Handleiding voor de leerkracht Attractieparken Aflevering 20 Vrijdag 15 februari 2013 Doelstellingen Na het zien van het televisieprogramma en het werken met het begeleidend materiaal kunnen de kinderen vertellen dat: • bij de bouw van attracties gelet wordt op constructie, materiaalgebruik, verbindingen, en vormen; • een driehoekconstructie erg vormvast is; • een metalen balk met een profiel (zoals O, U of H) erg stevig is terwijl er minder materiaal voor nodig is dan voor een massieve balk; • veel attracties gebruik maken van tandwielen, katrollen en zwaartekracht. Sluit aan bij kerndoelen 44 en 45. Lesverloop ++ + Voor het kijken Stel de vraag in de klas of een achtbaan of een ander toestel in een attractiepark stevig moet zijn. Natuurlijk vindt iedereen dat. Anders gebeuren er ongelukken. Vraag daarna of de constructie (het bouwwerk) zwaar of licht moet zijn. Meestal zijn attracties licht, vooral bij een kermis. Dat scheelt bouwkosten (geen fundering) en is goedkoper in het vervoer. Het tv-programma Presentatrice Mylène Gordinou de Gouberville wordt door presentator Jurre Bosman op pad gestuurd. Met bouwstenen is Jurre bezig met het maken van een speelgoedachtbaan, maar het lukt niet zo goed. Mylène moet onderzoeken welke technieken ze in attractieparken gebruiken. Na het kijken Jurre bouwt zijn achtbaan met bouwstenen. Zo’n constructie is nogal zwaar. In het echt gaat het anders. Waarmee worden achtbanen wel gebouwd? In veel gevallen zijn dat holle ijzeren buizen. Een holle buis is bijna net zo sterk als een massieve, maar is een stuk lichter en een stuk goedkoper. Er zit immers minder ijzer in. Bij huizen en andere gebouwen worden ijzeren of stalen balken gebruikt. Die zijn niet rond en hol, maar vierkant en in een profiel. Bijvoorbeeld met een dwarsdoorsnede die lijkt op de letter H. Zo’n H-balk is bijna net zo sterk als een massieve balk, maar lichter en goedkoper. Het leerlingenblad Pagina 3 Op de openingsfoto zijn twee molens te zien van een attractiepark. Laat de leerlingen goed kijken naar de constructie van de toren rechts. Dat is geen massieve buis, maar een bouwwerk van allemaal (vrijwel zeker ook holle) buizen die in driehoekjes aan elkaar zijn gezet. Driehoeken geven de constructie stevigheid. Via het Nieuws uit de Natuur-bordboek kunt u een clipje laten zien over driehoekconstructies. De hele zweefmolen schuift over de paal naar beneden en naar boven om hoger en lager te kunnen draaien. Dat optillen gebeurt met kabels die binnenin de toren lopen. Pagina 4/5 Een achtbaan is misschien wel de meest indrukwekkende constructie in een attractiepark. Ten eerste is er een open maar stevig bouwwerk, daarnaast zijn er de bewegende delen: de karretjes. De stuwende kracht is natuurlijk de zwaartekracht, maar de karretjes moeten eerst mechanisch naar - liefst grote - hoogte worden gebracht. 1 Opdracht: knappe constructies 5 6 ( 5) Voor groep 5 kan de opdracht het beste klassikaal of in kleine groepjes gedaan worden. Groep 6 moet het zelfstandig kunnen. 6 gelijk. 5 (6 Bij)tandrad tegen tandrad draait de richting om. Via Nieuws uit de Natuur-bordboek is een filmpje te zien over de werking van de fietsketting. Opdracht: techniek in huis • punt 2 De rails zijn geen stalen staven zoals bij een trein, maar holle buizen waar ijzeren wielen precies op passen (hol profiel, zie vraag 4). Ze zitten vast aan de paal met bouten en moeren. • punt 5 Het karretje gaat omhoog door tandwielen rond te laten draaien over een rail met tanden. De tanden grijpen in elkaar voor maximale grip. Sommige treinen in de bergen gaan ook met zo’n tandradconstructie naar boven. • punt 6 De balken die hier liggen hebben een U-profiel. De meeste balken in de bouw hebben een H-profiel. Het idee en de stevigheid zijn hetzelfde. • punt 7 Om een tandrad te verbinden met een