Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk

advertisement
Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische
aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten)
Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen
met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap
(Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten) (31996).
De voorzitter:
Het betreft hier een wetsvoorstel met een lange voorgeschiedenis. Het is zelfs zo dat
wij vandaag voor de tweede keer de eerste termijn van het wetsvoorstel aan de orde
stellen. Dit heeft te maken met de vele nota's van wijziging die zijn ingediend,
waardoor de Kamer daar behoefte aan had. Bij sommigen bestaat enige
onduidelijkheid over de status van bijvoorbeeld eerder ingediende amendementen.
Alle amendementen die eerder — ook lang geleden — zijn ingediend, zijn nog geldig.
Als u een ander amendement wilt, moet u dat eerdere amendement zelf intrekken.
Anders gaan wij ervan uit dat ze ingediend zijn.
Mevrouw Dijkstra heeft haar amendement op stuk nr. 25 inmiddels ingetrokken.
Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom.
Ook heet ik welkom de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een
andere wijze op een andere plek in Nederland dit debat volgen.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Het is anderhalf jaar geleden dat wij hier in deze Kamer voor het eerst
spraken over dit wetsvoorstel. Alle partijen, de PVV iets minder, spraken hun ernstige
inhoudelijke bezwaren uit en spraken in eerste termijn niet hun steun uit voor dit
wetsvoorstel, omdat er nog dingen lagen die moesten worden opgelost. Vooral op
het punt van rechtsbescherming en het verschil in rechtsbescherming voor mensen
die gedwongen zorg krijgen, moest een oplossing worden gevonden. Van
gedwongen zorg kan sprake zijn in een instelling, thuis of in een gevangenis en
onder welke omstandigheid dan ook: omdat je psychiatrisch in de knel zit, omdat je
oud en dement bent en het niet meer goed zelf kunt doen, of misschien omdat je
verstandelijk beperkt bent.
De vraag is of dit is opgelost. Zo heb ik naar dit wetsvoorstel gekeken. Is het punt
van de rechtsbescherming opgelost na de vorige keer dat wij het voorstel hier
hebben besproken? Is de rechtsbescherming voor iedereen gelijk die voor zorg van
derden afhankelijk is? Is de positie voor al deze mensen voor de inspectie gelijk?
Kunnen deze mensen op een gelijke manier naar de rechter of hebben zij
rechtsbescherming? Ik kom hierop nog terug.
Andere kritiekpunten die breed in deze Kamer leefden, waren dat er eigenlijk niet zo
goed werd gekeken naar het voorkomen van gedwongen zorg en dat er te weinig in
het wetsvoorstel was opgenomen om de gedwongen zorg zo snel mogelijk te
beëindigen. Op dit laatste punt zijn wel wijzigingen aangebracht. De toenmalige
staatssecretaris heeft hierop in een brief gereageerd. Zij is met een uitgebreide nota
van wijzigingen gekomen en heeft het wetsvoorstel aangepast. Zij heeft daarin
redelijk goed naar de Kamer geluisterd. Een grote wijziging was dat zij het "nee,
tenzij"-principe veel steviger als principe in het wetsvoorstel heeft verankerd. "Nee,
het is niet normaal dat je gedwongen zorg krijgt, "tenzij" en dan volgt een heel
stappenplan waaraan moet worden getoetst voordat gedwongen zorg wordt ingezet.
Het lastige is dat gedwongen zorg heel veel zaken omvat: gedwongen medicatie,
gedwongen voeding, fixatie, opsluiting, maar ook een leefpatroon dat goed voor je is
of waarvan mensen denken dat het goed voor je is. Het feit dat je ergens woont waar
je verminderd de regie over je eigen leven hebt en het vaker zo is dat mensen de
regie over jouw leven voeren, maakt dat mensen in zorginstellingen soms het idee
hebben dat ze gevangenen zijn. En dan zijn ze nog niet eens opgesloten of
gedrogeerd. Dat is een wezenlijk element om te beseffen. Het leven van mensen die
afhankelijk zijn van zorg wordt vaak overgenomen. Hoe gaan we daarmee om? Hoe
schetsen we waarborgen waaronder dat mag gebeuren?
De vorige keer heb ik er uitvoerig bij stilgestaan dat het in ons land strafbaar is om
iemand van zijn vrijheid te beroven. Dit staat in artikel 282 van het Wetboek van
Strafrecht. Een indertijd actueel voorbeeld was dat het strafbaar is wanneer een
docent een leerling in een kast stopt. Je bent ook strafbaar als je iemand ontvoert. In
de ouderen- en gehandicaptenzorg zien we eigenlijk nog dagelijks dat mensen van
hun vrijheid beroofd worden, niet omdat dit zo wordt gezien, maar omdat dit normaal
is of misschien een ingesleten patroon. Ik noem enkele voorbeelden. Ik denk aan
een stevig blad op een rolstoel waardoor iemand niet kan opstaan, aan een
vastgezette rolstoel waardoor iemand niet verder kan bewegen en aan een deur die
op slot wordt gedraaid in het kader van de veiligheid. Ik denk ook aan ernstiger
dingen. Wij hadden indertijd net het debat over Brandon gehad. Daar zagen we dat
deze jongen zat vastgebonden aan de muur. We weten ook allemaal dat mensen 's
nachts bijvoorbeeld worden beperkt in hun mogelijkheden om uit bed te gaan omdat
er een bedhek omhoog wordt gedaan. Vaak gebeurt dat vanuit
veiligheidsoverwegingen, maar het is een beperking van de vrijheid. Ook komt het
voor dat er een druppeltje haldol of rustgevende medicatie wordt gegeven. We weten
allemaal dat het gebeurt. We weten ook allemaal dat er instellingen zijn die dat niet
doen. We weten allemaal dat er ontzettend goede voorbeelden zijn in de praktijk
waarbij je ontzettend veel passie en inzet van mensen ziet waardoor
vrijheidsbeperkende maatregelen zo kort mogelijk worden opgelegd, als ze al worden
opgelegd, en zo snel mogelijk worden voorkomen. De vraag is dus voor wie we deze
wet maken en behandelen. Dat is uitdrukkelijk niet voor die situaties waarin met
bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten wordt gewerkt op een instellingsterrein
waarbij de instelling zegt: wij zullen nooit bezuinigen op gedragswetenschappers of
op het personeel en wij vinden het belangrijk dat er vaste mensen op de groep staan,
zodat mensen gekend worden en er wordt gezien waarom iemand misschien
onrustig is, waardoor we niet hoeven te grijpen naar maatregelen waarvan we
allemaal zeggen dat we die niet willen.
Anderhalf jaar geleden zei ik heel duidelijk dat het strafbaar is om iemand van zijn
vrijheid te beroven. Ik zei dat omdat we te vaak horen dat de cultuur in de zorg nog
niet optimaal is om te kunnen erkennen dat vrijheidsberoving vrijheidsberoving is.
Gisteravond zagen we bij Nieuwsuur de uitkomsten van een onderzoek van het
NIVEL, waaruit bleek dat er door mensen die werken in de verstandelijk
gehandicaptenzorg nog heel vaak wordt gegrepen naar vormen van ernstige
vrijheidsberoving, zoals fixatie en opsluiting. Een groot gedeelte van de
ondervraagde mensen door het NIVEL — ik kom er nog op terug hoe groot dat
percentage was — gaf aan het eigenlijk niet voor zich te zien hoe dit kan worden
voorkomen. Daarvan schrok ik. We zijn namelijk al jaren bezig met allerlei
initiatieven, zoals Ban de band, dat vrij succesvol is geweest, en In voor zorg!. We
hoeven maar naar het actieplan te kijken om een hele opsomming te zien van hoe
we zouden moeten willen dat mensen en de cultuur op de werkvloer zo zijn dat men
zich ervan bewust is dat vrijheidsbeperkende maatregelen worden gehanteerd en dat
we eigenlijk met elkaar moeten kijken hoe we dergelijke maatregelen zo snel
mogelijk kunnen afbouwen. Maar is het dan uiteindelijk de schuld van medewerkers
dat het gebeurt? Dat hoor je heel vaak. Als er iets misgaat in een zorginstelling,
wordt vaak gezegd: het personeel was niet helemaal toegerust of capabel of
opgeleid. Ik krijg daar een slecht gevoel bij, want zijn wij het uiteindelijk niet die
mensen in staat stellen om hun werk in de zorg goed te doen? Wij doen dat
bijvoorbeeld door in te grijpen of niet in te grijpen bij bestuurders die hun
medewerkers geen scholing geven of bij zorginstellingen die niet met vaste teams
werken voor bewonersgroepen waar dat heel wenselijk is, zo dat al niet wenselijk zou
zijn voor alle bewoners in de langdurige zorg. Dan zijn er ook nog bestuurders die
het helemaal niet erg vinden dat onderbezetting een permanente situatie is
geworden. Zijn wij eigenlijk niet medeverantwoordelijk voor wat wij over hebben voor
de kosten van een zorgdag, de zogenaamde zorgzwaartepakketten? Toen wij vorige
keer dit debat voerden, waren daarvoor nog extra middelen beschikbaar. Wij konden
toen nog zeggen: ja, wij hebben een besluit genomen om extra personeel te krijgen
en het personeel op te leiden. De SP steunde dat volledig. Die middelen zijn nu zo'n
beetje voor twee derde weggetrokken. Dat is zorgelijk.
Hoe vaak overkomt het mij, en naar ik verwacht ook mijn collega's, dat er een emailtje komt waarin staat: "Ik wil niet dat bekend wordt dat ik ik ben, maar ik kan mijn
werk niet meer goed doen, want mijn collega's worden niet vervangen. Wij hebben
verkorting van onze diensten. Dat is niet goed voor de veiligheid van mijzelf en van
de bewoners." Als je dan kijkt naar de omzetcijfers van zo'n zorginstelling, naar wat
de zorgbestuurder verdient en naar de opbouw van de zogenaamde
risicoaanvaardbare kosten, het eigen vermogen, dan schieten de tranen je in de
ogen. Geld zat, maar onvoldoende personeel.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik ben het met mevrouw Leijten eens dat het een drama is dat de Kunduzpartijen
daags na de val van het Catshuisakkoord de Agema-gelden in de geestelijke
gezondheidszorg en de gehandicaptenzorg schrapten. Mevrouw Leijten heeft dit
echter niet teruggedraaid in haar tegenbegroting. Dat klopt toch?
Mevrouw Leijten (SP):
Wij hebben geprobeerd heel veel te repareren in de tegenbegroting, juist ook voor de
AWBZ, om personeelsmaatregelen — die de Agema-gelden zijn gaan heten — te
kunnen compenseren. Wij waren van mening dat door dit pakket voldoende geld
vrijkwam, omdat wij bijvoorbeeld voorstelden dat er minder eigen vermogen mocht
worden opgebouwd. Ik onderschrijf het slechte gevoel dat wij op dit moment hebben
in dit debat met deze staatssecretaris en met dit kabinet. Het neemt niet alleen het
geld voor die extra handen weg, het trekt ook de Beginselenwet in zonder dat er een
alternatief is en de inspectie wordt verder op afstand gezet. Hoe goed een wet ook in
elkaar zit, als je geen maatregelen neemt om die ingevoerd en uitgevoerd te krijgen
en daar toezicht op te houden, krijg je nooit de situatie die wij allemaal willen,
namelijk dat gedwongen zorg tot het minimum wordt beperkt en dat die, als die al
wordt ingezet, zo snel mogelijk wordt afgebouwd.
Mevrouw Agema (PVV):
Het is duidelijk. Mevrouw Leijten heeft wel kritiek op het terugdraaien van de Agemagelden, maar zij heeft ze op haar beurt ook niet teruggedraaid in haar financiële
doorberekening.
Mevrouw Leijten (SP):
Wij hebben wel andere maatregelen voor vervoer voorgesteld en je kunt dit alles
tegen elkaar wegstrepen. Het blijft heel erg welles-nietes. Volgens mij weet mevrouw
Agema dat wij voorgestelde maatregelen voor extra personeel altijd hebben
gesteund. Wij hebben ook altijd gezegd dat wij het niet wenselijk vinden om die weg
te halen. Op het moment dat je een totaal verkiezingsprogramma maakt waarin je
kiest voor een einde aan de marktwerking zodat er minder geld in bureaucratie blijft
hangen, en voor totaalpakketten, dan kan het voorkomen dat één maatregel niet voor
100% wordt gecompenseerd, omdat je denkt dat je met die samengestelde plannen
dat doel ook kunt bereiken.
De voorzitter:
Kort graag, maar niet vijf of zes keer hetzelfde.
Mevrouw Agema (PVV):
Dit zijn gewoon praatjes van mevrouw Leijten: wij hebben een heel pakket. Nee, als
puntje bij paaltje komt, staat de SP altijd vooraan om kritiek te leveren en erop te
wijzen dat er sprake is van personeelsgebrek. Als de Kunduzpartijen de Agemagelden in de geestelijke en gehandicaptenzorg schrappen, komt mevrouw Leijten
met een heel verhaal, maar feit blijft dat zij het niet heeft teruggedraaid.
Mevrouw Leijten (SP):
Wij investeerden in de AWBZ. Wij behielden de AWBZ. Daar kun je een hoop op
afdingen, maar dat is wel goed voor de personeelspositie. Wij zeiden niet dat die
maar met een enorme korting naar de gemeenten moest worden overgedaan, zoals
wij nu voor ons hebben liggen. Daarin wijken de maatregelen die de Partij voor de
Vrijheid voorstelde niet zo veel af van de maatregelen van de SP. De middelen voor
personeel kun je ook vinden als je het eigen vermogen hiervoor inzet. Ik vind het
altijd jammer dat de PVV afhaakt bij een aanval op bureaucratie en bijvoorbeeld
marktwerking.
De cultuur in een instelling is belangrijk, net als het besef dat vrijheidsbeperking niet
mag. Wij weten echter ook allemaal dat je daarvoor duidelijke regels hebt en
duidelijke handhaving. Wij rijden bijvoorbeeld niet door een rood stoplicht. Iedereen
weet dat dit niet mag. Toch hangt er niet bij ieder rood stoplicht een camera of staat
er een agent naast. Het is een cultuur in onze samenleving dat we er niet door rijden.
Degenen die het wel doen, worden gezien als aso's en kunnen ook rekenen op een
hoge boete, als het wordt opgemerkt. Wij zijn er ook allemaal van overtuigd dat dit
bijdraagt aan onze veiligheid. Als een ander door rood rijdt en jij door groen, is het
nog steeds een ongeluk. Het is dus ingesleten.
Daarom denk ik dat het heel goed is dat wij, de politiek, het ministerie, de inspectie,
uitspreken dat je in principe niet aan vrijheidsbeperking doet. Het is wat mij betreft
echt een vooruitgang in de wet dat het "nee, tenzij" is geworden.
De volgende vraag is echter wat wij doen met al die mensen die werken in de
gezondheidszorg en hun stinkende best doen. Ik ben ervan overtuigd dat niemand
staat te trappelen bij het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen, maar wat
doen we met die mensen die nog steeds het idee hebben dat dit niet voorkomen kan
worden? Wat is de analyse van de staatssecretaris hierop?
De vorige staatssecretaris ontkende dat er een samenhang was tussen de bezetting
van personeel en vrijheidsbeperkende maatregelen. Doet deze staatssecretaris dat
ook? Zij deed dat niet alleen in de beantwoording op schriftelijke vragen maar ook in
haar beantwoording naar aanleiding van de inbreng in de eerste termijn. Er zou geen
causaal verband zijn. Dat lijkt mij toch sterk.
Hoe zit het eigenlijk met de opleidingen van mensen die werken in de zorg? Dan
bedoel ik het heel breed, of je nu helpende of verzorgende wordt in een
verpleeghuis, of dat je geriater, arts of gedragswetenschapper wordt. Hoe wordt er
eigenlijk in de opleidingen omgegaan met het bestaan van dwangzorg, de inzet en
de alternatieven? Wat doet men met de vraag wat je moet doen als zorg ontspoort?
Waar moet je zijn? Hoe beschermen we personeel dat in een situatie dwangzorg
moet inzetten en dat eigenlijk niet wil, maar het wel moet doen vanwege de
veiligheid? Ik heb dit eens nagelopen en je vindt het eigenlijk nergens. Personeel kan
eigenlijk niet ergens terecht. Daar maak ik wel zorgen over.
Wat doe je op het moment dat je in de middag in je eentje met acht
psychogeriatrische dementerenden zit? Dit zijn dementerenden die onaangepast
gedrag kunnen vertonen, onrustig zijn of misschien verdrietig. Als een van de acht
onrustig en verdrietig wordt, wordt de rest dat ook. Dat weten we allemaal. Daar sta
je dan, in je eentje. Dan ben je blij als je het kastje op slot kunt draaien. Dan ben je
blij als je de deur op slot kunt draaien. Je zult er maar eentje uit het oog verliezen. Je
kunt er eentje even apart zetten, zodat die de groep niet zo beïnvloedt. Misschien is
het dan wel heel prettig dat je een paar druppeltjes Haldol kunt toevoegen aan het
kopje thee. Waar kan deze medewerker heen om te zeggen dat hij zijn werk niet
goed kan doen? "Ik wil er helemaal niet naar grijpen, maar ik sta alleen. Ik maak de
roosters niet, ik doe mijn werk graag maar ik sta alleen." Die medewerker kan
nergens heen.
We weten allemaal dat er goede instellingen zijn die goed luisteren naar hun
personeel, maar we weten ook dat er instellingen zijn die dit niet doen. Hoe
beschermen we de medewerker die dit niet wil doen? Ik zie graag een analyse van
de staatssecretaris over de vraag hoe we mensen opleiden ter voorkoming van
dwangzorg, met het bewustzijn van dwangzorg, maar ook over de vraag hoe we hen
kunnen beschermen als ze dwangzorg moeten toepassen omdat ze er door de
omstandigheden toe gedwongen worden.
Namens ons allemaal, namens iedereen, heeft de Inspectie voor de
Gezondheidszorg de taak gekregen om de kwaliteit en de veiligheid van de zorg te
waarborgen. Deze zomer hebben wij een uitgebreide uitzending van Nieuwsuur
gezien — ik kom straks nog op wat daar is gebeurd — waarin werd gesteld dat het
toch niet zo goed gaat in de gehandicaptenzorg. Wat hebben de journalisten
gedaan? Zij hebben de rapportages van de Inspectie voor de Gezondheidszorg op
een rij gezet en zij stellen vast dat de inspectie in veel gevallen constateert dat de
zorg onder de maat is. Wat doet de inspectie daaraan? Gisteravond bleek in
hetzelfde nieuwsprogramma dat de journalisten dit ook voor de verpleeghuizen
hebben gedaan. De inspectie komt tot de conclusie dat de helft van de in het
afgelopen jaar bezochte verpleeghuizen onnodige en te zware dwangzorg inzet. Wat
doet de inspectie daaraan? De inspectie moet toch namens ons en namens de
staatssecretaris optreden? Je kunt heel goed opschrijven dat iets niet deugt en wij
kunnen een perfecte wet aannemen, maar als wij vervolgens collectief wegkijken, het
in een la stoppen en het er niet over hebben omdat er toch ook instellingen zijn die
het wel goed doen, dan houden wij niet alleen elkaar, maar de hele bevolking voor
de gek. Schaamt de staatssecretaris zich net als ik voor dit openbare falen van onze
zorginstellingen en van de inspectie, die blijkbaar onmachtig is om hier iets aan te
doen? Wat hebben wij nu aan een inspectie die constateert dat in de helft van de
verpleeghuizen te veel dwangzorg wordt ingezet, maar er niets aan doet? Zij schrijft
het op, wij kunnen het zien en klaar. Wat hebben wij daar nu aan?
In maart 2012 overleed een bewoner in een zorginstelling nadat zij hardhandig op de
grond was gedrukt door medewerkers. Dat moet een vreselijke avond zijn geweest
voor de medewerkers en de andere bewoners. Het is heel erg dat zoiets gebeurt.
Toch zijn wij dit pas deze zomer, begin juni, te weten gekomen. Er werd over
gesproken in een radioprogramma en op dat moment, op die dag, zei de inspectie: o
ja, wij hebben toch wel iets heel kritieks geconstateerd in het noorden van het land.
Op dat moment — dat is dus veertien maanden later — werd besloten om de
instellingslocatie te sluiten omdat het daar te onveilig was. Wat dit alles blootlegt,
baart mij grote zorgen. Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg deze
instelling eerst de mogelijkheid gegeven om intern onderzoek toe te passen na het
overlijden van deze bewoner? Waarom heeft zij vervolgens, toen de instelling dat niet
deed, een externe commissie verordonneerd? Waarom heeft het een halfjaar of
langer geduurd voordat de inspectie zelf iets deed? Waarom is de locatie pas
veertien maanden later gesloten? Houdt de inspectie echt wel toezicht op de kwaliteit
en de veiligheid namens ons allen?
Ik kan dit aan niemand uitleggen. Ik kan dit niet uitleggen aan de mensen die
betrokken zijn bij dit vreselijke voorval, de familieleden, de personeelsleden, de
andere mensen die op die locatie zorg hebben gehad. Ik kan het ook niet uitleggen
aan mensen die denken: je moet goede zorg krijgen en wij hebben een inspectie om
daar toezicht op te houden. Waarom zegt de inspectie na een overlijden onder deze
omstandigheden: u onderzoekt het zelf wel even, hè? Dat is toch waardeloos?
Hoeveel debatten hebben wij hier niet gehouden over de inspectie waarin wij
Kamerbreed afwezen dat er weggekeken werd, dat de kant van bestuurders en
instellingen en niet die van bewoners en personeel werd gekozen? Ik vind het
ongelooflijk.
Deze zorginstelling was zo druk met fuseren, dat zij geen aandacht besteedde aan
deze kwestie. Zij lichtte zelfs de familieleden van de andere bewoners van die locatie
niet in. Zij zeiden dat deze bewoner overleden zou zijn aan een hartaanval in een
politiecel. Het is ongelofelijk dat deze mensen, familieleden die op dezelfde locatie
woonden maar ook gewoon mensen die werkten in die zorginstelling, via een
radioprogramma op de hoogte moesten worden gesteld van wat daar heeft
plaatsgevonden. Het is een doofpot waar de deksel op moest blijven. Wat mij zo
teleurstelt, is dat de staatssecretaris eigenlijk niet zegt dat die deksel eraf moet, maar
dat hij heeft gezegd: laat maar liggen. Ik stelde Kamervragen naar aanleiding van dit
radioprogramma. Twee maanden later konden die pas beantwoord worden. Er zat
onder andere een vakantie tussen. Het was niet eens nodig om de Kamer even een
uitstelbriefje te sturen. Ik vraag mij echt af wat hier is gebeurd. Was de situatie niet
ernstig genoeg dat er op het ministerie gedacht werd dat dit snel uitgezocht zou
moeten worden? Kwam het door de afzender, de vragensteller? Ik vind het echt heel
ernstig dat het twee maanden heeft geduurd voordat hier antwoord op is gekomen.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, we zijn nu bezig met een wetsbehandeling. Ik snap dat u van de
gelegenheid gebruikmaakt om er ook andere dingen aan te koppelen, maar ik zou u
wel willen vragen om nu weer terug te gaan naar het hoofdonderwerp van vandaag,
namelijk de inhoud van deze wet.
Mevrouw Leijten (SP):
Nou, het heeft heel erg te maken met de inhoud van de wet, want juist deze inspectie
die nu al faalt, heeft straks geen positie meer in deze wet. Het gaat ook over de
vraag hoe we op deze staatssecretaris kunnen vertrouwen wat betreft de uitvoering
van deze wet. Want daar wil ik het nu over hebben. Is het zo dat deze
staatssecretaris dit serieus neemt? Vindt hij het goed dat een zorginstelling zo'n
kwestie in de doofpot kan stoppen, samen met de inspectie? Of zegt de
staatssecretaris: dit gaan we niet meer tolereren? Is het dan niet een heel erg
procedureel antwoord om te zeggen: ik weet eigenlijk niet waarom de politie ingezet
werd in deze situatie, ik moet dat nog even navragen? De politie wordt ingezet om
dwangzorg toe te passen bij bewoners die blijkbaar niet in bedwang kunnen worden
gehouden door personeel in een instelling. Ik heb een hoop gehoord in de
gezondheidszorg, maar dat nog niet. Ik vind dat eigenlijk heel ernstig. Op dat soort
vragen krijgen we dus geen antwoord terwijl ik dat hier wel van toepassing vind. Ik
vind dat hier van toepassing omdat we het hebben over de vraag welke voorwaarden
er zijn om dwangzorg in te zetten, welke cultuur je nodig hebt in een instelling en hoe
de inspectie namens ons opereert. We kunnen nog zo'n goede wet aannemen en we
kunnen we er nog zo van overtuigd zijn met z'n allen dat we het juiste doen, maar als
we de inspectie niet goed toerusten en niet echt toezicht laten houden op
zorginstellingen en hun bestuurders die er met de pet naar gooien, dan houden we
onszelf voor de gek.
De volgende vraag waarvan ik het belangrijk vind om die aan deze staatssecretaris
te stellen, is of het de bedoeling is van deze wet om mensen die afhankelijk zijn van
de ouderenzorg of de gehandicaptenzorg te beschermen. Of is deze wet er voor
zorgaanbieders om zo min mogelijk bureaucratie te hebben en om zo veel mogelijk
weg te reguleren in de instellingen? Het is een scherpe maar wel gepaste vraag. Ik
vind namelijk dat er nogal wat dingen ontbreken in deze wet. De rechtsbescherming
van mensen die wonen in de ouderenzorg of de gehandicaptenzorg of daarvan
afhankelijk zijn, verandert met deze wet aanzienlijk ten opzichte van de
rechtsbescherming van mensen die in de psychiatrie of in de gevangenis dwangzorg
krijgen opgelegd. De inspectie houdt geen toezicht meer op individuele
dwangmaatregelen. De inspectie krijgt eens in het halfjaar een lijst van wat een
zorginstelling allemaal aan dwangmaatregelen oplegt en betrekt dat al dan niet bij
haar toezicht. Dat toezicht dat gewoon vaststelt dat er in heel veel gevallen te
ernstige dwangmaatregelen worden genomen, zonder dat we weten wat de
rechtsbescherming is van de mensen die het betreft. Immers, daar wordt geen
toezicht meer op gehouden. Het geheel aan afgesproken dwangmaatregelen voor
een persoon wordt ook niet getoetst bij een rechter. Dat is bijvoorbeeld wel het geval
in de Wet verplichte ggz. Daar is tijdens de vorige behandeling naar gevraagd. Alle
partijen waren heel kritisch over dat verschil van rechtsbescherming. We krijgen
daarop het heel platte antwoord dat dat eigenlijk niet mogelijk is, omdat dat te veel
werk zou zijn. Dat kan toch niet de reden zijn om de rechtsbescherming van deze
kwetsbare mensen minder goed te laten zijn dan die van andere kwetsbare mensen.
