Theorieën van Internationale Betrekkingen Introductie Theoroi

advertisement
Theorieën van Internationale Betrekkingen
Introductie
Theoroi
ambassadeur van Griekse stadstaten die deelnamen aan de Olympische Spelen
Beschrijven wat ze zagen en moesten tevens een interpretatie geven aan hun observaties
Op die wijze zorgden ze voor nieuwe informatie en ideeën en een “broader, more encompassing
perspective” Wilson Nightinggale
Theorie:
Vereenvoudigt de werkelijkheid en legt de nadruk op bepaalde aspecten daarvan
Enge definitie:
Ruime definitie:
Analogie van gekleurde lenzen
Jorgensen hanteert Ruimte definitie van theorie en onderscheidt verschillende categorieën
Normatief:
Hoe het zou moeten zijn
Interpretatief: Geeft betekenis
Verklarend: Causaliteit 3 categorieën van theorieën
Dit onderscheid is vaak de oorzaak van debat (vorm versus inhoud)
Focus van theorie
Ontologisch:
Epistemologisch:
Methodologisch:
Zijnsleer (studieobjecten)
Kennisleer (kennis over studieobjecten)
Methodeleer (methode om kennis op te doen over studieobjecten)
Staat
Westfaals gedachtegoed: denken over de wereld als opgedeeld in staten (soevereine en autonome
boxen). Maar dit is dus beperkte visie.
Internationale relaties
 Systeem van staten: relaties tussen politiek georganiseerde groepen die bepaalde gebieden
bezetten , onder geen hogere autoriteit staan en in bepaalde mate onafhankelijk van elkaar
zijn. (J&S).
 Elke staat is een land: een gemeenschap van mensen met gedeelde waarden die met elkaar
interacteren (Baylis).
Internationaal Recht
Staat heeft betrekking op een permanente populatie, bepaald gebied, overheid en de mogelijk tot
angaan van relaties met andere staten.
De Staat als Keuze
 De staat is een sociale constructie op basis van territorialiteit
 Geeft een garantie voor leefomstandigheden (veiligheid, vrijheid, orde, gerechtigheid,
welvaart), maar is geen noodzakelijke voorwaarde voor overleven van de mensheid
Heywood constateert een wedergeboorte van de Staat waarin de volgende karakteristieken(?)
worden genoemd:
 biedt bescherming bij externe aanval en garantie voor binnenlandse orde (transnationaal
terrorisme)
 Drijfveer van modernisering (implementatie van maatregelen in reactie op globale financiële
crisis)
 Drijfveer voor ontwikkeling (toegenomen focus op state-building bij vredesopbouw).
Vaststellingen (zou Drieskens hiermee doelen op karakteristieken?)
1) vaak gemaakte keuze. Het is een globaal fenomeen.
◦ Zie VN-. In artikel 4 staat dat lidmaatschap open is voor vredelievende (haha) staten
2) Recente keuze: Modern fenomeen (stadstaten en imperia als voorlopers)
◦ Oude Gr. Staat gebaseerd op gedeelde taal en godsdienst
◦ Rom. Rijk: Keuze van gemeenschap bepert tot aansluiting bij Rome of opstand
◦ Middeleeuwen:Na val van Rom.Rijk ontstond een parallelle hierarchische structuur
(keizer vs paus) en versnipperde autoriteit
◦ Vrede van Westfalen (1648). Onstond concentratie van macht en autoriteit
(koning/soeverein). Soevereine staat voorziet in alle basisbehoeften (einde van de
versnippering) en is enige legitieme politieke systeem (zie hier belang van
wederzijdse erkenning)
3) Faal: Staten falen. Wat zijn dan opties voor de internationale gemeenschap?
◦ Jurdical Statehood: Als formele en legale entiteit (onafhankelijkheid, erkenning)
(Geen J: Taiwan, Quebec)
◦ Empirical Statehood: Als politiek-economische entiteit (politieke instellingen, sterke
economische basis, nationale eenheid). (Wel J, geen E. → quasi-states:
Somalie,Liberia, Sudan)
Debatten (Jorgensen heeft voornamelijk oog voor debat binnen tradities)
1. WOII
Idealisme versus Realisme
2. 1950/1960
Traditionalisten versus Modernisten
3. 1960/1970
(neo) realisme/liberalisme versus neomarxisme
◦ Debat onder positivisme. Onverzoenbare paradigmas. Inter-paradigma debat
4. 1980
gevestigde tradities versus post-positivisme
Debat 1:
Idealisme versus realisme
Context: Idealisme wil oorlog voorkomen door:
 internationale organisatie (instellingen, samenwerking ;wilson)
 kennis (onwetendheid als bron van conflict; Aberystwyth)
Realistische kritiek: De wereld zoals ze is versus zoals men (idealisten) ze wenst?
 idealisten onderschatten macht en machtspolitiek (verschil?)
 overschatten mogelijkheden tot samenwerking en conflictpreventie (oorlog voorkomen en
controleren)
 weinig systematische en bovendien normatieve methode.
Overwinnaars: Realisme
Idealisten spreken in termen van:
Realisten spreken in termen van:
internationaal recht, internationale organisaties,
interdependentie, samenwerking en vrede
macht, staat, veiligheid, conflict en oorlog
Carr: idealisten en realisten moeten co-existeren. Focus op macht en moraliteit.
Context: Interbellum.