verderop gelegen tandrad gebruiken we een ketting. De richting waarin de raderen/wielen draaien is dan 5 6 ( 5) 6 (6 ) 5 Deze opdracht leent zich goed voor overleg in groepjes of met de hele klas. Een enkele is makkelijk zoals de veiligheidsgordel en de (fiets)ketting. Maar andere zijn lastig, zoals de houten trap met driehoekconstructie of het U-profiel onder aan het aluminium keukentrapje. Bij lassen kunt u nog wat extra uitleg geven. Het is een veel gebruikte techniek om twee metalen met elkaar te verbinden. Daarbij wordt de naad sterk verhit met een gasbrander of met elektriciteit. Er wordt ook wat metaal toegevoegd dat samen met de twee andere metalen smelt en dan weer stolt tot een keiharde verbinding. Dit is anders dan solderen, waarbij alleen het toegevoegde materiaal (soldeersel) smelt en de andere onveranderde metalen aan elkaar ‘plakt’. Dat wordt vooral gedaan bij elektronica. b o t s a u t o 3 2 7 1 8 ++ Extra + Zweefmolen Het is leuk en leerzaam om met de klas een attractie te gaan bouwen. Dat kan met lego of K’Nex, maar ook met andere materialen. Van het knutselen van een zweefmolen vindt u op de Schooltv-beeldbank een eenvoudig instructiefilmpje. Rietjes Om te laten zien dat holle constructies stevig zijn, kunt u gaan knutselen met rietjes. Maak bijvoorbeeld een dier met rietjes-poten (verbind ze met een speld aan het lichaam van kurk). Maak daarna hetzelfde dier met poten van platgestreken rietjes. Wie staat het stevigste op zijn poten? Maak ook andere constructies met rietjes door ze in driehoekjes aan elkaar te lijmen of tapen en kijk hoe stevig de toren, brug of achtbaan wordt. 2 6 Handleiding voor de leerkracht Fossielen en dino’s Aflevering 21 Vrijdag 8 maart 2013 Doelstellingen Na het zien van het televisieprogramma en het werken met het begeleidend materiaal kunnen de kinderen: • vertellen dat dieren op grond van (uiterlijke) overeenkomsten in groepen worden ingedeeld; • vertellen dat er in het verleden dieren leefden met vergelijkbare bouw en kenmerken als dieren die we tegenwoordig tegenkomen; • de dierenwereld indelen in gewervelde (met botten) en ongewervelde dieren (zonder botten). Sluit aan bij kerndoel 40. + Lesverloop + + Voor het kijken Het mooiste kunt u dit onderwerp inleiden door een echt fossiel in de klas te laten zien. Dat zal geen dinosaurusbot te zijn, want daar is lastig aan te komen. Een gefossiliseerde schelp die je op het Noordzeestrand kunt vinden is ook beeldend. Het verschil tussen een fossiele schelp en een recente schelp is overigens niet altijd even duidelijk. Ze hebben een valere kleur en glimmen niet. Helemaal spectaculair is een fossiele haaientand. Zulke tanden zijn soms langs de Nederlandse kust te vinden (met name Cadzand) maar ook in natuurmusea voor een zacht prijsje te koop. Het leerlingenblad Pagina 6 Op de foto is de schedel van een Tyrannosaurus te zien, misschien wel de meest bekende en aansprekende dinosauriër. Aan zijn gebit kun je wel zien wat hij at: vlees! Waarom zou hij anders zoveel van die scherpe tanden hebben? Maar helemaal zeker weten we het niet. We hebben nooit een maaginhoud of darmen gevonden. Wel kunnen we het gebit vergelijken met dat van de vleeseters die nu nog leven. Het lijkt veel op het gebit van een krokodil. En die eet vlees. Bij zoogdieren die vlees eten ligt het vaak net iets anders. Die hebben ook scherpe hoektanden en kiezen, maar hun kiezen hebben de vorm schaarbladen. Daarmee kunnen ze het vlees in stukken knippen. Het tv-programma Presentatrice Mylène Gordinou de Gouberville ontdekt dat er van dieren die vroeger geleefd hebben alleen nog maar de harde delen of afdrukken overgebleven zijn. Van sommige dieren zoals dino’s zijn er nog (versteende) botten terug te vinden. Ze ontdekt dat je dieren kunt indelen in dieren met botten en dieren zonder