De Partij voor de Vrijheid heeft gezegd dat als een dwangmaatregel wordt opgelegd,
de inspectie daarvan acuut een signaal moet krijgen. Ik hoop dat dit amendement
nog overeind staat. Ik ben daarvoor. De inspectie kan dan zelf heel goed beoordelen
of dat signaal serieus genoeg is om in de auto te stappen en te gaan kijken. Zij kan
ook concluderen dat het gaat om een gedragsmaatregel en dat hier serieus naar zal
worden gekeken, maar op een later moment. Immers, op het moment dat je dat doet,
is het niet zomaar iets. Eigenlijk zegt de wet dat ook en is dat ook overgenomen. Er
komt een "nee, tenzij"-principe. Een arts moet toetsen of een dwangmaatregel
terecht is. Er moet ook nog een extra toets zijn van een onafhankelijke arts. Dan is
het eigenlijk heel gek dat je de inspectie niet laat meekijken. De onafhankelijke arts
kan ook afkomstig zijn van een collega-instelling met wie de instelling aan het
fuseren is. Dan is het misschien niet zo'n onafhankelijke tweede lezing.
Ik vind ook het volgende heel jammer. Ik heb tijdens de vorige behandeling
geprobeerd om mee te denken over de opstelling van een procedure waarbij ook
recht wordt gedaan aan het feit dat men de zorgsituatie, de situatie die heeft geleid
tot dwangzorg, in een instelling zelf moet kunnen analyseren, aanpassen en
oplossen. Dat moet dan wel gebeuren op zo'n manier dat we niet met een situatie
wordt geconfronteerd zoals we bij Brandon zagen. Hij zat al maandenlang in een
uitzichtloze situatie zonder perspectief op verbetering. Ik heb daarom het
amendement op stuk nr. 24 ingediend. We hebben daarover in eerste termijn veel
gediscussieerd. Daarover waren veel vragen van verschillende collega's. Ik heb daar
in de schriftelijke beantwoording van de vorige staatssecretaris eigenlijk geen reactie
op gekregen. Ik vind dat hier sprake is van een aanzienlijk andere situatie. In het
amendement gaat het om een procedure om de dwangmaatregel die is opgelegd, na
een week onafhankelijk te toetsen. Daarmee wordt gezegd dat de aard en ernst van
de situatie moeten worden bekeken, maar ook het perspectief op verbetering en
noem maar op. Er zitten natuurlijk wel wat elementen in het stappenplan dat de
vorige staatssecretaris heeft geïntroduceerd, maar dat behelst niet dat er al na een
week wordt gekeken. Je zult maar in een isoleercel belanden, je zult daar maar
zitten! Dan is een periode van zes weken, de termijn die nu wordt geformuleerd, of
drie maanden wel erg lang. Veel te lang, wat betreft de SP.
We hebben voorts gezegd dat deze onafhankelijke commissie ook moet toetsen of er
wel grond is voor deze vrijheid beperkende maatregelen. Zij zou een directe ingang
bij de inspectie moeten hebben om daarover te melden, maar zij zou ook naar het
OM moeten kunnen stappen. Immers, als je lijn doortrekt dat voor vrijheid
beperkende maatregelen "nee, tenzij" geldt, dan zijn er dus ook situaties waarin die
"tenzij" onvoldoende is ingevuld. Dan zit je toch gewoon in een situatie dat je
handelen ook strafbaar kan zijn? Die stelling leg ik bij de de staatssecretaris neer.
Hierop is eigenlijk geen antwoord gekomen.
Ik heb in eerste termijn ook gevraagd waarom het verschil tussen de verplichte ggz
en deze wet zo groot is als het gaat om het opnemen van mensen. Ik heb die vraag
overigens niet als enige gesteld. Het gedwongen opnemen van mensen moet
gebeuren door een toets van de rechter. Dat is ook in de psychiatrie het geval. Er is
echter een uitzondering gemaakt voor deze wet: als iemand niet meer zelf kan
aangeven of hij wel of niet wil worden opgenomen, kan het Centrum indicatie zorg
het ook doen. Ik vind dat zo'n rare figuur. Er zijn ook mensen in de psychiatrie die al
dan niet tijdelijk niet in staat zijn om te zeggen of zij willen worden opgenomen en bij
wie de rechter alsnog toetst. Er is geen verschil. Kan het CIZ er niet uit? De vorige
keer heb ik hier ook naar gevraagd. Daar is weinig antwoord op gekomen. Het is dus
aan deze staatssecretaris om dat toe te zeggen. Waarom is het voor mensen die
moeten worden opgenomen in een psychiatrische kliniek anders dan voor mensen
die moeten worden opgenomen in een instelling voor dementerenden? Dat is toch
raar? Ik vind dat echt heel raar. Er worden zo twee verschillende soorten mensen
gecreëerd in dit land. Als je daar verschillende rechtsgronden op toepast, noemen wij
dat discriminatie.
Tijdens de vorige behandeling hebben wij heel erg gewezen op de positie voor de
cliëntvertrouwenspersoon. Het is eigenlijk parallel aan wat nu al plaatsvindt in de ggz.
Ik heb het over de patiëntvertrouwenspersoon, die is geïntroduceerd door voormalig
minister Klink. Ten aanzien hiervan was er wat scepsis. De Kamer had gezegd dat er
een patiëntvertrouwenspersoon moet zijn die naast de patiënt kan staan en die,
zeker als het gaat om dwangzorg, altijd samen met de patiënt nagaat of er voldoende
is gekeken naar de belangen. Ook bekijkt die patiëntvertrouwenspersoon of er geen
sprake is van een overtreding en of het ook op een andere manier kan. Die persoon
is onafhankelijk van de instelling. Eigenlijk werkt het hartstikke goed. De
aanvankelijke scepsis is omgeslagen in grote tevredenheid. Het leidt tot minder
juridische geschillen, omdat een en ander laag in de organisatie wordt opgelost. Zo'n
iemand heeft een enorme bemiddelende functie. Hij is niet in dienst van de instelling,
maar hij kan er wel voor zorgen dat wordt besproken of een en ander nodig is en of
er nog iets anders mogelijk is. Het werkt hartstikke goed.
Ik ben er tevreden over dat het voorstel van de SP en de Partij van de Arbeid om
zo'n cliëntvertrouwenspersoon ook te introduceren voor deze twee zorgsectoren, is
overgenomen. Maar ik vind het jammer dat de onafhankelijke positie niet wordt
overgenomen. We hebben met deze Kamer net een Jeugdwet gekregen. Daarin is
de onafhankelijke positie gewaarborgd. Dat is een uitdrukkelijke wens geweest van
de Kamer. Ik verwijs naar de motie-Dijsselbloem c.s. We hebben in de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg de onafhankelijke positie van de
patiëntvertrouwenspersoon, maar als we het over de ouderenzorg en de
gehandicaptenzorg hebben, mogen instellingen het zelf invullen. Dat is toch raar?
Samen met mevrouw Bergkamp van D66, de heer Kuzu van de Partij van de Arbeid
en mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie heb ik het amendement op stuk nr. 39
ingediend. Iedereen die daar nog aan mee wil doen, is van harte uitgenodigd. Het
lijkt mij namelijk evident dat wij voor de eenheid van wetgeving zeggen dat we dat
hier ook regelen. De staatssecretaris mag het amendement ook overnemen. Dan
hoeft het helemaal niet meer verder ondertekend te worden. Maar het lijkt mij heel
erg raar als je zegt: als je dement bent, heb je een ander regime dan wanneer je niet
dement bent of een jongere bent. Ik denk dat het een foutje en een omissie is. Ik ga
er dus van uit dat deze staatssecretaris het amendement overneemt.
Ik worstel nog met de vraag wie verantwoordelijk is voor de inzet van dwangzorg. Er
is gezegd dat er een toetsing plaatsvindt door de arts van de instelling en een arts
van buiten. Maar wie is de zorgverantwoordelijke, waarover wordt gesproken in de
wet zelf, die de dwangzorg inzet? Welke opleiding heeft zo'n zorgverantwoordelijke?
Ik worstel ermee, ook omdat we te maken hebben met heel veel terminologie, die
soms parallel loopt en soms iets anders betekent. Misschien kan de staatssecretaris
dit heel helder op een rij zetten, zodat de onduidelijkheid kan worden weggenomen.
De vorige keer zei ik dat ik het discriminatie vind als je zegt dat de
rechtsbeschermende positie voor mensen die in de ouderenzorg of in de
gehandicaptenzorg met gedwongen zorg te maken hebben niet zo stevig hoeft te zijn
als voor mensen die in de gevangenis of in de psychiatrie gedwongen zorg krijgen.
De toenmalige staatssecrearis had aangegeven dat het onderscheid dat gemaakt
werd geoorloofd was, omdat dementerende ouderen en gehandicapten vaak minder
mondig zijn. Wij hadden gezegd dat het een ongeoorloofd onderscheid was. De
vraag die ik toen heb gesteld, vind ik nog steeds actueel en ik stel hem ook aan deze
staatssecretaris: moet het niet zo zijn: hoe minder mondig je bent, hoe meer
rechtsbescherming je hebt? In plaats van: hoe minder mondig je bent, hoe minder
rechtsbescherming je hebt. Dat is toch eigenlijk raar?
Ik worstel enorm met dit wetsvoorstel. Enerzijds is het verbeterd, maar anderzijds mis
ik nog zaken. Waar ik ook mee worstel, is het stappenplan dat is geïntroduceerd om
dwangzorg te voorkomen. Ik denk dat het heel goed is om dwangzorg te voorkomen,
maar wat moet er gebeuren op het moment dat dwangzorg wordt toegepast?
Dwangzorg is een eufemisme voor het vastbinden en drogeren van mensen. Dat zijn
ernstige vormen van vrijheidsbeperking en wellicht vrijheidsberoving. Er zijn ook
situaties waarin wordt gezegd dat iemand een dieet moet volgen, terwijl betrokkene
dat eigenlijk niet wil. Ook dat kan enorm als dwang worden ervaren. Het goede is, dat
wij eindelijk tussen de oren krijgen dat je als medewerker of zorginstelling continu te
maken hebt met mensen die al verminderde eigen regie hebben. Je moet dus heel
erg oppassen dat je de regie als vanzelfsprekend overneemt. Wat heel slecht is, is
dat je met het stappenplan en met de controle voor dwangzorg, dus met dat
containerbegrip, in de lichte gevallen van dwangzorg een te zwaar regime inzet. In
de zware gevallen, zoals vastbinden, drogeren en isoleren, heb je eigenlijk een veel
te licht regime Het is een kwestie geworden van "one size fits all", wat je eigenlijk niet
wilt.
Daarom vraag ik deze staatssecretaris, om serieus te kijken naar mijn voorstel in het
amendement op stuk nr. 24. Dit gaat over sneller toetsen. Volgens mij is dat ook
mogelijk voor de lichtere vormen, waarbij je vooral onafhankelijk en op afstand beziet
of de situatie houdbaar is of dat je moet ingrijpen. Ik hoor daarop graag een reactie.
Het kan zijn dat wij op een middenweg uitkomen, maar waar het mij om gaat is dat je
nu niet een belemmering krijgt, in de trant van: het stappenplan is te zwaar voor
lichte dwangmaatregelen, dus we schaffen het maar af. Ik wil het absoluut behouden.
Ik vind het eigenlijk niet strikt en streng genoeg voor het geval dat je de zware
vormen van vrijheidsberoving inzet. Een isoleercel is al traumatisch voor een paar
dagen, laat staan voor een langere periode. Nu staat de termijn van 6 weken of drie
maanden in de wet. Dat is onacceptabel lang.
De vorige keer heb ik de staatssecretaris uitgedaagd om met een uitgebreid
onderzoek te komen naar psychofarmaca, na de inzet van haldol en antipsychotica in
de ouderenzorg. Ik heb dat gedaan naar aanleiding van een artikel in Medisch
Contact van juni 2011, waaruit bleek dat 550 tot 760 ouderen overlijden aan de
bijwerkingen van antipsychotica. Uit het onderzoek bleek ook dat wij nog te weinig
wisten. Ik vroeg de staatssecretaris, om eens onderzoek te doen, en dan niet op
basis van de boeken van de zorginstellingen, maar op basis van gesprekken met
geriaters, verpleeghuisartsen, personeel en familie. Ik vroeg haar ook om het er eens
over te hebben met apothekers. Hoe worden deze kalmerende middelen nu eigenlijk
ingezet? Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten antwoordde daarop dat er een
onderzoek werd gedaan door de universiteit van Nijmegen. Zij zou ons daarover in
het najaar berichten. Dat was dus najaar 2012. Ik heb meerdere keren gevraagd hoe
het ermee stond, voor de zomer nog aan de minister, toen wij het hadden over het
wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. De minister zei toen: wij
komen met een antwoord. Nu zegt de staatssecretaris: er wordt wel onderzoek
gedaan, maar dat is niet mijn onderzoek. Dat vind ik wel een beetje jammer, want als
er een breed veldonderzoek wordt gedaan door een universiteit, zoals ik vroeg,
omarm dat dan ook. Vraag dan ook aan de universiteit Nijmegen hoe het ermee
staat. Wanneer kunnen wij het verwachten? Is er mogelijk nog vervolgonderzoek
nodig? Wij hebben vele onderzoeksinstituten in de zorg, maar het is hartstikke
belangrijk dat wij weten waarover wij het hebben. Ik was de vorige keer blij met de
belofte, maar we zijn nu anderhalf jaar verder en ik krijg steeds meer het gevoel dat
de belofte begint te schuiven. Straks is het weer: nee, hoor, we doen helemaal geen
onderzoek doen naar kalmerende middelen, naar antipsychotica en naar druppeltjes
haldol in de ouderenzorg. Overigens hebben we laatst bericht gekregen dat het in de
gehandicaptenzorg ook veelvuldig wordt ingezet. Je kunt je daar nog wel iets bij
voorstellen ook, op het moment dat men met onderbezetting te maken heeft.
We hebben het de vorige keer heel uitgebreid gehad over het nadeelcriterium. Als
iemand zichzelf benadeelt, in een nadelige positie brengt, zou dwangzorg mogelijk
kunnen zijn.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik doe nog even navraag bij mevrouw Leijten. Is er niet juist gisteren of vandaag een
promotieonderzoek uitgekomen over psychofarmaca, waaruit inderdaad blijkt dat het
vaak tientallen jaren lang wordt voorgeschreven zonder dat dit noodzakelijk is, en dat
er te weinig aandacht wordt besteed aan de afbouw?
Mevrouw Leijten (SP):
Dat zou kunnen, dat heb ik dan gemist. Wellicht is het hetzelfde onderzoek. Ik heb
ook een brief gekregen van de staatssecretaris, waarin staat dat daar wel onderzoek
naar wordt gedaan, maar niet in opdracht van het ministerie. Punt. Ik vond dat
jammer aan dat briefje, omdat dit toen een belangrijk onderwerp voor mij was. Ik
wilde daar een motie over indienen. Dat was niet nodig, omdat de staatssecretaris
zei dat daar onderzoek naar werd gedaan en dat wij op de hoogte gehouden zouden
worden. Nu hebben we een nieuw kabinet. Ik begrijp best dat er dan weer allerlei
dingen veranderen. Toch zou er op zo'n ministerie de continuïteit aanwezig moeten
zijn om zo'n toezegging gestand te doen. Het was wel erg moeilijk om dat antwoord
boven tafel te krijgen. Als het om hetzelfde onderzoek gaat, dan moeten we daarop
nu een reactie vragen aan deze staatssecretaris. Dan kunnen we dat vanavond nog
meenemen bij de verdere behandeling.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik kan mij herinneren dat de vorige staatssecretaris van VWS zeer betrokken was bij
dit onderwerp. Zij was ook overtuigd van het feit dat psychofarmaca in dit soort
gevallen niet voorgeschreven moeten worden. Dat kan mevrouw Leijten zich volgens
mij ook nog herinneren. Ik ben benieuwd of deze staatssecretaris kennis heeft
genomen van dit proefschrift. Ik heb natuurlijk alleen een persbericht gelezen en niet
het proefschrift, maar de eerste resultaten waren wel erg interessant.
Mevrouw Leijten (SP):
Zeker. Laten we maar gewoon een reactie vragen. Wat u zegt over de betrokkenheid
van de vorige staatssecretaris op dit punt: zij kwam uit de ouderenzorg en zij kende
dat ook. Zij vond het goed dat daar onderzoek naar wordt gedaan, zodat we weten
waar we het over hebben en zodat je niet de ene indruk tegenover de andere indruk
zet en een welles-nietesspelletje krijgt in de Kamer. Daarom was ik ook blij dat het
een onderzoek betrof door een universiteit, en niet zomaar door een aanbesteedde
accountant.
Ik had het over het nadeelcriterium en over iemand die zich ernstig in een nadelige
positie brengt. Ik heb gevraagd naar de gradaties die dat heeft. Ik vraag deze
staatssecretaris daar ook naar, want "nadeel" is een heel lastige juridische term. De
term in de BOPZ is "gevaar". Nu zei de vorige staatssecretaris in haar beantwoording
dat dit vaak wordt gezien als "levensgevaar", wat het tot een niet erg handzaam
criterium maakt. De meerwaarde van het begrip nadeel kan ik nog niet goed afwegen
ten opzichte van de risico's. Ik kan wel heel goed bepalen dat het heel nadelig is voor
deze staatssecretaris om een bepaald iets te doen. Daar is hij echter wel zelf bij. Ik
kan hem moeilijk dwingen, tenzij ik de steun krijg van al mijn collega's. Dan nog blijft
de vraag wat "nadeel" is. Ik vind dat een ontzettend lastige term, temeer daar er nog
nauwelijks juridische toetsing is en weinig rechtsbescherming. Lopen wij niet het
risico dat de definitie van nadeel, die bepaalt dat mensen in een situatie komen van
vrijheidsbeperking, vrijheidsberoving of dwangzorg, enorm gaat verschillen in het
land? Dat is volgens mij ook een risico dat wij lopen.
We hebben er in eerste termijn veel vragen over gesteld of dit nu gaat over
instellingszorg of over zorg thuis of over beide. Ik ga ervan uit dat daarop vele
collega's zullen terugkomen. Daarom ga ik er niet uitgebreid op in. Ik stel echter wel
een vraag aan de staatssecretaris. Is het niet zo dat dit wetsvoorstel in principe niet
over de thuiszorg gaat? Per 2015 zit er immers geen thuiszorg meer in de AWBZ.
Een deel gaat naar de gemeenten en een deel gaat naar de Zorgverzekeringswet.
Als dat zo is, moeten we dat duidelijk maken, want daar zijn veel zorgen over. Als dat
zo is, hoe gaan we dan om met dwangzorg thuis die eventueel nodig is? Als ik de
wetstekst goed lees, zou de patiënt moet worden opgenomen als dwangzorg in de
thuissituatie nodig is. Als dat eigenlijk de situatie is met deze wet, dan hoeven we de
situatie waarbij er sprake is van gedwongen zorg thuis eigenlijk helemaal niet te
bespreken. In de wetstekst staat immers dat de inzet van gedwongen zorg
accommodatiegebonden is. Er is dus verwarring over de vraag hoe dit verder gaat
als allerlei maatregelen worden doorgevoerd die het kabinet graag wil doorvoeren.
Maar stel dat wat het kabinet wil niet doorgaat, dan leidt dat ook tot verwarring over
de wetstekst.
Ik worstel met de inhoud van de wet. De wet is verbeterd. Ik worstel ook met de
uitvoering van de wet. Die uitvoering staat of valt toch echt bij een goede inspectie en
goed toezicht. De inspectie moet niet wegkijken als er sprake is van falend bestuur.
Ik worstel echter ook met de wet omdat er sprake is van enorm veel samenhang met
allerlei gedwongen kaders in de zorg. In de Jeugdwet is sprake van een gedwongen
kader. In de gevangenissen is sprake van gedwongen medische zorg. Daarover
hebben wij het gehad en daarover is al een wet aangenomen. Er komt ook nog een
wetsvoorstel over verplichte geestelijke gezondheidszorg, en er is nog een aparte
wet voor de ouderenzorg en de gehandicaptenzorg. Is dat wel goed? Stel je bent
medewerker op een locatie voor bijvoorbeeld beschermd wonen. Daar kunnen
mensen onder drie verschillende regimes vallen. Er kan iemand wonen die komt uit
de verplichte geestelijke gezondheidszorg. Er kan ook iemand wonen die valt onder
een tbs-regime. En er kan verder iemand wonen die valt onder de wet waarover wij
vandaag spreken. Voor de medewerker op die locatie wordt het dan knap
ingewikkeld. Voor alle cliënten geldt immers een andere rechtsbescherming, een
andere manier van registreren en verslaglegging. Maar je hebt het wel over dezelfde
groep bewoners. Is dat wel wenselijk?
De staatssecretaris heeft gezegd dat hij onderzoek gaat doen naar mogelijkheden
voor harmonisering van alle regelingen. Maar we bespreken vandaag wel dit
wetsvoorstel. We weten dat de BOPZ wordt geëvalueerd. Daarin wordt op thema
onderzocht hoe die wet nu eigenlijk uitwerkt in alle verschillende sectoren. Waar
zitten de problemen en waar zitten de overeenkomsten? Ik heb begrepen dat de
resultaten van die evaluatie komend voorjaar beschikbaar komen. Moeten we dan nu
dit wetsvoorstel wel aannemen? Als we dat doen, lopen we een groot risico dat men,
misschien over een jaar of over anderhalf jaar, tot het inzicht komt dat het misschien
toch beter is om er één wet van te maken. Wellicht wil men dan toch meer
samenhang en wil men de regelingen ineenschuiven. Dit is een erfenis van de
staatssecretaris uit het kabinet-Balkenende IV. Staatssecretaris Bussemaker heeft
het oorspronkelijke wetsvoorstel geschreven. Staatssecretaris Marlies Veldhuijzen
van Zanten heeft het voorstel daarna enorm aangepast. De huidige staatssecretaris
heeft nu de verantwoordelijkheid om het wetsvoorstel door de Kamer te loodsen.
Maar volgens mij moeten we de vraag wel stellen. De staatssecretaris heeft
afgelopen vrijdag zelf de beslissing genomen, samen met de ministerraad, om de
beginselenwet in te trekken. Dat was ook een wetsvoorstel dat af was, dat in de
Kamer kon worden behandeld en dat eigenlijk gereed was voor stemming na
behandeling. Over dat voorstel heeft de staatssecretaris gezegd: dat trek ik in ten
faveure van een andere kwaliteitswet. We moeten nog zien of die wet er komt, maar
dat is een andere discussie.
Hoe zit het dus in dit verband met dit wetsvoorstel? Of is de zaak inmiddels lekker
dichtgetimmerd door wat partijen, zodat het voorstel gemakkelijk kan worden
aangenomen? Dan zitten we straks alsnog met allerlei evaluaties. Ik weet al hoe het
dan zal gaan. Dan zegt men: we moeten eerst de Wet zorg en dwang evalueren.
Dan gaan we daarop vier jaar wachten. In de afgelopen tijd is er veel gediscussieerd
over vastbinden, over isoleercellen. Daardoor weten we dat we in de psychiatrie
eigenlijk geen isoleercelbeleid meer willen. Dat is zonder aanpassing van de wet ook
heel goed gegaan. De introductie van de patiëntenvertrouwenspersoon is prima
gegaan zonder de wet over de verplichte geestelijke gezondheidszorg. We zouden
dus ook een prioriteitenlijst kunnen maken. We moeten bijvoorbeeld personeel goed
opleiden en scholen. Het moet goed tussen de oren komen zitten, ook van
bestuurders en leidinggevenden, dat dwangzorg echt niet kan, tenzij. We gaan er
verder voor zorgen dat de patiëntenvertrouwenspersoon goed geregeld wordt. Dan
zouden we kunnen zeggen: we wachten even met het aannemen van dit
wetsvoorstel, omdat we in de volgende zomer, of misschien wel veel eerder, de
samenhang goed kunnen overzien. Ik vind de vraag die hier voorligt wel een
serieuze vraag. Wat mij betreft moeten wij daar open naar kijken. Tijdens de vorige
wetsbehandeling werd gezegd: met een goede wet heb je nog niet afgedwongen dat
het ook goed gaat. Ik geloof dat iedereen hier zich dat ook wel realiseert. Een foute
wet of een onvolledige wet aannemen, is volgens mij echter nog schadelijker, zeker
op dit belangrijke onderwerp. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij hierover
denkt.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat het CDA tegenstander is van het beperken van
de vrijheid van mensen in de zorg. Dat is voor ons het uitgangspunt. In de Wet zorg
en dwang wordt ook uitgegaan van een duidelijk "nee". De vorige staatssecretaris
van VWS, mevrouw Veldhuijzen van Zanten, heeft dit uitgangspunt beter in de wet
vastgelegd, waardoor de wet erop vooruit is gegaan.
