HOOFDSTUK 3: COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN Inleiding

advertisement
HOOFDSTUK 3: COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN
Inleiding
 Krijgen van een kind een normale gezonde gebeurtenis
 Kracht aanspreken die de vrouwen hebben
Kunnen zelf tot oplossing komen
Zelfbeslissingsrecht
Zelf baren, opvoeden
•
•
•
Taak vroedvrouw: 80% communicatie
informatie : kwalitatief en efficiënt overbrengen
cliënten willen : ‘deskundigheid‘ EN ‘menselijke benadering’
– Basisvaardigheden:
luistervaardigheden
zendervaardigheden
= goed kunnen hanteren
in staat zijn om een vertrouwensrelatie aan te gaan
– Zorg op maat: Deskundigheid van de vroedvrouw en de Zorgvraag
van de cliënt staat centraal
3.1 Wat is communicatie?
= Uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die van elkaars
aanwezigheid bewust zijn.
= Bewuste en onbewuste uitwisseling van informatie
= Geven, ontvangen en interpreteren van info
3.1.1 Professionele communicatie
Gericht op realiseren van doel
Communicatie is afgebakend
= gezondheidsproblematiek
Het BEGELEIDEN van de cliënt staat centraal
Voorwaarden:
– Openheid van de cliënt
– Vroedvrouw biedt een luisterend oor , een gevoel van veiligheid
– cliënten hebben geen keuze wie hen zal verzorgen
– VK moeten IEDEREEN begeleiden
– Een cliënt moet niet bezig zijn met wat haar angsten/zorgen betekenen
voor de vroedvrouw
– Van een vroedvrouw wordt verwacht dat ze ermee kan omgaan
– Referentiekader van de cliënt is het uitgangspunt
– Bij vriendschappelijke communicatie is er geen sprake van een doel
 éénrichtingsverkeer
3.1.2 Communicatiemodel = circulair proces


ZENDER  BOODSCHAP  ONTVANGER
•
•
•
Zender zend boodschap
Ontvangen, decoderen,interpreteren en reageren
Ontvanger wordt zender
a. Overbrengen van de boodschap: (kan een gedachte/een gevoel zijn)
 De boodschap zelf bepaalt HOE
 Groot, zwaar
 Licht, luchtig
 Meerdere boodschappen tegelijk zijn
Goed nieuws, slecht nieuws
b. Het verzenden van de boodschap:
 Manier waarop (woordkeuze – formuleren) bv.
Boos,kortaf
Vriendelijk, rustig
Verstaanbaar
Met of zonder oogcontact
c. Ontvangen van de boodschap:
Controleer HOE boodschap aankomt!!
3.1.3 Basisvaardigheden
Beroepsmatig omgaan met mensen = grote zorgvuldigheid
 Afhankelijk van gedrag gaan we anderen wel of niet helpen.
Observeren
Exploreren
Reageren
Waarnemen en interpreteren
Non verbaal gedrag
Luistergedrag
Samenvatten
Vragen stellen
Reflecteren
Mening geven, gevoelens uiten
Feedback geven/ontvangen
Assertiviteit
3.1.4 Referentiekader
Definitie:
Hoe de boodschap geïnterpreteerd wordt hangt af van hoe de boodschap is
aangekomen en hoe de ontvanger denkt en voelt over de boodschap.
Ieder mens denkt en voelt vanuit zijn eigen verleden, ervaringen en gevoelens
die daarbij horen.
Normen = regel, maatstaf gebaseerd op persoonlijke en maatschappelijke
waarden. (bv. een vroedvrouw kan niet werken met kunstnagels,…)
Waarden = Iets wat belangrijk is voor iemand.
Mijn referentiekader:
 Cultuur
 Opvoeding
 Levenservaring
 Vrienden, kennissen
 Loopbaan
 Behoeften
 Karakter
3.1.5 Stoorfactoren
• Situationeel
Plaats
(verkeerslawaai,rinkelende telefoon,…)
Derden (anderen die meeluisteren)
Tijdsdruk (bemoeilijkt opname van informatie)
Pregnantie
(dingen die aandacht trekken)
• Afhankelijk van de zender
Achterhouden informatie
‘weet niet wat zeggen’
Met zichzelf bezig zijn
Andere taal
Pregnantie
Non verbale komt niet overeen met verbale taal
Interesse of geen interesse
Humeur (goede bui = positief denkend – slechte bui = negatief denkend)
Afweermechanismen: iets niet ‘aankunnen’
• Afhankelijk van de ontvanger (voorbeelden)
Betekenis vanuit eigen referentiekader
Kennis en ervaring = selecteren uit de boodschap
Gevoelens = blik kan vernauwd worden bij ongemak
Opvattingen = nemen gemakkelijker informatie op die past in ons ref. kader
Fouten in interpretatie
Te snel begrijpen, reageren
Veralgemenen: komt ‘altijd’ te laat –jij denkt nooit aan mij
Stereotyperingen: jij bent een egoïst
Halo-effect: misleid worden door de uitstraling
Identificatie: van popster, vriendin,.. = interprectatie wordt positief beïnvloed
Projectie: eigen gevoelens worden toegeschreven aan een ander
3.1.6 Non-verbale communicatie
Verschillende aspecten:
1. Intonatie en stem
Rustgevend
Vertrouwen
Hard
Snijdend
Vrolijk – verfrissend
Overtuigend
2. Kledij en Uiterlijk
lichamelijke kenmerken
• Haren
• Handen
• Postuur
lichamelijke verzorging
• Make-up
• …
3. Gebaren
•
•
•
•
Vaste betekenis (bv. wenken van een ober, stopteken van
politie)
Cultuurbepalend
Uiting zijn gemoedstoestand (bv. wegwerpgebaar bij
teleurstelling)
Autisme = tic
Handbeweging naar boven
Jasje losknopen
Vuist ballen
Hand in nek wrijven
Vingers stimuleren oorlelletje
Vingertoppen tegen elkaar
Wijsvinger optafel kloppen
Trommelen vingers
Docerend opgeheven vinger
Uitgestrekte wijsvinger
4. Houding
= zegt iets over hoe je staat ten opzichte van anderen:
- Open of gesloten houding
- Toekeren of afkeren van iemand
- Uitsluiten of insluiten (benen)
Herkennen gevoelens op basis houding:
- Moeilijk
- Meerdere betekenissen
- Indicator ontspanning
5. Stilte
Verschillende reacties op momenten van stilte:
- rustpunten, gelegenheden om na te denken
- ongemakkelijk
6. Mimiek / basisemoties
- Boosheid
- Vreugde
- Verdriet
- Angst
- Afschuw
- Verrassing
Via gezichtsuitdrukkingen laten mensen elkaar tijdens gesprekken weten hoe zij over
elkaar en hoe ze over het onderwerp denken.
