Onderrijk Protozoa

advertisement
Onderrijk Protozoa
Voortbewegen door middel van:
1. pseudopodia:
 stroming van het centraal gelegen endoplasma in de richting van het
pseudopood
 in pseudopood: endoplasma gaat zich openspreiden en omvormen tot
ectoplasma
 aan tegenovergesteld pool wordt ectoplasma omgezet tot endoplasma
(vloeit naar centraal gelegen endoplasma)
 overgang ecto-/endoplasma: structuur eiwit actine
 in endoplasma→ actine niet in filamentvorm want die zou actief glijden
over aanwezig soort myosine en aldus contractie veroorzaken van
ectoplasma waar pseudopood gevormd wordt, endoplasma stroomt
vooruit, vormt zich om tot ectoplasma en zorgt verder voor contractie.
(plaatselijke concentratie aan Ca zou ook rol spelen)
2. ciliën of flagellen:
 structuur:
 binnen begrenzende membraan→ axoneem
 axoneem: 9doubletten cirkelvormig rond 2 centraal gelegen
tubuli. Ieder doublet opgebouwd uit volledige Atubulus(13protofilamenten) en onvolledige B-tubulus(10/11
protofilamenten), op A-tubulus zitten op regelmatige afstanden
4eiwitarmen(1knotsvormig naar centrum, 2 haakvormig
verbogen naar B-tubulus, 1 vormt verbinding met dezelfde Btubulus). Soms bruggen op regelmatige afstand te vinden. As
die door brug gaat(axis).
 Axis is as waarin effectieve trilhaarslag plaatsgrijpt.
 Bij terugkeer beschrijft cilium ingewikkelde beweging tegen
uurwijzerzin in.
 Cilium- flagel verschil:
 Cilium kleiner
 Flagel apicaal
 Beweging cilium is vlugge effectieve beweging waarbij trilhaar
ongeveer gestrekt gehouden wordt en trage, terugkerende
beweging waarbij trilhaar zich ombuigt.
 Beweging flagel is opeenvolgende golven die uitgaan van
basis naar top of omgekeerd.
 Duwflagel achteraan op dier
 Sleep- of trekflagel vooraan het dier.
 Ciliën en flagellen hebben doorheen ganse dierenrijk constante
diameter van 0,26pm
 Kinetosoom of basaal lichaam:
 voor vastankering van het axoneem in het cytoplasma.
 In verschillende diergroepen zelfde structuur (paar
uitzonderingen).
 Op overgang cilium en basaal lichaam ziet men haakvormig
gebogen armen en de centraal gerichte armen meestal afwezig
en tussen 9 doubletten en membraan verbindingen. 2 centrale
tubuli eindigen ongeveer bij celmembraan in granule of in
dwarsplaat die vrij complexe structuur heeft. In basaal lichaam
wordt bij onvolledige en volledige tubuli een microtubulus
gevoegd en triplet wordt dus zo gedraaid dat volledige tubulus
naar centrum, microtubulus naar buiten en onvolledige
ertussen. Ertussen zitten verbindingen.
Subphylum Mastigophora
Algemeen:
 alle 1cellige die zich voortbewegen met 1of meerder flagellen ( met
basaalkorrel aan kern of andere organel, voorzien van dunne en buigzame
of dikke en stijvere uitlopers)
 sommige verliezen flagel tijdelijk( palmella stadium/ encysteren)
 vormverandering van pellicula kan optreden (door contractiele fibrillen,
myonemen of er kunnen zelfs pseudopodiën gevormd worden)
 enige gemeenschappelijke is flagel
 autotroof, autotroof maar in donker saprofytisch ( van organische
afbraakproducten die bv door rotting zijn ontstaan), autotroof in het licht en
heterotroof in donker (= mixotroof)
 vorm van autotroof: fytoflagellaten
 vertegenwoordigers van heterotrofe voedingswijze: zooflagellaten
 ongeslachtelijke voortplanting door longitudinale deling (eerst kern en dan
cytoplasma)
 geslachtelijke voortplanting bij enkele groepen flagellaten: eerst delen met
vorming van seksueel gedifferentieerde gameten. Deling kan multipele
deling of tweedeling zijn. Bij vorming zygote→ 2 gameten die samensmelten:
 volkomen gelijk: isogameten
 lichtjes verschillend: anisogameten
 duidelijk verschil: klein en beweeglijk mannetje, groot en onbeweeglijk
vrouwtje
Euglenida
Ordo Euglenida












groene plastiden (sommige zijn rood gekleurd) of kleurloos
meestal 2 flagellen (ontspringen uit trechtervormige instulping vooraan, 1 is te
kort om uit flagel te springen
pellicula heeft differentiaties
stigma of rode oogvlek in nabijheid trechter. Stigma bestaat uit accumulatie
van gelijke, rode pigmentgranules in gebogen laag.
Pigmentgranules niet lichtgevoelig
Verdikking aan basis flagel eigenlijke fotoreceptor
Stigma is schaduwwerper
Reserve substantie is paramylum (zetmeelachtig koolhydraat dat in granules
of plaatjes wordt opgestapeld)
Paramylum gesynthetiseerd door pyrenoïd (organel in of tegen plastiden)
Kloppende vacuole bij zoetwatersoorten
Reproductie door ongeslachtelijke, longitudinale deling
Meeste zoetwater, sommige marien of parasitair
Ordo Volvocida