Mijn collega van de SP heeft het al gezegd, dit gaat over de zorg voor mensen, in het
bijzonder over onvrijwillige zorg. Dit is en blijft een lastig onderwerp. Het CDA is er
altijd voorstander van dat mensen zo lang mogelijk hun eigen keuzes mogen blijven
maken. Maar het kan voorkomen dat iemand zichzelf zo verwaarloost of zichzelf in
gevaar brengt, dat het belangrijk is om in te grijpen. Het is een moeilijke keuze, want
dit grijpt direct in, in het leven van mensen. Je kunt daarover alleen heel zorgvuldig
een beslissing nemen. Die zorgvuldigheid hoort dus ook heel goed in deze wet vast
te liggen. Als je ingrijpt in iemands zelfstandigheid, moet dat altijd zo min mogelijk
zijn. Liever een belmat dan een bedhek, want die eerste wordt als minder ingrijpend
ervaren. Het doel ervan is uiteindelijk dat je de menselijke waardigheid beschermt.
Hoe ingewikkeld dat is blijkt ook weer uit het onderzoek van het NIVEL dat net is
uitgekomen. Heel veel instellingen worstelen hier nog mee.
Het CDA is dan ook voorstander van het uitgangspunt in deze wet dat het een
kwestie is van "nee, tenzij". Dat vraagt om een cultuuromslag die zijn weerga niet
kent. Het sluit ook aan bij een breed gevoel in de samenleving dat vastbinden,
separeren of verplichte medicatie zo weinig mogelijk moet voorkomen en dan nog
altijd voor een bepaalde tijd, indien mogelijk. Er moet constant gezocht worden naar
mogelijke andere oplossingen om genoemde situaties te voorkomen. Deze regels
alleen zullen de zorgpraktijk echter niet veranderen. Uiteindelijk zullen de mensen die
de zorg verlenen, de professionals, het verschil moeten kunnen maken. Deze wet
gaat alleen werken als zorgverleners bereid zijn om op een andere manier met
vrijheidsbeperkende maatregelen om te gaan én als bestuurders van een
zorginstelling ervoor zorgen dat er goed opgeleide en ook voldoende zorgverleners
aan het bed staan.
Wij hebben in 2012 al de eerste termijn van deze wetsbehandeling gehouden. Ik heb
daarin een heleboel vragen gesteld over diverse onderwerpen. Ik ga die vragen niet
nog een keer stellen, want de vorige staatssecretaris heeft deze vragen al goed
beantwoord. Er is echter wel een aantal punten blijven liggen waarop ik verder wil
doorvragen, ook naar aanleiding van de vijfde nota van wijziging. Het gaat dan om de
samenhang met de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, om het toepassen
van dwang- en drangmaatregelen in de thuissituatie en de positie van de
mantelzorger, om het verbod op bepaalde vormen van onvrijwillige zorg en om de
cultuurverandering. Ik geef de staatssecretaris even een soort route aan. Het is
immers wat veel en dat maakt het misschien wat makkelijker om het te volgen.
Ik begin met een algemene vraag die mijn collega van de SP ook heeft gesteld. De
Wet verplichte ggz ligt in de Kamer. Wij wachten echter nog steeds op een nota van
wijziging. Wanneer komt die nota van wijziging? Bij de Wet verplichte ggz gaat het
wel om een andere doelgroep. Hoe verhouden deze twee wetstrajecten zich tot
elkaar? Welke overlap en welke verschillen ziet de staatssecretaris?
Ik kom op de thuissituatie. Mensen met beginnende dementie, maar ook mensen met
verder gevorderde dementie zullen steeds vaker thuisblijven. Het aantal mensen met
dementie zal aanzienlijk groeien. Deze groep zal ook veel groter worden dan het
aantal mensen met een verstandelijke beperking. Dat is nogal een opgave. De Wet
zorg en dwang geldt ook voor de onvrijwillige zorg die de professionals thuis kunnen
geven. Daar zit een voordeel aan vast. Het voordeel kan zijn dat mensen niet altijd uit
hun thuissituatie moeten worden gehaald en nog veilig in hun eigen omgeving
kunnen blijven wonen. Het moet wel zo zijn dat als je onvrijwillige zorg in de
thuissituatie toepast op basis van deze wet, het wel aan dezelfde kwaliteitseisen
moet voldoen en dat je daarmee niet kan gaan marchanderen. De vierde nota van
wijziging voegt gelukkig een aantal elementen toe waarbij er bij zorg in de
thuissituatie ook de plicht bestaat multidisciplinair te overleggen en het ingezette
zorgbeleid te toetsen. Daarnaast moet er een deskundige bij worden gehaald en
moet consultatie worden gevraagd. De staatssecretaris schrijft dat de inspectie
hierop zal handhaven. Hoe ziet de staatssecretaris dit voor zich? Gaat de inspectie al
die huisadressen langs? "Ding dong, hier is de inspectie, ik kom even controleren."
Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.
Wat gebeurt er als degene die de deur opendoet, mevrouw Van Dalen bijvoorbeeld,
zegt: "Ik laat u niet toe tot mijn huis. U mag hier niet controleren."? Dit is het goed
recht van mensen, want de inspectie kan niet zomaar overal binnenkomen. Graag
een reactie van de staatssecretaris op dit punt.
Als mensen langer thuis kunnen blijven wonen met onvrijwillige zorg, moet dat er
uiteindelijk toe leiden dat de mantelzorger ontlast wordt en niet verder belast wordt.
Het moet makkelijker worden voor de mantelzorger en niet moeilijker. De wet heeft
gelukkig geen toepassing op de mantelzorg, de familie en het netwerk. Dat lijkt mij
ook terecht. Het gaat erom dat deze wet geldt voor de professional die de zorg
verleent. Ik vind dat een verstandig uitgangspunt van deze staatssecretaris en ook
van de vorige staatssecretaris. Hoe wordt de mantelzorg, het netwerk en de familie,
betrokken bij de onvrijwillige zorg die in de thuissituatie gaat worden toegepast? Ik wil
graag dat de staatssecretaris hierop nog een keer uitgebreid ingaat. In de
antwoorden op de vragen die ik in de eerste termijn in 2012 heb gesteld, schrijft de
staatssecretaris dat in het uiterste geval, op het moment dat het misgaat met
onvrijwillige zorg in de thuissituatie en de positie van de mantelzorger, er sprake kan
zijn van ouderenmishandeling. Mantelzorgers zijn 24 uur en 7 dagen per week bij
hun partner, terwijl de zorgprofessional maar enkele keren per week in de
thuissituatie komt. Het lijkt erop of het goed toepassen van dwang- en
drangmaatregelen in de thuissituatie, de onvrijwillige zorg, voor een groot gedeelte
bij het persoonlijke netwerk en de mantelzorg terechtkomt. Klopt het dat de
mantelzorg straks toezicht houdt op bijvoorbeeld de vrijheidsbeperkende
maatregelen voor een licht dementerende oudere? Graag een reactie van de
staatssecretaris op dit punt.
Wat gebeurt er als het onder toezicht van de mantelzorg misgaat? Wie is er dan
verantwoordelijk of aansprakelijk? Is dat de mantelzorger of is dat de professional die
eigenlijk verantwoordelijk is voor de onvrijwillige zorg? Ik vraag dit nog een keer
vanuit de gedachte dat wij de mantelzorg willen ontlasten en niet willen belasten. Dit
zijn wel in de situaties dat het misgaat — helaas gaat het soms mis — typisch zaken
waarover van tevoren goed moet worden nagedacht. Hoe wordt met deze wet
omgegaan als mantelzorgers overbelast zijn of als de zorgprofessional denkt dat
hiervan sprake is?
In de plannen van deze staatssecretaris is het idee opgenomen om mensen langer
thuis te laten blijven wonen. Bij dementie is de situatie altijd zo dat het een
voortschrijdende ziekte is, waarbij op enig moment een punt wordt bereikt dat iemand
niet langer thuis kan blijven wonen en naar een instelling moet gaan. Dat omslagpunt
komt een keer en dan is het toepassen van onvrijwillige zorg in de thuissituatie niet
langer mogelijk. Ik noem drie voorbeelden. 1. De mantelzorger is totaal overbelast. 2.
De woonvoorziening is niet lager geschikt. 3. Een cliënt vormt meer en meer een
gevaar voor zichzelf en de omgeving. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het
omslagpunt, tegen het moment dat een professional, een instelling, de beslissing
moet nemen dat niet langer kan worden voortgegaan met de onvrijwillige zorg in de
thuissituatie? Wordt die beslissing genomen in overleg met het netwerk, met de
familie die zo belangrijk is voor een cliënt en met de mantelzorger? Het CDA vindt dit
heel belangrijk. Ik overweeg om een amendement in te dienen, maar ik heb dat
bewust nog niet gedaan omdat ik eerst de reactie van de staatssecretaris op dit
onderwerp wil horen.
De SP ging ook al in op de kabinetsplannen voor de langdurige zorg. De
staatssecretaris wil dat mensen langer thuis blijven wonen. Een groot deel van de
zorg die nu onder de AWBZ valt, gaat over naar de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo). Zoals de staatssecretaris weet is het CDA daarmee niet altijd
even blij. Laten we het daar nu even niet over hebben, maar wel over de vraag wat
deze wet betekent. Deze wet geldt echter niet voor de Wmo. Hoe gaat het straks als
mensen geëxtramuraliseerd zijn, dus thuis wonen, en zorg krijgen op basis van de
Wmo? Kan onvrijwillige zorg op basis van de Wmo gegeven worden? Gelden dan
dezelfde zorgvuldigheidseisen die in deze wet zijn neergelegd? Dat is hopelijk wel
het geval, want het gaat uiteindelijk om de positie van de cliënt en om zorgvuldige
zorg en niet zozeer om welk wetsregime van toepassing is. Dat geldt nog meer
gezien de bezuiniging van 25% op de begeleiding van bijvoorbeeld lichtverstandelijk
gehandicapten. Wanneer de persoonlijke begeleiding minder wordt, grijpt men eerder
naar andere middelen. In die situatie bestaat het risico dat dwangmedicatie eerder
wordt toegepast omdat er minder begeleiding voor de individuele cliënt is. Dat is een
spanningsveld. Ik hoor de staatssecretaris graag over dat spanningsveld.
Ik kom te spreken over de reikwijdte van het begrip "onvrijwillige zorg". Er zijn
klachten dat de huidige definitie in de wet van "onvrijwillige zorg" veel te breed is en
dat het niet-vervullen van de wens van cliënt ook direct onvrijwillige zorg is. Daarbij
moet toch het traject van overleg voeren en dergelijke worden ingegaan. Van
instellingen horen we dat het toepassen van domotica ook als onvrijwillige zorg moet
worden beschouwd. Ik wil de staatssecretaris graag nog eens uitgebreid horen over
dit spanningsveld. Op dit punt ligt er een amendement van de SGP. De
staatssecretaris zal er derhalve sowieso uitgebreid op ingegaan, maar ik breng dit
punt graag onder zijn aandacht.
Het wetsvoorstel voorziet in een derde artikel bij artikel 2: reeds in de mogelijkheid
om te bepalen dat bepaalde vormen van zorg waarbij de bewegingsvrijheid worden
beperkt niet toelaatbaar zijn. Daaraan wordt in de vierde nota van wijziging
toegevoegd dat dit eveneens geldt voor bepaalde omstandigheden. Het wetsvoorstel
biedt expliciet de mogelijkheid om bepaalde vormen van onvrijwillige zorg in
bepaalde situaties te verbieden. Dat kunnen we tijdens de behandeling in de Kamer
al top-down doen, maar — dat is de andere kant — beroepsgroepen, cliënten en
familieleden kunnen ook de gelegenheid krijgen om na te denken over de vraag of er
vormen of situaties van onvrijwillige zorg zijn die hieronder vallen. Daarbij kan
worden gedacht aan expertgroepen. De staatssecretaris heeft het actieplan
onvrijwillige zorg opgezet. Is het niet een idee om bijvoorbeeld expertgroepen van
familieleden, cliënten en beroepsgroepen daarover te laten nadenken? We kunnen
enerzijds top-down bepaalde zaken uitsluiten, maar dat staat enigszins haaks op het
"nee, tenzij"-principe. Dat is het lastige van deze wet: de regels kunnen nog zo mooi
zijn, maar deze wet staat of valt echt met de uitvoering in de praktijk. We kunnen
anderzijds bottom-up kijken of mensen vanuit het actieplan onvrijwillige zorg hierover
kunnen nadenken.
Ik kom te spreken over een aantal overige onderwerpen. Vanuit Actiz komt onder
andere het signaal dat de vierde en vijfde nota van wijziging een aanzienlijke
verzwaring van de administratieve lasten met zich brengen. De staatssecretaris weet
dat het CDA altijd moeite heeft met verzwaring daarvan. Het moet niet onnodig
ingewikkeld en bureaucratisch worden gemaakt. Het moet echter wel zorgvuldig
gebeuren. Er moet iets worden neergelegd omdat je het anders niet kunt controleren.
Het gaat wel om het beperken van de vrijheid van mensen. Wij kunnen echter wel
voorkomen dat de inspectie er bijvoorbeeld extra eisen bovenop legt of dat
zorginstellingen dat doen. Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen aan? Wat vindt hij
van dat punt van de administratieve lasten?
Ik heb nog een echt technische vraag. In de laatste nota van wijziging is in artikel 3
de procedure neergelegd voor wilsbekwamen en wilsonbekwamen. De vraag of
iemand voor zichzelf mag handelen of niet moet door een deskundige worden
beantwoord. Wie moet die deskundige zijn? Wat voor soort eisen moeten daaraan
worden gesteld? Ik zag een amendement van de heer Kuzu. Ik zal daar nog heel
zorgvuldig naar kijken, want het is interessant, maar ik hoor ook graag nog de
staatssecretaris over dit punt.
Het laatste onderwerp is cultuurverandering. Laten wij het nu maar zeggen: deze wet
staat of valt met de vraag of mensen de wet in de praktijk willen toepassen en of
zorgprofessionals de opleiding krijgen voor de toepassing van onvrijwillige zorg, om
dat zorgvuldig te doen en ervoor te zorgen dat bestuurders actief optreden. Ik heb
nog een aantal andere opmerkingen, maar …
De voorzitter:
Mevrouw Bergkamp heeft tussendoor ook een opmerking.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik werd geprikkeld door de opmerking van mevrouw Bruins Slot over administratieve
druk versus het verder stellen van eisen aan de deskundigen. Ik heb het
amendement met veel interesse gelezen, maar ik ben van mening dat er ook nog wel
enige vrijheid moet overblijven voor de professional. Ik vind het al heel mooi dat
wordt gesproken over het raadplegen van deskundigen, maar als wij in de Kamer ook
nog eens gaan bepalen waar die deskundige aan moet voldoen, schieten wij naar
mijn mening te ver door in die administratie. Ik ben heel benieuwd wat mevrouw
Bruins Slot hiervan vindt.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Mevrouw Bergkamp omschrijft heel goed het spanningsveld waar ik ook mee zit. Aan
de ene kant wil je dat het zorgvuldig gebeurt en dat er deskundigheid is, maar aan de
andere kant wil je ook dat de instellingen de vrijheid hebben om zelf te kunnen
handelen. Juist omdat ik hier nog mee worstel, heb ik dit expliciet gevraagd aan de
staatssecretaris. Daarom ook spreek ik nog niet direct mijn steun uit voor het
amendement van de PvdA. Ik wil daarover graag het verdere debat horen.
Ik sprak over de cultuurverandering. Deze regels zullen de zorgpraktijk niet
veranderen, dat doet het handelen van de zorgverlener. Daarvoor is een
cultuurverandering noodzakelijk. Het gaat dan om zaken als visie op de zorg,
communicatie en gezagsverhoudingen. Dergelijke cultuurveranderingen zullen zich
niet van de ene op de andere dag voordoen. Daarom is het enigszins teleurstellend
dat sinds het debat dat wij hebben gevoerd over de jongen die in een tuigje aan de
muur was vastgebonden — hij heeft laten weten dat hij niet graag wil dat zijn naam
wordt gebruikt — zo veel instellingen die slag nog niet hebben gemaakt. Wij hebben
het rapport van de inspectie van eind december ontvangen. Dat leverde forse
tegenvallers op, want 75% van de instellingen neemt geen zorgvuldige beslissing
over het toepassen van onvrijwillige zorg en denkt niet na over de vraag hoe zij hierin
verandering kunnen brengen of die vorm van zorg kunnen opheffen. 75% van 44
instellingen, dat zijn zo'n 35 instellingen, vergeef me dat ik het niet helemaal goed
uitreken. Die 35 instellingen zijn echt nog het slechtste jongetje van de klas en die
moet je meekrijgen. Die moeten echt worden meegenomen om dit zorgvuldig toe te
passen. Hoe ziet de staatssecretaris deze cultuurverandering voor zich? Hoe krijgt hij
die 35 zorginstellingen mee die het totaal nog niet goed op orde hebben?
Ik maak mij zorgen over de uitvoering van het Actieprogramma onvrijwillige zorg. Het
valt mij echt tegen dat bijvoorbeeld een Actiz zich niet daaraan heeft willen
verbinden. Dit is een heel grote partij in de zorg die veel invloed heeft. Om zoiets te
laten slagen, moet wel iedereen er achter gaan staan en moet iedereen uiteindelijk
zeggen: dit gaan wij doen en voor elkaar krijgen. Ik roep de staatssecretaris op
ervoor te zorgen dat de twee grote partijen die zich tot nu toe niet achter het
actieprogramma hebben geschaard, dat alsnog doen. Je moet dit met z'n allen doen.
Je zult nog steeds slechte jongetjes van de klas hebben als je hierin niet met z'n
allen optrekt. Je zult nog steeds zien dat instellingen de zaken niet op orde hebben
waarvan cliënten uiteindelijk de dupe zijn. Het is wat dat betreft ook jammer dat zo
weinig mensen in de psychogeriatrische zorg het goede werk van het Centrum voor
Consultatie en Expertise nog niet kennen. Het Centrum voor Consultatie en Expertise
springt vaak in bij zorg waarbij de zorgverleners in de instellingen met de handen in
het haar zitten. De staatssecretaris zou nog een heel grote rol kunnen vervullen in
het vergroten van de bekendheid daarvan.
Ik rond af. Met de vijfde nota van wijziging van dit wetsvoorstel heeft een aanzienlijke
verbetering plaatsgevonden van de Wet zorg en dwang en wordt ervoor gezorgd dat
er een daadwerkelijk goede besluitvormingsprocedure kan komen om onvrijwillige
zorg toe te passen. Laten we vooropstellen dat het beperken van de vrijheid van
mensen in de zorg iets is wat we niet willen. Als het echter gebeurt, moet dat
ontzettend zorgvuldig gebeuren. De CDA-fractie maakt zich er nog wel zorgen over
of dit nu goed genoeg in de thuissituatie is geborgd en of de mantelzorger hiermee
wordt geholpen en het niet nog moeilijker krijgt. Over dat dilemma wil de CDA-fractie
de staatssecretaris bij de beantwoording van de vragen echt nog heel goed horen.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Voorzitter. Vandaag spreken we over de Wet zorg en dwang. Eindelijk, zou ik haast
zeggen. De afgelopen jaren zijn we regelmatig geconfronteerd met incidenten in de
zorg van grove vrijheidsbeperking van mensen met een verstandelijke beperking of
van mensen die lijden aan dementie. Ik zal geen namen noemen, maar we kennen
de voorbeelden: Jolanda Venema en Roelie. Elk incident is aangrijpend en roept
verontwaardiging op. Ik denk dat dat ook terecht is omdat we het hier over kwetsbare
mensen hebben. We kunnen dergelijke incidenten helaas niet terugdraaien, ook al
zouden we dat willen. Wel kunnen we er lering uit trekken. Uit deze incidenten blijkt
dat zij vaak niet zijn ingegeven door moedwilligheid, maar ontstaan vanuit een gevoel
van machteloosheid bij de zorgverleners. Zorgverleners die wel anders zouden
willen, maar niet weten hoe.
Vrijheidsbeperking of onvrijwillige zorg is echter veel breder dan alleen deze
incidenten. Het komt in Nederland nog te vaak voor dat mensen — van bestuurders,
zorgprofessionals, vertegenwoordigers van cliënten, tot familie en de cliënt — zich
daarvan bewust zijn of hebben nagedacht over alternatieven. Dit wetsvoorstel moet
daarin verandering brengen en de rechtspositie versterken van mensen met een
verstandelijke beperking of mensen die lijden aan dementie. Ik heb al een paar keer
gehoord dat vrijheid een groot recht is. Dat is het dus ook voor deze kwetsbare
mensen. Gelukkig is de sector ook al een lange tijd bezig met een cultuuromslag. Er
is ook een actieplan onvrijwillige zorg. Ik ben het eens met mijn collega van de CDA-
fractie dat het signaal van ActiZ niet helpt. Ik doe dan ook een beroep op de
staatssecretaris om duidelijkheid te geven over waar de schoen wringt.
Toen ik gisteren naar Nieuwsuur keek, kreeg ik het gevoel dat het toch fantastisch is
dat er mensen zijn die in de langdurige zorg, in de gehandicaptenzorg en in de
ouderenzorg willen werken. Ik heb een diep respect voor de mensen die daarin
werkzaam zijn. Bij het lezen van de stukken en het wetsvoorstel en bij het zien van
die opnames van mensen die in langdurige zorg verkeren, krijgt papier ook een
betekenis. Het is nu aan de Kamer om dit wetsvoorstel te behandelen en, wat de
D66-fractie betreft, ook snel af te handelen, zonder dat dat ten koste gaat van de
zorgvuldigheid. Het is belangrijk dat de Kamer de verantwoordelijkheid neemt om dit
wetsvoorstel af te handelen. Met dit wetsvoorstel wordt uiteindelijk duidelijkheid
gegeven over wat er kan en wat er mag in de zorg voor kwetsbare mensen. Er wordt
duidelijkheid gegeven over de rechtspositie van mensen met een verstandelijke
beperking en dementerenden en over de sancties die staan op het niet-naleven
daarvan. Er wordt duidelijkheid gegeven aan de sector waarin iedereen vraagt om
duidelijkheid te geven, als ik tenminste alle geluiden goed beluister die soms
overigens wel wat tegenstrijdig zijn. Voor D66 als sociaal-liberale partij staat de
vrijheid van het individu voorop. De mogelijkheid om de regie te hebben over je eigen
leven staat voor ons centraal. Dat geldt naar onze mening ook voor mensen met een
beperking. Pas als je je eigen veiligheid of die van je omgeving in gevaar brengt, kan
er aanleiding zijn om dwang toe te passen. Toch blijft bij het lezen van de wet een
soort subjectief gevoel over: wanneer is er dan sprake van een onveilige situatie? Er
is ook een spanningsveld: wat laat je over aan de professionals? Ik ben heel
benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op dit ingewikkelde dilemma.
Het opleggen van dwang, in welke vorm dan ook, kan en mag alleen indien het een
allerlaatste redmiddel is. Mijn fractie steunt daarom de hoofdlijn waarvoor in het
wetsvoorstel is gekozen. Het uitgangspunt is dat geen onvrijwillige zorg zal worden
toegepast. Pas als geen andere vormen van vrijwillige zorg meer voorhanden zijn,
kan worden overgegaan tot het toepassen van dwang. Met deze "nee, tenzij"benadering ben ik het van harte eens.
De rechtspositie van kwetsbare mensen, waar wij het vandaag over hebben, wordt
met deze wet versterkt. Dat is het doel van deze wet. Dat neemt echter niet weg dat
ook mijn fractie nog veel belangrijke vragen heeft voor de staatssecretaris en
voorwaarden kenbaar wil maken. Mijn eerste vraag is direct een vrij fundamentele.
De huidige Wet BOPZ zal op termijn worden vervangen door de wet waar wij
vandaag met elkaar over spreken, de Wet zorg en dwang. Er is echter ook een Wet
verplichte ggz. Bij de behandeling daarvan heeft mijn collega, mevrouw Dijkstra, in
eerste termijn gevraagd waarom de rechtspositie van dementerenden en mensen
met een verstandelijke beperking in een afzonderlijke wet moet worden geregeld.
De rechtspositie zal naar onze mening voor iedereen gelijk moeten zijn en los
moeten staan van de aard van de handicap, stoornis of ziekte. De schriftelijke
antwoorden van de voorganger van deze staatssecretaris vind ik toch onvoldoende.
Zij overtuigen mij nog niet van de noodzaak om meer wetten te hebben. Ik heb
begrepen dat ZonMw nog een onderzoek verricht. Mijn collega van de SP heeft dit
ook gezegd. Bij dit onderzoek wordt een vergelijking gemaakt tussen de
verschillende wetten op het gebied van dwang. Ik noem de nieuwe Jeugdwet, de Wet
verplichte ggz en de Wet forensische zorg. Ik wil de staatssecretaris vragen hoe hij
daartegen aankijkt.
Is de staatssecretaris het ermee eens dat, als je voor de sector duidelijkheid wilt
scheppen, één wet misschien beter is? Of zouden al die wetten, waar dat nodig en
mogelijk is, moeten worden geharmoniseerd? Heb je in de praktijk niet steeds meer
mensen bij wie en instellingen waarin zich meer situaties voordoen? Ik denk aan
dementie en psychiatrie. Waarom zijn er, gezien de diverse wetten, verschillen in
rechtspositie? Ik ben natuurlijk erg geïnteresseerd in de antwoorden van de
staatssecretaris, maar als de Kamer deze wet goed op zijn merites wil kunnen
beoordelen, dan het lijkt mij dat vrij snel duidelijk moet zijn welke verschillen in
rechtspositie er zijn en wat de reden of de achtergrond daarvan is.
Zoals ik in mijn inleiding zei, zijn vrijheid en eigen regie voor D66 belangrijk. Ik ben
dan ook ongelukkig met de keuze die in artikel 2, lid 2 van de wet wordt gemaakt,
namelijk om de zorg waarmee iemand zelf heeft ingestemd toch als onvrijwillige zorg
te kwalificeren. Stel dat iemand om een bedhekje vraagt of bijvoorbeeld een blad op
zijn rolstoel heeft waar hij een kopje koffie op wil zetten, is dat dan een vorm van
vrijheidsbeperking? Als iemand echt zelf iets wil, vind ik dat dit ook moet kunnen. Ik
probeer mij altijd te verplaatsen in de doelgroep, bijvoorbeeld door mij voor stellen
hoe ik het zelf zou vinden als ik een blad zou willen met een kopje koffie omdat ik mij
daar veiliger bij voel. Ik kan dat melden, en vervolgens zegt de professional dat hij
een aantal stappen gaat doorlopen, multidisciplinair en extern. De eigen regie, ook
voor de kwetsbare groep mensen, is heel belangrijk. Ik wil een amendement indienen
om de wet op dit punt te wijzigen. Deze wet gaat iets minder ver dan het
amendement van de SGP.