Doel van Carr met 20 years crisis was niet om een realistische theorie te schrijven, maar veeleer om
Britse en Amerikaanse intellectuelen te bekritiseren vanwege het negeren van de rol van macht in
internationale politiek.
Carr bespreekt niet direct de twee vragen die de meeste realisten bezighouden, te weten “waarom
willen staten macht” en “hoeveel macht willen staten, hoeveel macht is genoeg?”
Carr benadrukt dat internationale politiek niet enkel en alleen gaat om het streven naar macht. Hij
benadrukt wel het belang van serieuze aandacht van beleidsmakers voor zowel idealen als macht.
International morality: International stock of common ideas.
Debat 2:
modernisten versus traditionalisten
Methodologisch debat:
 Behavioristen (economische en sociaal/politiek-wetenschappelijke scholing: VS) stellen
traditionele methode in vraag (filosofie, geschiedenis en recht)
 stellen een positivistische werkwijze voor: meten is weten.
Overwinnaars: Moderne aanpak
 blijvende invloed op de manier van werken binnen de discipline, zeker door herdefiniëring
van realisme/liberalisme
 ondanks kritiek: verwijten mbt methodologische obsessie en kritiek in debat 4
Traditionalisten spreken in termen van:
Begrijpen, normen en waarden, interpretatie en
historische kennisstructuur
Modernisten spreken in termen van: Verklaren, hypothesen/ data, meten/testen en
wetenschappelijke kennis.
Neo-realisme
Klassieke realisten werken niet voldoende wetenschappelijk en hebben geen aandacht voor de
impact van structuren. Vandaar de komst van structureel realisme.
Debat 3:
Positivisme vs post-positivisme // (neo)realisme/liberalisme vs neomarxisme
Inter-paradigma debat
Dit is eigenlijk een debat onder positivisme en concentreert zich rond onverzoenbare paradigma's.
 Neorealisme volstaat niet langer (zeker niet voor het begrijpen van de complexe wereld) en
moet daarom grondig worden herzien
 xx
Overwinnaars:
??
Debat 4:
positivisme (rationalisme) en post-positivisme (reflectionisme)
Dubbel debat.
Klein debat is neo-neodebat ofwel intra-rationaliteitdebat (zie laatste pagina's)
Groot debat: Rationalisme versus Reflectionisme
Waar in het midden neo-institutionalisten van het rationalisme de constructivisten van het
reflectionisme elkaar tegemoetkomen.
Realisme
Kenmerken
 Claimt monopolie op kennis
 Pessimisme over vreedzame internationale wereld; tragedie is onvermijdelijk
 focus op het politieke (eco/religie/cultuur zijn niet van belang)
 politiek draait om (materiële) macht
 focus op staten; IO's zijn ondergeschikt
 expliciet verklarend (impliciet normatief, want vrede als doel)
 focus op conflict; samenwerking alleen in de context van (militaire) allianties
 cyclische benadering van de geschiedenis (geen vooruitgang)
 machtsbalans als strategie/instrument
Stromingen
Klassiek realisme (1930-1980) Morgenthau
 Machtshonger en drang naar domineren van de mens. Gedrag van staten wordt bepaald door
menselijke natuur (bottom up)
 Doel van staten is absolute macht (dat is het beste voor het nationaal belang)
 Visie op macht: Macht is materiële macht + moraliteit. Nadruk op militaire macht. Politieke
macht is een psychologische relatie en geeft de uitoefenaar controle over gedrag van de
onderworpene door invloed op diens geest.
 Uiting: Strijd om macht is onontkoombaar.
 Internationale politiek gaat om:
◦ machtsbehoud (status quo)
◦ machtsuitbreiding (imperialisme)
◦ machtsvertoon (prestige)
 Focus op staatsleiders
 Balance of power vanuit machtsstreven
 op zoek naar vrede: machtsbalans en moraliteit (diplomatiek) en internationaal recht als
antwoord.
 Beschrijft wereld zoals deze is, niet zoals deze zou moeten zijn (kritiek op liberalisme)
 Inis Claude: Propageert een flexibele trouw aan principes (pragmatisme) vanwege diversiteit
aan staten en gebrek aan uniformiteit in het internationale systeem. Morele waarden moeten
worden toegepast op de specifieke omstandigheden.
Neorealisme (1980-1990) Waltz
 Uitgangspunt: Anarchie in het internationale systeem. Gedrag van staten wordt bepaald door
het systeem (top-down)
 Breuk met klassiek realisme. Waltz beïnvloed door wetenschapsfilosofie en microeconomische modellen
 Identificeert enkele hoofdspelers in het internationale systeem op basis waarvan de structuur
wordt geconstitueerd
 Verklarende factoren om gedrag van staten te begrijpen zijn de volgende systematische
structurele factoren:
◦ Anarchie
◦ Functionele verscheidenheid van eenheden
◦ veranderlijke verdeling van machtscapaciteiten
 Doel van staten is om te overleven. Macht is hiervoor een middel.
 Visie op macht: Relatieve macht, materiële macht (economische en militaire macht)
 Uiting: Staten zijn aangewezen op zelfhulp. Samenwerking geschiedt enkel door allianties.

