclusies
Wat typeert een niveau-4 leerling op het Cibap?
Een niveau-4 leerling op het Cibap wordt als positief getypeerd. Ze hebben een hoge
motivatie, ze zijn gedreven en werken hard. Dit heeft te maken met het feit dat leerlingen
binnenkomen door middel van een intake; alleen de beste leerlingen worden toegelaten.
Daarnaast is de niveau-4-leerling een creatieveling die veelal in hun eigen belevingswereld
zit. Ze zijn hierdoor ruimdenkend en tolerant, waardoor pesten niet tot nauwelijks voor komt.
Echter deze creatieve geest zorgt ook voor enkele struikelpunten, namelijk dyslexie.
Het aantal leerlingen met dyslexie is opvallend hoog en wordt gezien als gevolg van de
creatieve geest. Deze leerlingen zijn voornamelijk beelddenkers, wat een veelvoorkomend
gegeven is bij een persoon met dyslexie.
Door de regio waar de school gevestigd is en de richting waarvoor je wordt opgeleid is het
een voornamelijk ‘witte’ school en is er weinig taalachterstand.
Wat wordt er door de sectie Nederlands op het Cibap verstaan onder leesvaardigheid?
Leesvaardigheid is volgens docenten Nederlands op het Cibap het begrijpen van een tekst
en hier naar handelen. Ze onderscheiden twee referentieniveaus. Referentieniveau 2F,
leesvaardigheid gericht op het maatschappelijk functioneren en referentieniveau 3F, waar de
lat nog iets hoger wordt gelegd. De teksten zijn op niveau 3F langer en meer complex, er
moeten conclusies getrokken worden en leerlingen moeten kunnen beoordelen of de tekst
wel betrouwbaar is. Onderwerpen die behandeld worden zijn onder andere: tekstsoorten,
hoofdgedachte, tekstverbanden, argumentatie, tekstdoelen en concluderen. Van belang is
dat er veel en vooral verschillende teksten worden gebruikt om zo het beeld zo realistisch
mogelijk te maken. In de praktijk kom je ook verschillende teksten tegen.
Wat zijn de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid van een niveau-4 leerling op
het Cibap?
Niveau-4 leerlingen op het Cibap scoren over het algemeen juist heel goed op
leesvaardigheid. Dit blijkt met name aan de resultaten van de tussentijdse toetsen en ook de
examenuitslagen van voorgaande jaren, hier is boven het landelijk gemiddelde gescoord.
Met de ‘geijkte’ problemen als het benoemen van het onderwerp van de tekst of benoemen
van tekstdoelen is eigenlijk niet aan de orde, maar wat wordt dan wel als knelpunt ervaren?
De eerste respondent geeft aan dat met name de onderwerpen argumenteren, drogredenen,
beeldspraak, stijlfiguren en tekstverbanden als problematisch worden ervaren. Dit blijkt met
name uit de specifieke opdrachten die er bij deze onderwerpen gegeven worden. Leerlingen
hebben moeite met het juist beantwoorden van deze vragen of kunnen gewoonweg de
materie niet onthouden. De tweede respondent noemt echter alleen tekstverbanden en het
herkennen van argumenten en drogredenen als knelpunten. Dit blijkt uit de vragen die ze in
de klas krijgt. Tevens worden op tussentijdse toetsen deze onderwerpen vaak niet met
succes afgerond. Hieruit maakt zij op dat het hier aan kennis en begrip over deze
onderwerpen nog ontbreekt. Beide respondenten geven aan dat er voldoende tijd aan wordt
besteed in de les, maar de kennis dus niet beklijft. Wanneer we dus over de knelpunten van
leesvaardigheid praten bij een niveau-4 leerling op het Cibap, dan hebben we het over een
tekstanalyse.
Het onderstaand tabel toont de resultaten van kennis-/ vaardighedentoets. De vragen betreft
het herkennen van argumenten en drogredenen zijn het minst goed gemaakt. Meer dan 30%
van de antwoorden waren incorrect. Daarna volgen de categorieën beeldspraak en
stijlfiguren. Het minst aantal fouten werden er gemaakt in de categorie tekstverbanden.
Dit kan twee dingen betekenen. Ten eerste kan het betekenen dat leerlingen geen moeite
hebben met tekstverbanden waar het gaat om enkele zinnen, maar alleen met
tekstverbanden op tekstniveau. Ten tweede kan het betekenen dat de leerlingen toevallig
deze tekstverbanden herkenden. Het is wel verrassend, gezien de informatie die vanuit de
respondenten is gekomen het tegenovergestelde zegt.
8
Figuur 2.0 Resultaten kennis-/ vaardighedentoets:
In totaal hebben dertig leerlingen de kennis-/vaardighedentoets gemaakt die uit vier
categorieën van twee vragen per categorie bestaat.
Categorie 4
Categorie 3
Fout
Goed
Categorie 2
Categorie 1
0
10
20
30
40
50
60
70
Legenda: categorie 1: tekstverbanden, categorie 2: argumenteren en drogredenen, categorie
3: beeldspraak, categorie 4: stijlfiguren.
Note: Voor exacte aantallen zie bijlage 2A en 2B
9
2.3 Literatuurverkenning
2.3.1 Inleiding
Zoals in de inleiding (2.1) reeds is aangegeven bestaat dit onderzoek voor een deel uit de
antwoorden op de geformuleerde deelvragen. In het voorgaande hoofdstuk kwamen de
antwoorden vanuit de praktijk. In dit hoofdstuk gaan we antwoord geven vanuit de literatuur.
De deelvragen die ik middels de literatuur beantwoord wil krijgen zijn:



Wat wordt er op MBO niveau-4 verstaan onder leesvaardigheid?
Wat zijn de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid in het algemeen?
Wat zijn de mogelijke oorzaken van de moeilijkheden op het gebied van
leesvaardigheid?
2.3.2 Middendeel
Leesvaardigheid
Lafleur en Van der Borden (2015) is goed kunnen lezen de basis voor alle leren. Door goed
te kunnen lezen kun je participeren op politiek, sociaal economisch gebied, maar ook in je
vrije tijd. Zij geven dan ook aan dat het van belang is dat scholen een goede en functionele
leesvaardigheid bij hun leerlingen ontwikkelen. “Investeren in een goede leesvaardigheid van
de leerlingen is investeren in de kwaliteit van de samenleving” , aldus Lafleur en Van der
Borden (2015). Ook Bonset (2010) geeft aan dat lezen een van de belangrijkste te leren
taalvaardigheden op school is. Zij geven aan dat leesonderwijs uit verschillende onderdelen
bestaat. Ze leren omgaan met teksten in de breedste zin van het woord, ze moeten leren
hoe teksten kunnen benaderen, adequate informatie uit een tekst te halen en deze te
begrijpen en te beoordelen. Oftewel, de leerlingen moeten begrijpen, interpreteren en
evalueren.