Ik realiseer mij dat de discussie snel gaat over de vraag hoe je de onvrijwillige zorg
precies definieert. Je kunt onderscheid maken tussen lichtere en zwaardere vormen
van dwang, maar wat de een ervaart als licht, kan de ander als zwaar ervaren. Naar
de mening van D66 zit daarin altijd een subjectief element. Ik ben het daarom ook
volkomen eens met de lijn die deze staatssecretaris heeft gekozen, namelijk om dat
niet te differentiëren, om niet in de Kamer te bepalen wat voor mensen belangrijk is,
maar om een bewustwordingsproces op gang te brengen waarin je een aantal
stappen doorloopt. De uitzondering daarop is dan iemand die zelf kan aangeven dat
hij iets wil. Ik heb het wetsvoorstel waar we vandaag over spreken grotendeels
tijdens het zomerreces gelezen. Juist op dat moment — mijn collega van de SP heeft
dat al aangegeven — speelde wederom in de zorgstelling NOVO in Ommen een zeer
aangrijpende zaak, zeker voor de nabestaanden maar ook voor de medewerkers die
voor de instelling werken. Ik heb me bij de voorbereiding van dit debat dan ook
steeds afgevraagd: wat als deze wet al van kracht zou zijn geweest? Hadden we dit
incident dan kunnen voorkomen? Ik denk dat we het antwoord op die vraag niet
kunnen geven, maar wat ik wel belangrijk vind — zo heb ik ook gekeken naar het
wetsvoorstel — is of we lering kunnen trekken uit deze zaak.
Er zijn heel veel vragen gesteld. In de antwoorden vielen mij twee belangrijke dingen
op. Je kunt als bestuur regels overtreden. Je kunt een experimentele werkwijze
toepassen, waarbij het onduidelijk is of deze voldoet aan de Kwaliteitswet. Daar lijken
eigenlijk geen consequenties aan verbonden te worden. Ik vraag de staatssecretaris
of dit klopt. Biedt dit wetsvoorstel een verbetering voor deze situatie? Met de kennis
die we hebben, ook door de antwoorden van de staatssecretaris, vind ik deze situatie
nu namelijk onbevredigend. Zo zal het zeker zijn voor de nabestaanden van Roelie.
Ik sluit aan bij het betoog van mijn collega van de SP. Heeft de inspectie tanden of
niet? Kan de inspectie het aan? Wij vragen op dit moment namelijk heel veel van de
inspectie. We bespreken nu een nieuw wetsvoorstel waarin we extra eisen stellen en
ik maak me er zorgen over of de inspectie dit aankan.
Het tweede dat mij opviel, is dat er geen minimumeisen zijn gesteld waar
medewerkers in de zorg aan moeten voldoen om vrijheidsbeperkende maatregelen
toe te mogen passen. Ik denk echt dat dit wel moet gebeuren, want dit wetsvoorstel
valt of staat met de deskundigheid van mensen. In de antwoorden lees ik dat het
inspectierapport uit 2013 niet representatief is voor de huidige stand van zaken in de
gehandicaptenzorg. Het laatste brede onderzoek stamt uit 2007. Wordt het geen tijd
voor een nieuw breed onderzoek? In zo'n onderzoek zouden we ook de resultaten
mee kunnen nemen van het Actieplan onvrijwillige zorg. Ik kondig alvast aan dat ik
overweeg op dit punt in de tweede termijn een motie in te dienen. Ik ben er namelijk
van overtuigd dat deze wet alleen maar kan werken als we voldoende besteden aan
de deskundigheid van medewerkers.
Ook voor individuele zorgverleners bestaat geen wettelijk kwaliteitskader. Artsen en
verpleegkundigen moeten, om hun baan te mogen uitoefenen, geregistreerd staan in
het BIG-register. Aan die registratie zijn allerlei eisen verbonden, bijvoorbeeld op het
terrein van na- en bijscholing. Zo'n registratieplicht bestaat op dit moment niet voor
verzorgenden en begeleiders. Zo valt het op dit moment ook niet na te gaan of
zorgverleners wel of niet beschikken over de vereiste kennis en ervaring. De omgang
met kwetsbare mensen valt of staat natuurlijk met de kwaliteit van het personeel. Wat
gaat de staatssecretaris doen om dit te bevorderen? En misschien een
gewetensvraag: zijn de randvoorwaarden voldoende ingevuld om de wet te laten
slagen? Vanuit verschillende kanten wordt gepleit — hoewel er ook tegenstrijdige
geluiden zijn — voor een verankering in een kwaliteitsregister van verzorgenden en
begeleiders. Ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris daarvan vindt.
Er is al veel gezegd over de situatie thuis, dus houd ik het iets korter. Ik vind het
belangrijk dat niet de locatie leading is, maar de cliënt. We moeten cliëntgericht
werken. Dat betekent ook dat de zorg die mensen thuis ontvangen onder de nieuwe
wet zal vallen. We weten allemaal dat er ook sprake is van vrijheidsbeperking thuis.
Mensen met dementie worden bijvoorbeeld in een rolstoel op de rem, vastgezet aan
tafel. De voordeur wordt afgesloten en mensen worden alleen gelaten. Soms gebeurt
dit met, maar soms ook zonder medeweten van de zorgprofessional. Ik vind het winst
dat als gevolg van dit wetsvoorstel het thema "vrijheidsbeperking thuis" aandacht
krijgt. Mensen met dementie die thuis blijven wonen, krijgen hierdoor ook meer
bescherming. De vraag is wel — die stel ik aan de staatssecretaris — hoe je dat
toezicht inricht. Ik sluit daarbij aan bij mijn collega van het CDA.
Dan is er ook het onderwerp van de decentralisatie. Ik constateer dat het
wetsvoorstel zich alleen richt op de AWBZ. Ik vraag me echt af wat dit betekent voor
mensen die vallen onder de Wmo, maar ook onder de Zorgverzekeringswet. Ik vind
het lastig om dit te kunnen beoordelen. Richt dit wetsvoorstel zich echt alleen op de
AWBZ, wetende dat een heel groot gedeelte naar de Wmo of de
Zorgverzekeringswet gaat? Graag een reactie van de staatssecretaris hierop. Een
onderwerp dat nog niet ter sprake is gebracht, is de vrouwenopvang. Tijdens een
werkbezoek vorige week is mij opgevallen dat daar ook sprake was van
vrijheidsbeperking. Soms werd daarvoor gekozen ten behoeve van de veiligheid van
de vrouwen en kinderen maar soms werden er ook afspraken gemaakt over wel of
geen telefoon. Ik ben heel benieuwd of ook deze groep aandacht krijgt in deze wet.
Een ander belangrijk onderwerp is de mantelzorg. Ik ben heel benieuwd naar de visie
van de staatssecretaris daarop. Hoe wordt de mantelzorger betrokken in het zorgplan
en moet de rol van de mantelzorger ook niet meer verankerd worden in het zorgplan?
De mantelzorger speelt een heel belangrijke rol. Ik ben het eens met mevrouw Bruins
Slot dat we het voor de mantelzorger juist gemakkelijker moeten maken. De memorie
van toelichting en de wet zelf zijn er nog onduidelijk over hoe daarmee wordt
omgegaan.
Het wetsvoorstel regelt dat zorginstellingen een register moeten bijhouden over de
onvrijwillige zorg, de vrijheidsbeperking en de gedragsbeïnvloedende medicijnen.
Hoe vaak en hoelang worden die aan iemand gegeven? Recent hebben we gezien
bij de lokale registratie dat eigenlijk een landelijk overzicht ontbreekt. We zijn dan een
beetje afhankelijk van het onderzoek van Nieuwsuur om te weten hoe het daarmee
staat. Hoe hoog ik Nieuwsuur ook heb zitten en hoe illustratief haar onderzoek ook
kan zijn, ik vind het toch belangrijk dat we als Kamer geïnformeerd worden door de
staatssecretaris over de ontwikkelingen. Ik denk oprecht dat een landelijke registratie
daar een belangrijke rol bij kan spelen, net zo goed als dit het geval is in de ggz,
waar sprake is van het zogenaamde Argus-systeem. Ik overweeg dan ook een
Algemene Maatregel van Bestuur voor te leggen om hieraan eisen te stellen. Ten
eerste om betrouwbare en vergelijkbare gegevens te krijgen over hoe vaak er sprake
is van onvrijwillige zorg in ons land. Twen tweede om inzicht te krijgen in de effecten
van deze wet. Het doel is toch minder vrijheidsbeperking waarbij het van belang is na
te gaan of deze wet daar ook toe leidt. Ten derde om verschillende zorgverleners
met elkaar te kunnen vergelijken. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer een
zorginstelling, van raad van bestuur tot zorgprofessionals, voldoende doet om
vrijheidsbeperking te voorkomen, dit ook iets zegt over de kwaliteit van die
zorginstelling. Wat mij betreft zou de inspectie dit ook moeten monitoren en daarover
jaarlijks moeten rapporteren. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Mijn laatste onderwerp is de evaluatie van de wet. De balans tussen het borgen van
de rechten van mensen met een zorgbehoefte en de wijze waarop dat allemaal in de
praktijk uitgewerkt gaat worden, is precair. Vanuit organisaties van zorgbehoevenden
komen signalen dat de voorliggende wet niet ver genoeg gaat. Ze willen bijvoorbeeld
een algeheel verbod op fixeren. Vanuit organisaties van zorgverleners komen ook
signalen dat de voorliggende wet veel te ver gaat. De wet zou de zorg voor
dementerenden en mensen met een verstandelijke beperking te veel reguleren,
juridiseren en bureaucratiseren. Ook de Raad van State was best pittig in zijn
oordeel. Als geen van deze partijen nou volledig tevreden is, zou je dan kunnen
zeggen dat deze staatssecretaris in het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken,
precies de juiste balans heeft gevonden? Deelt hij mijn mening daarover? Dat het
zich allemaal zal moeten bewijzen in de praktijk, is belangrijk. Daarom stel ik voor om
te evalueren na twee jaar in plaats van drie jaar. Juist omdat er zo veel speelt en er
zo veel ontwikkelingen zijn, vind ik een termijn van drie jaar te lang. Ik zal dan ook
een amendement indienen dat strekt tot een evaluatie na twee jaar.
Tot slot. Incidenten zullen met dit wetsvoorstel helaas niet kunnen worden
voorkomen — daar moeten we ook realistisch en open over zijn — maar we kunnen
er wel van leren. Het voelt ook als een verantwoordelijkheid om dat te doen. Dit
wetsvoorstel biedt een kader voor de manier waarop we in een beschaafde
samenleving omgaan met het gebruik van dwangmiddelen in de zorg voor een
kwetsbare groep. Ik vind oprecht dat de wijze waarop we omgaan met kwetsbare
mensen in onze samenleving, een uiting is van beschaving. Ik vind het daarom ook
goed dat we vandaag deze wet behandelen, die we vervolgens hopelijk snel en
zorgvuldig kunnen afhandelen.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. In het reces werden we opgeschrikt door de beelden van een
gehandicapte vrouw in zorginstelling NOVO. Zij stierf in de time-outkamer. Een
gehandicapte vrouw werd, tegen de regels in, geïsoleerd. Ik weet zeker dat velen de
ingrijpende beelden uit de uitzending van Nieuwsuur nog helder op het netvlies
hebben. Er was een worsteling, die deze vrouw fataal zou worden. Dit is intens
verdrietig voor alle betrokkenen: voor het personeel, voor de medewerkers en in het
bijzonder voor haar familie. De leden van de centrale familieraad zeggen het
vertrouwen op in de raad van bestuur. Zij concludeerden dat de raad van bestuur niet
in staat is om familieleden kwalitatief voldoende en veilige zorg te bieden. Wat is
echter veilige zorg? Wanneer voelen wij ons veilig? Wanneer voelt een gehandicapte
of oudere zich veilig? Een veiligheidsgevoel ontstaat niet zomaar. Veiligheid ontstaat
wanneer er geen angst is: geen angst om vergeten te worden, geen angst om te
vallen, geen angst om de verkeerde medicijnen te krijgen, geen angst om opgesloten
te worden. In die veiligheid zit ook een paradox: begeleiders passen
vrijheidsbeperkende maatregelen vooral toe uit bescherming, als de veiligheid van de
cliënt in het geding is en als zij geen andere oplossing zien.
De ChristenUnie stelt de menselijke waardigheid en integriteit voorop — laat dat
duidelijk zijn — en omarmt daarom het uitgangspunt van dit wetsvoorstel: nee, tenzij.
Wij weten dat het afbouwen van vrijheidsbeperkingen mogelijk is. Wij weten ook dat
veel instellingen zich al ontzettend hard inspannen om dit waar te maken. De
inspectie constateert dit ook in het rapport dat wij vorig jaar ontvingen.
Zorgaanbieders en zorgverleners spannen zich in om fixeren, afzonderen en
separeren terug te dringen. Dat is goed nieuws, maar er kan nog veel worden
verbeterd. Enkele voorgaande sprekers verwezen al naar het NIVEL-rapport. Ook uit
het rapport van de inspectie blijkt dat de beslissing om tot vrijheidsbeperkende
maatregelen over te gaan, zorgvuldiger moet worden genomen. Ook de uitvoering is
niet goed. Er wordt onvoldoende gebruikgemaakt van externe deskundigen. De focus
op de afbouw van de maatregelen ontbreekt, evenals goede verslaglegging. Om
verder succes te boeken, moeten alle betrokkenen zich blijven inzetten.
Met "betrokkenen" doel ik ook op de Tweede Kamer, als wetgever. Vandaag
bespreken wij een wet waar door velen op aangedrongen is. De wet ziet op de
bescherming van mensen met een verstandelijke beperking of dementie die
onvrijwillig zorg ontvangen. Dit raakt de lichamelijke integriteit van cliënten. Daarom
is het goed dat de wet een afwegingskader biedt voor het toepassen van onvrijwillige
zorg. De wet gaat uit van "nee, tenzij". Ik gaf zojuist al aan dat wij daar voorstander
van zijn. Dat is goed. Voor onvrijwillige zorg wordt wettelijk een procedure
vastgesteld waarin het continu wegen van alternatieven, een opschalend zorgplan en
externe deskundigen een plek hebben gekregen. Ook is duidelijk dat onvrijwillige
zorg in principe tijdelijk is, zo kort mogelijk, zo licht mogelijk en gericht op afbouw.
Deze doelstellingen van de wet kan de ChristenUnie van harte onderschrijven.
Een belangrijke vraag is echter of de wet in de praktijk wel uitvoerbaar is. Ook de
Raad van State wijst hierop. Gedetailleerde procedures leiden niet alleen tot meer
administratieve handelingen — tijd die niet aan de zorg kan worden besteed — maar
kunnen ook de gewenste cultuuromslag in de weg staan. Gedetailleerde wetgeving
kan leiden tot juridisering van de relatie tussen cliënt en zorgverlener. Dan schiet de
wet zijn doel voorbij. Is de staatssecretaris dat met mij eens?
De staatssecretaris is van mening dat hij met de wettelijke regels in de vijfde nota
van wijziging een goede balans heeft gevonden tussen enerzijds zo min mogelijk
regelgeving en anderzijds ruimte voor de beroepsgroep. De wet is volgens hem een
goede maatstaf voor de instellingen en de inspectie en borgt de belangen van
cliënten en hun naasten. ActiZ en andere organisaties zijn dat echter helemaal niet
met hem eens. In hun optiek is er met de vijfde nota van wijziging niets veranderd. Er
wordt voorbijgegaan aan het advies van de Raad van State, waaraan ik zojuist al
refereerde. Kan de staatssecretaris ingaan op de kritiek vanuit het zorgveld? Hoe
verhoudt dit wetsvoorstel zich tot de breed gevoelde wens, niet alleen in de zorg,
maar ook in de politiek, in ieder geval bij onze fractie, om regeldruk in de zorg te
verminderen? Natuurlijk moeten we niet naïef zijn. In grote delen van deze sector kan
men niet zonder toezichthoudende vormen van domotica, zoals camerabewaking en
deuren die op slot kunnen. Maar moet er dan bij alle vormen van onvrijwillige zorg
verantwoording worden afgelegd met een zware procedure of is het mogelijk om
hierin te differentiëren? Hoe ingrijpender de onvrijwillige zorg, hoe zwaarder de
procedure. Durven we hierin vertrouwen aan het veld te geven? Voor mij is het
vastgebonden worden met een onrustband iets heel anders dan wandelen in
afgesloten knuffeltuin of een wekelijkse douche. Natuurlijk moet rekening worden
gehouden met de specifieke omstandigheden van een cliënt, maar dat de wet geen
enkel onderscheid maakt in de mate van ingrijpen, roept bij mijn fractie veel vragen
op.
Vilans heeft een aantal jaren geleden het boekjes "50 alternatieven voor
vrijheidsbeperking in de zorg" uitgebracht. Dit boekje biedt praktische hulp en
inspiratie bij het afbouwen van vrijheidsbeperking. Bij alle maatregelen wordt
uitgegaan van een zogenaamde VBM-score, een score die laat zien dat er een
verschil bestaat in mate van vrijheidsbeperking. Deze wet gaat daar eigenlijk
helemaal aan voorbij. Is dit model volgens de staatssecretaris behulpzaam om
onderscheid te maken tussen lichte en zwaardere vormen van dwang? Ik hoor graag
zijn reactie.
Ik kom op het punt van de thuissituatie, dat ook door de vorige sprekers al is
aangekaart. Voor de ChristenUnie is onduidelijk in hoeverre deze wet wel of niet
betrekking heeft op verzorging thuis en op de Wmo. In de wettekst zelf wordt
namelijk consequent gesproken over AWBZ-zorg en over een accommodatie waar
zorg wordt verleend, maar met de toekomstplannen inzake de AWBZ — de
hervorming van de langdurige zorg, veel wordt overgeheveld naar de Wmo, naar
gemeenten, we vragen van mensen dat zij langer thuis blijven wonen — is het de
vraag hoe de staatssecretaris deze wet ziet.
Uit de memorie van toelichting, bijvoorbeeld hoofdstuk 2.1, blijkt dat de wet ook van
toepassing is op een dementerende oudere die thuis verzorgd wordt, op een kind dat
verblijft in een gezinsvervangend tehuis en op een vrouw die met begeleiding
zelfstandig kan wonen. Maar is "thuis" dan ook een accommodatie? Laat duidelijk
zijn: de ChristenUnie is zeer terughoudend als het gaat om onvrijwillige zorg in de
thuissituatie. Thuis is een vertrouwde, veilige omgeving. Thuis is thuis, en dat moet
zo blijven. Tegelijkertijd vinden we het wel belangrijk dat op dit punt de wet
helderheid verschaft. Deze wet heeft geen betrekking op mantelzorgers, maar in elke
thuissituatie waar een professional zorg verleent, is vaak ook wel een mantelzorger
aanwezig. Een mantelzorger krijgt dus mogelijk ook te maken met vormen van
dwang. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Zou de wet op dit punt niet meer
duidelijkheid moeten geven?
Een volgend punt is dat van de cliëntvertrouwenspersoon. De vierde nota van
wijziging bevat het wettelijk borgen van de cliëntvertrouwenspersoon. Is de
staatssecretaris het met me eens dat we hiervoor zoveel mogelijk moeten aansluiten
bij het model in het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg?. De Kamer
heeft altijd gepleit voor een onafhankelijke cliëntvertrouwenspersoon. Deze wet biedt
ruimte voor inbedding van de cliëntvertrouwenspersoon binnen het zorgaanbod,
terwijl het juist zo belangrijk is dat iemand onafhankelijk van de zorgaanbieder
functioneert. Onderzoek van de VGN laat ook zien dat hier nog een flinke
professionaliseringsslag te maken is. Een goede invulling van de
cliëntvertrouwenspersoon kan wezenlijk bijdragen aan de bescherming van de
rechtspositie van cliënten. Juist voor de kwetsbare groepen waarop deze wet ziet, is
dit van belang. In de ggz is deze functie toevertrouwd aan een landelijke organisatie
die borgstaat voor onafhankelijkheid, professionaliteit en continuïteit. De
ChristenUnie ziet heel graag dat de wet op dit punt veranderd wordt en heeft met
andere fracties een amendement ingediend.
Ik kom te spreken over het punt van de evaluatie. Een spoedige evaluatie van de wet
is in het belang van de cliënten en de zorgorganisaties. Daarin moeten vragen
worden beantwoord als: is de wet uitvoerbaar, eenduidig, effectief en doelmatig en —
niet onbelangrijk — hoe verhoudt deze wet zich tot andere wetgeving? De
ChristenUnie is het eens met de keuze voor een evaluatie na drie jaar in plaats van
de standaardtermijn van vijf jaar. Ik hoorde zojuist de woordvoerster van D66
aangeven dat haar fractie een amendement wil indienen met een evaluatie na twee
jaar. Ik wil daarover heel graag met de fractie van D66 in gesprek gaan. Er ligt al een
amendement van mijn voorganger, mevrouw Wiegman, om de evaluatietermijn op
twee jaar te stellen. Als het mogelijk is, zouden wij dat ook heel graag willen. Zo niet,
dan hechten we aan drie jaar. Het moet in ieder geval niet die vijf jaar worden. Dat
vinden we gewoon echt te lang.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Het lijkt mij heel goed om samen te bekijken of we dat kunnen combineren in één
amendement.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ja, dat gaan wij samen bekijken.
Ik denk dat het met een wat kortere evaluatieperiode — ik laat even in het midden of
die twee of drie jaar is — goed mogelijk is om te komen tot een evaluatie van
maatregelen die tijd nodig hebben om een uitwerking te krijgen. Tegelijkertijd wordt
met de relatief korte periode van evaluatie recht gedaan aan de impact en de
ethische kanten van de wet.
Tot slot kom ik op het punt van cultuurverandering. De wet komt op een moment dat
er veel maatschappelijke discussie is over dwang en vrijheidsbeperkende
maatregelen in de zorg. Zorgverleners worden door deze wet geprikkeld om na te
denken over hun werkwijze en om op zoek te gaan naar alternatieven voor
onvrijwillige zorg. Dat is goed. We moeten echter ook realistisch zijn. Deze wet biedt
niet de garantie dat situaties zoals in de zorginstelling NOVO niet meer zullen
voorkomen. De doelstellingen van deze wet zijn nobel. Het gaat om het vastleggen
van procedures om cliënten die onvrijwillige zorg ontvangen te beschermen. De
vraag is echter of deze wet in de praktijk uitvoerbaar is. In dit spanningsveld voel ik
mij vandaag, tussen doelstelling en uitvoering. Van het nut van deze wet, namelijk
het bieden van een afwegingskader voor onvrijwillige zorg, hoeft de staatssecretaris
mij niet te overtuigen. Maar op het punt van uitvoerbaarheid ben ik heel benieuwd of
hij erin zal slagen.
De heer Krol (50PLUS):
Mevrouw de voorzitter. We hebben het over een lastige kwestie, die grote
zorgvuldigheid vereist. Het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen is ook niet
niks. Daarom moet er duidelijkheid komen. De mensen die ermee te maken hebben,
willen dat ook.
Het meest positieve aan deze wet is dat deze veel meer cliëntgericht is geworden
dan de huidige wet, namelijk de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen. Doordat de nieuwe wet mensgebonden is, kan er veel meer op maat
worden gekeken naar wat nodig is. Het uitgangspunt "nee, tenzij" houdt bovendien
veel beter het belang van de cliënt in de gaten en weerspiegelt de visie dat hij of zij in
principe autonoom is. Dat is mooi. Bewegingsvrijheid en behoud van waardigheid zijn
een groot goed. Het betreft een recht dat iedereen heeft en dat beschermd moet
worden. Ook is het positief dat er zeer nadrukkelijk met alle zorgverleners die bij de
zorg voor cliënten betrokken zijn, voortdurend moet worden gezocht naar minder
zware alternatieven. Dat geldt eveneens voor het feit dat deze zo kort mogelijk
moeten worden toegepast. Zo wordt men gedwongen goed na te denken over alle
acties die worden genomen.
Met de Raad van State en de directbetrokkenen delen wij wel de zorg over de
administratieve druk voor zorgmedewerkers. Het is natuurlijk van groot belang dat
maatregelen die ingrijpen in iemands persoonlijke vrijheid goed worden afgesproken
en dat ze schriftelijk worden vastgelegd. Je kunt je echter afvragen of het voor de
relatief lichte maatregelen, zoals het plaatsen van een bewegingssensor,
daadwerkelijk nodig is om dezelfde tijdrovende stappen te zetten als bij zware
maatregelen. Hetzelfde geldt voor mensen die vrijwillig vrijheidsbeperkende
maatregelen ondergaan. Ook voor hen moet een uitgebreid administratief traject
worden doorlopen. Daarom vraag ik de staatssecretaris nadrukkelijk waarom hij die
keuze heeft gemaakt. We willen toch graag af van de regeldruk in de zorg? Dat is
juist wat professionals zo dwarszit. Zij willen zorgen voor mensen en zich zo min
mogelijk met papierwerk bezighouden. Daarom vragen wij ook aan de
staatssecretaris of hij wil heroverwegen of die administratieve handelingen in elke
situatie hetzelfde moeten zijn. Het lijkt ons logischer om in elk geval onderscheid te
maken tussen vrijwillige en onvrijwillige vrijheidsbeperkende maatregelen.