2,4 of 8 flagellen van = lengte
Flagellen ontspringen vooraan
Grote chloroplast
Stigma
Reservestof is zetmeel (sommige met zetmeelwand)
Ongeslachtelijke voortplanting door 2deling of multiple deling.
Meeste in zoet water en solitair
Sommige kolonies ( alle cellen voor vermenigvuldiging of differentiatie tussen
generatieve en somatische cellen.
Volvox:
 vorm van een sfeer waarvan schil gevormd door talrijke van 2 flagellen
voorziene individuen, door protoplasmabruggetjes met elkaar in
verbinding
 cellen in mucoïde tssstof
 bij deling→ kleine gesloten sferen waarbij flagellen naar binnenzijde→
vorming van dochterkolonies
 dochterkolonies vrij door openbreken van moederkolonie
 dochterkolonie kan:
- groeien en ongeslachtelijke vermenigvuldiging
- geslachtelijk proces: kolonies van beide geslachten of van
gescheiden geslacht.
 Zygote diploïd, andere levensstadia zijn haploïd
Ordo Kinetoplastida



Organel= kinetoplast (dicht bij basaal lichaam of kinetosoom en bevat DNA)
Speciaal type mitochondrium (kan zz repliceren)
Trypanosomidae:
 Leishmania-vorm: zonder flagel, afgerond cellichaam
 Leptomanias-vorm: flagel ingeplant aan vooreinde
 Crithidia-vorm: flagel ingeplant halverwege de cel maar voor kern
 Tripanosoma-vorm: flagel ingeplant achteraan cel en naar voren lopend
Ziektes veroorzaakt door trypanosomidae:
a. Leishmania: intracellulaire parasieten, bij zoogdieren
o Cutane Leishmaniasis= leishmaniose= builenpest: in delen van Azië en
Afrika, Leishmania tropica
o Viscerale Leischmaniasis= Kala-Azar= zwarte koorts: in tropen en
subtropen, Leishmania donovani, aantasting lever en milt, dodelijk, vector
bloedzuigende zandvliegen, reservoir zijn honden en katten
b. Trypanosoma: alterneren van trypanosoma-vorm in bloed van vertebraten en
1 van de 3 andere vormen in de darm van een invert.
o Trypanosoma
 Trypanosoma brucei gambiense (= slaapziekte)
 Trypanosoma brucei rhodesiense (= slaapziekte)
 Trypanosoma brucei brucei (= nagana-pest): west, centraal en
oost Afrika, vector Glossina morsitans, bij huisdieren terwijl wild
herkauwers en paardachtigen reservoir vormen
 Trypanosoma Equiperdium (= Dourine): Middellandse-Zeegebied,
overgebracht door coïtus, parasiet in slijmvlies van
geslachtsdelen, kan tot dood leiden
trypanosoma
Subphylum Sarcodina








Geen permanente structuren om voort te bewegen
Tijdelijke cytoplasmatische uitlopers: pseudopodiën (voor voortbeweging en
voedselopname)
4types pseudopodiën
 Lobopodia: brede en stompe pseudopodiën
 Filopodia: dunnere, meestal spits toelopende pseudopodiën, soms
vertakt
 Reticulopodia: vertakt, met anastomoserende pseudopodia
 Axopodia: naaldvormig, star, onvertakt (meestal), centrale skeletas
opgebouwd uit microtubuli
Weinig celorganellen
Onderverdeling steunt op afwezigheid van skeletelementen in of rondom
protoplasma
Uitwendig skelet= schaal
Ongeslachtelijke vermenigvuldiging door 2deling of multiple deling ( geen
geslachtelijke)
Rhizopoda
 Amoebina nuda: naakte amoeben:
 Geen vaste lichaamsvorm
 Zekere polariteit
 Cytoplasma soms onderverdeeld in granulair centraal
endoplasma omringd door granulair steviger ectoplasma met
hyaline buitenlaag
 Kern met centrale nucleolus
 Vele soorten met talrijke nuclei
 Pseudopoden hebben lobosa of filosa vorm
 Amoebe enkele pm tot mm groot
 Kleinere leven van bacteriën
 Grotere leven van eencelligen
 Voedselvacuoles in endoplasma
 Amoeba, Chaos, Proteus,…
 Naegleria bistadialis= cercomonas bistadiales: in stilstaand
water
 Naegleria grüberi: amoeboïde, kruipende vorm, geflagelleerd,
zwemmende vorm
 Entamoeba histolytica: gevaarlijkste voor de mens, niet-virulente vorm,
eet bacteriën en detritus in lumen van darm, virulente vorm op plaatsen
met weinig hygiëne
 Foraminifera: organisme met kleine kamers, schalen, kamers in
verschillende vormen gelegen (alleen herkennen)

Actinopoda
 Heliozoa= zonnediertje: sferisch cellichaam, sommige skelet, meeste
naakt (aleen herkennen)
 Radiolaria= straaldiertjes: membraneus centraal kapsel binnenin cel,
lijkt op Heliozoa (aleen herkennen)
Klasse Sporozoa