Beelddenkers
Denken in beelden en gebeurtenissen, dat is beelddenken volgens Van der Hof en Witte
(2013). Het wordt ook wel een andere manier van verwerken van informatie genoemd, maar
het is geen variant van de gebruikelijke manier van denken. Het zien van beelden in
gedachten, vervangt de taal. De taal komt pas nadat het beeld begrepen is, aldus Ojemann
(geciteerd in Van der Hof en Witte, 2013).
Horen, zien en voelen wordt door de beelddenker tegelijkertijd ervaren. Hij ervaart dus meer
dan wat er geschreven staat en ziet in een oogopslag het geheel. Alle informatie komt
tegelijkertijd binnen met als gevolg dat hij daardoor wel kleine details kan missen. De details
die wel worden verwacht van een leerling in het derde leerjaar van mbo niveau 4.
Van der Hof en Witte (2013) geven het volgende aan: doordat de beelddenker alle
informative tegelijkertijd binnen krijgt, overziet hij het geheel al snel en kan hij vaak snel
schakelen. Dit maakt dat de beelddenker vaak snel originele en creatieve oplossingen kan
bedenken. De beelddenker maakt veelal gebruik van zijn ogen om informative te vergaren,
deze te verwerken en ergens op te slaan. Wanneer een beelddenker leest, wordt hetgeen hij
leest eerst als een soort plaatje bekeken alvorens het in taal wordt omgezet.
Beelddenken is denken in beelden en gebeurtenissen, niet in woorden en begrippen. Een
beelddenker ziet in één oogopslag het geheel. Alle informatie komt gelijktijdig binnen.
Beelddenken is ruimtelijk denken. Daardoor overziet een beelddenker snel het geheel en kan
hij vlot een oplossing bedenken. Het onder woorden brengen van die oplossing is alleen
lastig
10
Referentiekader taal
In het referentiekader taal staat beschreven wat leerlingen op verschillende momenten van
hun schoolcarrière moeten kennen en kunnen qua leesvaardigheid.
Leerlingen die in hun diploma halen op een MBO niveau-4 opleiding, worden geacht
leesvaardigheid te beheersen op referentieniveau 3F. Volgens Bonset (2010) houdt dit in dat
de leerling een grote variatie aan teksten over onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van
maatschappelijke aard zelfstandig kan lezen. Daarnaast leest de leerling met begrip voor de
gehele tekst, maar ook met begrip voor detail. Zoals eerder aangegeven wordt
leesvaardigheid in verschillende kenmerken verdeeld, namelijk het begrijpen, het
interpreteren en het evalueren. Daarnaast behoort ook de techniek en woordenschat, het
samenvatten en het opzoeken tot de kenmerken van leesvaardigheid.
Bonset (2010) geeft aan dat volgens de referentiekaders taal (Bonset, 2010) leerlingen op
niveau 3F ten eerste een tekst moeten kunnen begrijpen door de tekstsoort te benoemen, de
hoofdgedachte in eigen woorden weer te geven, relaties als oorzaak – gevolg, middel – doel,
opsomming e.d. te begrijpen en te herkennen, onderscheid kunnen maken tussen standpunt
en argument en tussen drogreden en argument.
Ten tweede moeten zij een tekst kunnen interpreteren door conclusies naar aanleiding van
een tekst te trekken en conclusies over de intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur
te trekken. Ten derde moeten zijn een tekst kunnen evalueren door het doel van de schrijver
aan te geven als ook de talige middelen die gebruikt zijn om dit doel te bereiken. De tekst op
te delen in betekenisvolle eenheden en kan de functies van deze eenheden benoemen, kan
de argumentatie in een betogende tekst op aanvaarbaarheid beoordelen en kan de
informatie in een tekst beoordelen en op waarde schatten voor zichzelf en anderen.
Ten vierde moeten zij een tekst beknopt kunnen samenvatten voor anderen. Ten vijfde
moeten zij de betrouwbaarheid van bronnen kunnen beoordelen en deze vermelden. Snel
informatie vinden in langere rapporten en ingewikkelde schema’s. Als zede en laatste
kenmerk van de taakuitvoering wordt woordenschat benoemd. De woordenschat is
voldoende om de teksten te kunnen lezen; wanneer nodig kan de betekenis van onbekende
woorden uit de vorm de samenstelling of de context afgeleid worden.
Onderzoek
Zoals bovenstaand aangegeven is er middels een referentiekader taal aangegeven wat
leerlingen moeten kennen op een bepaald moment binnen hun opleiding. Leerlingen komen
een mbo niveau-4-opleiding binnen op referentieniveau 2F en behoren daar weg te gaan met
referentieniveau 3F. Volgens Haitjema en Lam (2008) scoort bijna de helft van de
eerstejaarsleerlingen op het mbo onder het zogenaamde B1-niveau. Dat houdt in dat de
leerlingen geen hoofdzaken uit een tekst kunnen halen die dicht bij hun alledaagse leven
staat.
Lezen is zoals spreken en luisteren geen aangeboren vaardigheid. Wel gebruiken we onze
spreek- en luistervaardigheden bij het lezen. Denk aan klanken en lettercombinaties, hierin
speelt het fonemisch bewustzijn een belangrijke rol. Zonder deze kennis en vaardigheden
kun je niet technisch lezen, aldus Puber (2013). Wanneer je niet (voldoende) technisch kunt
lezen zal dit ten koste gaan van het begrijpend lezen.
Volgens de onderwijsinspectie (2009) verlaat 25% van de leerlingen de basisschool met een
achterstand op het technisch lezen. Deze achterstand wordt niet tot nauwelijks weer
ingehaald, waardoor de problematiek bij leesvaardigheid zich steeds verlegt. Volgens Puber
(2013) zijn mogelijke oorzaken hiervan een ontoereikende woordenschat en een gebrek aan
motivatie. Dit wordt gesteund door Lafleur en Van der Borden (2015), zij geven aan dat
woordkennis ene belangrijke voorspeller is voor tekstbegrip. Op referentieniveau 2F behoort
een leerling 90% van de woorden van een tekst te kennen om teksten te kunnen lezen,
begrijpen en andere woorden af te kunnen leiden.