Verder vragen wij waarom niet de keuze is gemaakt voor een wettelijk verbod op
fixatie, "vastbinden" in gewone mensentaal. Veel zorginstellingen hebben laten zien
dat er veel andere mogelijkheden zijn. Niet voor niets is het Waarborgzegel
Fixatievrije zorginstelling in het leven geroepen. Steeds meer instellingen hebben
inmiddels het maximale aantal van drie sterren gekregen. Dit laat onverlet dat het in
de praktijk soms heel moeilijk is voor zorgverleners om de best mogelijke actie te
ondernemen, gewoon door personeelsgebrek, tijdgebrek of misschien wel een
gebrek aan instructie. Dat zijn factoren buiten hun schuld. Collega Leijten noemde dit
ook al. Ik maak haar overigens een compliment voor haar bijdrage.
Het is niet alleen belangrijk dat in dit wetsvoorstel de positie van de cliënt optimaal
wordt beschermd; ook moet de uitvoerbaarheid voor zorgverleners geborgd zijn.
Hierop moet echt worden ingezet. Zoals wij hier bij elkaar zijn, hebben wij de
verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de zwakkeren in de samenleving de
best mogelijke zorg krijgen en dat wij de zorgverleners in staat stellen om hun werk
optimaal te kunnen uitvoeren en zich aan de gestelde regels te houden. Laten wij dit
goed regelen en laten wij inzetten op opleiding en instructie van medewerkers, op
controle-instrumenten en op voldoende personeelsinzet.
De nieuwe wet beoogt een cultuurverandering: denken vanuit de cliënt, zorgvuldig
omgaat met diens autonomie en waardigheid en altijd zoeken naar betere
oplossingen. Dit wetsvoorstel is daarvoor in onze ogen een goed uitgangspunt. De
praktijk heeft uitgewezen dat in veel organisaties deze cultuurverandering in gang is
gezet. 50PLUS hoopt en verwacht dat het Actieprogramma onvrijwillige zorg deze
cultuurverandering zal versterken.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Voorzitter. Zorg is een zeer persoonlijke kwestie. Vaak gaat het om mensen die door
ziekte, beperking of ouderdom kwetsbaar zijn en afhankelijk zijn van anderen.
Daarom onderstreept GroenLinks elke keer het belang van eigen regie. Mensen
moeten zo veel mogelijk zelf de regie over hun leven kunnen voeren, en dus ook
over hun zorg. Vandaag hebben wij het over situaties waarin mensen worden
ingeperkt in hun vrijheid, juist om hen tegen zichzelf in bescherming te nemen. Dan
zijn zorgvuldigheid en een duidelijke wettelijke borging extra belangrijk. Met alleen
een wet ben je er niet. Er is een cultuurverandering nodig om dwang echt uit te
bannen. Dit wetsvoorstel heeft dan ook een lange weg afgelegd. Wij hebben
vandaag al de vijfde nota van wijziging voorliggen. Verschillende bewindspersonen
hebben zich hierover gebogen. Zo sprak staatssecretaris Bussemaker zich al uit voor
het terugdringen van de Zweedse band. Naar aanleiding van enkele sterfgevallen gaf
zij al aan dat de mens soms beter kan vallen dan vastgebonden worden.
Kabinet, inspectie, zorgaanbieders, cliëntenorganisaties en de Kamer: allemaal
hebben zij de ambitie om dwang in de zorg terug te dringen. Het is een kwestie van
lange adem, want veel, niet alles, hangt samen, met de cultuur in een instelling.
Ondanks alle aandacht, ondanks goede projecten en goede voorbeelden van
instellingen die dwang wel kunnen terugdringen, lijkt er nog weinig schot in die
omslag te zitten. Integendeel, de uitzending van Nieuwsuur over "Roelie" in NOVO
drukte ons nog eens flink met de neus op de feiten. Zij overleed door toepassing van
dwang. Deze traumatische gebeurtenis staat niet op zichzelf, zo blijkt. 52% van de
instellingen scoort slecht op de kwaliteit van personeel. 57% is slordig met het
inperken van de vrijheid van cliënten. 25% van het personeel kent de regels niet.
10% van de instellingen gebruikt nog steeds de Zweedse band. Een belangrijk
signaal daarbij is dat maatregelen vaak niet worden herkend als vrijheidsbeperkende
maatregelen. Men lijkt zich dus niet eens te realiseren dat de vrijheid van een ander
mens wordt ingeperkt. Twee derde van de instellingen presteert onder de norm. In
2007 was dit nog 40%. In plaats van beter te worden, wordt het dus juist slechter.
GroenLinks wil dat situaties als bij NOVO aan het licht komen, zodat er wat aan
gedaan kan worden. Dat geldt ook voor situaties met minder tragische afloop, zoals
instellingen waar structureel dwang wordt toegepast. Is de voorgestelde registratie
daarvoor voldoende en is zij daarop toegerust?
Ik sprak al over de lange weg die het wetsvoorstel afgelegd heeft. Een kritisch
Kamerdebat heeft geleid tot goede wijzigingen van het wetsvoorstel. Zo is er een
stappenplan toegevoegd dat moet worden doorlopen voor het toepassen van
dwangmaatregelen, en mogen dwangmaatregelen alleen nog worden toegepast als
er geen alternatieven meer zijn. Dit is een opschalend model van zorginhoudelijke
besluitvorming over onvrijwillige zorg en de wet is daarmee een "nee, tenzij"-wet
geworden. Verschillende woordvoerders hebben dit al aan de orde gesteld.
Daarnaast moeten instellingen een intern registratiesysteem opzetten, waarin
toegepaste maatregelen geregistreerd worden. Dat kan worden ingezien door de
inspectie en er moet een halfjaarlijks overzicht naar de inspectie worden gestuurd. Er
staat nu ook een cliëntvertrouwenspersoon in het wetsvoorstel. Daarop kom ik nog
terug.
De vraag die vandaag voorligt, is of de wijzigingen voldoende zijn om nu als Kamer
wel groen licht te kunnen geven. De wet moet meer waarborgen geven, maar mag
wat ons betreft geen papieren werkelijkheid worden. Hoe veel garantie geeft het
registratiesysteem dat instellingen die dwangmaatregelen toepassen, echt in het
vizier van de inspectie komen? Zal de inspectie vanaf nu ook echt snel ingrijpen? Het
is goed dat de "nee, tenzij"-benadering beter wordt vastgelegd. Wat ons betreft wordt
het uitbannen van dwang de doelstelling. Tegelijkertijd mag minder
dwangmaatregelen niet leiden tot een verschuiving naar meer medicatie. We horen
daarom graag van de staatssecretaris wat zijn ambities, doelen en plannen zijn naast
dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel kan niet het enige zijn om de zo vurig gewenste
cultuuromslag op gang te brengen en daadwerkelijk te leiden tot structurele
veranderingen.
Dan kom ik op de rol van het personeel. We weten allemaal dat de werkdruk in de
zorg hoog is. Toch vond de vorige staatssecretaris dat er geen verband was tussen
de hoeveelheid personeel en de mate waarin dwang wordt toegepast. Dat was haar
mening, maar dat is volgens GroenLinks wel gemakkelijk door haar gesteld. Wat
vindt deze staatssecretaris? Waar baseert hij zijn standpunt op?
Wij hebben de vorige keer dat we hierover spraken ook gevraagd om structurele
training en ondersteuning van personeel. Een project is mooi, maar het kan niet
voorkomen dat de klad erin komt, zeker als de werkdruk hoog is. De woorden van
mevrouw Leijten zijn mij dan ook uit het hart gegrepen. Een derde punt is de vraag of
er wel verschillende wetten nodig zijn. Mevrouw Bergkamp heeft dat aan de orde
gesteld. Wat ons betreft zou het eigenlijk juist heel logisch zijn om één wet te maken.
Dan behandel je ouderen en mensen in de gehandicaptenzorg enerzijds en de
geestelijke gezondheidszorg anderzijds echt hetzelfde. Dan heb je één wettelijk
kader. Wij willen bijvoorbeeld dat de rechtspositie hetzelfde is. Er is nu wel sprake
van een vertrouwenspersoon. Die zat in een eerdere versie van het wetsvoorstel nog
niet. Zij is echter, zoals verschillende sprekers hebben gezegd, in tegenstelling tot die
in de ggz niet volledig onafhankelijk. Waarom zou de rechtspositie van een demente
oudere of van iemand met een verstandelijke beperking anders, minder sterk moeten
zijn dan die van iemand in de geestelijke gezondheidszorg? Wij willen dat de
rechtspositie gelijkgesteld wordt en zullen daarom het amendement van mevrouw
Leijten steunen.
Ten aanzien van de thuissituatie delen wij de mening dat niet de locatie, maar de
persoon centraal staat. Mensen kiezen er vaak bewust voor om thuis te wonen. Dan
kan het niet zo zijn dat er voor vrijheidsbeperking verschillende normen bestaan, voor
thuis of voor een instelling. Ik kan mij wat dat betreft aansluiten bij wat mevrouw
Bergkamp hierover gezegd heeft.
Kortom, er zijn stevige stappen gezet in het wetsvoorstel sinds de vorige keer dat wij
hierover spraken, maar om het tot een echt goede wet te maken die in de praktijk ook
leidt tot echte verbeteringen, zijn er volgens ons nog diverse stappen te zetten.
De heer Van 't Wout (VVD):
Voorzitter. Vandaag spreken wij eindelijk en ook opnieuw over de Wet zorg en
dwang. Dit is een heel belangrijke wet en misschien wel een van de meest complexe
wetten waarmee de Kamer te maken heeft. Vele sprekers hebben al gewezen op de
lange voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel.
Dit is een complexe wet, omdat we er een antwoord mee proberen te geven op
situaties die iedereen in Nederland aan het hart gaan. Het is een complexe wet,
omdat het daarbij over ethische vraagstukken gaat. Het is complex, omdat de praktijk
altijd heel divers is en een wet altijd uitgaat van algemene regels. Iedereen heeft
altijd zijn eigen beelden en voorbeelden van mensen voor wie deze wet telt of in de
toekomst wellicht gaat tellen. Men heeft diverse voorbeelden, omdat ieder individu en
iedere situatie nu eenmaal per definitie uniek zijn. Er zullen zich altijd vraagstukken
en situaties in de toekomst voordoen die we nu nog niet voorzien. Bovendien is de
VVD ervan overtuigd, net als de fracties van eigenlijk alle sprekers die voor mij
hebben gesproken, dat de wet alleen niet voldoende is. Het gaat uiteindelijk om de
cultuur en het gedrag van mensen in de dagelijkse praktijk.
Op veel van de vragen waar dit wetsvoorstel een antwoord op probeert te vinden, zijn
geen zwart-witantwoorden te geven. De behandeling, maar vooral de praktijk straks,
zal een zoektocht blijven en moeten blijven naar zo goed mogelijke antwoorden op
complexe vraagstukken uit de praktijk. Het is volgens de VVD wel goed dat we dit
wetsvoorstel nu behandelen. Velen in dit land vragen hier al lang om. Ook in het
afgelopen zomerreces werd ons van vele kanten op het hart gedrukt om dit
wetsvoorstel nu snel te behandelen en aan te nemen.
Het uitgangspunt is voor de VVD altijd geweest dat onvrijwillige zorg en gedwongen
opname ongewenst zijn. Helaas is de realiteit dat het soms niet anders kan,
bijvoorbeeld omdat iemand een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving. Onvrijwillige
zorg en gedwongen opname moeten echter altijd een ultimum remedium zijn. Zij
vormen een eindstation, nooit het begin. Hiervoor geldt: nee, tenzij. Wij zijn blij dat
dat begrip zo helder naar voren wordt gebracht in de wetstekst die nu voorligt, na de
nota van wijziging. Als het toch noodzakelijk is om onvrijwillige zorg of dwang toe te
passen, dan moet er continu worden nagedacht over alternatieven. Ik ben heel blij
dat nu ook in de wet is opgenomen dat, zodra dwang wordt toegepast, er ook gelijk
een plan moet zijn om de onvrijwillige zorg weer af te bouwen. Dat is een belangrijke
verbetering ten opzichte van het wetsvoorstel zoals het in de eerste termijn voorlag.
Meerdere sprekers hebben daarop al gewezen.
Het gaat hier om dermate ingrijpende maatregelen dat een goed wettelijk kader
sowieso onontbeerlijk is. Dat is natuurlijk vooral onontbeerlijk om de rechten goed te
borgen van mensen in ons land die nu in een situatie verkeren of straks in een
situatie komen te verkeren waarin sprake zou kunnen zijn van gedwongen opname
of onvrijwillige zorg. Het is van belang om medewerkers in de zorg duidelijkheid te
geven over wat wel en wat niet mag. Duidelijk moet zijn welke stappen men moet
doorlopen alvorens dwang toe te passen. Vooral moeten medewerkers worden
geprikkeld en uitgedaagd om te blijven zoeken naar alternatieven. Dwang en
vrijheidsbeperking moeten zij alleen in uiterste noodzaak willen en kunnen
toepassen: nee, tenzij. Ik zei al dat wat de VVD betreft de wet ook een functie heeft
als prikkel voor die cultuurverandering.
Velen hebben al gezegd dat we gelukkig allemaal instellingen kennen die zeer
succesvol zijn. Daar wordt aan cliënten bijna helemaal zonder dwang of
vrijheidsbeperking een plek geboden. Zo'n plek wordt ook geboden aan cliënten die
voorheen met zeer zware de vrijheid beperkende maatregelen te maken hadden. Ik
noem hierbij geen instelling bij name, want dat is al vaker gebeurd. Ik ben daar op
bezoek geweest en ik vind het buitengewoon indrukwekkend hoe men daar te werk
gaat. Men kijkt er naar de cliënt. Men reageert niet op het agressieve gedrag door
dat agressieve gedrag in te dammen, maar door te kijken waar dat gedrag vandaan
komt en de oorzaken ervan weg te nemen. Eigenlijk kwam het hierop neer: neem
iemand serieus, luister, ook als iemand zich niet altijd even goed kan uitdrukken,
werk met een goed onderbouwde visie en werkwijze ten aanzien van de omgang met
complexe vraagstukken en, niet in de laatste plaats, werk met zeer gemotiveerde en
betrokken medewerkers.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik herken dat zeer. De persoon die de heer Van 't Wout niet bij naam noemt, kennen
wij hier allemaal. Ik denk dat deze persoon, geheel ongewild, heeft gezorgd voor een
enorme verbetering, zeker in mentaliteit in de Kamer. Wat vindt de heer Van 't Wout
er eigenlijk van dat deze kwestie via de media naar buiten moest komen? In feite
ging het om een wanhopige oud-medewerker die intern niet gehoord werd in de
organisatie en die vervolgens samen met de moeder naar buiten moest treden.
Eigenlijk hebben wij dat deze zomer ook gezien, maar dan in een zorginstelling in het
noorden. Wat vindt de heer Van 't Wout ervan dat medewerkers, maar ook
familieleden, genoodzaakt zijn om het via de media aan de kaak te stellen?
De heer Van 't Wout (VVD):
Ook in de eerste termijn, waarin mijn voorgangster op dit dossier, mevrouw Venrooy,
het woord voerde, hebben wij nadrukkelijk aangegeven dat het ontzettend triest is
dat je op basis van incidenten moet reageren en dat het daarom juist zo noodzakelijk
is om te komen tot deze wet. Ik ben dan ook blij dat wij die nu behandelen. Ik denk
dat wij voor dit soort casussen een verbetering aanbrengen. Zal het perfect zijn, zal
het in de toekomst allemaal goed zijn? Nee, die garantie hebben wij nooit. Juist
vanwege die voorbeelden in het verleden is het heel goed dat deze wet er nu ligt.
Mevrouw Leijten (SP):
Mijn vraag was anders. Wat vindt de heer Van 't Wout ervan dat deze voorbeelden
via de media naar buiten moeten komen? Mijn vervolgvraag zou zijn: denkt hij nu
echt dat het straks met deze wet veranderd is? Zullen medewerkers of familieleden in
zorginstellingen niet meer zo wanhopig tegen muren lopen? Zullen ze zich niet meer
genoodzaakt zijn om dit soort misstanden — de heer Van 't Wout noemt het
casussen of incidenten; daarover kunnen wij verschillen — via de media naar buiten
te brengen? Zitten er in deze wet voldoende waarborgen voor mensen om zich
beschermd te weten? Hoeven ze niet de treurige gang via de media te maken om
aandacht voor hun situatie of die van hun familielid te krijgen?
De heer Van 't Wout (VVD):
Ik ben net begonnen aan mijn inbreng en ik kom nog op een aantal punten, maar ik
denk dat deze wet een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie zonder wet.
Ik denk ook dat met deze wet familieleden of cliënten in geval van dit soort incidenten
vaker zelf hun weg weten te vinden en dat het niet altijd noodzakelijk is om het via de
media te doen, voor zover dat in alle gegeven voorbeelden het geval was.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb in mijn termijn al gezegd dat wij eigenlijk allemaal willen dat vrijheidsbeperking
zo veel mogelijk wordt teruggedrongen. Als vrijheidsbeperking al wordt toegepast,
moet dat zo kort mogelijk het geval zijn. De omstandigheden moeten zo optimaal zijn
dat bij toepassing iedereen dezelfde rechtsbescherming heeft. Daarover hadden de
VVD en de SP anderhalf jaar geleden in de eerste termijn ook geen verschil van
opinie. De heer Van 't Wout zegt: situaties zoals eerder besproken hoeven niet meer
voor te komen. Ik denk dan: is dat juist? Denkt de heer Van 't Wout dat wij straks niet
meer via de media dit soort incidenten of situaties aan de kaak gesteld zien doordat
de wet regelt dat het beter opgelost wordt? Ik denk dat het antwoord hierop "nee" is.
De heer Van 't Wout (VVD):
Dit is de kernvraag waarop mijn betoog gestoeld is: wordt het beter? Mevrouw Leijten
vraagt of wij met deze wet kunnen garanderen dat het nooit meer gebeurt. Nee,
natuurlijk niet, dat kunnen wij met geen enkele wet, met geen enkele vorm. Mevrouw
Leijten kan haar schouders ophalen, maar zij vroeg mij of wij met deze wet gaan
voorkomen dat dit nog een keer gebeurt. Nee, dat kunnen wij nooit garanderen. Ik
denk wel dat ten opzichte van de situatie zoals die nu is, dus zonder wet, een
verbetering mogelijk is en dat die belangrijk is. Overigens is deze wet ook iets waar
cliëntenorganisaties zelf nadrukkelijk om vragen. Voorzitter. Ik zei het al: een wet
alleen is niet voldoende om instellingen juist te laten functioneren. Eerder vandaag is
gesproken over de vraag of het beter of slechter gaat in de gehandicaptenzorg. Dat
is altijd een ingewikkeld vraagstuk, omdat ook rapporten worden vergeleken die zich
op verschillende dingen richten. Er zal ongetwijfeld veel misgaan, maar ik wil er ook
een beeld tegenover zetten. Tijdens het bezoek aan die ene instelling die ik eerder
roemde omdat zij helemaal zonder vrijheidsbeperkende maatregelen werken, werd
mij verteld dat de instelling het op dit moment heel druk heeft met het ontvangen van
allerlei mensen uit andere instellingen. Ook het CCE zei dat tegen mij. Het gaf aan
dat je eigenlijk ziet dat alleen al het in de lucht hangen van deze wet tot bewegen
leidt. Niet alleen niet je ogen sluiten voor de dingen die misgaan is van belang, maar
ook je ogen open hebben voor de dingen die wel goed gaan in het veld en de
beweging die we af en toe zien.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Als ik de heer Van 't Wout beluister, geeft hij aan dat er goede voorbeelden zijn in de
gehandicaptenzorg. Ik maak me zorgen om het objectiveren van het laatste
onderzoek. Er is sinds 2007 eigenlijk niet meer echt een onderzoek uitgevoerd in de
gehandicaptenzorg. Wij hebben onze eigen ervaring afhankelijk van de
werkbezoeken en de beelden die wij tot ons krijgen. Is de heer Van 't Wout het met
mij eens dat het goed zou zijn het onderzoek een keer te actualiseren, zodat wij ook
echt weten hoe het er op dit moment aan toe gaat in de gehandicaptenzorg?
De heer Van 't Wout (VVD):
Ik sta hier niet afwijzend tegenover, hoewel we ook al heel veel onderzoeken hebben
gehad. Ik noem bijvoorbeeld het onderzoek dat de denktank complexe zorg heeft
gedaan. Wij zullen goed moeten kijken wat de meerwaarde is van nader onderzoek,
maar ik sta daar niet per definitie afwijzend tegenover.
Voorzitter. Het veranderen van een cultuur vereist meer dan een wet en daarvoor
hebben wij het Actieplan onvrijwillige zorg dat met allerlei acties komt, zoals
onderzoek, dialoog, kennisdeling en -vergroting, bewustwording en andere zaken die
allemaal buitengewoon nuttig en noodzakelijk zijn. Bij het lezen van het actieplan
bekroop ons wel het gevoel dat het zich erg richt op de mensen die nu in de
zorgsector werken. Zou er niet meer aandacht moeten zijn voor het onderwijs en
voor de mensen die straks in de zorg gaan werken? Ook collega Leijten heeft
hiernaar gevraagd. Bij instellingen die het "goed doen" — zo noem ik dat maar even
— hoor ik vaak dat zij personeel dat van de opleiding komt, soms bijna opnieuw
moeten opleiden als het gaat om het vraagstuk van zorg en dwang.
Het actieplan loopt tot eind 2014. Juist omdat die cultuuromslag zo belangrijk is en
ook omdat zo'n cultuuromslag — dat weten wij allemaal — zo ontzettend ingewikkeld
is, lijkt het ons van groot belang niet alleen deze wet goed te evalueren, maar straks
ook het actieplan. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden daar concrete
doelstellingen of meetinstrumenten aan op te hangen, zodat we kunnen zeggen dat
dat wat we in het actieplan doen echt effect heeft op die cultuur? De evaluatie van de
wet is voorzien na drie jaar. Andere fracties hebben al gesuggereerd dit na twee jaar
te doen. Het lijkt mij sowieso goed de wet zo snel mogelijk te evalueren. Ik moet er
nog even over nadenken of twee of drie jaar het beste is, want zo'n wet moet in de
praktijk ook kunnen uitkristalliseren. Ik hoor hierop graag een reactie van de
staatssecretaris.
Omdat het bij zorg en dwang om zulke ingrijpende ingrepen in de vrijheid van het
individu gaat, is het van groot belang dat er goede en duidelijke regels zijn.
Tegelijkertijd moeten wij ook voorkomen dat we te veel bureaucratiseren en dat
mensen te veel vergaderen en met papier bezig zijn, in plaats van met het verlenen
van goede zorg. Dat is in dit dossier een zoektocht naar een heel moeilijk evenwicht.
In het wetsvoorstel zoals dat er voor de nota van wijziging lag, gaf Actal aan dat het
zou leiden tot een afname van de lastendruk. Inmiddels zijn er forse veranderingen
doorgevoerd. Blijft die stelling van Actal staan? Blijft die stelling ook staan in het licht
van het kritische advies van de Raad van State hierover bij de vierde nota van
wijziging?
Kan de staatssecretaris beschrijven hoe in de praktijk het opschalingsmodel eruit
gaat zien? Van sommige mensen die ermee willen gaan werken, hoor ik dat ze dat
gewoon gaan doen in de praktijk. Van andere mensen hoor ik dat ze een continu
vergadercircus in het leven gaan roepen als deze wet van kracht wordt. Dit laatste
lijkt mij niet de bedoeling.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
De heer Van 't Wout brengt een interessant punt naar voren over de administratieve
lasten. Ik dacht bijna dat hij de suggestie zou doen om Actal er nogmaals naar te
laten kijken. Dat kan natuurlijk gewoon lopende dit proces. Heeft de heer Van 't Wout
hierover nagedacht?
De heer Van 't Wout (VVD):
Laten we eerst het antwoord van de staatssecretaris afwachten op de vraag hoe hij
aankijkt tegen de lastendruk na de nota van wijziging.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik begrijp hieruit dat de heer Van 't Wout het niet uitsluit.
De heer Van 't Wout (VVD):
Nou, nee, ik sluit niks uit. Ik vind dit ook geen wet en geen debat om keihard allerlei
dingen uit te sluiten. Het is wel een ingewikkelde kwestie. Het gaat om zulke
ingrijpende dingen dat afname van regeldruk hierbij niet per se iets goeds hoeft te
zijn. Met dat vraagstuk worstel ik ernstig. Volgens mij is de belangrijkste vraag hier of
deze regels leiden tot een verbetering in de praktijk of tot een praktijk waarin we ons
vooral met de regels bezighouden. Dat is de essentie van de vraag.
Voorzitter. Een punt waar de VVD — en blijkens de vorige inbrengen ook andere
fracties — zeer mee worstelt is de toepassing van fixatie thuis. Ook in de eerste
termijn heeft de VVD daarvoor aandacht gevraagd. Uiteraard geldt ook in de
thuissituatie dat vrijheidsbeperking in alle situaties een ultimum remedium is. Wij
worstelen wel met de vraag of en hoe je dit in een thuissituatie zou moeten mogen
toestaan. Er zijn voorbeelden denkbaar — er staat er een in de memorie van
toelichting — waarvan je denkt: dat is goed; het stelt mensen in staat om langer thuis
te blijven wonen. Dat willen wij graag als VVD. Wij kunnen ons ook allerlei
voorbeelden voor de geest halen waarin je je moet afvragen of het verstandig is,
vooral waar het gaat om de mandatering van het toezicht aan de mantelzorger.