botten. Presentator Jurre Bosman laat zien dat er nu dieren leven die vergelijkbaar zijn met dieren die vroeger geleefd hebben. Na het kijken Als het goed is hebben de leerlingen geleerd dat een fossiel niet hetzelfde is als een dood dier. Het is vaak een afdruk die versteend is. Ook kan het oorspronkelijke bot of schelp versteend zijn (gefossiliseerd). In beide gevallen gebeurt dat bijna alleen met de harde delen. Laat de leerlingen bij zichzelf nagaan wat er van hen over zou kunnen blijven: vooral versteende tanden en botten. Heel soms de afdruk van een nagel of haren, maar af en toe ook voetafdrukken in de klei. Spieren en organen worden bijna nooit fossiel aangetroffen. Wel worden er soms in de permanent bevroren bodem van de toendra mammoeten met vlees, huid en haar gevonden. Pagina 7 Lang niet elk gesteente bevat fossielen. Vulkanisch gesteente bestaat bijvoorbeeld uit gestolde lava. Daar zit geen plant of dier in. Fossielen krijg je pas als zand, kalk of klei ergens neerslaat en versteent. Dat heet sedimentgesteente. De dieren die erin ‘gevangen’ worden, kunnen fossiliseren. Sedimenteren gebeurt vooral bij rivieren, zeeën en moerassen. 3 5 6 Opdracht: oerzee ( 5) 6 5 (6 ) Pagina 8 Aan de hand van de getekende fossielen en het bijbehorende tekstje moeten de leerlingen de naam kunnen achterhalen van de drie ‘levende’ dieren in de tekening. Alleen de belemniet is iets moeilijker. Hieronder staat aanvullende informatie over de andere dieren die in de tekening te zien zijn. De bovenste drie zijn de 'levende fossielen' uit het eerste deel van de opdracht. • Zee-egel (z) Houdt zich met lange stekels belagers van het smakelijke lijf. De fragiele stekels worden zelden fossiel gevonden, het golfbalachtige skelet wel. • Slak (s) Heeft een gedraaid huisje uit één stuk. Heel anders dus dan een tweekleppig schelpdier zoals de mossel. • Mosselachtig schelpdier (m) Heeft twee kleppen om het weke lichaam (behoort tot de tweekleppige weekdieren). Filtert kleine voedseldeeltjes uit het zeewater. • Kokervormige spons (1) Op de bodem levend dier dat voedseldeeltjes uit het water filtert. De versteviging bestaat uit allemaal kleine skeletnaalden. • Armpotige (2) Heeft twee scharnierende schelpen en lijkt daardoor op een tweekleppig weekdier maar vormt een geheel eigen groep. Nu zijn er slechts 350 soorten bekend, fossiel staat de teller op 25.000. • Zeester (3) Heeft op zijn huid kleine stekels van kalk die kunnen fossiliseren. • Zeelelie (4) Leeft vaak op de bodem van de zee. Heeft armen waarmee hij kleine voedseldeeltjes uit het water filtert. De huid is bedekt met korte stekels van kalk die gemakkelijk fossiliseren. 1 t 2 5) 6 6 (Berend Opdracht:5help p l d i s (6 ) o c u s b 3 5 Door te letten op de vorm van het bot en gelijkvormige botten in het geraamte moeten de leerlingen de letters op de juiste plek kunnen zetten. Laat zonodig de leerlingen van groep 5 in groepjes samenwerken. Als het goed is krijgen ze de naam Diplodocus. Dat is een 25 meter lange dino die bekend is geworden omdat zijn schatrijke opgraver uit Noord-Amerika er aan het begin van de twintigste eeuw kopieën van heeft laten maken en die aan bevriende staatshoofden cadeau heeft gedaan om ze in hun nationale museum tentoon te stellen. Het is een planteneter die zijn lange dunne tanden voorin zijn bek als een hark gebruikte om naalden van naaldbomen te rissen. Deze werden in hun geheel ingeslikt: hij heeft immers geen maalkiezen. 