Daarnaast geven Jansma et. Al. (2011) aan dat het ontbreken van motivatie, vooral voor het
lezen van lange teksten, door docenten in het onderwijs als probleem wordt gezien.
11
Problematiek
Zoals bovenstaand beschreven geeft Puber (2013) aan dat de mogelijke oorzaken van de
moeilijkheden op het gebied van leesvaardigheid een ontoereikende woordenschat en een
gebrek aan motivatie zijn. Beide gegevens staan het begrijpend lezen in de weg. Volgens
Jansma et. Al. (2011) is het gevolg dat leerlingen lezen gaan vermijden omdat het te veel
moeite kost en kunnen we eigenlijk stellen dat het hebben van een kleine woordenschat een
van de oorzaken is van het gebrek aan motivatie. Maar dat is niet de enige factor van een
ongemotiveerde leerling op het gebied van leesvaardigheid. Jansma et. Al. (2011) geven ook
aan dat actualiteit in teksten niet onderschat moet worden. Als de leerling op school teksten
leest waar hun ouders ook over praten of wat ze thuis op televisie zien is de wil om de tekst
te begrijpen groter en dus zo ook de motivatie.
Een derde knelpunt kan zijn ‘online tekstbegrip’. Driessen (geciteerd in Lafleur en Van der
Borden, 2015) geeft aan dat jongeren steeds minder lezen en al helemaal van papier.
Doordat het mediagebruik zodanig is toegenomen, denk aan 5 tot 6,5 uur per dag, treed er
een verandering op in de hersenen. Het wordt voor hen steeds moeilijker om een langere tijd
aandachtig te lezen doordat ze gewend zijn aan het snel en oppervlakkig doorlopen van
verschillende informatiebronnen. Ze komen vaak niet verder dan dit skimmen en scannen
van een tekst. Met name op het mbo lopen jongeren hier tegenaan, van hen wordt namelijk
wel verwacht dat ze aandachtig een lange tekst kunnen lezen, zowel van papier als digitaal.
Daarbij komt het feit dat er steeds meer onderwijsmateriaal digitaal wordt aangeboden, maar
uit onderzoek is gebleken dat digitaal lezen tot minder tekstbegrip, minder diepgaand lezen
en minder goed onthouden leidt dan lezen op papier. Naast het onderwijzen van tekstbegrip
van papier zal er ook onderwijs geboden moeten worden in het verwerken van online
teksten, aldus Driessen (geciteerd in Lafleur en Van der Borden, 2015).
Als vierde en laatste punt is het toch noodzakelijk de problematiek op het ‘talige’ onderwijs
van de beelddenkers te benoemen. Binnen dit onderwijssysteem is het voor hen haast
onmogelijk om conform de kwaliteitsnorm te presteren. Ojemann (geciteerd in Van der Hof
en Witte, 2013) geeft aan dat het geven van een antwoord vaak lastig is voor een
beelddenker. Dit heeft te maken met de hoeveelheid tijd dat het kost de beelden om te zetten
naar taal. Problemen met woordvinding of woordverbastering kunnen ook optreden.
Met name de ‘lege’ woorden zijn moeilijk op te slaan. Simpelweg door het feit dat hier geen
beeld van te maken is. Daarnaast zijn de gedachtesprongen vaak te groot om goed te volgen
door een taaldenker en hebben zij moeite met het verwerken van opeenvolgende informatie.
De meeste onderwijsmethodes zijn gebaseerd op het denken in woorden en begrippen en
het verwerken van opeenvolgende informatie.
Activerende didactiek
Een activerende didactiek is een didactiek waarbij de docent zijn les zo vormgeeft dat het het
leren van de leerling stimuleert, aldus Ebbens en Ettekoven (2005). Oftewel door het
toepassen van een activerende didactiek wordt het voor de docent zichtbaar of alle
leerlingen bezig zijn met het leer- en denkproces. Zij geven ook aan dat activerende
didactiek een manier van lesgeven is waarbij de docent de vraag- en probleemstelling
aangeeft, de procedures en het resultaat van het leerproces bewaakt, terwijl de leerlingen
meer verantwoordelijk zijn voor de leeractiviteiten. Wanneer er nieuwe lesstof of lesstof waar
de leerlingen moeite mee hebben aan de orde komt zal de docent weer over moeten
schakelen naar docentgestuurd onderwijs. Het observerend leren heeft volgens Lafleur en
Van der Borden (2015) ook raakvlakken met activerende didactiek. Zij geven aan dat iemand
leert door het gedrag van een ander te observeren, ook wel ‘modelling’ genoemd, en dit
vervolgens te imiteren. Door deze vorm van leren zal de leerling snel de theorie overnemen
en bij herhaling zal deze theorie beter beklijven.
12
Conclusie, praktijk en theorie vergeleken
De onderzoeksvraag die centraal staat tijdens dit onderzoek is: Hoe kan de sectie
Nederlands op het Cibap de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid wegnemen bij
niveau 4 leerlingen. In het onderzoek is naar voren gekomen dat het beeld wat de docenten
op het Cibap hebben van leesvaardigheid vrijwel gelijk loopt is aan wat de theorie hierover
zegt. Oftewel, leesvaardigheid draagt bij aan het maatschappelijk functioneren, de leerling
leert de tekst te begrijpen en hier naar te handelen. Leesvaardigheid wordt op een MBO
niveau-4 opleiding op referentieniveau 3F behandeld en onder andere het begrijpen,
interpreteren en evalueren komen aan bod.
Opvallend is dat de knelpunten die op het Cibap worden ervaren niet overeenkomen met de
knelpunten binnen leesvaardigheid in het algemeen. In de theorie wordt er veel gesproken
over problemen met begrijpend lezen door een te kleine woordenschat en een gebrek aan
motivatie. Van beide is op het Cibap geen sprake. De niveau-4 leerling op het Cibap wordt
juist getypeerd als zeer gemotiveerd, hardwerkend en van een kleine woordenschat is geen
sprake. Terwijl ze in de theorie ingaan op het probleem van een te kleine woordenschat en
het gebrek aan motivatie die het begrijpend lezen in de weg staan, lopen ze op het Cibap
juist tegen een meer inhoudelijk probleem op. Zoals de docenten aangeven gaat het met
name om de tekstverbanden, herkennen van argumenten en drogredenen, stijlfiguren en
beeldspraak. Een aanpassing zal hier in worden aangebracht door een kennis/vaardighedentest die er is afgenomen. Hieruit blijkt dat de leerlingen geen moeite hebben
met tekstverbanden op syntactisch niveau, dit kan natuurlijk berusten op toeval. Het kan ook
betekenen dat leerlingen alleen moeite hebben met tekstverbanden op tekstniveau.