Immers, wat gebeurt er als de mantelzorger, wanneer hij acht uur lang gemandateerd
toezicht houdt, besluit om toch even een boodschappen te gaan doen en het
misgaat, bijvoorbeeld doordat er brand uitbreekt? Zo is er misschien wel een scala
van 10.000 situaties te bedenken waarin je in het ene geval zegt dat het kan en in
het andere geval niet. Ik vind dat dit punt scherper uitgewerkt moet worden voordat
we dit gaan doen. Mijn suggestie aan de staatssecretaris is dan ook om gebruik te
maken van de mogelijkheid om via een Algemene Maatregel van Bestuur in overleg
met het veld, zoals we dat ook bij andere kwesties doen, te kijken of er goede
standaarden en afspraken te maken zijn. Ik vraag de staatssecretaris om die
eventueel via een zware voorhang aan de Kamer te voor te leggen en om het tot die
tijd gewoon niet te doen.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
De heer Van 't Wout noemt het vastbinden van ouderen in de thuissituatie nu een
worsteling. Daar ben ik toch verrast door, want na de behandeling van het voorstel in
2012 heeft mevrouw Van Ark toch heel duidelijk in de kranten geroepen dat demente
ouderen "no way" nog kunnen worden vastgebonden in de thuissituatie. Daar was zij
heel duidelijk over. De VVD zou daar niet mee instemmen. De heer Van 't Wout heeft
het nu over een worsteling. Vanwaar die andere opstelling?
De heer Van 't Wout (VVD):
In het Kamerdebat hierover heeft mevrouw Van Ark gezegd dat wij dit heel moeilijk
vinden en dat we er veel vragen over hebben. Wat doe je dan? Je gaat dan heel lang
doorakkeren over de vraag "wanneer wel en wanneer niet?". Mevrouw Bruins Slot
weet dat wij ook vinden dat mensen zo lang mogelijk thuis moeten blijven wonen en
dat we een traject ingaan met bijvoorbeeld een nieuwe Wmo. We zien daarnaast
steeds meer kleinschalige woonvormen zien waar juridisch gezien ook sprake is van
een huis. Dat maakt het buitengewoon complex. Sowieso is het uitgangspunt van
deze wet en dus ook thuis dat vrijheidsbeperking eigenlijk niet zou moeten
plaatsvinden. Daar zitten een aantal waarborgen in. Als je het al zou willen toestaan,
dan moet het heel goed uitgewerkt zijn. Daarbij is het belangrijkste punt het
mandateren van het toezicht aan de mantelzorger, want daarover maken wij ons
grote zorgen.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
In de Volkskrant van 19 maart 2012 stond met chocoladeletters: VVD wil dat het
vastbinden van demente ouderen wordt verboden. Dit stond boven een halve pagina
van de krant. In dit artikel zei mevrouw Van Ark heel duidelijk dat de VVD daar niet
mee akkoord gaat. Nu beweert deze woordvoerder iets totaal anders. Ik hoor graag
gemotiveerd waarom het standpunt van de VVD is gewijzigd.
De heer Van 't Wout (VVD):
Wij kunnen hier politieke vliegjes afvangen en over draaien gaan spreken, maar voor
de VVD geldt dat deze wet een worsteling is met ingewikkelde vraagstukken. Wij
hebben inderdaad gezegd dat je fixeren thuis eigenlijk niet zou moeten willen. Wij
zien echter ook situaties, ik verwijs naar de voorbeelden in de memorie van
toelichting, die de vraag oproepen of een algemeen verbod het beste middel is.
Daarom vraag ik aan de staatssecretaris om dit goed te regelen in de AMvB en die
aan de Kamer voor te leggen.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Het enige wat ik dan kan concluderen, is dat de voormalig woordvoerder iets in de
krant heeft geroepen waar de rest van de VVD-fractie niet achter staat. Dit vind ik
heel opvallend. Dit is niet elkaar politiek vliegen afvangen, dit is om uitleg vragen
waarom een standpunt dat in de krant wordt verkondigd, anders wordt verkondigd in
een debat in de Kamer. Dat is naar mijn mening een normale activiteit van een
Kamerlid. Dat heeft niets te maken met politiek vliegen afvangen. Ik vraag gewoon
om een verduidelijking en ik vind het teleurstellend dat de heer Van 't Wout dit nu zo
zegt.
De heer Van 't Wout (VVD):
Volgens mij leg ik de gedachtegang van de VVD op dit dossier precies uit. Wij blijven
van mening dat je dit eigenlijk niet zou moeten willen, maar wij zien in de praktijk
voorbeelden die de vraag oproepen of een algemeen verbod het beste middel is. Ik
ben van mening dat het denken niet stil moet staan, zeker niet op zo'n dossier. Dat
heeft niets te maken met mensen die niet namens hun fractie zouden spreken of dat
soort zaken. Dit heeft te maken met een partij die dit wetsvoorstel buitengewoon
serieus neemt, die deze problematiek heel serieus neemt en dus ook nooit stopt met
nadenken.
Er is al aan gerefereerd en mevrouw Bergkamp heeft het mooi verwoord: wij werden
deze zomer opgeschrikt door de casus NOVO. Je vraagt je dan min of meer
gedwongen af of dit niet zou zijn gebeurd als deze wet al was ingevoerd. Nu heb ik in
mijn studie geschiedenis geleerd dat je nooit aan "what-if history" moet doen, maar ik
denk dat je wel de vraag moet de stellen of de kans op dit soort incidenten nu kleiner
wordt.
Met alle vragen en twijfels die wij af en toe hebben en vooral ook gelet op het feit dat
deze wet zich in de praktijk zal moeten bewijzen, is de VVD er wel van overtuigd dat
dit een stap in de goede richting is. Het denken houdt daar niet mee op, maar het is
wel belangrijk om die stap nu te zetten.
Mevrouw Leijten (SP):
Wat vindt de heer Van 't Wout van de volgende stelling: minder mondige mensen,
verdienen minder rechtsbescherming? Is hij het daarmee eens of niet?
De heer Van 't Wout (VVD):
Daar ben ik het natuurlijk niet mee eens.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat is precies hetzelfde als uw collega anderhalf jaar geleden in eerste termijn zei. Zij
vroeg in het debat nadrukkelijk naar het verschil in rechtspositie tussen de verplichte
ggz en deze wet. Wij hebben een beetje uitleg gekregen waarom de rechtsposities
verschillen en waarom het ministerie het geoorloofd vindt onderscheid te maken
tussen de rechtsbescherming van mensen in de ouderen- en gehandicaptenzorg, en
mensen in de psychiatrie. De VVD was anderhalf jaar geleden van mening dat dit
verschil in rechtsbescherming er niet zou moeten zijn, dat het moest worden
opgeheven. Is de VVD vandaag van mening dat dit op een voldoende manier is
gebeurd?
De heer Van 't Wout (VVD):
De staatssecretaris is door meerdere mensen op dit dossier bevraagd. Ik vind dat het
de goede richting op gaat. Wat ik ook wel zie, is dat een exacte gelijkschakeling van
de wetten misschien niet altijd recht doet aan de praktijk. Je hebt in theorie dan
misschien alles gelijkgemaakt, maar de vraag is wat dat betekent voor de positie in
de praktijk. Dat is en blijft een worsteling. Wij zullen heel goed luisteren naar wat de
staatssecretaris daarover in zijn termijn zegt.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik bedoel dat het recht in principe voor iedereen hetzelfde is. Wat wel en niet mag is
hetzelfde, maar een rechter heeft alle vrijheid om, aan de hand van de individuele
omstandigheid waarin de overtreding heeft plaatsgevonden, de persoon en de
slachtoffers, de strafmaat te bepalen. Het gelijktrekken van de rechtsgronden en de
rechtsbescherming hoeft helemaal niet te zeggen dat je daarmee onrecht doet aan
niet-verschillende situaties.
Ik heb nog een andere vraag. Ook tijdens de vorige behandeling was dat een
belangrijk punt en de SP- en de VVD-fractie trokken daarin toen samen op. Het
betreft onze vraagtekens bij de rol van het CIZ bij de opname van mensen, bij het
bepalen of mensen opgenomen kunnen worden als zijzelf niet kunnen beslissen of
ze opgenomen willen worden. In de verplichte ggz is er, of je nu door een
psychiatrische stoornis wel of niet kunt instemmen met gedwongen opname in een
psychiatrisch ziekenhuis, altijd sprake van een toets door de rechter. Daarvan is
geen sprake bij mensen die oud en dement zijn of die een verstandelijke beperking
hebben. Vindt de heer Van 't Wout het anderhalf jaar later geoorloofd om
onderscheid te maken tussen mensen die wilsonbekwaam zijn vanwege ouderdom of
verstandelijke beperkingen en mensen die wilsonbekwaam zijn vanwege een
stoornis of een aandoening in het psychiatrisch spectrum? Vindt hij het nu geoorloofd
om dat onderscheid te maken?
De heer Van 't Wout (VVD):
Hierover zijn inderdaad veel opmerkingen gemaakt en ook vragen gesteld door mijn
collega in de eerste termijn. Daar zijn ook antwoorden op gekomen. We moeten wel
even heel precies kijken wat het nu is. Onvrijwillige opname gaat ook hier gewoon via
de rechter. Het CIZ toetst alleen of iemand zich al dan niet verzet. Dat hebben wij in
ieder geval in de antwoorden gelezen. Dat is niet anders dan het nu is: onvrijwillige
opname gaat dus altijd via de rechter.
Mevrouw Leijten (SP):
De redenering van mevrouw Van Ark indertijd staat dan nog steeds overeind,
namelijk dat het gek is om dit bij het CIZ neer te leggen. Het CIZ kijkt eigenlijk
helemaal niet naar de persoon, maar alleen naar het recht op zorg van de persoon.
Het CIZ kijkt niet naar vrijwillig en onvrijwillig. Ik worstel dan ook nog steeds met de
positie van het CIZ in het wetsvoorstel. De VVD-fractie worstelde daar de vorige keer
ook mee. Sterker nog, we hadden verregaande afspraken om daarover gezamenlijk
een amendement in te dienen. Ik stel nu vast dat de VVD-fractie zich er in deze
eerste termijn bij neerlegt dat het CIZ in het wetsvoorstel een rol krijgt, terwijl het CIZ
die niet heeft bij het vaststellen van bijvoorbeeld onvrijwilligheid in de Wet verplichte
ggz. Ik blijf dat gek vinden, maar wellicht kan de staatssecretaris mij overtuigen. In
het andere geval hoop ik dat wij alsnog samen een amendement kunnen maken om
deze bevoegdheid bij het CIZ weg te halen.
De heer Van 't Wout (VVD):
Ik wil het even scherp zeggen. In zijn algemeenheid geldt dat wij niet enorm staan te
juichen bij deze wet alsof dat de allerbeste oplossing is. Ik heb mij heel intensief
gebogen over de vraag hoe het nu precies zit met het CIZ. Het beeld ontstond dat
het CIZ ook zou beslissen over onvrijwillige opname. Ik hoor graag van de
staatssecretaris dat ik het verkeerd heb. Wat het CIZ nu gaat doen, is toetsen of er al
dan niet sprake is van verzet. Ik zie niet direct een werkbaardere en betere positie
dan om dat bij het CIZ neer te leggen op dit moment, maar ik hoor graag of de
staatssecretaris daar betere ideeën over heeft. Wij zullen daar dan altijd naar kijken.
De voorzitter:
Ik twijfel even of we nu verder moeten gaan. De heer Kuzu heeft ingeschreven voor
40 minuten spreektijd. Gaat u die voor een groot deel ook gebruiken?
De heer Kuzu (PvdA):
Ja.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
We kunnen ons ondertussen voorbereiden op de bijdrage van de heer Kuzu.
De vergadering wordt van 12.39 uur tot 13.15 uur geschorst.
Zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische
aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten)
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen
met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap
(Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten) (31996).
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Kuzu (PvdA):
Voorzitter. Azora, Florence, Stichting Eykenburg, Woonzorgcentra Flevoland en 80
andere instellingen in de ouderenzorg zijn gestopt met vastbinden, simpelweg omdat
het kan. Daarmee verdienen zij het Waarborgzegel Fixatievrije Zorginstelling van ID
waarover de heer Krol het ook had, zodat zij kunnen laten zien hoe ver ze zijn met
het terugdringen van vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloedende medicatie.
Daarvoor moeten zij natuurlijk wel het een en ander doen, zoals het opstellen van
een gezamenlijke visie die door alle lagen van de organisatie wordt onderschreven
en het feit dat medewerkers elkaar bevragen en feedback geven over hoe het anders
kan. Namelijk dat dwang alleen wordt toegepast als allerlaatste redmiddel.
Dat is toch een iets andere houding dan die van de brancheorganisaties in de
verpleging en verzorging. Zij wensen namelijk niet deel te nemen aan het
Actieprogramma onvrijwillige zorg dat de staatssecretaris nog voor de zomervakantie
heeft gepresenteerd. De PvdA betreurt dat ten diepste. Deze brancheorganisaties
nemen dus niet deel aan het actieprogramma, terwijl de leden van deze organisaties
er in de praktijk juist wel mee te maken gaan krijgen. Wij kunnen hier met zijn allen
allerlei regels bedenken en daar uren over debatteren, maar uiteindelijk gaat het om
wat daar gebeurt, in de zorginstelling tussen de dementerende oudere en de
verpleegkundige. Wat er gebeurt in de gehandicaptenzorginstelling tussen de
verstandelijk beperkte en de begeleider. Dat is van belang. Om die relatie gaat het in
de zorg, vooral als het gaat om mensen met een verstandelijke beperking of een
psychogeriatrische aandoening. Kwetsbare personen waarop het wetsvoorstel waar
wij vandaag over spreken betrekking heeft.
Daarom doe ik een oproep aan de staatssecretaris om een ultieme poging te wagen
om deze brancheorganisaties in de ouderenzorg alsnog te betrekken bij het
actieprogramma en om als dat echt een gepasseerd station is alle individuele leden
van deze brancheorganisaties stuk voor stuk te benaderen en ze erbij te houden.
Betrokkenheid van het veld geeft ook een signaal aan de medewerkers op de vloer.
Bewustwording van het belang van de omgang met onvrijwillige zorg moet door de
hele organisatie verweven zijn.
Al in 2007 zei de PvdA het stellig en ik herhaal het nog eens stellig: de Partij van de
Arbeid is van mening dat onvrijwillige zorg niet mag voorkomen in de zorgverlening
aan mensen met een verstandelijke beperking of een psychogeriatrische
aandoening. Daarom steunen wij de gedachte achter dit wetsvoorstel. Het is goed
dat er een wettelijk kader komt dat specifiek is toegesneden op deze groep mensen.
Dat maakt het voor de zorgverlener eenvoudiger om besluiten te nemen. Dat is goed
voor de cliënt, die vaak in een afhankelijkheidsrelatie verkeert met zijn zorgverlener.
Voorts vindt de PvdA het goed dat het wetsvoorstel duidelijke normen stelt. Die norm
luidt: nee, tenzij het echt, maar dan ook echt niet anders kan. Ten principale zijn wij
tegen vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloedende medicatie. Wij vinden het goed
dat deze vormen van zorg worden gelijkgesteld met onvrijwillige zorg, ook al worden
ze vrijwillig verleend.
Ook vinden wij het een goede ontwikkeling dat met dit wetsvoorstel wordt gekeken
naar alle vormen van onvrijwillige zorg. Door het stappenplan in het wetsvoorstel
wordt er naar alle verleende zorg gekeken en worden zorgverleners aangespoord
anders naar het werk te kijken dat zij met zoveel passie en toewijding doen. Ook bij
zorg in de thuissituatie moet men zich er bewust van zijn wanneer er sprake is van
onvrijwillige zorg. Wanneer er professionele hulpverleners betrokken zijn bij die zorg
geldt straks deze wet. Dat is maar goed ook, want de Partij van de Arbeid maakt zich
ook grote zorgen over de grote groep mensen die in hun eigen huis te maken
hebben met onvrijwillige zorg. We kunnen er dus van uitgaan dat wanneer straks de
overheveling naar de gemeente een feit is, deze wet onverkort geldt in de
thuissituatie. Graag krijg ik een bevestiging van de staatssecretaris.
De politieke en maatschappelijke discussie die sinds de beruchte foto van Jolanda
Venema, ik meen uit 1988, op gang is gekomen, heeft een duidelijke invloed gehad
op de verbetering van de kwaliteit van de gehandicaptenzorg. Maar helaas maken wij
nog te vaak mee dat we collectief geschokt raken als we beelden zien van de
dagelijkse praktijk van deze onvrijwillige zorgverlening. Ik heb de laatste vier
inspectierapporten over vrijheidsbeperking erbij gepakt. In 2007 luidde de titel van
het rapport nog: Zorg voor vrijheid: terugdringen van vrijheidsbeperkende
maatregelen kán en moet. Daarin staat dat bij de bezochte locaties te veel
vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Door programma's als
Maatregelen op maat en Zorg voor Beter liep het aantal vrijheidsbeperkende
maatregelen fors terug onder de deelnemende instellingen. Actie helpt dus. Daarom
is het goed dat er een actieprogramma gekoppeld is aan het wetsvoorstel.
Op 18 november 2008 werd het congres Zorg voor Vrijheid gehouden. Alle
veldpartijen in de langdurige zorg, inclusief ActiZ en BTN, ondertekenden een
intentieverklaring om binnen drie jaar het aantal vrijheidsbeperkende maatregelen
fors te verminderen. In 2010 verscheen het inspectierapport Cultuuromslag
terugdringen vrijheidsbeperking bij kwetsbare groepen in langdurige zorg volop
gaande. De toon is wat positiever. In 2011 verscheen het rapport Kwaliteit van zorg
bij langdurige vrijheidsbeperking van mensen met een verstandelijke beperking:
vooral de dialoog ontbreekt. Het ging daarbij om een aandachtspunt. In 2012
verscheen het rapport Extra inspanning noodzakelijk voor terugdringen
vrijheidsbeperking in langdurige zorg; meer inzet externe deskundigen en betere
focus op afbouw.
Deze opsomming laat wat mij betreft zien dat de waan van de dag soms te veel
overheerst, zelfs bij de inspectie, wanneer het gaat over zorg aan deze kwetsbare
groep mensen. Informatie is niet vergelijkbaar. Ik kan het de actualiteitenrubrieken
absoluut niet kwalijk nemen dat iedere casus opnieuw wordt gebruikt ter illustratie
van het falen van de zorg voor deze groep mensen. Ook ouders en naasten voelen
zich vaak niet gehoord en krijgen geen antwoorden wanneer heftige incidenten
plaatsvinden.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vind het nogal wat om het "de waan van de dag" te noemen op het moment dat je
vastloopt in de zorg en te maken hebt met gedwongen zorg voor jezelf of voor je
naaste. Het zijn niet mijn woorden. De heer Kuzu zegt dat er veel aandacht is van de
inspectie, maar hoe reageert hij dan op bijvoorbeeld de inventarisatie die gisteravond
werd getoond in Nieuwsuur? Er zijn het afgelopen jaar 38 inspectiebezoeken
geweest bij verpleeghuizen. De helft van de bezochte verpleeghuizen past te veel en
onnodig vrijheidsbeperkende maatregelen toe. Ook zijn die maatregelen veelal te
zwaar. Als dat in de helft van de verpleeghuizen wordt vastgesteld, vindt de heer
Kuzu dan dat dit de waan van de dag is?
De heer Kuzu (PvdA):
Mijn opmerkingen moeten niet geplaatst worden in een verkeerde context. Ik had het
voornamelijk over de titels van de inspectierapporten. Ik ben het hartstikke eens met
mevrouw Leijten dat we op dit moment in de zorg te veel te maken hebben met
vrijheidsbeperking, dat er te veel onnodig wordt gesepareerd en dat er onnodig wordt
gefixeerd. Ik refereer hierbij aan de bedoeling van het wetsvoorstel en wat mij betreft
ook van het actieprogramma. Daarom moeten we ook duidelijke stappen zetten en
zeggen: nee, tenzij het echt niet anders kan. Dat is het principe dat vooropstaat in
deze wet.
Mevrouw Leijten (SP):
Volgens mij is het principe "nee, tenzij" in de wet gekomen door de Kamerbrede
opstelling van anderhalf jaar geleden. We misten dit in de wet en vonden dat dit er
wel in moest voordat we überhaupt verder konden met de wetsbehandeling. Ik viel
echter een beetje over de woorden "de waan van de dag". Ik denk echt dat we
daarmee de situatie die kan knellen voor individuen maar ook voor medewerkers
tekortdoen. Op het moment dat onze inspectie in de helft van haar bezoeken nog
constateert dat verpleeghuizen onnodig en te lang vrijheidsbeperkende maatregelen
treffen en dat die maatregelen te zwaar zijn, dan is er sprake van een serieuze
kwestie.
De heer Kuzu (PvdA):
Nogmaals, ik ben het met die analyse van mevrouw Leijten eens. Enerzijds heb ik de
zinsnede "de waan van de dag" met name gebruikt voor de titels van de
inspectierapporten. Anderzijds is de informatie die we nu hebben over onvrijwillige
zorg onvoldoende vergelijkbaar. Daar heeft mevrouw Bergkamp ook opmerkingen
over gemaakt. We kunnen niet volgen of er minder vrijheidsbeperkingen of minder
onvrijwillige zorg worden toegepast. Daar ga ik straks verder op in.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dan ben ik toch in verwarring over de vraag wat dan het doel was van die enorme
lijst rapporten die de heer Kuzu zojuist opsomde. Hij sprak ook tussenzinnen uit als
"het gaat dus beter" en "alleen de toon is al wat positiever"; dat soort frases gebruikte
hij. Daarmee heeft hij op zijn minst de indruk gewekt dat hij het idee heeft dat het
allemaal beter gaat en dat de verhalen die wij horen, incidenten betreffen. De cijfers
van Nieuwsuur laten echter zien dat dit niet het geval is.
De heer Kuzu (PvdA):
Nogmaals, ik heb een opsomming gegeven van de vier inspectierapporten over het
onderwerp vrijheidsbeperking en ik constateer, als ik die rapporten lees, dat een en
ander heel wisselvallig is. Men zegt bijvoorbeeld dat het in 2007 heel slecht ging. In
2008 is de toon van het inspectierapport iets positiever, maar in 2012 zie je dat die
toon weer slechter wordt. Daarom vraag ik: moeten wij niet zorgen voor een landelijk
registratiesysteem, waarbij de toepassing van onvrijwillige zorg over de jaren heen
onderling vergelijkbaar wordt? Dan kunt u, maar ook de rest van de Kamer,
controleren of wij echt stappen zetten op weg naar verbetering als het gaat om het
toepassen van onvrijwillige zorg. Gegevens tussen instellingen worden dan ook
vergelijkbaar, zodat de instellingen van elkaar kunnen leren. Daar gaat het wat mij
betreft om.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Dan constateer ik dat de heer Kuzu met de rij rapporten die hij opnoemde en met zijn
opmerking over de incidenten niet de indruk heeft willen wekken dat het allemaal wel
meevalt. Dan zitten wij volgens mij allemaal weer op één lijn.
De heer Kuzu (PvdA):
Ik kan mevrouw Voortman op dat punt geruststellen. Ik denk dat het goed is dat de
Handelingen op dit onderwerp worden teruggelezen en dat die zinsnede in de
context wordt geplaatst.
De casus van NOVO laat zien wat de extreem ernstige gevolgen kunnen zijn
wanneer er onverantwoord wordt omgegaan met afzonderen en fixeren. Er valt nog
steeds een grote verbeterslag te maken in de sector op het gebied van gedwongen
zorg en op het gebied van de transparantie en de communicatie met naasten die
hierbij nodig is. Iedere individuele zorgverlener zal zich daarvan bewust moeten zijn.
Vaak zit er onder een heftig incident een laag van dingen die ook niet goed gaan in
de zorg aan deze kwetsbare personen. Hierin moeten en kunnen nog veel
verbeteringen worden doorgevoerd. Dit wetsvoorstel zal daaraan wat de PvdA betreft
gaan bijdragen. Het wetsvoorstel zal nooit alle incidenten kunnen voorkomen,
helaas. Daarover ging een interruptiedebat tussen mevrouw Leijten en de heer Van 't
Wout. Wel hopen wij, net als de staatssecretaris, dat dit wetsvoorstel, samen met het
actieprogramma, weer een verbeterslag en een stap in de richting van een
cultuuromslag betekent en de positie van de cliënt versterkt en verbetert.
Wij hebben nog enkele vragen aan de staatssecretaris over het actieprogramma.
Welke concrete acties worden ondernomen om onvrijwillige zorg en alle aspecten die
hiermee samenhangen, te laten doordringen in opleidingen? Scholing, herscholing
en omscholing van personeel zijn daarbij belangrijk. Zijn hieraan doelstellingen
gekoppeld? Welke concrete acties gaan ondernomen worden om organisaties
doordrongen te laten zijn van alle aspecten van onvrijwillige zorg? Hoe leggen zij
verantwoording af over omgang met onvrijwillige zorg? Wat ons betreft is de
vrijblijvendheid echt voorbij. Organisaties moeten hun verantwoordelijkheid gaan
nemen. Welke doelstellingen behelst het actieplan en op welke resultaten kunnen wij
gaan afrekenen? Voor de PvdA is het namelijk duidelijk dat er pas een cultuuromslag
kan plaatsvinden en dat de relatie tussen cliënt en zorgverlener pas verbetert
wanneer verantwoorde omgang met drang en dwang en met onvrijwillige zorg
volledig in organisaties en opleidingen is doorgedrongen.
Met het opstellen van dit aparte wetsvoorstel voor de verstandelijke
gehandicaptenzorg en de psychogeriatrie worden de verschillen tussen de sectoren
in de langdurige zorg eer aangedaan. De vg en de pg zijn wezenlijk anders dan de
ggz. De positie van de cliënt moet echter voldoende geborgd zijn in alle sectoren.
Kan de staatssecretaris de verschillen in rechtspositie van de cliënt in de
verschillende wetten verduidelijken? Waar zitten die verschillen?. Graag krijg ik een
toelichting van de staatssecretaris, specifiek op het gebied van de wijze van opname.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Vindt de Partij van de Arbeid dat er een verschil in rechtspositie mag zijn tussen
cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg en cliënten uit de gehandicapten- en
ouderenzorg?
De heer Kuzu (PvdA):
De rechtspositie is inderdaad een belangrijk onderwerp. Daarom zijn wij ook heel erg
blij, net zoals mevrouw Voortman, denk ik, dat het wetsvoorstel nu voorziet in een
cliëntvertrouwenspersoon. Ik wacht op dit onderwerp de gedegen analyse van de
staatssecretaris af over waar de verschillen nu precies zitten. Daarna ga ik antwoord
geven op de vraag van mevrouw Voortman. In beginsel zou ik zeggen dat er geen
verschillen in rechtspositie mogen zijn, maar ik kan mij ook voorstellen dat
psychiatrische cliënten een net iets andere benadering nodig hebben dan mensen
met een verstandelijke beperking.
