Aanvulling oefentoets CAT B1.2.3 0607 / Cursusafhankelijke toets Cursus Cursus 1.2.3 Hersenen en zintuigen Cursuscoördinator prof. dr. H.J. Groenewegen / Mw. dr. A.J. Greven Aanvullende oefentoets CAT B123 0607 mét antwoorden Toelichting Tijdens de inleiding van de cursus Hersenen en Zintuigen in de eerste week van de cursus is reeds aangegeven dat de toetsmatrijs iets is gewijzigd ten opzichte van het vorige cursusjaar. De toetsmatrijs in 2005-2006 was zo dat uit de leerstof van alle 5 weken steeds 10 vragen werden gesteld. In de huidige cursus (2006-2007) is de verdeling als volgt: week 1 – 11 vragen week 2 - 13 vragen week 3 – 9 vragen week 4 – 9 vragen week 5 – 8 vragen De vragen zijn gebaseerd op de leerstof zoals aangegeven in de tabel voorin de cursusklapper, dus inclusief het COO-Zintuigen, de documenten die op Blackboard zijn geplaatst en informatie uit web-documenten waarvan de links in de tabel leerstof zijn aangegeven. Bij het maken van de vragen hebben we ons vooral gericht op de leerstof die via de studieopdrachten en in de colleges aan de orde is gekomen. Als extra oefenmateriaal is de her-toets CAT Hersenen en Zintuigen cursusjaar 2005-2006 op Blackboard geplaatst. Tevens zijn hieronder als extra oefenmateriaal een aantal vragen opgenomen die betrekking hebben op de weken 2, 4 en 5. De juiste antwoorden zullen vrijdag om 17.00 uur op Blackboard worden geplaatst. Prof.dr. H.J. Groenewegen cursuscoordinator Hersenen en Zintuigen 25-04-2007 aanvullende oefenCAT B123 0607 met antwoorden Pagina 1 van 4 1 De nervus facialis innerveert a. de mimische spieren b. de sublinguale speekselklier c. de m. stapedius d. a, b, en c zijn alle drie juist. d 2 Welk van de onderstaande hersenzenuwkernen in de hersenstam ontvangt uitsluitend afdalende corticale vezels uit de contralaterale hemisfeer? a. de motorische trigeminuskern b. het bovenste deel van de facialiskern c. het onderste deel van de facialiskern d. de nucleus oculomotorius. c 3 Dopaminerge vezels ontspringen in (A) en eindigen in (B) a. A = substantia nigra pars reticulata; (B) = putamen b. A = substantia nigra pars compacta; (B) = nucleus caudatus c. A = substantia nigra pars compacta; (B) = thalamus d. A = substantia nigra pars reticulata; (B) = nucleus caudatus. b 4 Amyotrofe lateraal sclerose is een progressieve aandoening van de motorische voorhoorncellen. De ziekte gaat gepaard met a. motorische en sensibele uitvalsverschijnselen b. hypertonie en hyperreflexie in de aangedane spieren c. hypotonie en hyporeflexie in de aangedane spieren d. hypotonie en hyperreflexie in de aangedane spieren. c 5 De tonus van de spieren wordt onderzocht door a. de patiënt actief een arm of been te laten buigen en strekken b. passief een arm of been van de patiënt te buigen en te strekken c. een snelle kortdurende, passieve rek uit te oefenen op de pees van een spier d. de maximale uitslagen te bepalen van het buigen en strekken van een arm of been. b 6 De bicepspeesreflex is een a. proprioceptieve reflex b. exteroceptieve reflex c. enteroceptieve reflex d. bulbaire reflex. a 7 Bij een aandoening van het centrale motorische neuron treden de volgende verschijnselen op a. krachtsverlies, hyperreflexie en tonusverhoging van de spieren b. krachtsverlies, hyporeflexie en tonusverhoging van de spieren c. krachtsverlies, hyperreflexie en tonusverlaging van de spieren d. atrofie, hyperreflexie, en tonusverhoging van de spieren. a aanvullende oefenCAT B123 0607 met antwoorden Pagina 2 van 4 8 b a. b. c. d. e. Welke combinatie van benoemde structuren is juist? 1 = gyrus cinguli; 14 = hypofysesteel; c = aqueductus cerebri 4 = gyrus calcarinus (visuele cortex); b = derde ventrikel; 8 = fornix 13 = hypofyse; 16 = corpus mamillare; d = vierde ventrikel 2 = gyrus postcentralis; 11 = thalamus; e = centrale kanaal. 9 De cortex cerebri ontvangt informatie uit verschillende delen van het zenuwstelsel. Zenuwvezels die direct, dus zonder tussenkomst van een extra synaps, de cortex cerebri bereiken, ontspringen in a. de thalamus en het ruggenmerg b. de retina en het ruggenmerg c. de thalamus en de monoaminerge kernen in de hersenen d. de monoaminerge kernen in de hersenstam en de retina. c 10 Bij laesies van welke hersenkwab treden met name leer- en geheugenstoornissen op? frontale kwab pariëtale kwab occipitale kwab temporale kwab. d 11 Welke neurotransmitter speelt een rol in de projecties van de locus coeruleus in de hersenstam naar de cortex cerebri? a. dopamine b. serotonine c. noradrenaline d. acetylcholine. c aanvullende oefenCAT B123 0607 met antwoorden Pagina 3 van 4 12 Globale afasie wordt gekenmerkt door a. een stoornis van de receptieve taalfuncties b. een stoornis van de expressieve taalfuncties c. een stoornis van de expressieve en receptieve taalfuncties d. een onvermogen de juiste woorden en namen te vinden. aanvullende oefenCAT B123 0607 met antwoorden c Pagina 4 van 4