Daarnaast is het feit dat veel leerlingen op het Cibap ‘beelddenker’ zijn ook een punt van
aandacht. In de theoretische verkenning komt naar voren dat beelddenkers veelal moeite
hebben met het begrip op detail, wat toch een vereiste is op het 3F-niveau. Ojemann
(geciteerd in Van der Hof en Witte, 2013) geeft aan dat het geven van een antwoord vaak
lastig is voor een beelddenker. Dit heeft te maken met de hoeveelheid tijd dat het kost de
beelden om te zetten naar taal. Problemen met woordvinding of woordverbastering kunnen
ook optreden.
Met name de ‘lege’ woorden zijn moeilijk op te slaan. Simpelweg door het feit dat hier geen
beeld van te maken is. Daarnaast zijn de gedachtesprongen vaak te groot om goed te volgen
door een taaldenker en hebben zij moeite met het verwerken van opeenvolgende informatie.
De meeste onderwijsmethodes zijn gebaseerd op het denken in woorden en begrippen en
het verwerken van opeenvolgende informatie.
13
Hoofdstuk 3, Het beroepsproduct
3.1 Ontwerpeisen
1. Kenmerken van de doelgroep
Ontwerpeisen
De opdracht moet ‘visuele’ elementen
bevatten.
De opdracht moet passen in hun
belevingswereld.
2. Kenmerken van de leraar
Ontwerpeisen
De opdracht moet overdraagbaar zijn naar
andere vakdocenten Nederlands die
lesgeven op niveau-4 van de opleiding
‘Ontwerp en Media’
De docent betreft een vakdocent
Nederlands.
3. Organisatorische kenmerken
Ontwerpeisen
De opdracht moet haalbaar zijn in 1 lesuur
van 60 minuten.
De opdracht moet voor het examen
leesvaardigheid worden uitgevoerd zodat
de leerlingen de nodige kennis nog mee
kunnen nemen.
Verantwoording
Interview: Collega R. Scheper geeft aan dat
het een creatieve doelgroep is die vooral
beelddenker zijn. Zie bijlage 2A en 2B
Interview: De leerlingen zijn erg gemotiveerd
doordat ze door middel van een intake
binnenkomen op deze opleiding. De
motivatie komt voornamelijk vanuit hun
interesse voor dit vakgebied. Zie bijlage 2A
en 2B
Verantwoording
Interview: Collega R. Scheper geeft aan dat
zij graag gebruik wilt maken van het
uiteindelijk product en heeft dit ook aan
andere docenten gecommuniceerd. Zie
paragraaf 1.1
Theoretisch kader: tekstverbanden
herkennen is een vast onderdeel van het vak
Nederlands. Specifieke kennis is vereist om
om de theorieën uit te leggen
Verantwoording
Interview: Collega R. Scheper geeft aan dat
de leerlingen maar 1 lesuur per week
Nederlands hebben. De tijd is dus schaars.
Zie paragraaf 1.2
Theoretisch kader paragraaf 2.3.2
Referentiekader taal geeft aan dat leerlingen
dit tijdens het examen moeten kunnen op 3F
niveau. Interview R. Scheper, (aanleiding
opdracht) geeft aan dat de leerlingen worden
voorbereidt op het examen paragraaf 1.1.
14
4. Pedagogische, didactische, vakdidactische en inhoudelijke kenmerken
Ontwerpeisen
Verantwoording
De opdracht moet gericht zijn op het
Conclusie praktijkverkenning, het beklijven is
beklijven van de theorie.
een probleem. Interview: Het wordt
behandeld in de les, maar de leerlingen
onthouden het niet. Bijlage 2A en 2B
De opdracht moet aansluiten bij de praktijk
Oriënterend gesprek. Hier wordt
aangegeven dat het onderwijsconcept
Praktijk Realistisch Onderwijs is en alle
opdrachten hier op moeten aansluiten.
Paragraaf 1.2
De opdracht is gericht op het herkennen
Conclusie praktijkverkenning. Op basis van
van tekstverbanden.
de gegevens van de ervaringsdeskundigen
die allemaal aangeven dat tekstverbanden
een probleem is.
De opdracht bevat opdrachten op papier.
Theoretisch kader, problematiek. Het wordt
voor hen steeds moeilijker om een langere
tijd aandachtig te lezen doordat ze gewend
zijn aan het snel en oppervlakkig doorlopen
van verschillende informatiebronnen. Ze
komen vaak niet verder dan dit skimmen en
scannen van een tekst. Het is van belang
dat leerlingen hier in worden getraind.
Paragraaf 2.3.2
De activerende didactiek bevat in ieder
Het theoretisch kader, activerende didactiek
geval het onderdeel modellen.
paragraaf 2.3.2
De opdracht bevat een strategie voor
Praktijkverkenning met Ruth Schepers in
beelddenkers.
paragraaf 2.2.3 geeft aan dat het aantal
beelddenkers hoog is op het Cibap.
Theoretisch kader, paragraaf 2.3.2 geeft aan
dat beelddenkers anders te werk gaan.
15
3.2 Vormgeving product
Onderwerp
Het onderwerp van het beroepsproduct zal het herkennen van tekstverbanden en
signaalwoorden zijn. Dit onderwerp ga ik in de vorm van een lesbrief met zowel docentenals leerlingenmateriaal presenteren.
Doelgroep
De opdracht is bedoeld voor de leerlingen die in het 3e jaar zitten van hun MBO opleiding op
niveau 4 en op weg zijn naar hun examen leesvaardigheid. De leerlingen hebben een leeftijd
tussen de 18 en 23 jaar en volgen de opleiding ‘Ontwerp en Media’. Creativiteit is iets waar
ze graag mee bezig zijn. Het aantal leerlingen met dyslexie is opvallend hoog en wordt
gezien als gevolg van de creatieve geest. Deze leerlingen zijn voornamelijk beelddenkers en
hebben dus weinig met talig onderwijs. De motivatie om deze opleiding te volgen is groot,
maar de motivatie voor het vak Nederlands is ver te zoeken.
De klas bestaat uit 20 leerlingen en de verdeling tussen jongens en meisjes is vrijwel gelijk.