Verschil in capaciteit tussen staten resulteert in polariteit.
Balance of power: balanceren t.o.v. anderen door
◦ capaciteit te verhogen
◦ allianties te sluiten
Post-neorealisme (vanaf 1990) Mearsheimer & Walt
 Voortgang van neorealisme. Er heerst dus anarchie in het internationale systeem en gedrag
van staten wordt beinvloed door het systeem en nationale factoren (verfijning)
 Doel van staten is overleven (Walt) of Absolute macht verwerven (Mearsheimer)
 Focus: Theoretisch gededuceerde strategieën van staten versus werklijk buitenlands beleid
van deze staten.
 Verklaren van buitenlands beleid
 Visie op macht:
◦ offensief realisme : staten willen macht maximaliseren vanuit onveiligheid van
anarchistisch systeem. Machtsuitbreiding wordt beloond
◦ defensief realisme: staten willen verlies van macht minimaliseren en balanceren
vanwege ingeschatte dreiging. Deze Balance of threat impliceert rol voor percepties.
Walt incorporeert sociale factoren.
 Uiting: Veel variatie. Balance of power (tragedy of great power) versus balance of threat.
 Tekst: Mearsheimer en Walt: buitenlands beleid van de USA tov Israel wordt verklaard door
Joodse Lobby
Theorieen
Machtsbalans
Alliantietheorie
Machtstransitie theorie
Jorgensen onderscheidt vier debatten binnen het realisme
1) neo-klassiek realisme versus neorealisme
2) neorealisme versus neorealisme bis(kleine wijzigingen)
3) neorealisme versus post-neorealisme (grote wijzigingen)
4) neorealisme versus economische variabelen (IPE)
Uiteindelijk besluit J. dat realisme een traditie is tussen velen en dat er nood is aan meer specifieke
theoreein, bredere agenda en minder evidente cases (?). Advies van J&S: terugkeer naar klassiekers.
Liberalisme
 Sterk geloof in de menselijke rede. Mensen zijn verstandig, willen geen oorlog en met ons
intellect kunnen we de internationale betrekkingen vorm geven.

