Notitie aan de Commissie voor Cultuur, Onderwijs en Stedelijke

advertisement
Notitie aan de Commissie voor Cultuur, Onderwijs en Stedelijke Vernieuwing
en de Commissie voor Financiën over financiering provinciale televisie
(fiscalisering)
Agendapunt 2.1, gecombineerde vergadering op vrijdag 5 november 16.00 uur.
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Financiering provinciale televisie
3. Gevolgen afschaffing omroepbijdragen
4. Oplossingsvariant
5. Overleg met Minister Zalm
6. Voorstel GS
7. Procedure
2
Notitie aan de Commissie voor Cultuur, Onderwijs en Stedelijke Vernieuwing
en de Commissie voor Financiën over financiering provinciale televisie
(fiscalisering)
1. Inleiding
De voorgenomen wijziging van de Mediawet impliceert afschaffing van de omroepbijdrage en dat dreigt voor onze provincie nadelig uit te pakken. Het plan is om een
"rijksomroepbijdrage" in te voeren waarbij vooralsnog voor Brabant, via het Provinciefonds, alleen de benodigde middelen voor provinciale radio ter beschikking komen.
Het volume van deze middelen is gebaseerd op de in Noord-Brabant geheten (radio)
opslag op de omroepbijdrage. Een televisie-opslag wordt in Brabant niet geheven en
er vindt hiervoor dus ook geen compensatie plaats.
Op 1 november 1999 hebben wij hierover overleg gevoerd met minister Zalm van
Financiën. De minister heeft toegezegd in positieve overweging te nemen om het
bedrag dat de provincie Noord-Brabant in 1999 en voorgaande jaren uit de autonome
middelen heeft besteed aan provinciale televisie, toe te voegen aan de rijksomroepbijdrage die in het Provinciefonds wordt gestort. Dit onder de voorwaarde dat de
Provincie Noord-Brabant in gelijke orde van grootte een lastenverlichting voor de
Brabantse burger doorvoert. Wij stellen u voor om op dit aanbod in te gaan door de
geplande verhoging van het provinciale opcententarief op de hoofdsom van de
motorrijtuigenbelasting per 1 april 2000 te schrappen. In deze notitie schetsen wij u
de achtergronden bij dit voorstel.
2. Financiering provinciale televisie
Het nu nog in de Mediawet vastgelegde instrument voor de financiering van
provinciale televisie is het heffen van een provinciale opslag op de omroepbijdrage
(maximaal ƒ 10,--). In 1999 is Brabant de enige provincie die provinciale televisie niet
langs deze weg maar met autonome middelen financiert. Acht provincies heffen een
provinciale televisie-opslag op de omroepbijdrage. Utrecht, Noord-Holland en ZuidHolland hebben in 1999 geen provinciale televisie (in Zuid-Holland krijgen TVRijnmond-Rotterdam en TV-West-Den Haag wel deelsubsidies van de provincie).
In 1997 is er bij de start van de subsidiëring van provinciale televisie in Brabant voor
gekozen om de Brabantse burger niet voor dit nieuwe en kostbare medium te
belasten. De (niet expliciet vastgelegde) gedachte was: laat deze voorziening eerst
tot ontwikkeling komen met autonome financiering dan kan later, na mogelijke
uitgroei tot een herkenbaar en gewaardeerd medium, andere financiering met
eventueel omroepbijdragen in overweging genomen worden. Begin 1999 lag er
weliswaar een positieve evaluatie op tafel van Omroep Brabant TV, maar was nog
geen zicht op de totstandkoming van één provinciale televisie in Brabant. In het
Bestuursakkoord 1999-2003 is de lijn van autonome financiering doorgetrokken.
Het "Vervolgbesluit financiering publieke provinciale televisie", dat 10 september
1999 door Provinciale Staten is aanvaard, biedt voor het eerst wel zicht op één
provinciale televisie. In het stuk wordt ook melding gemaakt van het kabinetsvoornemen om de omroepbijdragen af te schaffen per 1-1-2000. In het genoemde
statenvoorstel van 10 september '99 is het risico geschetst dat provincies die geen
3
televisie-opslag heffen geen compensatie ontvangen via het Provinciefonds. De optie
is verwoord dat e.e.a. voor Brabant tot gevolg heeft dat "Een besluit om omroepbijdragen te gaan heffen, dat niet geëffectueerd wordt in de praktijk, nodig is om een
fiscale uitkering te krijgen voor provinciale televisie (dan wel nodig is om een
uitkering te krijgen van het benodigde volume)". In het statenbesluit van 10
september 1999 is vastgelegd dat Provinciale Staten zich op basis van definitieve
landelijke besluitvorming over fiscalisering van de omroepbijdragen uitspreken over
de wijze van financiering van provinciale televisie na 2001 (punt 3 van stuk 42/99 E).