De leerlingen durven elkaar aan te spreken en hebben vertrouwen in elkaar. Zo’n 90 procent
van deze leerlingen is van Nederlandse komaf en wonen voornamelijk in NoordoostNederland. De taalontwikkeling van deze leerlingen verloopt veelal vanzelf door middel van
interactie met hun omgeving.
De docent betreft een vakdocent Nederlands met voldoende vakinhoudelijke kennis op het
gebied van tekstanalyse. Heeft ervaring met de ‘knelpunten’ op het gebied van tekstanalyse
en herkent moeizame punten bij de leerling.
Doel
Het doel van deze lessenserie is het wegnemen van de knelpunten op het gebied van
tekstverbanden en signaalwoorden. De opdracht moet bewerkstelligen dat de leerlingen
signaalwoorden onthouden, begrip creëren en de verbanden gaan zien en begrijpen. De
opdracht moet motiverend zijn zodat de leerlingen hun aandacht erbij kunnen houden.
De leerling moet op referentieniveau 3F signaalwoorden en tekstverbanden kunnen
herkennen. Bonset (2010) houdt dit in dat de leerling een grote variatie aan teksten over
onderwerpen uit de (beroeps)opleiding en van maatschappelijke aard zelfstandig kan lezen.
Daarnaast leest de leerling met begrip voor de gehele tekst, maar ook met begrip voor detail.
De opdracht sluit aan bij het kenmerk ‘begrijpen’ van de taakuitvoering op niveau 3F:
Volgens de referentiekaders taal moeten leerlingen op niveau 3F ten eerste een tekst
kunnen begrijpen door de tekstsoort te benoemen, de hoofdgedachte in eigen woorden weer
te geven, relaties als oorzaak – gevolg, middel – doel, opsomming e.d. te begrijpen en te
herkennen, onderscheid kunnen maken tussen standpunt en argument en tussen drogreden
en argument.
Vorm:
In eerste instantie zal de opdracht in de vorm van een lesbrief op papier worden
aangeboden. Doordat het mediagebruik zodanig is toegenomen tot aan wel 5 tot 6,5 uur per
dag, treed er een verandering op in de hersenen. Hierdoor wordt het voor de leerlingen
steeds moeilijker om aandachtig een langere tekst te lezen doordat ze gewend zijn aan het
snel en oppervlakkig doorlopen van verschillende informatiebronnen. Ze komen vaak niet
verder dan dit skimmen en scannen van een tekst.
Teksten worden zo aangeboden dat de leerling de gehele tekst in een oogopslag kan zien.
De opdracht zal ‘visuele’ elementen bevatten om de signaalwoorden te laten beklijven. Dit
gebeurd door ze in groepjes iconen te laten bedenken voor de verbanden en daar een
mindmap van te laten maken. Allereerst sluit dit aan bij de belevingswereld van de leerling,
ontwerpen vinden ze leuk. Daarnaast sluit het aan bij de eis dat het een strategie voor
beelddenkers moet bevatten. Doordat het zo beeldend wordt voor de leerlingen zullen ze de
verbanden met de bijbehorende signaalwoorden eerder onthouden. Aansluitend zal de
16
docent een gedeelte van een (gaten)tekst modellen. De tekst kunnen allerlei teksten van
maatschappelijke aard bevatten. Dit gezien het feit dat leerlingen op 3F-niveau alledaagse
teksten van maatschappelijke aard moeten kunnen lezen. De leerlingen gaan hier
vervolgens zelfstandig mee verder door zelf te modellen. Dit doen ze in groepjes van drie. Ze
kunnen elkaar aanwijzingen geven.
17
Hoofdstuk 4, Presenteren en evalueren
4.1 Presentatie
4.1.1 Opzet en uitvoering
Aan wie ga ik presenteren
Mijn product zal ik aan de docenten Nederlands van de opleiding ‘Ontwerp & Media’, gaan
presenteren. Hierbij zal ook aanwezig zijn mijn opdrachtgever, tevens docent Nederlands
aan deze opleiding. In totaal zijn dat twee personen.
Aanvang
Bij aanvang ligt er voor iedereen een kopie van het onderzoek, de ontwerpeisen op een
apart papier, het beroepsproduct en een door mijzelf opgestelde vragenlijst klaar.
Presentatie
Tijdens deze presentatie zal ik een inleiding geven op het onderzoek door de aanleiding
onder woorden te brengen. Deze aanleiding is het gesprek met de opdrachtgever Ruth
Scheper. Vervolgens ga ik vertellen welke stappen ik heb genomen om tot een
praktijkverkenning te komen (de interviews en de kennistoets) en aansluitend wat daar uit is
gekomen. Met name het gegeven dat ik het resultaat vanuit de kennistoets genegeerd heb
en toch uit ben gegaan van de ervaringsdeskundigen op dit gebied is belangrijk te
vermelden. Dit geeft namelijk stof tot nadenken voor een eventueel vervolg of discussie.
Vanuit dit punt ga ik over tot verkenning vanuit de theorie en ook hier zal ik de bevindingen
kort samenvatten. Tijdens deze fase wil ik met name inzoomen op de problematiek en dan
met name de theorie betreft de beelddenker. Dit is een belangrijk gegeven in het onderzoek
en vereist de nodige aandacht om het product te begrijpen.
Tot slot vat ik alle belangrijke punten kort samen en kom ik tot de ontwerpeisen van het
product, deze ontwerpeisen ga ik stap voor stap doornemen en daarbij blik ik terug naar de
theorie. Aansluitend zal het beroepsproduct gepresenteerd worden.
Na deze presentatie zal ik ruimte overlaten voor vragen en tevens mijn eigen opgestelde
vragen ter tafel brengen.
4.2 Evaluatie
4.2.1 Opzet en uitvoering
Deze bijeenkomst is naar wens verlopen. De genodigden waren enthousiast en hebben mij
voorzien van nuttige feedback. Een volgend onderzoek zal ik graag aan meerdere personen
willen presenteren. De feedback is dan breder en je product wordt via meerdere kanalen
ingezet.
Wanneer ik terugblik op deze presentatie kan ik met een gerust hart zeggen dat dit
beroepsproduct geslaagd is.
18
4.2.2 Conclusie en discussie
Aansluitend op mijn presentatie heb ik de genodigden gevraagd voor mij de volgende vragen
te beantwoorden:
-
Sluit deze les aan bij jullie onderwijspraktijk?