 Aandacht voor link-staat maatschappij. Koppeling met nationale niveau. ( geen aparte sfeer
zoals het realisme). Er is een nauwe connectie tussen binnenlandse politiek en internationale
politiek.
 Aandacht voor toenemende economische interdependentie. Staten zijn niet zomaar vijanden
van elkaar ze zijn wederzijds afhankelijk. Interdependentie reduceert kans op conflict.
Klemtoon op het positief effect van (vrij)handel.
 Aandacht voor positieve gevolgen van institutionalisering. Anarchie van de realisten kneden
via institutionalisering (normatief).
Stromingen
Klassiek liberalisme
John Locke en andere oude knarren
Sociologisch liberalisme (Liberaal intergovernmentalisme volgens Jorgensen)
 In IR gaat het om meer dan relaties tussen regeringen
 Menselijk gedrag is grensoverschrijdend: Aandacht voor relaties tussen individuen, groepen
en samenlevingen
 Hoe dichter het netwerk, hoe kleiner de kans op conflict.
 De globalisering gaat een meer transnationale wereld coördineren → reduceert kans op
conflicten!
 Spinnenweb-model (staten zijn verbonden met elkaar)
 De klemtoon ligt op transnationale actoren en relaties(ngos, bedrijven etc)
Casus:
Investeringen in een ander land → creëert transnationaal netwerk.
→ Daesh (IS) transnationaal netwerk, maar gesloten.
Molenbeek: onthechting. Die banden moet je versterken.
Republikeins liberalisme
 Democratieën voeren geen oorlog
 Verschillende ideeën hoe democratie moet worden gepromoot
◦ Liberaal internationalisme
Men moet democratieën internationaliseren. De waarden van de democratie op internationaal
niveau laten spelen. Ikenbery spreekt over een liberale nationale orde. Een mutual-aid-society en hij
plaatst daar tegenover Bejing = protectionisme en navelstaarderij.
◦ Liberaal interventionisme
Landen hebben de morele plicht om actie te ondernemen ook al staan uw eigen nationale belangen
niet op het spel (<> Mearsheimer en Walt)
 Empirisch onderzoek naar effect van regeringsvormen op IR
 Neoconservatieven waren oorspronkelijk democraten. Zij vonden dat Reagan een te softe
aanpak had inzake Rusland. Neoconservatieven hebben bij Bush Jr. ideeën kunnen
ontplooien.
 VS is de enige grote wereldmacht en die macht moet worden gebruikt
Casus:
In Syrië heerst geen democratie, daarom is er plicht om in te grijpen. Democratie
neerzetten en dat is het probleem opgelost (liberaal interventionisme)
Interdependentie liberalisme
Protectionisme leidt tot oorloog, want het creëert armoede. Je kunt met een handelsoverschot
nergens naartoe, creëert xenofobie.
 Focus op interdependentie
 kritiek op centrale rol van de staat in het realisme. Groeiend belang van transnationale
actoren.
 Modernisering vergroot wederzijdse afhankelijkheid van staten
 Staten zijn geen coherente maar complexe actoren. Niet allen overlevingsdrang
 Complexe interdependentie vergroot kans op samenwerking en verkleint kans op conflict
(want hogere kosten)
 Belang van militaire veiligheid vermindert. Welzijn is belangrijker.
 Synthese van realisme en liberalisme. Militaire competitie is eerder uitzondering dan regel
 Bilaterale relaties vallen binnen continuüm van pure machtspolitiek en complexe
interdependentie
Casus:
Parijs: Grotere samenwerking tussen landen om terroristen bijvoorbeeld op te sporen.
We beseffen dat we afhankelijk zijn van elkaar. We zijn afhankelijk van elkaar en
daarom gaan we samenwerken.
Liberaal institutionalisme
 Focus op instituten.
 Staten maken een kosten-baten-analyse
 Instituten dragen bij aan samenwerking tussen staten.
 Instituten zijn stabiliserende factoren in een multipolaire context
◦ Door informatieuitwisseling. De onzekerheid verdwijnt. Van gedachten wisselen door
onderhandelingsplatform.
 Afwijzing van realistische notie van staten en diens visie op wereldpolitiek
Neoliberalisme
 Verandering van liberalisme in licht van (neo)realistische uitdagingen.
 Staten zijn sleutelactoren ( realismen) en IO’s en regimes staan in dienst van hen.
 Nadruk op reikwijdte van coöperatief gedrag zonder anarchistisch karakter van het
IS te ontkennen
 Anarchie belemmert samenwerking,maar realisme overschat wel de rol van conflict
en onderschat de mogelijkheden van instituten en samenwerking.
 Samenwerking vindt plaats wanneer staten gedeelde belangen hebben.
Theorieen
Engelse School
Gedeelde kenmerken

