3 DANS SEARCH Print BACK HOME Gezelschapsdieren zaterdag 19 April Het middel erger dan de kwaal? Bijwerkingen van bestraling en chemotherapie; wat te doen en wat te laten Maurice. Zandvliet, DVM, Dipl ECVIM-CA; specialist Interne Geneeskunde Afdeling Medische Oncologie & Radiotherapie Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren, faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht Kanker is bij onze huisdieren, net als bij de mens, een veel voorkomende aandoening die bij onvoldoende behandeling tot een vroegtijdig overlijden van het dier kan leiden. Hoewel in het merendeel van de gevallen van kanker een operatie de behandeling van eerste keus is, zijn er een aantal vormen van kanker waar een operatie niet mogelijk of niet zinnig is. Voorbeelden hiervan zijn bv de meeste hersentumoren of leukemie. Soms blijkt een operatie onvoldoende effectief, de tumor is dan bv incompleet verwijderd en een her-operatie is niet haalbaar. In deze gevallen staat ons de mogelijkheid van chemotherapie en/of radiotherapie (bestraling) tot beschikking. Chemotherapie is een behandeling met medicijnen, die snel-delende cellen in hun groei remmen en idealiter doden en vaak worden verschillende medicijnen gecombineerd tot een zogenaamde “chemokuur”. Chemotherapie wordt met name ingezet bij de behandeling van tumoren die uitgaan van bloedcellen zoals bv maligne lymfoom en leukemie bij hond en kat en bij tumoren die een hoge neiging tot uitzaaiing zoals bv het osteosarcoom (bottumor), schildklierkanker en het hemangiosarcoom van de milt bij de hond en bij sommige vormen van melkkliertumoren bij de kat. Zoals gezegd remt chemotherapie de groei van snel-delende cellen en zij doen dit na toediening aan het dier in het hele lichaam. Dus niet alleen worden de tumorcellen aangepakt, maar ook gezonde snel-delende cellen. Het gaat hier dan vooral om de cellen in het maagdarmkanaal en het beenmerg. De cellen van het maagdarmslijmvlies leven slechts 5-6 dagen en moeten dus voortdurende worden vervangen. Als de aanwas van deze cellen tijdelijk wordt geremd door de chemotherapie en kan dit leiden tot beschadiging van het maagdarmslijmvlies en klachten als misselijkheid, verlies aan eetlust, braken en diarree geven. Deze klachten zullen in de regel in de eerste 3-5 dagen na het gevende van de chemotherapie Abstracts | European Veterinary Conference Voorjaarsdagen 2014 optreden. De andere plek in het lichaam waar veel celgroei plaatsvindt is het beenmerg. Hier worden de rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes aangemaakt. Door hun korte levensduur (ca 8-12 uur in de bloedbaan) zijn met name de neutrofiele granulocyten snel benadeeld door een verminderde aanmaak in het beenmerg. Meestal ligt het dieptepunt (ook wel nadir genoemd) qua aantal granulocyten ergens tussen de 5-10 dagen na de chemo. De daling van het aantal granulocyten leidt tot een verhoogde op bacteriële infectie en dit vertaalt zich meestal in een hond die niet lekker in zijn vel zit, niet eet, futloos is en soms (maar niet altijd) koorts heeft. De diagnose is relatief eenvoudig te stellen door het aantal witte bloedcellen in het bloed te tellen . Door de dosis chemotherapie nauwkeurig te bepalen kunnen met name de ernstige bijwerkingen voorkomen worden, maar desalniettemin geeft een groot deel van de eigenaren toch aan dat hun huisdier “anders” (meestal minder actief/vrolijk) is. Als een dier dat chemotherapie krijgt slecht eet, is het zeker bij katten in verband met ontstaan van leververvetting, belangrijk om snel in te grijpen en te starten met aanbieden van licht verteerbaar, smakelijk voer. Evt kan dit voer licht verwarmd worden om het sterker te laten ruiken en daarnaast kan gebruik worden gemaakt van eetlust-opwekkende middelen als valium, prednisolone, cyproheptadine of mirtazipine. Bij slechts een zeer klein deel van de dieren is een meer agressieve aanpak nodig zoals bv dwangvoeren of overgaan tot het plaatsen van een voedingssonde. In geval van braken of diarree kan in principe gebruik worden gemaakt van de standaardadviezen welke ook gegeven worden bij een reguliere gastro-enteritis (“buikgriep”). In principe kan veilig 1 maaltijd worden overgeslagen en het advies is om daarna te beginnen met licht verteerbaar voedsel, bv gekookte kip met rijst of een vergelijkbaar commercieel dieet. In geval van braken wordt daarnaast antiemetica om als