Is deze les haalbaar binnen jullie programma?
Denk je dat deze les het beoogde effect heeft en de resultaten zal verbeteren?
Kun je deze les geven zonder verdere kennis over beelddenkers?
Het product sluit absoluut aan bij de onderwijspraktijk. Het is een goede voorbereiding op het
examen en zal ook het gewenste effect hebben. De enige zorg die er is omtrent het product
is de tijdsdruk. De genodigden denken niet dat de lesbrief haalbaar is in 60 minuten.
Daarentegen geven zij aan dat het een les die je ook kan combineren met luister- en
leesvaardigheid. Hierdoor kun je misschien ergens anders tijd winnen.
Het ontwerp voldoet verder aan alle ontwerpeisen en komt verrassend uit de hoek. De
opdrachtgever had het idee dat er een lesbrief zou komen waar meerdere onderwerpen in
naar voren zouden komen, maar na de gepresenteerde gegeven is zij ervan overtuigd dat dit
een goede variatie hierop is.
De genodigden geven aan dat elke docent op de hoogte moet zijn van het begrip
‘beelddenker’. Docenten op het Cibap weten dit in ieder geval allemaal.
Nieuwe docenten moeten in ieder geval geïnformeerd zijn. Na deze informatie is iedere
vakdocent Nederlands in staat deze les te geven.
Discussie
Er ontstaat discussie op de volgende twee punten:
Allereerst vraagt men zich af of het wellicht beter zou zijn om deze ‘tool’ al in te zetten in jaar
2. Hierdoor kan je er een soort groeimodel van maken op het gebied van tekstverbanden. De
leerlingen houden deze bij zich en vullen in de loop van de opleiding aan.
Daarnaast ontstond er bij mijzelf het idee deze methode ook te gebruiken voor kritisch lezen
in het algemeen. Hiermee ondervang je alle ‘knelpunten’ die in de praktijkverkenning werden
aangegeven. Zoals de kennistest aangaf, was er bij de leerlingen voornamelijk veel moeite
met argumenteren en drogredenen. De ontwikkelde lesbrief is natuurlijk gemakkelijk aan te
passen naar dit onderwerp.
Vanuit dit onderzoek kan ik in ieder geval aanbevelen meer tijd voor alle knelpunten uit te
trekken. Zeker gezien het feit dat beelddenkers meer tijd nodig hebben gedetailleerde
informatie te verwerken en op te slaan. Een vervolgonderzoek zal moeten worden ingezet
om uit te zoeken wat de gewenste tijd zou zijn om een optimaal effect te hebben.
19
Bijlagen
Bijlage 2A en 2B
Wat typeert een niveau-4 leerling op het Cibap (Interview: Ruth Scheper)
De niveau-4 leerling heeft over het algemeen een hoge motivatie, is hardwerkend, is
gedreven en neemt zijn verantwoordelijkheid.
Waar heeft dit mee te maken?
Dit heeft te maken met het feit dat de leerlingen binnenkomen door middel van een intake;
alleen de beste komen binnen. Tevens zijn het creatieve studenten die veelal in hun eigen
belevingswereld zitten. Ze zijn hierdoor ruimdenkend en tolerant. Pesten komt eigenlijk niet
voor bij een de niveau-4 leerling op het Cibap.
Heeft het ook nadelen om creatief te zijn?
Er is meer dyslexie dan bij de gemiddelde niveau-4 opleiding het geval is. Deze dyslexie
wordt gezien als een gevolg van een creatieve geest. Deze leerlingen zijn voornamelijk
beelddenkers, wat een veelvoorkomend gegeven is bij een persoon met dyslexie.
Zijn er nog andere opvallende punten?
Het is een ‘witte’ school.
Waar heeft dat mee te maken?
Dit heeft voornamelijk te maken met de regio en de richting van de school ‘vakschool voor
verbeelding’. Doordat het een ‘witte’ school is, is er weinig taalachterstand.
Wat wordt er door de sectie Nederlands en hun leerlingen op het Cibap verstaan onder
leesvaardigheid? (Interview: Ruth Scheper)
Binnen het Cibap kun je leesvaardigheid onderscheiden naar niveau 2F en 3F. Op niveau 2F
worden de leerlingen geschoold in het functioneren binnen de maatschappij. Lezen van
brieven, de krant, nota’s e.d. Op niveau 3F gaan de leerlingen nog een stapje verder door
o.a. complexere en langere teksten te lezen, hier conclusies uit te trekken en te beoordelen
of het wel een betrouwbare tekst is. Het belangrijkste van leesvaardigheid in zijn algemeen is
het begrijpen van een tekst en daar naar handelen (in de praktijk).Om dit te bereiken worden
er een aantal vaste onderdelen behandeld. Dit zijn onder andere: tekstsoorten,
hoofdgedachte, tekstverbanden, argumentatie, tekstdoelen en concluderen.
20
(Interview: Rana Nanaa)
Leesvaardigheid wordt op niveau 4 behandeld op 3F niveau. De leerlingen gaan aan de slag
met veel en vooral diverse teksten waar ze de essentie uit moeten halen. Verschillende
teksten is goed omdat dit aansluit bij de praktijk, waar de teksten ook niet altijd hetzelfde zijn.
Er wordt veel gewerkt aan tekstverbanden en argumentatie. Daarnaast is het belangrijk dat
de leerling weet wat hij met verschillende soorten teksten moet of kan doen en hoe hiernaar
te handelen.
Wat zijn de knelpunten op het gebied van leesvaardigheid van een niveau-4 leerling op
het Cibap? (Interview: Ruth Scheper)
Wat zijn de knelpunten binnen leesvaardigheid op het Cibap?
Eigenlijk zijn er weinig knelpunten. De leerlingen scoren landelijk bovengemiddeld op
leesvaardigheid?
Waarom wordt er dan toch gezocht naar verbetering?
Het is opvallend dat leerlingen altijd op dezelfde onderdelen minder goed scoren. En dan
hebben we het niet over de veelvoorkomende vragen als het herkennen van de
hoofdgedachte en het onderwerp.
Om welke onderdelen gaat het dan?
Het gaat hier dan om tekstverbanden, argumenteren, drogredenen, stijlfiguren en
beeldspraak.
Waar maak je dat uit op?
Uit de toetsresultaten van voorgaande jaren en wanneer ik momenteel specifieke opdrachten
geef blijft het een hekel punt. Het lijkt net of ze het niet kunnen onthouden.
Wordt er wel les gegeven op deze knelpunten?