Endoparasieten
Meestal complexe cyclus
Vele vormen resistente cysten (sommigen niet), hier sporen genoemd
Sporen bevatten infectieve sporozoieten, lange cellen die zich glijdend of heen
en weer buigend voortbewegen
Door aanpassing aan parasitaire levenswijze zijn ze
voortbewegingsorganellen verloren en ontstonden er een reeks van speciale
organellen aan vooreinde van penetrerende stadia( lytische enzymen
afscheiden waardoor parasiet kan binnendringen in gastheercel)
Parasiet al dan niet opgenomen in vacuole en zet gastheercel aan tot
productie van voedingsstoffen
Voedingsstoffen via pinocytosis (= endocytosis) langs microporiën opgenomen
Intracellulaire parasiet niet aangetast door verteringsenzymen ( in lysosomen)
van gastheercel
Algemene
levenscyclys
trofozoïeten
1
schizonten
Merozoieten
sporozoieten
2
zygote






Gamonten
(gametocyten)
gameten
1 asexueel (ongeslachtelijke voortplanting)
2 geslachtelijke voortplanting
Sporozoïeten zijn infectieve stadia, langs sporen of vector verspreid en
overgebracht kunnen worden.
In gastheercel: groeifase= trofozoiet (kan groot worden en komt dan
grotendeels of geheel buiten cel te liggen, of kleiner en intracellulair
Worden schizonten die zich meestal veelvuldig delen tijdens proces van
ongeslachtelijke vermenigvuldiging= schizogonie( of merogonie) en waaruit
merozoïeten (= schizozoieten)
Rond merozoïet een cyste en kan andere gastheercel binnendringen en daar
groeien of cellen verlaten en extracellulair verder groeien
Geslachtelijke voortplanting onder invloed van aantal factoren
Trofozoieten worden gamonten (=gametocyten) die differentiëren tot gameten
(micro- en macrogamonten worden micro- en macrogameten)




Versmelting microgameet met macrogameet→ zygote
Eerste deling die zygote ondergaat is reductiedeling
Daarna nog enkele tot zeer veel gewonde delingen gedurende sporogonie
Sporogonie geeft aanleiding tot sporozoieten
Familie Eimeridae











Parasieten van epithelia, voornamelijk darm
Verantwoordelijk voor cocciciose
Sporogonie in 2 fasen
1e fase ontstaan van sporen (sporocyste)
2e fase ontstaan sporozoieten
Meestal slecht 1GH, besmet door oöcysten in voedsel
Pas gevormde oöcysten kunnen lichaam GH verlaten via faeces of urine
Sommige sporocysten bestand tegen chemische stoffen (o.a. zuren)
Isospora: oöcyste met 2sporen en ieder met 4 sporozoïeten ( bij honden en
katten, zelden mensen), tamelijk GHspecifiek
Eimeria: oöcyste met 4sporen en ieder met 2sporozoïeten, tamelijk
GHspecifiek
 E. steidae: parasiteert in galwegen en lever konijnen en verwekt daar
hepatitis en proliferatie van weefsel (vorming van coccidiënknobbeltjes) die vaak tot dood leiden, infectie door contaminatie van
voedsel en coprofagie,
a. oöcyste breekt in dunne darm open
b. sporozoïeten migreren door darmwand en via bloed in lever
c. Dringen binnen in epitheelcellen van galkanaaltjes
d. Groeien als trofozoieten
e. Worden schizonten en talrijke merozoïeten produceren door proces
van schizogonie
f. Kunnen GHcel verlaten en andere cel binnengaan en nieuwe cyclus
van schizogonie ondergaan
g. Na verschillende cycli, trofozoïeten worden gamonten (mico- en
macro-) voorzien van 2 vrije flagellen en 1 teruggebogen, aan cel
vastgehecht flagel die vrijkomen en kunnen versmelten met
macrogameten.
h. Zygote secreteert dikke oöcystenwand, ondergaat reductiedeling en
gewone deling waardoor 4sporoblasten ontstaan die ieder
sporocystenwand afscheiden
i. Sporoblast deelt zich in 2sporozoieten
j. Oöcyste verlaat GHcel, sporogonie in beginfase
k. Proces voltooid enkele dagen na faeces in buitenwereld zijn
Toxoplasma: oöcyste met 2sporen en ieder met 4sporozoïeten, sterk
verspreid bij warmbloedige vertebraten, seksuele fase in darmcellen van kat
(eindGH), asexuele vorm bij groot aantal diersoorten, bij tssGH opgenomen
door macrofagen waarin ze zich delen en cel opvullen tot hij barst,
merozoieten naar weefsels, veroorzaken infectie, overdracht mogelijk door
voedsel verontreinigd door kattenfaeces met oöcysten
 T. gondii: alleen in kat, geslachtelijke cyclus
Familie Haemosporidae