metoclopramide of maropitant geadviseerd. Deze kunnen dan vervolgens bij een vervolgbehandeling met chemotherapie ook preventief worden ingezet. In het geval van diarree kan het geven van medicijnen die de ontlasting wat indikken (bv Finidiar®) helpen en soms kan ook Imodium® (loperamide) worden overwogen. Er is als regel geen reden om antibiotica voor te schrijven. www.voorjaarsdagen.eu 3 DANS SEARCH Print BACK HOME Gezelschapsdieren zaterdag 19 April In het geval van een neutropenie met klachten passend bij een infectie is vaak ondersteuning noodzakelijk met bv infuus, antibiotica (5-7 dagen oraal penicillinepreparaat of TMPS) en een NSAID. Het herstel is in de regel vlot. zal bestraling via een vergelijkbaar proces leiden tot zweertjes welke gepaard kunnen gaan met moeite met/pijn bij slikken of eten, ruiken uit de bek of neus en niezen/ neusuitvloeiing. In alle gevallen dient het optreden van bijwerkingen teruggekoppeld te worden naar de behandelend oncoloog, zodat deze hier op kan inspelen door de doseringen aan te passen om herhaling te voorkomen. In deze gevallen geldt dat vooral het voorkomen van beschadiging door het dier zelf erg belangrijk is. Dit voorkom je door afdoende pijnstilling te geven (meestal volstaat een NSAID’s maar soms wordt ook tramadol ingezet), infectie te voorkomen/ behandelen met enkele dagen antibiotica en gebruik te maken van een kap of petshirts. Het herstel is in de regel volledig en treedt vlot, dwz binnen enkele (7-10) dagen na het beëindigen van de bestraling op. Men dient erg terughoudend te zijn met het smeren van zalven zeker ten tijde van de bestraling zelf, omdat deze het verloop kunnen verslechteren. Blijvende klachten tgv de bestraling zijn het minder en soms zelfs helemaal niet terug-groeien van haren of pigmentverlies (witverkleuring) van terug gegroeide haren in het bestraalde gebied. In de regel zijn deze bijwerkingen van puur cosmetisch aard en niet schadelijk voor het dier. Tenslotte dient bij de vaak intensieve verzorging die deze groep dieren in dit stadium nodig heeft, gerealiseerd te worden dat in de fase dat met name in de eerste 7 dagen na toediening van de chemotherapie vaak nog restanten van de toegediende medicijnen in speeksel, urine, ontlasting en evt braaksel aanwezig kunnen zijn. Tijdens het contact met deze dieren dienen dan ook de juiste hygiëne-maatregelen in acht te worden genomen en in geval van zwanger willen worden, zwangerschap of borstvoeding dient dit contact vermeden te worden. Bestraling, of radiotherapie, werkt op een compleet andere wijze dan chemotherapie. Bij deze vorm van behandeling wordt een (klein) deel van het dier blootgesteld aan een hoge dosis ioniserende straling. Deze straling beschadigt het erfelijke materiaal (DNA) in de bestraalde cellen waarna deze in geplande celdood (of apoptose) gaan. Bijwerkingen van bestraling zijn dus altijd lokaal, dat wil zeggen ter plekke van het bestraalde gebied, en de klachten worden bepaald door de locatie. De meeste voorkomende klachten zijn de tijdelijk huid- en slijmvliesveranderingen(stralingsderma titis of –mucositis). Hoewel er dus overeenkomsten zijn in de bijwerkingen van chemotherapie en bestraling bij mens en dier, zijn er ook verschillen. Vooral het minder vaak voorkomen van (ernstige) bijwerkingen bij onze huisdieren, is een zeer belangrijk verschil om mee te geven aan een eigenaar die deze vormen van therapie overweegt. Goed contact met de behandelend oncoloog en een goede kennis over de mogelijke bijwerkingen van deze therapieën, maakt het mogelijk deze tijdig te herkennen en door hier op de juiste manier op in te spelen, erger te voorkomen. Deze veranderingen zien we met name bij de lange bestralingsschema’s (>15 behandelingen) en ontstaan in de regel pas in de laatste week van de behandeling. Doordat bestraling tijdelijk de aanmaak van nieuwe huid- en slijmvliescellen afremt en het afsluiten van de oppervlakkige lagen gewoon doorgaat, zal effectief de huid dunner worden. In het begin zien we vaak niet meer dan een toename van schilfering (de droge fase) en later als de huid zo dun wordt is deze vaak niet meer “waterdicht” zweet er serum door (“natte” fase). In deze fase zal de huid vaak gevoeliger zijn voor infectie waardoor er vaak pusvorming wordt gezien. In de slijmvliezen van bv neus of mond Abstracts | European Veterinary Conference Voorjaarsdagen 2014 www.voorjaarsdagen.eu