4 a z In diverse natuurmusea staan geraamtes van uitgestorven dieren opgesteld. Het moet een enorm werk zijn om alle botten uit te hakken en ze op de juiste plek aan een ijzeren frame te hangen. Bij deze opdracht mogen de leerlingen dat laatste ook proberen. Let wel: meestal worden er maar enkele botten van een dino gevonden. Een heel geraamte is echt heel bijzonder. o d m d i p l o d o c u s ++ + Extra geschikte informatie over fossielen en waar je ze kunt vinden (32 plaatsen in Nederland) staat op deze site. Fossielenjacht Dit onderwerp kan mooi afgesloten worden met een echte fossielenjacht. Dat kan soms redelijk dicht bij huis, maar verwacht geen erg spectaculaire vondsten. Een onverwachte en onderschatte plek om fossielen te zoeken is de stad. In gladgeslepen natuurstenen tegels, vensterbanken en drempels zijn soms fraaie fossielen te zien. Veel Dino-info Als je een werkstuk over dinosauriërs maakt kun je veel over deze uitgestorven reuzenreptielen leren. Informatie is volop te vinden op internet en in de (school-)bibliotheek. Op de Schooltv-beeldbank staat ook een aardig dino-clipje. 4 Handleiding voor de leerkracht Bomen en varens Aflevering 22 Vrijdag 15 maart 2013 Doelstellingen Na het zien van het televisieprogramma en het werken met het begeleidend materiaal kunnen de kinderen: • vertellen dat je planten kunt indelen in sporenplanten en zaadplanten (bloemplanten); • bomen indelen in loofbomen en naaldbomen; • vertellen dat er fossiele afdrukken gevonden zijn van planten. Sluit aan bij kerndoel 40. + Lesverloop + + Voor het kijken Van te voren kunt u de leerlingen vragen om te vertellen wat een boom is. Het is een grote plant met een houtige stam die op grotere hoogte vertakt (als hij direct vanaf de grond vertakt, is het een struik). En wat is een varen? Dat is moeilijker. De meeste leerlingen zullen er wel eens van gehoord hebben, maar herkennen en zeker beschrijven zal lastiger zijn. Misschien heeft u een varen als kamerplant op school. Of nog mooier: op een schaduwrijke plek in de schooltuin. Essentieel - maar nu nog te hoog gegrepen voor de leerlingen - is dat varens geen bloemen hebben en geen zaden maken maar piepkleine sporen. Makkelijker herkenbaar zijn varens aan hun jonge bladeren: die zijn als een spiraal opgerold. Het leerlingenblad Pagina 9 Op de foto staat een boomvaren: een varen van een meter of vier hoog die in een beperkt aantal gebieden in de tropen en subtropen voorkomt. In ons land wordt hij soms ’s zomers als kuipplant buiten gezet. Heel vroeger, in het Carboon (steenkool-tijd), was het een veel voorkomende boom, samen met andere sporenvormende bomen. Hij kon tot 24 meter hoog worden en had geveerde bladeren van wel 7 meter lang. De boomvaren is de enige boom die van deze fossielen over is: een ‘levend fossiel’ dus. De stam is gemaakt van vergroeide bladeren. Het is dus geen echte stam zoals bij een naald- of loofboom. Het tv-programma Niet alleen van dieren maar ook van planten zijn fossielen gevonden. Presentatrice Mylène Gordinou de Gouberville ontdekt dat er planten zijn die sporen hebben en planten die zaden hebben. Zaadplanten hebben bloemen, sporenplanten hebben dat niet. Presentator Jurre Bosman laat in de studio enkele fossiele afdrukken van planten zien. Na het kijken Nu de leerlingen weten dat er zaadplanten en sporenplanten zijn, kunnen ze gaan kijken welke planten tot welke groep behoren. Laat ze de naam van een plant die ze kennen noemen en nagaan of die zaden of sporen draagt. Gebruik zo mogelijk planten in de school en de schooltuin als voorbeeld. Bijna alle planten die ze kennen zijn zaadplanten. Als je ziet of weet dat de plant een bloem heeft, dan weet je zeker dat het een zaadplant is. Ook als hij een kegel heeft, een dennenappel bijvoorbeeld, is het een zaadplant. Eigenlijk zijn alleen korstmossen, mossen, paardenstaarten en varens sporenplanten. Soms kun je de sporendragers zien. Bijvoorbeeld in een kluitje aan de onderkant van een varenblad of in een gesteeld ‘kabouterhoofdje’ boven op een mos. Pagina 10 Eind 1974 ging de laatste steenkoolmijn in ons land (Heerlen) dicht. We kunnen dus geen steenkoolfossielen meer rapen. In België (Wallonië) en net over de grens in Duitsland zijn nog wel enkele kolenmijnen. Een mijnwerker heet een kompel. Hij of zij vindt heel af en toe een fossiel. Meestal een blad, een takje of een stuk schors van planten uit het tropische moerasbos dat uiteindelijk in steenkool is veranderd. Maar soms een dier, zoals een meer dan een meter grote libel. Via het Nieuws uit de Natuur-bordboek vindt u een filmpje over het ontstaan van steenkool. 