Geslachtelijk voortplanting en sporogonie van parasieten in bloedzuigende,
2vleugelige insecten
Schizogonie in vertebraat
Overdracht niet door sporen
Sporozoieten door steek van bloedzuigend insect( vector) in bloedbaan van
vertebraat ingespoten
Eerst in wandcellen van bloedvaten of andere weefselcellen
Na schizogonie (in weefselcellen of verder in bloedcellen) ontstaan gamonten
die door bloedzuigend insect opgenomen kunnen worden
Vorming gameten en bevruchting in darm van insect
Zygote is beweeglijk (= oökinete) en ontwikkeld zich tot oöcyste op darmwand
Sporozoieten in oöcyste
Sporogonie in 1fase, zonder vorming van sporen of sporocysten
Zygote barst open→ sporozoieten vrij in lichaamsholte en dringen
speekselklieren binnen
Plasmodium: malaria
 Vector anopheles (vrouwelijke malariamuggen): bij steken→ injectie van
speeksel in wonde belet stolling van het bloed. Met het speeksel komen
sporozoieten in bloed van de mens terecht.
 Ongeveer half uur na steek migreren sporozoieten naar levercellen
 Groeien
 Ondergaan schozogonie
 Uit exo- (of pre-) erytrocytaire schizogonie ontstaan na 5-15 dagen,
10.000-30.000 merozoieten (afh. van soort)
 Komen in bloed terecht en gaan daar in RBC binnendringen
 In erytrocyten worden trofozoieten eerst ringvormig, groeien sterk en
vormen zich om tot schizonten die schizogonie ondergaan(erytrocytaire
schizogonie)
 Tijdens groei verwerken de trofozoieten de hemoglobine tot hematine
(wordt malariapigment) en globuline (wordt verder afgebroken)
 Per schizont: 6-24 merozoieten (komen vrij als bloedcel openbarst)
 Merozoieten dringen binnen in andere erytrocyten en herbeginnen
schizogonie-cyclus
 Na verschillende cycli→ trofozoieten ontwikkelen zich tot gamonten
 RBC besmet met gamont opgezogen door mug
 Gamont komt vrij uit RBC
 Macrogamont vormt zich om tot macrogameet
 Kern van microgamont deelt zich 3maal en de 8kernen migreren naar
flagellaire uitstulpingen langs rand van de cel
 Elke uitstulping breekt los als mobiele microgameet (bestaat uit flagel, kern
gelegen tss axoneem en flagellaire membraan)
 Microgameten waarschijnlijk chemotactisch door macrogameten
aangetrokken
 Bij bevruchting→ microgameet dringt volledig binnen in macrogameet
 Zygote migreert door darmwand naar buitenzijde daarvan
 Vormt dunne oöcystenwand
 Sporogonie: grote aantallen sporozoieten binnen elke oöcyste die, wnr
oöcyste openbreekt in haemocoel terechtkomen en waarna velen nadien in
speekselklieren binnendringen
 Malaria maakt meeste slachtoffers
 Typisch tropisch en subtropisch, maar ook in sommige gematigde streken
 Bij negers en Indiërs komt gemuteerd, recessief gen (Hs in plaats van Hn)
voor dat afwijkend hemoglobine doet ontstaan
 In homozygote toestand(Hn Hn): verhoogde afbraak en geringere aanmaak
van bloedcellen op= sikkelcelanemie (RBC onregelmatig en sikkelvormig,
meestal dodelijk)
 In heterozygote toestand(Hn Hs): geen bloedarmoede maar kunnen
bloedcellen bij lage zuurstofconcentraties wel sikkelvormig zijn. Wnr parasiet
in RBC→ parasiet verbruikt aanwezige zuurstof, leidt tot sikkelvorming→
afwijkende rode bloedcel wordt samen met parasiet door WBC vernietigd (vb
van natuurlijke selectie)
 Ook G6PD (gen: Glucose 6-fosfaatdehydrogenase) verhogen resistentie
tegen malaria
 Bestrijding malaria vooral gevoerd tegen muggen met behulp van residuele
insecticiden maar is duur en eenzijdig
Nosema apis

Veroorzaakt nosemose bij honingbijen
Phylum Ciliophora










1
2
Meer dan 7000 soorten
1van meeste homogenen groepen van protozoa
10-4500μm
Vrij constante lichaamsvorm in stand gehouden door infraciliatuur
Meeste zijn vrijlevend
Pensciliaten(Entodiniomorpha):
 Voeden zich met bacteriën en plantenmateriaal en worden dan zelf
verteerd
 Leven in lumen van herkauwers
Paramecium(pantoffeldiertje):
 vrijlevend
Commensalen:
 Verteren cellulose
Kernen:
 1of meerdere somatische kern(en) (macronucleus): bij enkele
‘primitieve’ ciliaten polyploid en kunnen zich dus niet delen
 1of meerdere generatieve kern(en) (micronucleus): bij meeste ciliaten is
micronucleus diploid en kan zich wel delen
 Vorm kern varieert:
a. Rond
b. Ovaal
c. Parelsnoervormig
d. Sterk vertakt
 Grootte in verhouding tot grootte van cel
 Bij deling: meeste micronuclei gaan zich tot bolvorm concentreren en
zich daarna insnoeren
Regeling osmotische druk:
 Kloppende vacuoles1 bij ciliaten in constante aantallen en op constante
plaatsen
 Kloppende vacuoles2 ingewikkelde structuur:
a. Centrale blaas gevuld door beperkt aantel radiale kanalen
b. Ieder radiaal kanaal bestaat uit een deel ter hoogte van centrale
blaas dat niet kan opzwellen, middendeel dat wel kan
opzwellen(ampulla) en terminaal deel dat vloeistof uit
cytoplasma haalt)
c. Terminaal deel bestaat uit netwerk van vertakte buisjes
d. Bij diastole, wnr centrale blaas gevuld→ verbinding tss
terminaal deel en middendeel van toevoerkanalen gesloten
e. Bij systole, wnr centrale blaas naar buiten geledigd wordt, is
bovengenoemde verbinding open
f. Rondom kanalen en blaas worden fibrillen aangetroffen die
vermoedelijk helpen bij contractie
g. Tss centrale blaas en pellicula bestaat er een kanaaltje dat
gewoonlijk gevormd wordt door invaginatie van pellicula
1, 2,3 of meer
Bij andere ciliaten vertonen kloppende vacuoles niet altijd deze ingewikkelde structuur