holistische notie van Internationaal systeem > anarchistische gemeenschap geconstitueerd
op basis van gedeelde waarden, regels en instituten

mogelijkheid van een non-hierachische orde

institutionele benadering van internationale orde in brede zin van het woord
Oorlog, diplomatie e.d. zijn ook instituten

Staat staat centraal >staten fungeren in een anarchistische context, MAAR delen waarden,
regels en instellingen

aandacht voor straatlieden; beleidsbetrokkenen

via-media tusen realisme en liberalisme

traditionele manier van werekn, maakt gebruik van historische recontructie (dus
beschrijvend en normatief ipv verklarend).
Stromingen
Pluralisme

elke staat bepaalt zelf wat het goed leven inhoudt

internationale systeem bestaat uit kwalitatief verschillende staten

Co-existentie is gebaseerd op een minimum aan regels en normen (is basis voor orde) (thin
society)

Interventies verstoren de orde

individuen hebben enkel de rechten die zijn toegekend door staten of gemeenschappen van
staten

Orde > rechtvaardigheid

internationaal recht werkt als een bevestiging van het veld aan overeenkomstige normen en
waarden

internationale waarden kunnen gedestilleerd worden uit handelsverdragen
Solidarisme

het zijn de mensen die de internationale gemeenschap vormen. Mensen zijn de directe leden
van staten. Dus ondanks de dominantie va staten is de internationale gemeenschap een
gemeenschap van individuen.

rechtvaardigheid > internationale orde

Staten hebben een gedeelde verantwoordelijkheid om de mensenrechten af te dwingen

maximale (thick) society

Interventie: individuele rechten als voorwerp van internationale afdwinging

Mensenrechten hebben voorrang op soevereiniteit van de staat

Bull: Oorlog draagt soms bij aan international society (int. Recht, balance of
power,verandering)
Theorieën

Theorie van humanitaire interventie (wheeler):Criteria voor legitieme interventie
 Just cause (grote humaitaire noodzaak)
 Last resort (geweld als laatste redmiddel)
 Proportionaliteit
 Grote kans op Positieve uitkomst