5 Opdracht: Puks planten 5 6 ( 5) 6 5 ( 6 )Pagina 11 Hier gaan we in op de verschillen tussen naaldbomen en loofbomen. In de biologie zit het verschil er vooral in dat de eerste hun zaden ‘naakt’ in een kegel dragen. Ze heten dan ook naaktzadigen. In Nederland zijn dat uitsluitend coniferen (kegeldragers). Het meest opmerkelijke verschil tussen loof- en naaldbomen zijn de bladeren. Loofbomen hebben ‘gewone’ platte bladeren, bij naaldbomen zijn ze smal en taai en eindigen ze soms in een stekelige punt. Met uitzondering van de lariks blijven de naalden van naaldbomen in onze streken meerdere jaren aan de boom. a Opdracht: boompuzzel 5 6 ( 5) 6 5 Als de leerlingen gebruik maken van alle rode letters is het invullen van de puzzel een makkie. Spreek dus af dat ze het eerst zonder de hulpletters proberen, dan met één, dan weer één, net zolang tot ze het woord weten. Zo kan ieder op zijn eigen niveau werken. p l m 1 Paardenstaart De huidige paardenstaarten zijn over het algemeen vrij lage planten (minder dan een halve meter). In het Carboon waren er echter soorten die meer dan 20 meter hoog werden. Paardenstaarten hebben wortelstokken waaruit een of meerdere stengels ontspruiten. In kransen rond de stengel zitten de groene zijtakjes die als bladeren functioneren. Bovenaan de stengel zit een aar waarin sporen worden gevormd. 2 Varen Een varen heeft geen echte stengel of stam. Hij heeft wel wortels en bladeren die vaak geveerd zijn. Karakteristiek is dat een nieuw blad zich vanaf de basis uitrolt. Zo’n opgerold blad is zowel op de tekening als op het fossiel te zien. De sporen zitten vaak in groepjes aan de onderkant van het blad. 3 Wolfsklauw In het Carboon waren dit de dominante planten. Er waren bomen bij die meer dan 40 meter hoog werden en stammen hadden van ruim een meter in doorsnede. Ze worden ook wel schubbomen genoemd, omdat de ‘bladeren’ van deze bomen op schubben leken. Nu zijn er zo’n 400 soorten wolfsklauwen over - vooral in de tropen - die zelden meer dan enkele decimeters hoog worden. Vijf komen (zeldzaam) in Nederland voor. Ze planten zich voort met sporen die in een doosje op een speciale sporendrager zitten. 4 Palmvaren Wat de naam betreft lijkt hij bij de varens of bij de palmen te horen. Maar een palmvaren hoort noch bij de sporenplanten (varens), noch bij de bloemplanten (palmen). Het is een naaktzadige die meestal een kegel vormt: hij staat het dichtst bij de naaldbomen, ook al heeft hij geen naalden. Palmvarens komen voor in tropische en subtropische landen. h e r f s t v r u c h t b l a d +b l o e m e n + + ++ + w i n d l a r i k s n a a l d k e g e l Extra Naar het bos Maart is een prima maand om in het bos te kijken naar loof- en naaldbomen. Alles waar geen groen aan zit is een loofboom. Alleen uitkijken met de lariks: dat is een naaldboom die in de herfst zijn naalden verliest. Hij is te herkennen aan de kegeltjes die op de takken zitten en aan de vele naalden die eronder liggen als een bruinrood tapijt. Niet alle bomen die groen zijn in maart, zijn naaldbomen. Hulst en rododendron (niet echt een boom, maar soms behoorlijk hoog) houden hun dikke groene bladeren. Half maart beginnen sommige loofstruiken alweer uit te lopen. Voor varens is maart nog geen goede tijd. Hun bladeren zitten nog stijf opgerold. Deze rolletjes zijn hier en daar wel te zien vlak boven de bosgrond, maar van hun sporen nog geen spoor. 6 (6 )