 Pulseren van vacuole is afhankelijk van temperatuur en zoutgehalte
van omgeving
Vermenigvuldiging:
 Aseksuele voortplanting:
Door dwarsdeling (uitgezonderd peritriche ciliaten)
a. Optreden van dwarse plooi in cortex
b. T.h.v. plooi sterke vermeerdering van kinetosomen en groei
cortex
c. Micronucleus gaat zich in 2delen
d. Macronucleus gaat zich eerst afronden en daarna in 2snoeren
e. 2gelijke individuen voor koloniale vormen
f. 2ongelijke individuen voor solitaire vormen
 Conjugatie
Proces waarbij 2dieren tijdelijk met elkaar versmelten waarbij
micronucleus wordt uitgewisseld en waarna beide conjuganten terug
uit elkaar gaan, wederzijdse bevruchting
a. Vergroot micronucleus
b. Meiose zodat uit iedere micronucleus 4micronuclei gevormd
worden
c. 7micronuclei verdwijnen, 1 blijft over
d. Ene micronucleus deelt zich in stationaire(St) en
migratorische(Mg) micronucleus
e. Stationaire blijft in oorspronkelijke conjugant
f. Migratorische gaat naar andere conjugant
g. Nieuwe micronuclei-paren fusioneren tot synkarion
h. Conjugatie eindigt met dwarsdeling van de ex-conjuganten
Overzichtje:
 Holotriche ciliaten: cellichaam volledig bedekt met ciliën, adorale
membranenzone ontbreekt
 Spirotriche ciliaten: cellichamen volledig door ciliën bedekt maar
meestal is ciliatuur gereduceerd op gespecialiseerd(cirren): peristoom
voorzien van adorale membranellenzone die in rechtse spiraal naar
mond loopt.
Rijk Porifera
(= poriën dragend)
 Gestructureerde, vastzittende metazoa
 Gegroepeerde cellen die geen duidelijke weefsels of organen vormen
 Radiale symmetrie die bij verdere groei verloren kan gaan
 Talrijke instroomopeningetjes
 1of meerdere uitstroomopeningen ( oscula)
 Morfologie:
 Sycon-type: heeft geplooide wand, eenvoudig type en complexere type
( plooien gemaskeerd door schorslaag of cortex zodat water dat langs
ostia naar binnen stroomt niet direct in choanocytenkamertjes komen),
uitstroomopening choanocytenkamertjes zijn apopyle→ atrium
(afgelijnd met pinacocyten), hoe groter spons→ hoe atrium relatief
afneemt in volume, kanalen, choanocyten in talrijke kleinere kamertjes
groeperen
 Leucon-type: apopyles niet direct in atrium maar in kanalen langs
uitstroomopening met atrium in verbinding
 Voeding: fijne partikels door choanocyten opgenomen, choanocyten geven
voedsel grotendeels door aan amoebocyten vacuoles. Vertering intracellulair
in voedselvacuoles
 Voortplanting:
 zoetwatersponzen ongeslachtelijk
 geslachtelijk door amoebocyten eieren en spermatozoïden vormen, larve
is korte tijd vrijlevend
 Gescheiden geslacht
 Hermafrodiet
 Interne bevruchting
 Gameten uit choanocyten
 Verschillende larvale types
 Evolutie betekenis: worden soms als parazoa behandelt, wanneer 2 sponzen
in contact→versmelten
Phylum Cnidaria
(= neteldieren)
 Radiaal-symmetrisch
 Vastzitten (poliepen-stadium) of vrijdrijvend (meduse-stadium)
 2cellagen:
 Ectoderm ( epiderm)
 Endoderm ( gastroderm)
 Tussen de 2 lagen een dikke geleilaag ( minder dik bij poliep, dikker bij
meduse)
 Geen organen
 Zakvormig met alleen mondopening (geen anus)
 Rond mond tentakels met netelcellen
 Mond is toegang tot gastrovasculaire holte
 Morfologie op cellulair niveau (hoofdzakelijk hydropoliep)
 Ectoderm:
a. Myo-epitheliale cel:
- meest voorkomende
- cylindrische cel lichtjes verbreed naar opp.
- verschillende cellen aaneengesloten laag vormen
- naar basis versmald
- basaal 2 of meerdere longitudinale uitlopers ( met myofibrillen
die samen tegen mesoglea een longitudinale spierlaag
vormen)
b. cnidocyte of cnidoblast:
- netelcellen op tentakels
- netelcellen bevatten netelkapsel, nematocyst
- in kapsel sterk gewonden draad
- aan vrij opp. een cnidocyl (langwerpig cilium)
- cnidocyl omringd door meerdere stereocilia (mogelijk)
- flagellum omringd door meerdere stereocilia ( anthozoa)
- bij prikkeling: door kapsel water aangezogen, nematocyst
gaat open, draad binnenste buiten gekeerd en ver
uitgeslingerd (door druk)
- ongeveer 26 types nematocyst (wanneer uitgeslingerd→
verloren, nieuwe door omvorming interstitiële celen tot
cnidoblast die nieuw nematocyst vormt) (bv: penetrerende
nematocyst ( voorzien van stekels en haken, buisje bevat gif,
kunnen tegument prooi doordringen en prooi verlammen of
doden) en klevende nematocyst ( geen stekels of haren, buis
gesloten en wordt rondom prooi of obstakel geslingerd))
c. slijmcellen:
- ongeveer structuur van myo-epitheliale cellen
- produceren slijm
- voor vasthechting aan substraat
- cellen aan vnl. basis
d. zintuigcellen:
- maken deel uit van zenuwstelsel
- dunne cellen met uilopertjes uitsteken tussen andere celen in
basaal
-
tegen mesoglea in verbinding staan met net van zenuwcellen
in mesoglea
- soms ingebed in myo-epitheliale cel
e. interstitiële cellen:
- kleine cellen
- basaal tss andere cellen
- totipotente cellen: kunnen zich tot andere celtypes
omvormen, ook geslachtscellen
 Endoderm of gastroderm: zelfde celtypes als in ectoderm maar 2
verschillen:
a. Myo-epitheliale cellen:
- dragen flagellen
- myofibrillen dwarsgericht (vormen samen tegen mesoglea
een circulaire spierlaag)
a. Kliercellen:
- produceren spijsverteringsenzymen
- voorzien van flagel
- geen basale myofibrillen
 Mesoglea (tss epidermis en gastrodermis): kan dunne membraan zijn
zonder cellen of dikke, vezelachtige geleilaag waarin amoebocyten zitten
Hydrozoa