Ja, we geven ook les op specifiek deze punten. Het lijkt alsof ze het weten, maar dat blijft het
toch niet in het geheugen zitten.
(Interview: Rana Nanaa)
Wat zijn de knelpunten binnen leesvaardigheid op het Cibap?
Leerlingen hebben moeite met tekstverbanden en het herkennen van argumenten en
drogredenen.
Waar maak je dat uit op?
Uit de resultaten van de tussentijdse toetsen zie je dat de leerlingen moeite hebben met dit
onderdeel. Op het moment dat de theorie behandeld wordt lijkt het alsof het is beklijft, maar
dit blijkt dan niet zo te zijn. Ook zijn er vragen in de klas waaruit blijkt dat bepaalde kennis
over tekstverbanden ontbreekt.
Wordt er wel les gegeven op deze knelpunten?
Ja, argumenteren behandel ik als mondelinge taalvaardigheden en tekstverbanden besteed
ik veel tijd aan.
De kennis-/vaardighedentoets:
De kennis-/ vaardighedentoets is bij 30 leerlingen afgenomen. Deze leerlingen zijn afkomstig
uit twee verschillende klassen op niveau 4. In de voorafgaande weken hebben de leerlingen
les gehad over de theorie betreft de onderwerpen die aan bod komen in de toets.
21
CVN, Kennis-/ vaardighedentoetst leesvaardigheid t.b.v. onderzoek
Tekstverbanden, argumenteren, drogredenen, beeldspraak en stijlfiguren.
Categorie 1: Tekstverbanden
Geef bij de onderstaande zinnen aan om welk tekstverband het gaat. Je kunt kiezen uit
opsomming, doel-middel en tegenstelling. Let op, je houdt één keuzemogelijkheid over
a. De bandleden verspreidden een aankondiging van hun optreden in de buurt, om
meer publiek te trekken.
…………………………………………………………………………………………………
………………
b. Meneer de Wit vindt dat bankdirecteuren verantwoordelijk zijn voor de crisis, maar
meneer Wientjes denkt daar anders over.
…………………………………………………………………………………………………
………………
Categorie 2: Argumenteren en drogredenen,
Bevatten de volgende uitspraken een argument of een drogreden? Geef ook aan wat voor
argument of drogreden er gebruikt wordt.
a. Henk mag nog niet stemmen, want hij is pas 17 jaar.
…………………………………………………………………………………………………
………………
b. Je bent of voor, of tegen ons
…………………………………………………………………………………………………
………………
Categorie 3: Beeldspraak
Gaat het in de volgende zinnen om een metafoor, vergelijking of personificatie? Let op, je
houdt één keuzemogelijkheid over.
a. Soms lacht de toekomst je toe.
…………………………………………………………………………………………………
………………
b. Zij reed op haar stalen ros hard naar mij toe.
…………………………………………………………………………………………………
………………
Opdracht 4: Stijlfiguren
Welk stijlfiguur is er in de volgende zinnen gebruikt? Je kunt kiezen uit: paradox,
understatement en hyperbool. Let op, je houdt één keuzemogelijkheid over.
a. Ik heb een eeuw op je gewacht.
…………………………………………………………………………………………………
………………
b. Het voetbalfeest is een beetje uit de hand gelopen: er vielen 95 doden.
…………………………………………………………………………………………………
………………
22
Resultaten kennis-/ vaardighedentoets:
In totaal hebben dertig leerlingen de kennis-/vaardighedentoets gemaakt die uit vier
categorieën van twee vragen bestaat.
Vraag
Goed beantwoord
Categorie 1 :Tekstverbanden
a. De bandleden
verspreidden een
30
aankondiging van hun
optreden in de buurt, om
meer publiek te trekken.
b. Meneer de Wit vindt dat
bankdirecteuren
verantwoordelijk zijn
29
voor de crisis, maar
meneer Wientjes denkt
daar anders over.
Categorie 2: Argumenteren en drogredenen
a. Henk mag nog niet
26
stemmen, want hij is pas
17 jaar.
b. Je bent of voor, of tegen
13
ons
Categorie 3: Beeldspraak
a. Soms lacht de toekomst
22
je toe.
b. Zij reed op haar stalen
21
ros hard naar mij toe.
Categorie 4: Stijlfiguren
a. Ik heb een eeuw op je
27
gewacht.
b. Het voetbalfeest is een
beetje uit de hand
26
gelopen: er vielen 95
doden.
Fout beantwoord
0
1
4
17
8
9
3
4
23
Bijlage 3A, Het Beroepsproduct
Lesbrief tekstverbanden en signaalwoorden
DOCENTENMATERIAAL
Toelichting lesbrief
Vanuit de cursus Beroepsproduct 1 is er onderzoek gedaan naar de knelpunten op
leesvaardigheid. De doelgroep waar het onderzoek vanuit is gegaan betreft de mbo niveau4-leerling uit leerjaar 3. Uit onderzoek is gebleken dat de knelpunten op het gebied van
leesvaardigheid zich met name bevinden rond het onderwerp tekstverbanden en
signaalwoorden op tekstniveau. Met name het beklijven van ‘lege’ begrippen als
signaalwoorden wordt als lastig ervaren door de vele beelddenkers op het Cibap. Deze
lesbrief geeft de docent handvatten om een les in te richten die deze knelpunten weg kan
nemen.
Aandachtrichter
Om de aandacht te richten start je met een afbeelding van ‘Loesje’ middels een PPT
geprojecteerd. (zie bijgevoegde ppt)
Activeren voorkennis
Om de voorkennis van de leerlingen te activeren start je met de opdracht ‘bekend –
benieuwd – bewaard’. De leerlingen gaan nadenken over wat ze nog weten over dit
onderwerp, wat ze nog te weten willen komen en sluiten uiteindelijk de les ook de les af met
deze opdracht door in de laatste kolom in te vullen met hetgeen ze mee gaan nemen naar
het examen toe.
De eerste twee kolommen zullen klassikaal besproken worden. Het is van belang dat de
docent alvast informatie ordent op het bord door genoemde verbanden alvast met genoemde
en al juiste verbanden met signaalwoorden aan elkaar koppelt.
Opdracht 1
De leerlingen krijgen nu de opdracht per verband een icoon te bedenken en uit te tekenen.