Theorie van hegemonie

Theorie van internationale gemeenschap
Buzan: Macht is sociaal
Internationale Politieke Theorie
Kenmerken
 Focus op argumentatie voor en rechtvaardiging van politieke keuzes
 Normatief
 Herleving van deze traditie door een kleine groep
 Filosofisch gefundeerd
Stromingen
Kosmopolitisme
 Universalisme van waarden
 Ieder mens als gelijkwaardig onderdeel van de mensheid
 Held:Het morele en politieke perspectief dat gestoeld is op de liberale multilaterale orde en
met name de verbintenis aan universele principes, mensenrechten en democratie die voor
iedereen gelden.
Communautarisme
 Pluralisme van waarden
 mens als onderdeel van een concrete gemeenschap
Theorieën
Rechtvaardige oorlog (Walzer)
Focus op Supreme Emergenc (imminence and nature)
Internationale rechtvaardigheid (Rawls, Nardin)
Rawls
Justice as Fairness: Rechtvaardigheid is een billijke verdeling van kennis, acht en rijkdom bij
onwetendheid over eigen toekomstige positie.
Veil of ignorance:
hypothetische geval van onwetendheid over toekomstige positie in de
samenleving
Original Position:
Als we deze oorspronkelijke positie (van onwetendheid) zouden innemen,hoe
zou men dan de samenleving inrichten?
Iedereen heeft een gelijke claim op een volwaardig pakket van rechten en vrijheden
Sociale en economische ongelijkheid is alleen gerechtvaardigd als deze verbonden zijn aan posities
die voor iedereen toegankelijk zijn en/of de minst bevoordeelden in de samenleving er van
profiteren.
Democratie (Held)
Held: Macht is multidimensionaal
Globalisering (Brown, debat Held en Buzan)
Door schaal, reikwijdte, snelheid en diepte van huidige interconnectie, verdwijnt het belang van
grenzen. Globalisering is het proces van deze veranderingen in de menselijke sociale organisatie
(McGrew).
Brown → Grenzen/muren verwijzen naar verlangen naar bescherming en bepaling in een wereld
waar horizonten versmelten. Daar is dus een spanning waarneembaar.
De bouw van muren lijkt een uitdrukking van staatssoevereiniteit, maar is veeleer een uitdrukking
van de verdwijning daarvan in relatie tot andere globale krachten.
Sleutelkenmerken van soevereiniteit ontwikkelen zich van het domein van de staat naar dominantie
van het kapitaal en politiek geweld.
Muren hebben betrekking op en 'raken' “non-state”transnationale actoren. Staat is niet meer de
dominante politieke actor en muren verschijnenhierdoor als teken van een post-westfaalse wereld.
Reductie: Debat over globalisering wordt herleid tot debat over de relevantie van de staat (en dus
van neo-realisme)
Debat Held en Buzan
Buzan
1) Realisme geeft een bepaalde kijk op het wereldsysteem, maar deze blik is beperkt en slechts
geconcentreerd op machtspolitiek. Macht kan worden gelokaliseerd in de systeemstructuur,
maar realisme is slechts geinteresseerd in 'Units', zelfs als het vanuit de idee van
systeemstructuur vertrekt, gebeurt dat in termen van 'units'. Bovendien is realisme gefixeerd
op de staat(want dat is een politieke eenheid in het internationale systeem). Realisme is een
theorie van de staat.
2) Realisme deelt de wereld op in twee domeinen
1. domein IN de staat: Progressief, waar politiek praktische uitwerking heeft en
maatschappij zich ontwikkelt.
2. Domein BUITEN de staat: Dit is het domein van de internationale relaties. Dit domein is
statisch. Hier werkt machtspolitiek altijd.
3) Realistische notie is relevant, want de staat is iets om rekening mee te houden, maar andere
zaken zijn belangrijker geworden, die buiten de realistische theorie vallen. Het is nu de
vraag hoe we realisme kunnen begrijpen in relatie tot deze (nieuwe) gebieden.
4) Waar staten open en wederzijds afhankelijk zijn, daar is de realistische theorie minder
relevant. Maar er zijn genoeg delen in de wereld waar de realistische spelregels nog van
kracht zijn. (Oost-azie). De wereld is opgedeeld in drie sferen waarin de spelregels anders
zijn,omdat het niveau van globalisering verschilt.
Held
1) Realisme (focus op macht) is belangrijk bij het verhelderen van de dynamische relaties
tussen staten, de aard van de groei in relaties tussen staten en de positie van oorlog in de 19e
en 20e eeuw.
2) Cosmopolitisme: Als macht van belang is, dan niet enkel in relatie tussen en binnen staten,