Mevrouw Voortman (GroenLinks):
Kan de Partij van de Arbeid zich dan voorstellen dat de ene groep cliënten een net
iets andere rechtspositie en minder rechten zou mogen hebben dan de andere groep
cliënten? Begrijp ik dat goed?
De heer Kuzu (PvdA):
Nee, dat begrijpt u niet goed. Dat is niet het geval.
De voorzitter:
De heer Kuzu heeft gezegd dat hij verderop in zijn betoog terug zal komen op dit
specifieke onderwerp. Misschien kan mevrouw Voortman daar even op wachten. Dat
zei u toch, mijnheer Kuzu?
De heer Kuzu (PvdA):
Dat betrof een ander onderwerp, maar om nogmaals een helder en klip-en-klaar
antwoord te geven op de vraag van mevrouw Voortman: nee, verschil in rechtspositie
mag er niet zijn, vooral niet waar het gaat om kwetsbare mensen. In het algemeen is
het echter wel zo — daar begon ik deze alinea ook mee — dat pg-cliënten een net
iets andere benadering nodig kunnen hebben dan mensen met een psychiatrische
aandoening, maar dan heb ik het niet over de rechtspositie.
Het actieprogramma kaart ook de problematiek aan rondom plaatsing en goede
behandeling van ernstig complex gehandicapte kinderen en jongeren, en neemt de
aanbevelingen van de denktank complexe zorg over. Ook bij de zorg voor deze
kinderen en jongeren kan en moet een verbeterslag gemaakt worden. De Kamer
vraagt al sinds 2007 aandacht voor de problemen van kinderen die de afgelopen
jaren in de actualiteitenrubrieken voorbij zijn gekomen. We vragen aandacht niet
alleen voor het onmenselijke en inhumane wat zij moeten ondergaan, maar ook voor
hun ouders, die letterlijk hun leven opofferen omdat zij niet accepteren dat hun kind
wordt vastgebonden of opgesloten, en omdat zij er geen vertrouwen in hebben dat er
voldoende goede zorg is voor deze jongeren. Er worden samen met de betrokken
partijen — CCE, zorgverzekeraars en de inspectie — regionale bijeenkomsten
georganiseerd specifiek over de plaatsingsproblematiek van cliënten met een
ernstige complexe verstandelijke beperking met gedragsproblematiek. Wat zijn
concreet de doelen die hierbij gesteld worden door de staatssecretaris, behalve het
organiseren van deze bijeenkomsten? Waar wordt door betrokken partijen naar
gestreefd? Wordt er proactief gezocht naar vastgelopen situaties, ook thuis? De
PvdA wil een klip-en-klare toezegging dat de staatssecretaris alles op alles gaat
zetten om ervoor te zorgen dat er voor kinderen voor wie een oplossing al maanden
en soms al jaren uitblijft, een plek komt in een instelling die aansluit bij de wensen en
behoeften van de ouders en van de kinderen? Ik vraag dat ook voor kinderen in een
thuissituatie, zodat ook deze kinderen de juiste zorg kunnen ontvangen.
Het wetsvoorstel verplicht de zorginstellingen om alle vormen van onvrijwillige zorg te
registreren op een zodanige wijze dat de inspectie per cliënt, locatie en instelling
inzicht krijgt in de aard en omvang van de onvrijwillige zorgverlening. In de
beantwoording van de schriftelijke vragen van mevrouw Bergkamp geeft de
staatssecretaris aan, na de parlementaire behandeling met de brancheorganisaties
in gesprek te gaan over een programma van eisen. Nu weet ik toevallig uit een vorig
leven dat daar op het departement weinig animo voor was, terwijl het wel van
cruciaal belang is voor de inspectie om voor haar toezichthoudende taak te weten
welke instellingen en locaties achterblijven. Daarvoor is het nodig om informatie
vergelijkbaar te maken. Verwacht de staatssecretaris dan dat ActiZ en BTN zullen
meewerken aan het programma van eisen? Kan de staatssecretaris toezeggen dat
hij hier echt werk van gaat maken en dat hij met name in de beginperiode ervoor
gaat zorgen dat die vergelijkbare informatie er daadwerkelijk komt? Alleen zo kunnen
wij vanuit onze controlerende rol als Kamer volgen of er daadwerkelijk verbetering
wordt bereikt in dit thema.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Dank aan mijn collega dat hij inzage vraagt in het ministerie. Dat brengt mij wel bij
een vraag. Hij vraagt aan de staatssecretaris of het mogelijk is om die registratie te
krijgen. Is het nu echter niet belangrijker — zeker gezien het feit dat er weinig animo
is voor zo'n registratie — om die landelijke registratie met elkaar te regelen?
De heer Kuzu (PvdA):
Daarover gaat mijn pleidooi. Ik zei: er wás weinig animo. Daarom was ik heel blij toen
ik in de beantwoording van de schriftelijke vragen las dat een programma van eisen
zal worden opgesteld.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik kan mij niet voorstellen dat iemand blij is met het feit dat er een programma van
eisen is. Ik kijk naar de urgentie. Wij zijn nu tien jaar bezig met deze wet. Ik kijk naar
de ggz. Daar is al een werkend systeem. Als ik dat bezie, zou mijn ambitie toch
verder gaan dat die van mijn collega van de PvdA, die wil dat er een programma van
eisen is. Zegt de PvdA: wij gaan er nu werk van maken, wij steunen het amendement
van D66 en wij willen de landelijke registratie nu regelen? Ik hoor graag een ja of een
nee.
De heer Kuzu (PvdA):
Het opzetten van een registratiesysteem begint met een programma van eisen. Het
doel van zo'n programma is, te komen tot een landelijk registratiesysteem. Maar wat
gaat dit allemaal betekenen? Daarin zou ik ook inzage willen hebben. Ik spreek hier
de vurige wens uit om informatie vergelijkbaar te maken en dat er zo'n landelijk
registratiesysteem moet komen. In die zin kan ik de vraag van mevrouw Bergkamp
met een ja beantwoorden.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik hoor het laatste antwoord dat de heer Kuzu gaf. Dat is "ja". De PvdA wil dus ook
dat er snel een landelijk registratiesysteem komt.
De heer Kuzu (PvdA):
Snelheid is inderdaad belangrijk, maar zorgvuldigheid is in dit kader ook belangrijk.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Kuzu.
De heer Kuzu (PvdA):
In het kader van de Wet BOPZ zijn zorginstellingen verplicht om informatie over
onvrijwillige zorg te rapporteren aan de inspectie. In de nieuwe Wet zorg en dwang
wordt een regeling voor registratie van alle onvrijwillige zorg opgenomen. Die
registratie gebeurt eenmaal per zes maanden. Hoe gaat de inspectie daarmee
vervolgens om? Wanneer leidt deze registratie tot extra bezoeken, al dan niet
onaangekondigd? Hoe wordt proactief toezicht gehouden door de inspectie? Leidt de
registratie tot eenduidige informatie over dwang? Komen zware dwangmaatregelen
en vastgelopen situaties in dit systeem nog bovendrijven tussen alle maatregelen
rond onvrijwillige zorg? Hoe borgt de inspectie vervolgens de kwaliteit van het
personeel op afdelingen als het gaat om bevoegdheid en bekwaamheid bij het
uitvoeren van risicovolle handelingen in het kader van onvrijwillige zorg waarop
toezicht wordt gehouden? Hoe wordt deze taak van de inspectie meegenomen in de
nieuwe organisatie van de inspectie? Ik hoor graag een reactie van de
staatssecretaris.
Mevrouw Leijten (SP):
Bij de vorige behandeling was de woordvoerder van de Partij van de Arbeid eigenlijk
nog heel duidelijk. Hij zei toen: er moet een verplichte melding komen bij het inzetten
van dwangmaatregelen. De inspectie moet zo'n inzet dus actief gemeld krijgen. Als
het goed is, kan zij daarna zelf goed een antwoord geven op de vraag in welke
situatie men in de auto moet stappen om direct te gaan kijken, en in welke situatie
men de zaken meeneemt als de inspectie binnenkort de instelling bezoekt. Nu duurt
het zes weken tot drie maanden voordat het mogelijk is dat een instelling in beeld
komt, als zo'n instelling al in beeld komt. Dan gaat het namelijk eigenlijk om ernstige
situaties van vrijheidsbeperking. Vindt de Partij van de Arbeid dat dit op deze manier
nu voldoende is geregeld in de wet?
De heer Kuzu (PvdA):
Mevrouw Leijten heeft daarover in januari 2012 ook een amendement ingediend.
Daarbij heb ik het niet over het amendement van de PVV over het melden van alle
incidenten. Wij vinden inderdaad de termijnen van zes weken tot drie maanden lang.
Daarom komen wij nu ook met een amendement. Daarbij zal ik straks stilstaan, in de
loop van de middag. Er staat nu in de wet dat, als er sprake is van onvrijwillige zorg
die niet wordt verleend met instemming van de cliënt of van de wettelijke
vertegenwoordiger, er direct extra deskundigheid kan worden ingewonnen. Wij willen
dat die mogelijkheid nadrukkelijk aan de cliënt kenbaar wordt gemaakt. Daarop zal ik
straks nog ingaan.
Mevrouw Leijten (SP):
Bij de vorige behandeling van dit wetsvoorstel zijn er allerlei voorstellen ingediend
door gebrek aan voorwaarden waarop dwang, onvrijwillige zorg en de vrijheid
beperkende maatregelen worden getoetst. De SP heeft daarbij toen ook een voorstel
ingediend. Bijvoorbeeld externe deskundigen mee laten kijken, is echter iets anders
dan het melden bij de inspectie. De inspectie houdt toezicht namens u en mij. Als zij
er niet van weet, kan zij niet inspecteren. Bij de vorige behandeling was een
belangrijk onderwerp dat de collega van de heer Kuzu inbracht, dat de verplichte
melding er hoe dan ook moet zijn. Vindt de heer Kuzu dat nu voldoende geregeld?
Het enige argument dat ik heb kunnen lezen in de beantwoording is dat het
amendement dat de PVV heeft ingediend tot te veel administratieve lasten zou
leiden. Ik heb daar geen analyse van gezien. Als dat zo zou zijn, zou dat nu ook al
het geval moeten zijn. Nu moet je onvrijwillige zorg immers ook melden. Ik zou
denken: dat houd je nu overeind in het kader van een goed functioneren van de
inspectie in al die situaties waarin mensen te maken krijgen met onvrijwillige zorg.
De heer Kuzu (PvdA):
Als de SP wil weten of de PvdA voorstander is van het verplicht bij de inspectie
melden van alle onvrijwillige zorg, dan is het antwoord: nee, dat gaat inderdaad een
stap te ver. In de vierde en vijfde nota van wijziging zijn nieuwe waarborgen
ingebouwd op basis waarvan wij kunnen zeggen: dit is wat ons betreft goed
geregeld. Daar komt nog een amendement van de PvdA bovenop.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik wil erop wijzen dat dit een verschil in rechtspositie is. Als je in de psychiatrie een
dwangmaatregel krijgt opgelegd, geldt wel een verplichte melding bij de inspectie,
maar in dit geval niet. Dat strookt niet met wat de heer Kuzu net zei tegen mevrouw
Voortman, namelijk dat hij vindt dat een verschil in rechtspositie in principe niet mag
voorkomen.
Mevrouw Bergkamp (D66):
Ik heb een vraag over het voorstel van de heer Kuzu met betrekking tot de
deskundige. Mevrouw Dijkstra heeft hierover eerder een amendement ingediend om
te komen tot een onafhankelijke deskundige. Wij hebben dat amendement
ingetrokken. Je stapelt de organisatie zo namelijk op met wel heel veel eisen. Is het
niet voldoende om gewoon de eis te stellen dat er een deskundige is en het
vervolgens aan die zorgprofessional of organisatie zelf te laten hoe die dat
vervolgens doet?
De heer Kuzu (PvdA):
Het amendement van de PvdA heeft men kunnen lezen en bestuderen. Wij hebben
het iets gewijzigd. Ons gaat het met name om het stukje onafhankelijkheid van die
deskundige. In het amendement betrekken wij die deskundigheid dan ook op artikel
8b. Het gaat ons er met name om dat bestuurder A van zorginstelling X geen externe
deskundigheid kan inwinnen bij een bevriende persoon bij een andere organisatie die
die deskundigheid niet heeft. Een situatie waarin het dossier slechts compleet wordt
gemaakt om onvrijwillige zorg te kunnen verlenen mag zich dus niet voordoen.
Daarover gaat het amendement. De gewijzigde versie krijgt men in de loop van de
middag. Ik zal er straks nader op ingaan.
Mevrouw Bergkamp (D66):
De heer Kuzu geeft aan dat je verschillende vormen van onvrijwillige zorg hebt, lichte
vormen en zwaardere vormen, en dat je een escalatie toepast. Denkt hij dat het voor
een zorgprofessional of organisatie echt mogelijk is om in het kader van die
escalatietrap zo veel tijd en energie te stoppen in het beantwoorden van de vraag
wie die deskundige moet zijn? Kan de PvdA dat niet overlaten aan de zorginstelling
zelf in plaats van dat weer helemaal te reguleren?
De heer Kuzu (PvdA):
Dat probeerde ik net aan te geven in mijn antwoord. Het is niet de bedoeling dat wij
in de Kamer gaan bespreken wie die deskundige moet zijn en welke opleiding hij
moet hebben. Het gaat erom dat wij mogelijke mazen in de wet voorkomen door die
onafhankelijkheid en deskundigheid te borgen. Ik kom er straks echt op terug, maakt
u zich geen zorgen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Kuzu (PvdA):
Dit wetsvoorstel kent een lange parlementaire behandeling. Het is immers ingediend
in 2009. Het ziet ernaar uit dat wij de behandeling in de Tweede Kamer snel zullen
afronden. De zes nota's van wijziging, met name de vierde en de vijfde, betekenen
een verbetering van het wetsvoorstel. Het amendement dat mijn collega Wolbert
samen met de collega's van D66 en ChristenUnie over de evaluatie heeft ingediend,
is nu opgenomen in de wet. Het amendement dat collega Leijten samen met de
woordvoerder van de PvdA in 2012 heeft ingediend over de
cliëntvertrouwenspersoon, is ook opgenomen in het wetsvoorstel. De PvdA wil net
als de SP, de ChristenUnie en D66 de onafhankelijkheid van deze positie
waarborgen. Het is van groot belang voor de rol van de cliëntvertrouwenspersoon dat
deze niet in dienst is van de zorgaanbieder waarvan de cliënt de zorg ontvangt. De
belangen van de cliënt moeten de enige zijn die meespelen. 90% van de huidige
cliëntvertrouwenspersonen die nu in dienst zijn bij zorgaanbieders in de verstandelijk
gehandicaptenzorg geeft aan dat een cliëntvertrouwenspersoon onafhankelijk zou
moeten zijn van de zorgaanbieders.
De PvdA is tevreden over de aanpassingen in het wetsvoorstel die betrekking
hebben op het stappenplan om constant onvrijwillige zorg te evalueren en
alternatieven te overwegen. Ook de inzet van externe deskundigen met een frisse
blik, waarvoor wij tijdens de eerdere behandeling van dit wetsvoorstel hebben
gepleit, de twee weken, is meegenomen in de wijzigingen van het wetsvoorstel.
Wanneer er onenigheid bestaat tussen de cliënt of de vertegenwoordiger van de
cliënt en de zorgaanbieder over het toepassen van onvrijwillige zorg in het zorgplan,
pleiten wij ervoor dat direct een externe deskundige kan worden ingeschakeld die bij
overleg wordt betrokken. Wij willen in de beginperiode waarin deze wet moet landen
zeker weten dat helder wordt gemaakt wat de rechten zijn van cliënten op het gebied
van onvrijwillige zorg. Wij willen ook dat er een mogelijkheid bestaat dat wanneer er
onenigheid bestaat tussen cliënten over het opnemen van onvrijwillige zorg in het
zorgplan, een externe deskundige ingeschakeld kan worden. Hierover zullen wij een
amendement indienen, die later in de middag in uw mailbox zal vallen.
Zorgaanbieders moeten direct bij het intreden van de wet naar de cliënt
communiceren wat hun rechten zijn indien zij het niet eens zijn met de inzet van
onvrijwillige zorg. Dit brengt mij bij een definitiekwestie over deskundigheid.
De deskundigheid waarover wordt gesproken in artikel 8b bij de evaluatie en de
herevaluatie van onvrijwillige zorg, die niet lijkt te kunnen worden afgebouwd in die
drietrapsraket, laat wat ons betreft nog een open einde zien. Op welke wijze wordt
gezorgd voor voldoende borging van deskundigheid en een echt onafhankelijke en
deskundige evaluatie van een vastgelopen situatie?
Hoe verhoudt het hoofdstuk over klachten in dit wetsvoorstel zich tot de hele Wet
kwaliteit, klachten en geschillen zorg? Ontstaat er voldoende uniformiteit in het veld
op het gebied van klachtenafhandeling? Graag een toelichting hierop van de
staatssecretaris.
Ik stond er aan het begin van mijn betoog al bij stil en kan het niet genoeg
benadrukken: alles gebeurt uiteindelijk in het veld. De gewenste cultuurverandering
kunnen we hier inkaderen, normeren en aanjagen, maar de uitvoering zit toch echt in
het veld. Daarom is het goed dat er naast deze wet dat Actieprogramma onvrijwillige
zorg komt waarmee die cultuuromslag verder kan worden versneld. Uiteindelijk zal
het veld zelf moeten inzien dat er alternatieven zijn voor onvrijwillige zorg en
dwangmaatregelen. Het veld zal moeten beoordelen of ze wel of voldoende gebruikt
worden. Er moeten meer instellingen zijn die juist die moeilijke gevallen kunnen
opvangen en begeleiden, zodat niet uit puur onvermogen naar dwang wordt
gegrepen. Ouders en naasten moeten vertrouwen kunnen hebben in
zorgaanbieders. Ze moeten vertrouwen kunnen hebben dat hun kind, broer of zus
goede zorg krijgt en een volwaardig leven leidt waarin voldoende eigen regie bestaat.
Er moet meer gebruik worden gemaakt van de kennis die er is over alternatieve zorg,
zowel tussen instellingen als binnen instellingen. Daarbij is het niet de bedoeling om
de cliënt die meer nodig heeft dan standaardzorg maar weer te verplaatsen. De
kennis hoe het beter kan, moet bij de cliënt ook echt landen. Er wordt elke dag door
mensen in de zorg keihard gewerkt om goede zorg te verlenen aan deze kwetsbare
groep mensen. Dat is vaak zwaar werk. De PvdA heeft daarvoor grote waardering.
Vaak is er enorm veel kennis bij mensen in het primaire proces binnen deze sector
over het omgaan met deze mensen met vaak een complexe zorgvraag. De focus
moet liggen op uitwisseling van die kennis, op transparantie en openheid. Alleen dan
verbeteren wij echt de zorg aan deze mensen.
Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. De amendementen-Dille op stuk nrs. 12 en 14 kunnen worden
ingetrokken, want deze zijn overgenomen. Het amendement-Dille op stuk nr. 19 zou
ook overgenomen zijn, maar dat is niet naar onze smaak gebeurd. Daarom brengen
we het toch in stemming. Het amendement-Dille op stuk nr. 11 blijft ook gewoon
staan.
Over de wens van een wet als deze wordt in dit huis al zo'n twaalf jaar gesproken.
Sinds vier jaar spreken we over de komst van de Wet zorg en dwang. Je kunt er
kritisch over zijn dat het zo lang duurt. Immers, de bedoeling van een wet als deze —
duidelijkheid — is al vele jaren gewenst. Echter, de wet herbergt vele dilemma's,
dilemma's die weer leiden tot nieuwe dilemma's en gewenste antwoorden die zich
moeilijk laten vinden. De wet is goedbedoeld, maar ingewikkeld. Hij is niet technisch
ingewikkeld, maar ingewikkeld vanwege zijn weerslag op de praktijk. Mevrouw wil
niet douchen, maar vervuilt. Mijnheer is onrustig en slaat om zich heen. Mevrouw valt
uit bed en bezeert zich. Mijnheer wil weg, maar verdwaalt. Deze dilemma's spelen
elke dag een grote rol op de werkvloer. Ik spreek mijn grote waardering uit voor de
mensen die dag in dag uit deze dilemma's afwegen om tot een zo goed mogelijk
oordeel te komen. Het zal niet makkelijk zijn. Dilemma's kunnen worstelingen worden
en tot twijfel leiden. Mag mijnheer geen cola meer als hij suikerziekte heeft? Gaat de
deur op slot als er 's nachts tot uitputting aan toe gedwaald wordt?
Dwangmedicatie is een heel akelig begrip. "Nee!" roept dan elke vezel in mijn lijf. Een
mens moet dwangmedicatie kunnen weigeren. Daar ga je zelf over. Maar wat als een
dementerende mijnheer zo onrustig is dat hij om zich heen slaat en medebewoners
de dupe zijn? Mag het dan wel? Ja, maar wat is ernstig? Kun je iemand
dwangmedicatie geven om één tik, een tik die ook regelmatig op het schoolplein
voorkomt? Nee. Maar als die tik een beuk is? Ja. Wat als er te weinig personeel is
dat onvoldoende geschoold is om met zo'n mijnheer om te gaan? Is dwangmedicatie
dan te rechtvaardigen? Nee. Maar moeten anderen dan de dupe zijn zolang er te
weinig medewerkers zijn? Nee. Wat doe je als een dementerende mevrouw uit
verdriet om haar overleden man haar hand stukslaat tegen de muur?
Dwangmedicatie? Nee toch? Beschermende handschoenen aan dan maar? Dat lijkt
mij ook niet. Een luisterend oor. Ja, dat zou een oplossing kunnen zijn. Hoe zit het
met die man die een psychose heeft, dwangmedicatie krijgt, geen vlieg kwaad doet,
behandeld wordt en als hij opknapt, zegt dat hij dat nooit meer wil en dat hij de
volgende keer opgesloten wil worden? Moet je daaraan gehoor geven? Ja. Maar dan
heb je weer een zwaar epileptische jongen die geen medicijnen meer wil omdat hij
daarvan erg ziek wordt. Alleen, als hij ze niet krijgt, is hij morgen dood. Toch geven
dan? Ja. Want dat verwachten wij van goede zorg. Zo zie je maar dat er geen
eenduidig antwoord bestaat, maar dat het gaat om dilemma's.
Hoe zit het met voeding, met dat glas cola bijvoorbeeld? Iemand die suikerziekte
heeft en niet dement of verstandelijk beperkt is, mag zichzelf kapotdrinken met drie
liter cola per dag, maar als je in een tehuis woont, mag dat beperkt worden. Mijn
eerste gedachte is dan ook dat iemand dat helemaal zelf moet kunnen bepalen.
Maar wat als het misgaat en zo'n persoon met een hypo tegen de vloer gaat? Dan
spreken we over goede zorg en verwachten we betrokkenheid bij het welzijn van
mensen die het zelf allemaal niet meer zo goed kunnen bepalen. Iemand met het
angelmansyndroom eet zich letterlijk dood. Moet hij dan beperkt worden in het eten
en waar ligt dan de grens? Ook hier het gaat om de professionele afweging tussen
vrijheid en goede zorg. Weer meer dilemma's.
Zweedse banden, bedhekken, rolstoelbladen, zitbroeken. Allemaal niet doen, is mijn
eerste reactie. Maar als een demente vrouw iedere keer weer vergeet dat zij niet
meer kan lopen, opstaat, uit de rolstoel valt en er bont en blauw van wordt, dan toch
maar een rolstoelblad?
Of een jonge meervoudig gehandicapte die zijn zitbroek in de rolstoel heel erg
vervelend vindt. Hij wil er vanaf, maar zonder die broek hangt hij scheef in zijn
rolstoel, groeit zijn rug scheef en krijgt hij veel pijn. Moeten wij dat gewoon maar laten
gebeuren. Nee. Ook daar speelt weer de afweging van goede zorg.
En die Zweedse band dan? Ik heb in dit huis eens gesproken over een marteldood.
Een mijnheer was in zijn Zweedse band overleden door urineretentie. Dat was een
horrorverhaal. Maar er zijn ook voorbeelden dat die akelige band wel de benodigde
goede zorg biedt, want wie laat nu iedere dag een broze hoogbejaarde uit bed vallen
met alle fysieke gevolgen van dien?
Hebt u gisteravond Nieuwsuur gezien? Ik vond dat er wat al te gemakkelijk werd
gesproken over een vrouw die eenmaal per week door vier mensen in de houdgreep
wordt genomen en wordt platgespoten om onder de douche te kunnen worden gezet.
Iedere week! Dat kan toch niet. Kom op, zeg.
Weer een ander dilemma, namelijk dat van wilsbekwaam en wilsonbekwaam.
Wanneer kan iemand wel of niet zijn eigen keuzes maken? Als iemand niet kan
communiceren, is het vreselijk lastig om erachter te komen wat hij wil, maar wat als
iemand klip-en-klaar kan aangeven dat hij pindakaas op zijn brood wil terwijl hij een
notenallergie heeft? Is diegene dan wilsbekwaam of niet? Deze nieuwe wet spreekt
daarom van wilsonbekwaam ter zake. Iets minder vaag, maar nog steeds een heel
groot grijs gebied.
Waar begint wilsonbekwaamheid en waar eindigt het? Begint het bij één glas cola of
bij twee als iemand suikerziekte heeft? Bij één suikerklontje in de koffie of bij twee?
Er zijn gradaties. Het gaat hier om 264.030 mensen, individuen, met een
verschillende en veranderende wilsonbekwaamheid van zeer ferm tot helemaal niets.