 mondspieren, lachspieren, wenkbrauwen, voorhoofd,…
oogcontact = belangrijk!
- aangegeven wie zijn beurt het is in het gesprek
-
aankijken = aandacht en interesse
expressie van emoties (vb. pretoogjes)
7. Nabijheid en afstand
Mate persoonlijk – intiem contact
Maakt duidelijk welk contact je wil
Scheppen ruimte waardoor onderlinge relatie duidelijk is
Eigen plek
4 (zones Hall)
a. Intieme zone (50 cm)
- emoties uitwisselen
- affectief contact
- vertrouwelijk
- troost
b. Persoonlijke zone(1,5m)
- vertrouwelijk gesprek
- dagelijks contact
c.
-
Sociale zone (3 m)
‘afstand’ (communiceren over niet al te persoonlijke kwesties)
sociale contacten
lichamelijk contact = onmogelijk
d.
-
Publieke zone ( vanaf 3 m)
algemeen maatschappelijke omgang
beleefdheidsregels
contacten niet van persoonlijke aard
3.1.7 Actief luisteren
Actief luisteren = met 2 oren luisteren: één oor luistert naar de inhoud, het andere oor
naar de bedoeling.
Vaardigheden:
– Aandachtgevend gedrag = oogcontact, lichaamshouding en siltes
– Stellen van vragen
1. OPEN vragen:
= Uitnodigend
= Openen gesprek, verder gaan in een gesprek
– Wat maakt dat je…
– Wat kan je mij vertellen…
2. GESLOTEN vragen
– = kan beantwoord worden met JA of NEE
– Concretiseren
– Stoppen woordvloed
– Heb je goed geslapen
– Was het onderzoek vervelen?
3. DOORVRAGEN
Gesprek op gang houden
Meer diepgang zoeken
Meer informatie verkrijgen
‘Hoe bedoelt u dat precies’
‘Kunt u daar wat meer over vertellen’
4. PARAFRASEREN VAN INHOUD
– korte samenvatting van hetgeen de patiënt verteld heeft .
– Eigen bewoordingen = dezelfde woorden van de cliënte =
bevreemdend
– verwijst naar de inhoud van het gesprek.
Functies:
• Bevestigende functie
‘geluisterd’
• Controlerende functie
De ander goed begrepen?
Vragende formulering
• Gespreksregulerende functie
hoofdzaken selecteren
=> hierdoor bepaalt luisteraar waarover het gaat
– Samenvatten
Gaat over heel het gesprek
• Vrvr gaat na: alles begrepen
• Pat: weet of hij begrepen wordt
• Eventueel directe bijsturing
• Als men draad gesprek terug wil oppikken
– Gevoelsreflectie
Te vergelijken met empathie
Gevoelsniveau, relatieniveau
De vroedvrouw reflecteert wat ze tussen de regels hoort
Welk gevoel, welke beleving, welke emotie, welke behoefte
Voorwaarden:
– Juiste moment
– Juiste gevoel verwoorden
– Intensiteit gevoel
– Juiste intonatie
Voordelen:
– Blijk patiënt te erkennen
– Gevoel mee te leven en respecteren
– Anamnese
= informatie inwinnend gesprek, vertrouwen speelt hierbij een grote rol.
Het verloop is dikwijls bepalend voor verder verloop van de begeleiding.
Soorten:
- intake gesprek = op het moment van opname gebeurd er een systematische
bevraging van de cliënten om belangrijke medische, psychische en sociale
gegevens te verkrijgen.
-
klachtenanamnese = op het moment dat de cliënt een klacht uit.
Doelen:
1. Relatie opbouwen met de cliënt
2. Inzicht krijgen in de beleving van zwangerschap, bevalling, postpartum
3. Indruk krijgen van algemene lichamelijke en psychosociale toestand van de
cliënte
4. Relevante informatie verzamelen
5. Oordeel geven over de gegevens van de cliënt
Download