De snelheid waarmee de wijziging van de Mediawet wordt afgerond, nopen ons nu
reeds met u te overleggen over de consequenties daarvan in het licht van de
financiering van de publieke omroep in de toekomst.
3. Gevolgen afschaffing Omroepbijdragen
Achtergrond afschaffing.
In het regeerakkoord Paars II is in een voetnoot gesteld dat de mogelijkheden van
afschaffing van de omroepbijdrage nader onderzocht zullen worden. Inmiddels is een
concept voor een wijziging van de Mediawet op dit punt per 1 januari 2000 voorgelegd aan de Tweede Kamer (kamerstuk 26707). In de Memorie van toelichting bij
dit wetwijzigingsvoorstel staat dat "bijzonder aandachtspunt bij de uitwerking hiervan
is dat de onafhankelijkheid van de publieke omroep en zijn financiering gewaarborgd
moet zijn op een wijze die gelijkwaardig is aan de bestaande financiering uit de
omroepbijdragen."
Als eerste reden om de omroepbijdrage af te schaffen noemt de regering dat in de
huidige situatie de betaling van een omroepbijdrage is gekoppeld aan het bezit van
een ontvangsttoestel. Deze band wordt bij heffing via de Belastingdienst geheel
doorbroken. Hoewel hiermee de betrokkenheid van de eindgebruikers wordt
verminderd, is de regering van opvatting dat reeds in de huidige situatie slechts een
beperkte relatie bestaat tussen de betaling en de geleverde dienst. Vrijwel elke
burger is in het bezit van een ontvangsttoestel. Omdat er geen concrete, individuele
met de heffing samenhangende prestatie tegenover staat kan de huidige omroepbijdrage al beschouwd worden als een collectieve last. Door de technologische
ontwikkelingen kunnen programma's en informatie op vele manieren aan de burgers
worden aangeboden. Een financieringswijze die aanhaakt bij het bezit van een radioof televisietoestel wordt steeds meer achterhaald. Een andere drijfveer om de
omroepbijdrage af te schaffen is het behalen van efficiencywinst door het vervallen
van de uitvoeringskosten van de Dienst Omroepbijdragen (DOB), circa ƒ 60 miljoen.
Compensatie provincies
De regering is van plan een "rijksomroepbijdrage" in te voeren die qua omvang
gebaseerd is op de werkelijk geïncasseerde opbrengst omroepbijdragen in het jaar
1998. De provincies zullen voor het vervallen van de mogelijkheid tot opslag op de
heffing van de omroepbijdrage worden gecompenseerd via een toevoeging van
rijksmiddelen aan het Provinciefonds. Het beleid ten aanzien van matching van
provinciale middelen voor regionale omroep wordt met dit wetsvoorstel niet gewijzigd.
De werkelijke opbrengst in het jaar 1998 is in de concept wettekst het uitgangspunt.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat genoemde toevoeging aan rijksmiddelen aan
het Provinciefonds ƒ 80,9 miljoen bedraagt. Door toepassing van een integratieuitkering krijgt iedere provincie een gelijk volume als thans via omroepbijdrage
binnenkomt. Bedoeling is deze integratie-uitkering een paar jaar toe te passen en
4
later een algemene verdeelsleutel toe te passen. Voor Brabant levert dit voorlopig
niet meer op dan de huidige financiering van de radio.
In het overleg met de rijksoverheid over de gevolgen van de fiscalisering heeft het
IPO er op ingezet om potentiële opbrengsten gecompenseerd te krijgen (de
belastingcapaciteit) inclusief de verhoging voor de provinciale radio naar ƒ 12,40
waartoe eerder besloten was. In totaal een bedrag van ƒ 139 miljoen (zie bijlagen 1:
notitie van IPO aan Tweede Kamer).