Polymorfisme
Poliepvorm voor voeding, zit vast, kolonievormig vertakt
Medusevorm voor productie geslachtcellen, vrij rondzwemt
Bij 2/3 vinden we ingrijpende afwijkingen (bv: geen vrije meduse en
poliepenkolonie of alleenstaande poliepen produceren geslachtscellen→
Hydra, alleen vrije meduse en geen poliepenstadium, poliepenkolonie niet
vastzittend maar ronddrijvend→ Physalia)
Cyclus:
 Poliepenkolonie uit vertakt buizensysteem waarvan de uiteinden door
poliepen worden gevormd
 2poliepen: voedinspoliepen(zakvormig, terminale mond, na mond
kransen van tentakels ingeplant, lichaam en tentakel opgebouwd uit
2cellagen: epidermis aan buitenzijde en gastrodermis aan binnenzijde,
mesoglea slechts dunne membraan, beschreven celtypes aanwezig:
cnidocyt op tentakels en nooit in gastrodermis) en voortplantingspoliep
 Bij hydromeduse:
a. Medusen voor geslachtelijke voortplanting (interstitiële cellen
omvormen tot eicellen of spermatozoïden)
b. Meeste dieren van gescheiden geslacht
c. Uit zygote ontwikkeld zich blastula met ciliën bezet en kan zo
rondzwemmen
d. Blastocoel opgevuld met cellen die toekomstig endoderm gaan
vormen
e. Ontstane larve= planula-larve
f. Larve zakt naar bodem en hecht zich met voorste pool vast
g. Aan tegengestelde pool komen tentakels tevoorschijn
h. Vorming nieuwe poliep
i. Nieuwe kolonie door knopvorming (ongeslachtelijke
voortplanting)
Scyphozoa (hoe ze eruit zien!!!!!!!!!!!)
(= echte kwallen)
 Kwalstadium overheersend
 Kunnen tot max. 2meter (diameter) groot worden
 Scypopoliep solitair dier
 Geen kolonievorming
 Endoderm vormt 4 longitudinale plooien of septa
 Gastraalholte in 4gedeeld door septa
 Septum bestaat uit 2 lagen endodermcellen met mesoglea
 In mesoglea trechtervormige uitstulping
 Septaaltrechter die zich met ectodermale spier tot aan basis van poliep
voortzet
 Scypopoliep als kwal omvormen en loskomen
 Gewoonlijk ongeslachtelijke vermenigvuldiging door dwarsdeling (strobolatie)
Anthozoa
(= bloemdieren= zeeanemonen en koralen)
 Alleen poliepstadium
 Poliep gekenmerkt doordat ectoderm centraal soms tamelijk ver naar binnen
stulpt met vorming actinofarynx
 Mesoglea dikker dan bij andere cnidaria
 Mesoglea bevat fibrillen en amoebocyten
 Gastrale ruimte door endodermale tssschotten (mesenteria) in vakjes verdeeld
 Retractoren op bep plaats zodat men bilaterale symmetrie-as terugvind
 Gastrale holte verdeeld door 2paar mesenteriën= endocoel
 Gastrale holten tussen de paren= exocoel
 Koraalvorming!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! (zie slides les)
Scyphozoa
Overgang RADIATA-BILATERIA
Phylum plathelminthes:
Van een vastzittende of ‘vrij-drijvende” levenswijze met radiale symmetrie:
RADIATA
Naar een actief bewegende billaterale symmetrie
BILATERALIA
RADIATA
Diploblastisch
(ectoderm+
endoderm)
Diffuus zenuwstelsel
Vrijzwemmende larve,
planula +cilia
Verlies van
vasthechting
mogelijk
Kruipende worm op bodem
(+cilia)
Exploratie van nieuw milieu +
veel voedsel (detritusregen)
Grotere activiteit
Zenuwstelsel
spieren
TRIPLOBLASTISCH
(endoderm+ectoderm
+ mesoderm)
centrum
organen



om prikkels te
verwerken)
Compexiteit stijgt
Sterke musculatuur en goed ontwikkeld zenuwstelsel wijzen op sterke
ontwikkeling mesoderm (tussen ecto- en endoderm)
Wanneer dier langer en smaller→ minder weerstand bij voortbeweging
Meeste organen en systemen gaan zich symmetrisch rangschikken langs
lengteas zodat men op die manier bilateraal symmetrische dieren krijgt→
BILLATERALIA (hebben achter-, voor-, linker-, rechter-, boven- en onderzijde)
Rijk Plathelminthes
