Voorzitter. Nog een dilemma, dat van het onderscheid tussen zware en lichte
maatregelen. De een zal moeiteloos akkoord gaan met een Zweedse band, de ander
gaat door het lint als hij niet naar buiten mag. Wat voor de een onoverkomelijk is,
daarmee kan de ander leven. Ik denk dat het een goede afweging is dat in deze wet
geen onderscheid wordt gemaakt, maar aan de andere kant is het de vraag of alles
moet worden geadministreerd. Dat willen wij toch ook niet?
Nog weer een dilemma: dwangzorg niet thuis. Heel logisch. Maar de jongen dan die
's nachts dwaalt? Moet hij worden opgenomen omdat thuis de deur niet meer op slot
mag? Aan de andere kant het bizarre beeld van iets wat niemand zou willen. Een
demente bejaarde dame, de verzorgingshuizen sluiten, zij moet ineens thuis gaan
wonen. Zij zit in een rolstoel, krijgt dan dat tafeltje voor zich en de thuishulp gaat weg.
Iedereen begrijpt dat dat natuurlijk niet kan. Ik kijk naar de staatssecretaris. Wil hij
nog eens nadenken over de gevolgen van het sluiten van de verzorgingstehuizen en
over de vraag hoe gemakkelijk iedereen maar naar huis zou kunnen in zijn ogen?
En dan is er het dilemma van het personeel. Een fnuikend onderliggend probleem in
de zorg dat bij ieder probleem en ieder dilemma de kop opsteekt. Te weinig mensen
en onvoldoende scholing. Wat nu als een dame gebrekkig is, maar continent in het
verpleeghuis komt, tien keer per dag moet plassen en er onvoldoende medewerkers
zijn om haar naar het toilet te brengen? Een inco omdoen is dan ook dwangzorg.
En wat als niemand zich afvraagt of die jonggehandicapte na twintig jaar niet meer
van zijn rolstoelblad af kan en het wordt toch geprobeerd en het kan wel? Wat nou
als er nooit andere dingen worden geprobeerd, waardoor bij iemand met een
verstandelijke beperking de deur 's nachts altijd op slot zit? Wat als niemand ooit
probeert of dat misschien niet meer nodig is? Als niemand aan de bel had getrokken
voor de jongen die vastgebonden zat, zat hij dan nog steeds vastgebonden in de
isoleercel in plaats van dat hij met zijn moeder op het strand liep? Gaat het eigenlijk
niet gewoon om goed opgeleid en voldoende personeel, personeel dat je niet van de
werkvloer achter de computer moet jagen? Zou dat niet doodzonde zijn? Wat als het
personeel in Ommen goed opgeleid was geweest? Was die mevrouw dan misschien
niet doodgedrukt?
Het begrip "goede zorg" zal altijd de grondslag moeten zijn bij vrijheidsbeperkende
maatregelen. Het lijkt een vaag begrip, maar het is veel krachtiger dan de vage
begrippen in de wettekst zoals: voldoende mogelijkheden, ernstig nadeel, uiterste
middelen en geschikte onvrijwillige zorg. Het is van belang om af te wegen in welke
mate onvoldoende medewerkers en onvoldoende scholing de aanleiding zijn tot
vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat is waar het eigenlijk om gaat: goede zorg,
professionele medewerkers en voldoende medewerkers. Daar schort het nog
weleens aan.
Drie dagen na de Catshuisbreuk schrapten de fracties van VVD, CDA, GroenLinks,
D66 en de ChristenUnie met hun Kunduzakkoord de Agemagelden voor extra
personeel en scholing in de ggz en gehandicaptenzorg. Een misser van jewelste in
de euforie van de macht. Niemand, behalve ten dele de fractie van GroenLinks,
draaide die bezuinigingen terug.
Dit land staat aan de morele afgrond als pillen het personeel vervangen en wij dat
met dit wetsvoorstel moeten faciliteren. Goed en bekwaam personeel zoekt een
oplossing. De oplossing is niet dat een mevrouw wekelijks een spuit krijgt om onder
de douche te gaan. Goed en bekwaam personeel zoekt naar iets lichters, iets beters,
zoals een waskom. Goed personeel zoekt contact en experimenteert met het slot op
de deur, met het bedhek, en start uit zichzelf met de afbouw van medicatie. Goed
personeel zoekt en zoekt totdat de lichtste vorm wordt gevonden. Zoekt en zoekt,
totdat het zonder kan. Zoekt, totdat de maximale vrijheid wordt geboden. We moeten
er niet de ogen voor sluiten dat we hier vandaag mede staan omdat dat niet of
onvoldoende gebeurt.
Dan kom ik op nog een dilemma: de administratieve lasten, die eerder al even
langskwamen. De afgesproken termijnen in het wetsvoorstel zijn een eenheidsworst
waarin de dagelijkse dilemma's van de 264.030 mensen die hiermee te maken
krijgen, niet te persen zijn. Het zijn 264.030 verschillende individuen die niet in een
eenheid te persen zijn. Je kunt middels papieren zekerheid willen optuigen, maar als
het nergens toe leidt of als het er alleen maar slechter van wordt, is het zinloos. "Het
mag niet meer, tenzij je er heel goed over hebt nagedacht", is een prachtige leidende
gedachte. Nee, tenzij. Maar heb je daar eigenlijk wel een wet en een papierfabriek
voor nodig? Wat als de professional hierdoor alleen maar achter de computer
verdwijnt? Wat als hele afdelingen straks onbeheerd achterblijven en de ouderen
voor het gemak Dipiperon-druppels krijgen toegediend en de professional zijn
verantwoordingsverslag zit te typen? Is de leidende gedachte achter de pilot
regelarm werken niet juist dat we aan de professional maximale vrijheid geven? De
overhead kan dan weg en de professional kan doen waarvoor hij is opgeleid: zorgen.
Daarmee komen we tot het dilemma van dit wetsvoorstel. Is dit wetsvoorstel van
toegevoegde waarde? Ja, want al te vaak sluipen vrijheidsbeperkende maatregelen
erin en worden ze langdurig toegepast totdat niemand meer weet waarom eigenlijk.
Maar ook nee, want we willen de schaarse professional niet achter de computer
zetten.
Ik heb de wijsheid niet in pacht. Hoe weerbarstig staat de werkelijkheid ten opzichte
van wat we in wetgeving proberen te vatten? In hoeverre kunnen we de ideale
wereld scheppen voor onze medemens die het zelf allemaal niet meer of niet meer
zo goed kan bevatten? Wie zijn wij om de mensen zaken te ontzeggen die zij heel
erg graag willen? Ik vraag de staatssecretaris naar zijn afwegingen, zijn dilemma's en
zijn worstelingen bij deze wet en naar zijn conclusies. Biedt deze wet volgens hem
uitkomst? Wordt het er beter door? Worden excessen teruggedrongen? Zo ja, dan
moeten wij dat doen, maar bij twijfel moeten wij niet oversteken. Laat deze wet ons in
dit huis niet het goede gevoel geven dat we in ieder geval "iets" hebben gedaan,
terwijl dat uiteindelijk "niets" blijkt te zijn.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Het gebeurt niet vaak dat de Tweede Kamer twee keer een
eerste termijn over hetzelfde wetsvoorstel houdt, maar dat is vandaag wel aan de
orde. Hoewel, hetzelfde wetsvoorstel? Door de vierde nota van wijziging, die de
Kamer kreeg na het geschorste debat met de vorige staatssecretaris, is het
wetsvoorstel ingrijpend veranderd. Het is dus wel terecht dat we de mondelinge
behandeling opnieuw beginnen met een bijdrage in eerste termijn.
Laat ik vooropstellen dat ook de SGP-fractie het principe van deze wet van harte
ondersteunt. Onvrijwillige zorg, dwangzorg, kan en mag slechts als uiterste middel
worden ingezet, als alle mogelijkheden voor vrijwillige zorg uitputtend zijn bezien en
benut. De norm is helder: nee, tenzij. Ik ben blij met de cultuurverandering die zich de
afgelopen jaren heeft voltrokken, met de versterkte bewustwording en de discussie
hierover. Het is duidelijk dat we er bepaald nog niet zijn. Heel veel aanbieders en
medewerkers in de zorg zijn met hart en ziel in de weer om zo veel mogelijk
alternatieven aan te dragen voor onvrijwillige zorg, maar er zijn ook incidenten
waarbij wij ons afvragen hoe die kunnen gebeuren.
Ik vond dat mevrouw Agema de dilemma's die hier aan de orde zijn, helder en
aansprekend schetste. Ik herken die sterk in de zienswijze van de SGP-fractie. Aan
de ene kant willen wij kaders stellen en regulering bieden, maar aan de andere kant
vragen wij ons af of we niet doorschieten in het optuigen van een papieren tijger: leidt
dit niet tot overregulering en veel administratievelastendruk, waardoor wij de mensen
juist afhouden van hun eigenlijke werk?
Ik bedacht me dat, als je het eenvoudig wilt samenvatten, je over dwangzorg niet
kunt stellen "hoe minder, hoe beter". Op het eerste gezicht denk je dat dit waar is —
hoe minder vrijheidsbeperking, hoe beter het is — maar dan maak je je er te
makkelijk van af. Er kunnen dan immers situaties zijn waarbij mensen aan hun lot
worden overgelaten of absoluut de zorg niet krijgen die zij nodig hebben. Het is dus
net ingewikkelder. Je moet zeggen: hoe minder het nodig is om die maatregelen toe
te passen, hoe beter het is. Dat vraagt echter precies weer een heel fijngevoelige
beoordeling: wat is in een bepaalde situatie nu nodig en wat niet? Je zult daarbij
steeds naar de proportionaliteit moeten kijken, opdat de inbreuk niet groter is dan
nodig voor het beoogde doel van het bieden van goede zorg.
De hamvraag is natuurlijk of het wetsvoorstel al met al een afgewogen kader biedt.
Eerlijk gezegd, zijn wij daar nog niet gerust op. Ik zal proberen om dit toe te lichten
aan de hand van een paar belangrijke punten die er in het huidige wetsvoorstel naar
onze mening vooral uitspringen. Enerzijds vragen wij ons steeds af of nu bij de zware
maatregelen en de ingrijpende vrijheidsbeperkingen is gegarandeerd dat snel en
adequaat wordt opgetreden en of bij een zeer complexe zorgvraag vanaf het begin
ook externe deskundigen worden betrokken. Anderzijds vragen wij ons af of het
regime ook is toegespitst op en voldoende en overtuigend is voor juist lichte
maatregelen. Of komt er dan toch te veel bureaucratie en complexiteit bij kijken?
Toegepast op het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, zetten wij met name vraagtekens
bij de definitie van "onvrijwillige zorg". Is die niet te ruim? Verder is er de opschaling
van de besluitvormingsprocedure, in artikel 8 tot en met 8b. Zou die niet meer
moeten worden toegesneden op de bestaande niveauverschillen tussen lichte en
zware vormen van vrijheidsbeperking?
Laat ik met het eerste beginnen: de brede definitie van "onvrijwillige zorg". Met de
bepaling onder artikel 2, eerste lid, onderdeel d wordt elke vorm van toezicht
waartegen de cliënt zich verzet gezien als onvrijwillige zorg. Gaat dat voor sommige
situaties niet heel ver? Stel dat een wilsonbekwame cliënt zich tegen toezicht verzet;
moet dan altijd alles op alles worden gezet om dat toezicht af te bouwen? Moet je in
situaties als van een cliënt met dementie die elke dag zelfstandig gaat wandelen
maar keer op keer de weg kwijtraakt, niet zeggen dat toezicht onder goed
hulpverlenerschap valt en dat je daarom niet elke keer weer een complete
besluitvormingsprocedure moet optuigen om ermee door te kunnen gaan?
De SGP ontvangt ook graag een toelichting op artikel 2, eerste lid, onderdeel e,
waarin wordt gesproken over onvrijwillige zorg als de cliënt iets moet doen of nalaten.
Ik kan me daar allerlei situaties bij voorstellen, maar deze enorm brede definitie kan
wel verstrekkende gevolgen hebben. Ik kan me namelijk vele situaties voorstellen
waarin die definitie in botsing komt met de verplichting om als goed hulpverlener te
handelen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin een cliënt geen maat weet te
houden bij het eten, terwijl in het zorgplan een bepaald dieet is afgesproken. Of denk
aan een verstandelijk beperkte jongen die niet wil meewerken aan een dagbesteding,
terwijl een zinvolle dagbesteding juist het doel is van het zorgplan. Het is toch
onvoorstelbaar dat het als onvrijwillige zorg wordt gezien als hulpverleners zich
ervoor inzetten om zulke cliënten te activeren? Graag een reactie op dit punt.
Onder artikel 2, tweede lid vind ik dit helemaal problematisch en ingewikkeld worden.
Daarin wordt het ook tot onvrijwillige zorg gerekend als een cliënt of diens
vertegenwoordiger welbewust ermee instemt. Om het in uitersten te formuleren: het
langdurig vastbinden van cliënten met Zweedse banden wordt daardoor gelijkgesteld
aan een rolstoelblad die de zorgverlener op verzoek van de cliënt op de rolstoel
monteert, zodat deze er niet meer uit kan vallen, er een kopje koffie op kan zetten en
rustig zijn krantje kan lezen. Dat past in de procedurevoorschriften. Formeel valt dit
wel weer onder het regime van deze wet. Levert dat in de praktijk geen situaties op
die het verlenen van goede zorg juist in de weg staan? En waarom zou een
zorgverlener niet mogen luisteren naar een cliënt die het een veilig idee vindt om een
laag bedhek te hebben, zodat hij niet uit zijn bed kan vallen? Waarom mogen
zorgverleners voortaan alleen nog maar aan de wensen van cliënten
tegemoetkomen als er een situatie van ernstig nadeel dreigt? Ik las ergens in het
Nederlands Juristenblad een kernachtige formulering: dit lijkt wel alsof na de
constatering dat er regelmatig door rood wordt gereden, de reactie volgt dat we
vervolgens ook maar bij groen licht moeten gaan stoppen. Ook op dat commentaar
hoor ik graag een reactie van de staatssecretaris.
Uiteraard zie ik ook middelen en maatregelen die een zware vorm van beperking van
de cliënt inhouden en waarmee heel terughoudend moet worden omgesprongen.
Maar zou artikel 2, derde lid, niet al voldoende mogelijkheden bieden om daaraan
paal en perk te stellen, en om maatregelen aan te wijzen die in ieder geval moeten
worden beschouwd als maatregelen die de bewegingsvrijheid beperken, of die niet of
slechts onder bepaalde omstandigheden mogen worden gebruikt om de
bewegingsvrijheid in te perken? Je hebt verder nog het klachtrecht en de
cliëntvertrouwenspersoon die waarborgen bieden. Vandaar dat ik een amendement
heb voorgesteld om artikel 2, tweede lid te schrappen.
Ik kom op de besluitvormingsprocedure van artikel 8 tot en met 8b, zoals deze is
voorgesteld met de vierde en vijfde nota van wijziging. De Raad van State heeft zich
daarover kritisch uitgelaten. Die zei: is dit geen overregulering, is dit nu eigenlijk wel
echt nodig; je hebt toch artikel 7, eerste lid van de wet, vooropgesteld dat het
zorgplan in beginsel geen onvrijwillige zorg bevat? Daarna komen artikelen die
bepalen onder welke omstandigheden dit eventueel zou mogen. Zou de
staatssecretaris voor onze gedachtevorming nog eens heel expliciet op die kritiek en
opmerkingen van de Raad van State willen ingaan? Dit zijn meer dan alleen
wetstechnische opmerkingen. We hebben ook de echo ervan gehoord, in de reacties
uit het veld en van zorgprofessionals. Vandaar dat wij hier echt mee in onze maag
zitten. Deze tot in detail dichtgeregelde, opschalende besluitvormingsprocedure, die
sterk lijkt op de uitwerking van het advies van de Denktank Complexe Zorg, gaat over
ernstig probleemgedrag en ingrijpende vrijheidsbeperkingen. Wij vinden vooral dat
diegenen een punt hebben die zich afvragen of hiermee wel recht wordt gedaan aan
allerlei niveauverschillen en de mate van vrijheidsbeperking die in de praktijk aan de
orde kunnen zijn. Moet je daar in je procedures en termijnen niet veel meer rekening
mee houden en daarop toesnijden?
De vorige staatssecretaris verdedigde het standpunt dat dit niet de goede route zou
zijn. Zij zei dat het een subjectief oordeel is of dwang ingrijpend is of niet. Ik begrijp
dat. Er zit ongetwijfeld een enorme subjectieve component in. Collega's hebben daar
net voorbeelden van gegeven. De een kan een maatregel heel ingrijpend vinden
terwijl de ander flierefluitend zijn weg vervolgt en het prima vindt. Dat neemt niet weg
dat je objectief wel iets meer kunt zeggen, ook als je kijkt naar de jurisprudentie van
het Europees Hof over vrijheidsbeperking. Je kunt kijken naar de aard van de
beperking, de duur, de gevolgen van de beperking, de inzet, de intensiteit en de
wijze van tenuitvoerlegging. Als je het op die manier wat objectiever in beeld brengt,
kun je er in procedures ook meer rekening mee houden. Je moet dus meer ruimte
bieden voor differentiatie naar de aard en de ingrijpendheid van de maatregelen.
Je kunt proberen om het nu in de wet te regelen voor alles en iedereen, maar is er
niet veel meer te verwachten van meer gedifferentieerde, professionele standaarden
op basis van het wetsvoorstel Kwaliteit? Hier hebben we het eerder over gehad.
Biedt dit geen aanvullende mogelijkheden om er toch een duidelijke normering in te
krijgen? Als je gaat werken met professionele standaarden, lost dat gelijk een ander
probleem op, namelijk dat de evaluatietermijnen van de wet heel vaak niet
overeenkomen met professionele richtlijnen die artsen hanteren. Als je het in
professionele standaarden vastlegt, kun je de evaluatie van die standaarden telkens
benutten om te bekijken of inderdaad nog verbeteringen zijn aan te brengen.
Dat waren mijn hoofdpunten. Ik heb nog een paar kleinere punten. Ik heb een vraag
over artikel 40 en de huisregels. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat
huisregels uitdrukkelijk buiten de definitie van onvrijwillige zorg vallen, maar er wordt
wel de beperking aan gekoppeld dat ze niet meer mogen regelen dan voor een
ordelijke gang van zaken nodig is. Ik wil graag een reactie op het criterium "wat er
voor een ordelijke gang van zaken nodig is". Een instelling kan met huisregels inhoud
geven aan een specifieke identiteit en daarom vinden wij dat dit serieuze kansen
moet hebben, zeker als er ook nog waarborgen voor getroffen zijn, zoals de Wet
medezeggenschap cliënten zorgsector en de positie van de cliëntenraad. Er moet
nadrukkelijk, volgens een goede procedure, ja tegen zijn gezegd.
In artikel 12, derde lid staat dat onvrijwillige zorg die niet van tevoren kan worden
voorzien, pas mag worden toegepast na instemming van de betrokken arts. Als de
situatie dat toelaat, is dat natuurlijk altijd wenselijk. Zijn er echter ook niet
noodsituaties waarbij de zorgverlener direct moet ingrijpen omdat hij anders te laat is
en het ernstige nadeel al heeft plaatsgevonden? Hoe kijkt de staatssecretaris hier
tegenaan?
Dan heb ik nog een opmerking over de samenhang met andere wetten op het terrein
van dwangzorg. We beseffen dat je voor verschillende sectoren niet met dezelfde
normstelling, procedure, kan volstaan. We vragen ons echter ook af of er niet meer
harmonisatie mogelijk is. Je ziet dat er in de verschillende wetgeving, zoals het
wetsvoorstel Verplichte ggz, het wetsvoorstel Forensische zorg en de Wet op de
jeugdzorg soms nodeloos verschillende criteria worden gebruikt voor de voorgestelde
reikwijdte en de rechtspositie van cliënten. Is daarin niet meer harmonisatie mogelijk?
Over één verschil tussen de wetten wil ik een nadere vraag stellen. Waarom is in dit
wetsvoorstel gekozen voor de term "ernstig nadeel" en niet, zoals in de huidige
BOPZ, voor het gevaarscriterium of, zoals in het wetsvoorstel Verplichte ggz, voor
het criterium "aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander"?
Ook op dit punt krijg ik graag een reactie.
Er zijn diverse vragen gesteld over dwang in thuissituaties. Hier herken ik me ook in
en ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris hierop.
Wij steunen de intentie en de doelstelling van het wetsvoorstel, maar wij hebben heel
grote aarzelingen over de vraag of dit wetsvoorstel een afgewogen kader biedt en of
het voldoende ruimte biedt voor differentiatie in verschillende situaties van
ingrijpendheid.
De voorzitter:
Voordat ik de eerste termijn afsluit, wil ik nog het volgende opmerken. Mevrouw
Agema heeft in haar inbreng aangekondigd dat zij haar amendementen op de
stukken nrs. 12 en 14 zal intrekken. De reden daarvoor is dat de vierde nota van
wijziging zo veel haar kant op komt dat genoemde amendementen in haar optiek
overbodig zijn geworden. Haar amendementen op de stukken nrs. 11 en 19 blijven
wel deel uitmaken van de beraadslaging.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik ga u het volgende voorstel doen. Er komt nu eerst een ander debat. Dat geeft de
staatssecretaris de mogelijkheid om zich voor te bereiden op zijn beantwoording in
eerste termijn. Omdat er ook veel technische vragen zijn gesteld waar hij een goed
antwoord op wil geven en het ook om een ingewikkeld onderwerp gaat, heeft hij
gevraagd om daarvoor wat ruimer tijd te krijgen. Ik heb hem toegezegd dat we met
de eerste termijn van de regering beginnen na de dinerpauze vanavond, die
waarschijnlijk wat vroeger zal zijn dan eerder gepland. Dan doen we vanavond alleen
de eerste termijn van de regering. Ik heb een aantal van u horen zeggen dat ze nog
willen onderhandelen met elkaar over amendementen. Ook heb ik een aantal van u
horen zeggen dat ze eerst het antwoord van de staatssecretaris willen afwachten om
te bepalen of ze al dan niet een amendement willen indienen of intrekken. Omdat ik
hecht aan een deugdelijke wetgeving stel ik voor dat we het zo doen. Dat betekent
wel dat morgenavond de tweede termijn van zowel Kamer als kabinet zal worden
gehouden. Zo houden we wel de vaart in de behandeling van dit wetsvoorstel. Dat
heeft dit wetsvoorstel na zo'n lange voorgeschiedenis ook wel verdiend.
Mevrouw Agema (PVV):
Dat is een goed voorstel. Kan er een schriftelijke reactie komen op de nieuwe
amendementen en kan er wellicht een update komen van de reacties, zodat we een
goed overzicht hebben van de amendementen en hoe we ervoor staan?
De voorzitter:
Ik kijk daarvoor even naar de staatssecretaris. Hij geeft aan dat hij er in de eerste
termijn op terugkomt. De moeilijkheid is dat ik ook nog hoor dat er amendementen in
de fase zijn dat ze nog ingediend zullen worden. De ervaring leert dat die soms ook
nog tijdens de beantwoording binnenkomen.
Mevrouw Agema (PVV):
Daar zitten we natuurlijk allemaal mee. Misschien kan het dan voorafgaand aan het
begin van de tweede termijn.
De voorzitter:
Misschien dat u er vanavond dan nog even op terug kunt komen. Dan kunnen we er
met elkaar nog even naar kijken. Ik ben het namelijk met u eens dat dit een
deugdelijke behandeling van dit wetsvoorstel bevordert.
De heer Van 't Wout (VVD):
We hebben morgen ook nog een ander debat, namelijk over het bericht "Wasje doen
120 euro, ommetje 50 euro". Daarover is een brief verschenen waarin staat dat we
later meer stukken krijgen. Ik zie mevrouw Agema nu een beetje zuchten omdat dit
debat al een lange historie heeft. Is het niet denkbaar dat we dat debat even
opschuiven?
De voorzitter:
Dat kan alleen als u een extra regeling van werkzaamheden aanvraagt. Dan zal ik u
echter antwoorden dat het hier een dertigledendebat betreft dat niet door de Kamer
van de agenda afgehaald kan worden. Dus we doen gewoon dat debat. Mevrouw
Agema die dat debat heeft aangevraagd, wacht er al tien maanden op. Aansluitend
daarop kunnen we dan gewoon doorgaan met de beantwoording. Dan bent u toch
met z'n allen al bij elkaar. U hebt dan helaas geen vrije donderdagavond maar u hebt
aan het eind van de avond wel een behandeld wetsvoorstel.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Ik kan instemmen met uw voorstel. Ik twijfel wel een beetje over
morgenavond. Ik sluit niet uit dat dit wetgevingstraject helemaal niet afgerond kan
worden middels een tweede termijn. Wellicht willen we meer tijd. Ik zal dan ook even
rondvragen of dit morgenavond per definitie nodig is. Er zijn meerdere Kamerleden
die aan de staatssecretaris hebben gevraagd wat de noodzaak ervan is om het nu
snel af te maken dan wel of er eventueel gewacht kan worden op andere evaluaties.
Dus ik steun uw voorstel om vanavond de eerste termijn af te maken. Laten we dan
in de loop van morgen kijken hoe verder.
De voorzitter:
Ik hoor wat u zegt. U ziet misschien verbazing op mijn gezicht. Dit debat is deze
week op nadrukkelijk en uitdrukkelijk verzoek van de commissie zelf gepland. Mij
bereikte het verzoek om dit zo snel mogelijk op de agenda te plaatsen. Ik neem dan
aan dat u daarmee niet alleen voor de tweede keer de eerste termijn wilde doen,
maar dat u daarmee bedoelde de gehele wetsbehandeling. Maar het staat u allen
natuurlijk vrij om aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de regering
vanavond een ander standpunt in te nemen dan datgene wat ik nu in mijn voorstel
aan u voorleg. Het is een voorlopig procesvoorstel. Zoals voor alles in deze Kamer
geldt, zijn er vele momenten waarop dat proces door de Kamer zelf bijgesteld kan
worden.
De vergadering wordt van 14.46 uur tot 15.02 uur geschorst.
Download