Thans is bekend dat minister Zalm deze opvatting niet deelt. In het bestuurlijk overleg
tussen de fondsbeheerders (ministers Peper en Zalm) en IPO en VNG delegatie op
maandag 11 oktober ’99 over het bedrag dat in het Provinciefonds vloeit als
compensatie van de afschaffing van de omroepbijdrage, bleek dat minister Zalm
slechts bereid is de feitelijke heffingen (en niet de belastingcapaciteit) te
compenseren. Daarbij wordt ook gewezen op de accresstijging die het Provinciefonds ondergaat. Samen met de inkomsten van de motorrijtuigenbelasting hebben de
provincies, aldus minister Zalm, voldoende eigen beleidsruimte om hier keuzen in te
maken. Overigens is de minister bereid om als peiljaar 1999 (i.p.v. 1998) aan te
houden waardoor de radioverhoging van de provincie Zuid-Holland (van ƒ 8,50 naar
ƒ 10) alsnog wordt meegenomen. Het nu te compenseren totaalbedrag wordt
daarmee ƒ 83,1 miljoen. Als bijlage 2 is een stuk van het IPO toegevoegd over terugkoppeling bestuurlijk normeringsoverleg van 11 oktober 1999.
Financieel probleem
Voor Brabant heeft een en ander als consequentie dat autonome financiering van de
basisvoorziening van provinciale televisie (ƒ 2,5 miljoen plus mogelijke ƒ 1,5 miljoen
PNEM/MEGA-bijdrage per jaar = totaal ƒ 4,0 miljoen per jaar) ook in de jaren na
2001 structureel geregeld moet gaan worden. Overigens wordt de basisvoorziening
aangevuld met ƒ 1,5 miljoen per jaar ten behoeve van een fonds voor culturele
omroepproducties, eveneens ten laste van het eigen cultuurbudget.
Bij een en ander is nog geen rekening gehouden met het eerdere besluit over
financiering van de provinciale radio door verhoging van het radiotientje op de
omroepbijdrage naar ƒ 12,40 op het moment dat dat wettelijk mogelijk is. De door
Staatssecretaris Van der Ploeg toegezegde verhoging van de radioheffing naar
ƒ 12,40 is met de afschaffing van de omroepbijdrage komen te vervallen.
De afschaffing van de omroepbijdrage ontneemt Brabant de mogelijkheid om dit
systeem van financiering van provinciale omroep voluit toe te passen. Brabant wordt
vervolgens in dit scenario niet gecompenseerd voor de inspanningen die met
autonome middelen zijn opgebracht.
4. Oplossingsdilemma
Om het genoemde financiële probleem op te lossen kan overwogen worden om op
zo kort mogelijke termijn thans wél een provinciaal televisietientje te gaan heffen
ingaande 1 december 1999. Een aantal gemeenten heeft recent een besluit
genomen om de maximale lokale opslag van ƒ 2,-- op de omroepbijdragen te heffen
(o.a. de gemeente Vught), ingaande 1 december 1999. Daarmee willen deze
gemeenten "op de lijst" komen van gemeenten die heffen in 1999 en verwachten
5
daarmee een volledige fiscale bijdrage te gaan krijgen. Een fiscale bijdrage derhalve
voor het gehele bedrag van
ƒ 2,-- ook al is slechts een gedeelte van het jaar geheven. Als dit lukt is het
inconsequent als een provincie die een gedeelte van het jaar heft niet ook het
volledige provincietientje te geven. Voor Brabant kan in deze lijn een heffing van
ƒ 0,83 (1/12e van tien gulden) leiden tot een uitkering van circa 840.000 x ƒ 10,-(ƒ 8400.000,--).
Aan deze oplossingsvariant is een drietal complicaties verbonden. De eerste is dat
de DOB (Dienst omroepbijdragen) in staat van onttakeling verkeert en aangeeft niets
meer aan voorlichting (bijsluiters e.d) te kunnen doen op deze korte termijn.
Voorlichting aan de Brabantse burger zou door de provincie zelf moeten worden
gedaan Het is moeilijk aan de burgers uit te leggen dat aan de vooravond van de
afschaffing van de omroepbijdragen betaald moet gaan worden.
Tweede complicatie is het verlenen van ontheffing aan burgers die niet op de kabel
aangesloten zijn. Derde complicatie is dat minister Zalm heeft aangeven dat
“tactische besluitvorming” van gemeenten of provincies in 1999 niet wordt
gehonoreerd. Dit maakt de slaagkans van deze optie, die wij niet overwegen, klein.