3
+ 20.000 species
Wormvormige protostomia
Ruimte tussen lichaamswand en interne organen opgevuld met mesenchym
(acoelomate3 toestand)
Kleine soorten rond op doorsnede
Grotere soorten dorsoventraal afgeplat
Hermafrodiet (niet allemaal!!)4
Bevruchting is inwendig
Osmoregulatie door middel van protonefridiën
Anus, bloedvaten- en ademhalingsstelsel ontbreken
3 klassen:
 Turbellaria
 Cestoda
 Trematoda
Lichaamswand uit epidermis met (bij Turbellaria) of zonder ( bij Trematoda en
Cestoda) trilharen
ring-, langs- en dikwijls ook diagonale spieren in lichaamswand
geheel van spieren is huidspierzak
mesenchym (= parenchym):
 steunweefsel
 vullingsweefsel
 stapelplaats voor glycogeen en bet
 bevat totipotente cellen die belangrijk zijn voor regeneratieproces
zenuwweefsel bestaat uit perifeer netwerk onder epidermis en een centraal
touwladdersysteem in mesenchym
geslachtsstelsel is meest gecompliceerde en meest variabele van gans het
dierenrijk:
1. geslachtelijke voortplanting
 interne bevruchting door middel van permanent gespierd (penis) of
permanent cuticulair orgaan (stylet) of door een tijdelijk orgaan
(cirrus), dat ontstaat door een naar buiten omstulpen van het
terminaal deel van de mannelijke gonoduct
 spermatozoa hebben meestal 2flagellen
 flagel met 1centrale microtubulus ( in plaats van 2)
2. ongeslachtelijke voortplanting5 door dwarsdeling→ individuen blijven tijdje
aan elkaar gehecht en vormen ketens
Acoelomaat: geen lichaamsholte die afgelijnd is, gevuld met mesenchym (gevuld met cellen)
Mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen in 1lichaam aanwezig
5
Paratomie: individuen in de keten komen los maar pas na volledig te zijn gevormd
Architomie: delen zich in 2, komen los en regenereren de andere helft
4
Classis Turbellaria
(= trilhaarwormen)
 vrijlevende platwormen
 leven voornamelijk in de zee op bodem en op wieren
 ook zoetwater- en zelfs landvormen6
 meeste kleiner dan 1cm
 huidspierzak uit 1lagig epidermis die langs ventrale lichaamszijde geciliëerd is
en uit verschillende spierlagen bestaat
 buitenste ringspierlaag
 binnenste longitudinale spierlaag
 diagonale spiervezels in het midden
 lichaamswand met gegroepeerde kliercellen: volledig in epidermis of
gedeeltelijk in onderliggend mesenchym
 slijm uit klier voor:
 vasthechting
 substraat te bedekken bij boortbeweging
 Prooi omhullen
 Verdedigen tegen vijanden
 Soms uit klier ook staafvormige lichaampjes (rhabdieten)
 Kleefklieren produceren stoffen zowel voor kleefstoffen als stoffen die
kleefwerking teniet doen ( ook bij verschillende andere invertebraatgroepen
bv: Nematoda, Mollusca,…)
 Tussen lichaamswand en interne organen losmazig netwerk van
onregelmatige cellen= mesenchym of parenchym. Doorkruist dorsoventraal,
dwars en longitudinaal verlopende spieren
 Centraal zenuwstelsel:
 Hersenmassa
 3-5paar longitudinale strengen die onderling verbonden zijn door
dwarscommissuren (touwladdersysteem)
 Zintuigen:
 Statocyst: bovenop hersenen gelegen, alleen bij enkele groepen
aanwezig
 Fotoreceptoren: verspreid over het lichaam of gegroepeerd in ocellen of
bekervormige ogen
 Tangoreceptoren
 Chemoreceptoren: voornamelijk aan het vooreinde in kuiltjes of
groeven
 Rheoreceptoren: aan het vooreinde, voor waterstromingen te
detecteren
 Spijsverteringsstelsel bestaat uit:
 Mondopening: voedsel zowel opgenomen als onverteerbaar materiaal
uitgestoten, mond langs medioventrale lijn
 Ectodermale farynx: verschillende graden van compexiteit, van
eenvoudige geciliëerde buis bui primitieve groepen naar geplooide
gespierde uitstulpbare farynx en dan naar sterk gespierde
bulbusachtige farynx
6
Alleen op zeer vochtige plaatsen en slechts actief gedurende de nacht