maar ook in andere dimensies van het sociale leven. Begrip van de structuur van macht moet
multidimensionaal zijn. Staatsmacht is slechts 1 dimensie van macht. Alle dimensies van
macht moeten worden begrepen wanneer we de aard en toekomst van staatspolitiek willen
begrijpen
3) Als alledaagse vormen van macht worden gebruikt om gedrag te rechtvaardigen als alle
complexe kwesties die ons affecteren, democratisch gereguleerd worden, dan moet men
toegang hebben en deel hebben aan verschillende politieke gemeenschappen.
→ Mensen genieten meerdere vormen van burgerschap, zijn lid van meerdere gemeenschappen.
We moeten instituten ontwikkelen die deze veelzijdigheid reflecteren.
4) Deze democratisering is niet utopischer dan het idee van de moderne staat in de 17e eeuw.
Kleine wijzigingen kunnen al een significant verschil maken (bijvoorbeeld herzien van de
Veiligheidsraad). Toewijding aan een kosmopolitische notie van democratie betekent
toewijding aan uitbreiding van het idee van een moderne democratie, en belang van
rekenschap geven van nieuwe globale omstandigheden.
Internationale Politieke Economie
Focus op relatie tussen politiek en economie.
Stromingen
Mercantilisme
 Politiek bepaalt economie. De economie staat dus in dienst van politiek
 Economie is een politiek instrument om staatsmacht te verkrijgen
 Economie is een domein met tegengestelde belangen (zero-sum)
 staten zijn de dominante actoren
In het debat over motivatie voor de focus op economie maakt Gilpin het volgende onderscheid:
 Goedaardig mercantilisme: Focus op ecnomische belangen want dat maakt onderdeel uit
van de nationale veiligheid (VS)
 Kwaadaardig mercantilisme: Focus op economische belangen met het oog op expansie
(China, Zuid-Korea)
Marxisme
 Economie bepaalt politiek. Politiek staat in dienst van economie
 Materialistische visie: staten gedreven door regerende (economische) klasse (zero-sum)
 Klasses zijn de dominante actoren
 Economische doelen zijn gerelateerd in de belangen van de heersende klasse
Kapitalisme
heeft gezorgd voor vooruitgang
–
Want heeft gezorgd voor een verbetering van de status-quo ten opzichte van het verleden
–
opent weg naar sociale revolutie (mits de productie onder controle blijft)
is historisch bepaald
–
Is dus niet eigen aan de mens
–
Benadrukt het belang van historische en concrete context van internationale relaties
–
Ziet de mens als producent en consument van de geschiedenis
Economisch liberalisme
 Economie werkt autonoom
 markten werken volgen eigen wetmatigheden en logica's
 focus op individu als producent/consument (positive-sum)
Klassiek economisch liberalisme
 Minimaalrl van overheid. Laissez-fair Hayek
 conservatisme; neoliberalisme (in foute betekenis)
Modern economisch liberalisme
 meer uitgesproken rol voor de overheid (Keynes, marktfalen)
Neoliberalisme
Betekenis 1: Keohane & Nye (les 6)
Betekenis 2: Nieuwe liberalen (1930)
Origineel idee is vrije markt + sterke staat.
Tegenwoordig is het een koepelbegrip met focus op vrije markt en private sector.
Theorieën
 Dependentie-theorie (Opkomst 1960-1970)
Een neo-marxistische onderontwikkelingstheorie
Wereld als een systeem van uitbuiting. Kritiek op moderniseringstheorie (=liberale visie op
modernisering) en uitgangspunt dat de Derde Wereld hetzelfde padmoet volgen als de ontwikkelde
wereld
1) Onderontwikkeling is oorzaak van factoren die buiten arme landen liggen. 3E wereld landen
worden gedomineerd door buitenlandse belangen die hun oorsprong vinden in het Westen
2) Het is geen fase van de traditionele gemeenschap, ervaren door alle landen.
(onder)ontwikkeling ishet resultaat van een globaal kapitalistisch proces
3) Resultaat van externe, voornamelijk economische, factoren die voor een gemankeerde
structuur zorgen in 3e wereld-landen
4) Om hieraan te ontsnappen moet de verbinding met deze externe dominantie verbroken
worden
 moderniserings-theorie
Samenlevingen bewegen van een traditionele gemeenschap naar een moderne gemeenschap.
Essentiële factoren hierbij zijn
1) een markt-economie die vrij is van politiek ingrijpen
2) groeiende economische investeringen
3) directe ontvangst van buitenlandse investeringen