Aan dit icoon kunnen ze de bijbehorende signaalwoorden koppelen door middel van een
mindmap. De iconen en mindmaps worden klassikaal doorgenomen zodat de leerlingen in
de gelegenheid zijn om hun eigen mindmap aan te vullen. Van belang is dat de docent een
voorbeeld laat zien zodat de leerlingen een beeld hebben van hetgeen ze moeten doen. (zie
bijbehorende ppt)
Opdracht 2
Nu de leerlingen de signaalwoorden hebben opgeslagen gaan we aan de slag met het
toepassen. De docent zal het eerst voordoen door te modellen. Dit modellen doet hij aan de
hand van de eerste alinea en is met name op signaalwoorden en het voorspellen van de
tekst gericht. Voorafgaand geef je de leerlingen een duidelijke instructie: ze noteren wat ze
zien dat jij als docent doet en schrijven elke vraag op die er in hun opkomt.
Opdracht 3
De leerlingen gaan nu zelf modellen. Dit doen ze in groepjes van 3 personen. Hoe de
groepsindeling te maken is door de docent te bepalen. De leerlingen lezen om de beurt een
alinea hardop en vullen de gatentekst in. Ze geven antwoord op de volgende vragen:
 Vul de gatentekst in. Noem het signaalwoord en leg uit waarom jij voor dat woord
hebt gekozen.
 Voorspel wat er volgens jou in de volgende alinea staat.
 Na een alinea modellen, gaat het volgende groepslid modellen (net zo lang totdat de
hele tekst is doorgenomen)
Het is van belang dat de docent rondloopt, observeert en uitleg geeft waar nodig.
24
LEERLINGENMATERIAAL
Deze lesbrief gaat jullie helpen het herkennen van tekstverbanden en
signaalwoorden onder de knie te krijgen. Je moet in eerste instantie
de ‘karakteristieke’ opbouw van de tekst herkennen. Wanneer je de
inleiding, de kern en het slot hebt bepaald, ga je na wat de
functies zijn van deze tekstdelen. Aansluitend ga je kijken wat dan
de verbanden binnen en tussen tekstdelen, oftewel alinea’s, zijn.
Deze verbanden zijn net als de verbanden tussen zinnen herkenbaar
aan signaalwoorden: woorden die als functie hebben het bewuste
verband aan te geven.
-
Wat weet je nog van tekstverbanden en signaalwoorden?
Schrijf dit op in de eerste kolom.
Wat wil je nog te weten komen over tekstverbanden en
signaalwoorden? Schrijf dit op in de tweede kolom.
Wat je uiteindelijk meeneemt naar het examen schrijf je aan het
eind van de les op in de derde kolom.
Bekend
Benieuwd
Bewaard
25
1. In tweetallen bedenk je bij de volgende verbanden (de docent
schrijft de verbanden op het bord) een icoon. Maak een MINDMAP met
verbanden en signaalwoorden. Onderstaand is al een begin voor je
gemaakt. Aansluitend wordt je mindmap klassikaal besproken.
MIJN MINDMAP OVER TEKSTVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN
Vergelijking
Signaalwoorden:
………………….
………………………………………….
………………………………………….
Tekstverband
en
26
2. Luister naar de instructie en het ‘modellen’ (het hardop
voordoen) van de docent. Maak aantekenen en schrijf vragen op.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
3. Nu zijn jullie zelf aan de beurt om te ‘modellen’, dit doe je in
groepjes van drie personen.
Lees de eerste alinea hardop , je groepsgenoten kunnen je nu gericht
helpen. Vul de gatentekst in en geef aan waarom jij het gekozen
signaalwoord daar invult.



Vul de gatentekst in. Noem het signaalwoord en leg uit waarom
jij voor dat woord hebt gekozen.
Voorspel wat er volgens jou in de volgende alinea staat.
Na een alinea modellen, gaat het volgende groepslid modellen
(net zo lang totdat de hele tekst is doorgenomen)
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
27
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Bijlage 4A, Planning vormgeving, presentatie en evaluatie
Onderwerp
Actie
Vormgeving
Presentatie
Evaluatie
BP1 volledig dossier
Datum
Ontwerpeisen bekend
Ontwerpeisen DPF
Concept vormgeving af
Vormgeving definitief
Concept
Kopieën maken
Definitief
Definitief
Indienen DPF en
Kennisbank
29 april 2015
1 mei 2015
28 mei 2015
4 juni 2015
11 juni 2015
15 juni 2015
16 juni 2015
16 juni 2015
19 juni 2015
Bijlage 4B, Vragenlijst evaluatie
Vragen
Antwoorden
Sluit deze les aan bij jullie onderwijspraktijk?
Is deze les haalbaar binnen jullie
programma?
28
Denk je dat deze les het beoogde effect
heeft en de resultaten zal verbeteren?
Kun je deze les geven zonder verdere
kennis over beelddenkers?
Literatuurlijst

Bonset, H., Boer, M. de., & Ekens, T. (2010) Nederlands in de onderbouw: Een
praktische didactiek. (5e dr.) Bussum: Coutinho

Bonset, H. Boer, de, M. (2008) 42 doorlopende leerlijnen voor taal in het onderwijs
Geraadpleegd op 3 maart 2015 via
http://taalunieversum.org/sites/tuv/files/downloads/slo_doorlopende_leerlijnen_voor_t
aal_in_het_onderwijs_2008.pdf

Donk, van der, C., Lanen, van, B. (2013) Praktijkonderzoek in de school. Bussum:
Coutinho

Ebbens, S., Ettekoven, S. (2005) Effectief leren (2e dr.) Houten: Wolters-Noordhof

Haijtjema, T.K., Lam, J.F. (2008) Taalniveau in het mbo geraadpleegd op 26 april
2015 via
http://taalunieversum.org/onderwijs/onderzoek/publicatie/3373/taalniveau_in_het_mb
o

Hof, van der, A. Witte, M. (2013) Wat is beelddenken Geraadpleegd op 26 april via
www.bureaubeelddenken.nl

Lafleur, M., & Van der Borden, J. (2015) Syllabus Leesvaardigheid 2014-2015 (2e dr.)
Utrecht: Hogeschool Utrecht

Nynke Jansma, N., Kleunen, van, E., Leenders, E. (2011) Lezen onder de loep
geraadpleegd op 26 april 2015 via file:///Users/User/Downloads/lezen-onder-deloep.pdf

Puber H. (2013) Het herkennen van leesproblemen in alle vakken geraadpleegd op
26 april 2015 via
file:///Users/User/Downloads/Het_herkennen_van_leesproblemen_in_alle_vakken.pdf
29
30
Download