Wij hebben het werkoverleg dat minister Zalm op 1 november ’99 met ons gevoerd
heeft benut om tot een oplossing van het Brabantse probleem te komen.
5. Overleg met minister Zalm
Na een toelichting op onze moeite met de wijze van afschaffing van de omroepbijdrage is een denklijn ontwikkeld voor de financiering van onze publieke provinciale
televisieomroep.
Minister Zalm heeft gesteld, in positieve overweging te nemen om het bedrag dat de
provincie Noord-Brabant dit jaar en de afgelopen jaren op jaarbasis uit de autonome
middelen heeft besteed aan provinciale televisie toe te voegen aan het compensatiebedrag van ƒ 83,1 miljoen dat in 2000 en volgende jaren in het Provinciefonds wordt
gestort. Dit als de omroepbijdrage per 1-1-2000 wordt afgeschaft en vervangen door
een rijksomroepbijdrage. Als voorwaarde heeft de minister hieraan verbonden dat de
Provincie Noord-Brabant in gelijke orde van grootte een lastenverlichting voor de
Brabantse burger doorvoert. Het feitelijke bedrag dat wij op jaarbasis voor de
provinciale televisie uittrekken bedraagt ƒ 4,3 miljoen. Wij gaan ervan uit dat dit
bedrag aan de rijksomroepbijdrage wordt toegevoegd en inclusief een jaarlijks accres
aan ons wordt uitgekeerd (vanaf 2000 als integratie-uitkering en later op basis van
een verdeelsleutel via de algemene uitkering van het Provinciefonds).
6. Voorstel GS
Wij hebben er voor gekozen om deze denklijn te volgen en stellen voor om in 2000 af
te zien van de geplande inflatoire bijstelling van het provinciale opcententarief op de
hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting. De hieruit voortvloeiende lastenverlichting
voor de burgers bedraagt structureel circa ƒ 4,0 miljoen per jaar (namelijk 1,5% van ƒ
265 mln., zijnde de gemiddeld jaarlijkse opcentenopbrengst begroot voor 2000-2004
gebaseerd op een behoudende prognose van de ontwikkeling van het voertuigenpark).
6
De in 2000 te ontvangen uitkering via het provinciefonds van ƒ 4,3 miljoen (indien de
voorgenomen wijziging van de Mediawet doorgaat) zullen wij aanvullen met ƒ 1,2
miljoen uit de Stelpost cultuur zodat het in het statenvoorstel van 10 september 1999
opgevoerde benodigde bedrag voor provinciale televisie in 2000 (ƒ 5,5 miljoen)
beschikbaar is. Na matching van dit bedrag door OC&W stellen wij totaal ƒ 11
miljoen hiervoor beschikbaar waarvan ƒ 1,5 miljoen in de vorm van een productiefonds voor culturele televisieprogramma's.
7. Procedure
Na behandeling in de extra vergadering op 5 november en op basis van uw advies
zullen wij bezien in hoeverre het ontwerp-besluit bij de Najaarsnota 1999 dient te
worden aangepast. In de lijn van dit voorstel wordt in 2000 afgezien van de inflatoire
bijstelling van het provinciaal opcententarief op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting. De afspraak uit het Bestuursakkoord met betrekking tot herinvoering van
de jaarlijkse inflatiecorrectie zoals die vanaf 1 april 2000 in onze meerjarencijfers is
opgenomen, schuift nu een jaar op naar 1 april 2001. Wij zullen het voorliggende
ontwerp-besluit (66/99 E) op dit punt aanpassen en een herzien ontwerp-besluit aan
u voorleggen.
Dit voorstel geldt onder voorbehoud van de effectuering van wat met de minister is
overeengekomen. Mocht dit anders uitwerken, dan is voor 2000 sprake van een
inkomstenverlies. Vervolgens zal in 2001 een dubbele inflatiecorrectie moeten
worden toegepast om de raming voor 2001 en volgende jaren in overeenstemming te
brengen met de huidige meerjarenraming. Zodra zicht is op een definitieve regeling
en uitwerking zullen wij u hierover nader informeren bij de eerstvolgende financiële
bijstellingsmomenten.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
's-Hertogenbosch, 3 november ’99.
Download