Wereldsysteem-theorie
◦ Focus op globale structuren (systemen)
◦ Werkverdeling tussen dominante kern (verdient enorm aan consumptie van goederen) en
uitgebuite periferie (biedt goedkope arbeidskrachten en grondstoffen)
◦ <> dependentietheorie, want in dit geval is er geen verandering noodzakelijk
Theorie van de hegemonische stabiliteit
◦ uitgangspunt is wereldmanager. Hegemon (dominante economische en militaire macht)
is van belang voor het creeren van stabiliteit (in wereldwijde liberale markteconomie)
◦ voorbeeld: Verenigd Koninkrijk eind 19e en begin 20e eeuw
United States of America na WO2
◦ Discussie: Noodzaak van hegemon? Zie Keohane en Young (groeiend belang van
transnationale actoren)
Status-quo USA hegemonie. Zie Strange
Post-Positivisme
Kenmerken
 Kritische theorie
 Tegen positivisme
Is een wetenschapsfilosofie die het gebruik van methoden van de natuurwetenschappen naar voren
schuift: er bestaat een wereld onafhankelijk van ons denken daarover en over die wereld kunnen we
leren door natuurwetenschappelijke methoden te hanteren (fenomenalisme, deductie, inductie,
waardenvrije wetenschap)
 vaak liberale theoretici die positivisme hebben verlaten
 normatief en interpretatief en emancipatorisch (geen verklarende modellen)
 complex domein, moeilijk te profileren
Milieu
 Verlicht antropocentrisme (verzoening moderniteit en ecologie) Optimisme
 Ecocentrisme: er is een paradigmaverandering nodig. Pessisme
Gender: Aandacht voor de aanwezigheid en voorstelling van vrouwen in internationale
betrekkingen
Stromingen
Kritische theorie
 Focus op emancipatorisch denken. Impliciete ongelijkheden in traditionele theorieën
expliciet maken
 Onmogelijk om objectieve externe realiteit te beschrijven
 onmogelijk om subject en object van elkaar te onderscheiden
 Kennis is niet neutraal, heeft altijd een politiek doel
 Ideeen zijn niet objectief, maar bevoordelen of benadelen een bepaalde groepsvorming
 Sociale wetenschap(pers) zijn zelf een machtsinstrument
Sociaal-constructivisme
 Focus op het irrationele en immateriële (ideeën en geloofsovertuigingen)
 De internationale realiteit is een sociale constructie
Theorieën
Orientalisme
Bewuste sterotypering van Midden-Oosten voor culturele en politieke hegemonie van het Westen.
Securization (verveiliging, Buzan).
Veiligheid als sociaal construct.
Door de manier van communiceren over een thema maakt met er een dreiging van.
Geopolitiek
Neo-Neosyntese
Debat binnen neo-neo-synthese gaat vooral over baten van de samenleven: absolute baten
(Liberalisme) vs relatieve (Realisme) baten
realisten: niet iedereen profiteert evenveel (van samenwerking); macht speelt mee
Definitie
Weaver: We moeten het begrip debat niet te ernstig nemen. Er is alleen discussie tussen uitersten,
maar evenzeer een toegroeien naar elkaar.
Collins reduceert dit verder: Er is slechts sprake van een aantal thema's, dus we hoeven dergelijke
debatten niet te zwaar op te nemen. Tradities nemen concepten van elkaar over(themas) en
gebruiken naarmate de tijd verstrijkt dezelfde elementen op een wat andere wijze. Collins ziet dus
ook meer synthese.
Debat of Synthese?
De vraag of het hier om een debat gaat is lastig te beantwoorden, omdat dit een post-factum
explicitering is. Het gaat nu veeleer om problematisering. Zelfde thema's worden op een andere
manier belicht. We kunnen het als synthese beschowuen vanwege de beperkte focus, omdat er een
vegroeiing tussen beide ontstaat. Maar ook als debat karakteriseren, want het is het belangrijkste
onderwerp in de studie naar internationale relaties sinds de jaren 90.
Klein debat(of synthese) tussen neoliberalisme en neorealisme
◦ Toenadering van neo-varianten van L +R (mogelijk door “neo”-predikaat)
◦ Thema: baten van regimes (absoluut versus relatief).
◦ Einde van 3e debat en uitwerking in het 4e debat.
◦ Debat wordt rationeel vormgegeven doordat tradities eigen essentie proberen te duiden.
Herdefiniëring van beiden kampen + zwakke liberalen.
 Regimes en problemen
◦ Regimes als oplossing, want we zijn op zoek naar iets wat goed is voor allen
◦ Collaboratie: In context van onzekerheid is deflectie het resultaat
◦ Coördinatie:
Beiden willen samenwerking (regime is belangrijk) maar
meningsverschil over de eindbestemming (een wil regulering, de ander stabiliteit).
Baldwin et.al
1) Aard en gevolgen van anarchie
◦ NR: Anarchie beperkt staten meer dan NL denken
2) Internationale samenwerking
◦ NR: Samenwerking is moeilijker te bereiken, onderhouden en meer afhankelijk van
staatsmacht dan NL denken
3) Voordelen regimes
◦ Regimes
4) prioriteiten
5) Nadruk
6) Instituten en Regimes
Download