7
8
 Endodermale, blind eindigende darm: geciliëerd bij sommige groepen,
bij kleine turbellaria is darm eenvoudige zak, bij grotere soorten wordt
opp. voor vertering en absorptie in belangrijke mate vergroot door
laterale diverticula die het ontbreken van circulatorisch stelsel
compenseren
Osmoregulatie:
 door middel van 1paar protonefridia die opgebouwd zijn uit vlamcellen 7
en afvoerkanalen en die uitmonden langs nephridiopori.
 Doorheen openingen8 in celwand vocht naar cellumen
 Kleine afmetingen en vorm van meeste turbellaria maken dat Nhoudende afvalstoffen gemakkelijk langs lichaamswand kunnen
verwijderd worden
 Protonefridia spelen eerder ondergeschikte rol in excretie (weinig of niet
ontwikkeld in mariene turbellaria)
Geslachtsstelsel (hermafrodieten!!)
 Complex en variabel
 Paar testes (soms in blaasjes opgedeeld)
 Zaadleiders
 Vesiculae seminales (=verbredingen van zaadleiders waarin sperma
tijdelijk opgeslagen wordt)
 Prostaatklieren
 Copulatieorgaan
 Mannelijke gonoporus
 Paar ovaria (bij sommige functioneren ze als ovaria in andere
diergroepen en vormen eieren waar dooiermateriaal deel uitmaakt van
cytoplasma (entolecitaal))
 Oviducten
 Zaadbewarend blaasje (bursa en of receptaculum)
 Vagina
 Vrouwelijke gonoporus (soms mannelijke en vrouwelijke samen in
gemeenschappelijke)
 Bij meeste turbellaria is er werkverdeling opgestreden en produceert
deel van voor gonad dooiercellen(= vitellarium of dooierklier), ander
deel produceert dooierloze eicellen (= germarium), ei dat uit germarium
vrijkomt wordt omgeven door aantal dooiercellen en het geheel wordt
later ingesloten door eierschaal (ectolecitale eieren))
 Bij langgerekte soorten worden verschillende orgaanstelsels deels
opgesplitst tss darmblindzakken→ geseriëerde rangschikking=
pseudometamerie
Geslachtelijke vermenigvuldiging: spermaoverdracht tijdens copulatie en
dikwijls wederkerig, hypodermale impregnatie (bij vormen waarbij
copulatieorgaan een stylet is of waar geen vrouwelijke gonoducten ontwikkeld
zijn, copulatieorgaan ergens doorheen lichaamswand gestoken en sperma in
mesenchym)of copulatieorgaan in vrouwelijke of gemeenschappelijke
gonoporus van partner, spermatozoa migreren naar ovaria
Ongeslachtelijke vermenigvuldiging: door dwarsdeling, individuen kunnen tijdje
aan elkaar blijven vastzitten en ketens vormen
Vlamcel: bezit holte waarin enkele flagella staan en waterstroming verwekken
Meestal tussen uitlopers van de eerste kanaalcel












Regeneratievermogen zeer groot (van enkele): polariteit9, wel anteroposterieure gradiënt10→ veel totipotente cellen
Bewegen zich voornamelijk kruipend voort
Grotere kunnen ook zwemmen, gebruiken hun spieren
Kleine gebruiken vooral trilharen
Carnicoor op ongewervelden
Ook aaseters
Kleinste soorten zijn microfagen (bacteriën, 1celligen, diatomeeën,…)
Levende prooien kunnen gevangen worden door ze te omstrengelen en in
mucus te wikkelen
Vertering is eerst extracellulair
Voedingspartikels nadien door fagocytose opgenomen en intracellulair
afgebroken
Bij grote honger→ geslachtsstelsel afgebroken+ lichaam herleid tot 1/300 van
oorspronkelijke
Grootste vijand is andere turbellaria
Ontwikkeling van trematoda en cestoda






Ontwikkeling vasthechtingorgaan
Reductie van ciliën
Reductie van zintuigen
Modificaties van voedingsmechanismen
Toename aantal nakomelingen door grote eiproductie
Voorkomen van vrije stadia voor verspreiding en overdacht van soort
Classis Trematoda
(=zuigwormen)
 Parasitaire platwormen
 Speciaal vasthechtingsorgaan
 Aan vooreinde gelegen mond en een eenvoudige of vertakte darm
 Adulten ecto- of endoparasitair
 Tijdens ontwikkeling meestal vrije larven
 Meer dan 6000 soorten bekend
 Lengte van minder dan 1mm tot 12m (meeste niet groter dan paar cm)
 2 onderklassen
Subclassis Monogenea
(=ontstaan 1maal)
 Parasiet van koudbloedige vertebraat, vnl. vissen maar ook amfibieën en
reptielen
 Vnl. ectoparasieten (oorspronkelijke levenswijze), soms op plaatsen in
verbinding met buitenwereld
 Geen tssGH
9
Steeds ontwikkeling van de missende delen (dus het buikstuk zal kop en staart aanmaken, kopstuk zal buik en
staartstuk aanmaken,…)
10
De achterkant kan gemakkelijker regenereren, voorkant is moeilijk





Geen ongeslachtelijke vermenigvuldiging
Door middel van een achteraan gelegen opisthaptor11 vastgehecht aan bv
kieuwen, schubben of vinnen van GH
Vaak aan vooreinde een paar (soms 1) zuignappen
Uit ei komt geciliëerde larve (oncomi-racicium) (bezit reeds opisthaptor)
Voor cyclus: zie polystoma integerrimum
Subclassis Digenea
(= ontstaan 2maal)
 Meeste Trematoda behoren tot deze groep
 Lichaam ovaal of langgerekt, kunnen ook cylindrisch zijn
 Mondzuignap en buikzuignap (= acetabulum)
 Endoparasitair
 2tot 4GH nodig
 Meeste zijn hermafrodiet
 Sommige van gescheiden geslacht
 Uit ei miracidium-larve
 Enige of eerste tssGH is steeds mollusk ( waarin parasiet ongeslachtelijke
vermenigvuldiging ondergaat)
 Lichaamswand uit ongeciliëerde syncytiaal tegument waarvan kernen en deel
van cytoplasma in parenchym terug te vinden zijn
 Distaal of perinuclair cytoplasma
 In tegument stekels, tuberkels of kammen
 Onder basale membraan (die distaal cytoplasma begrenst) liggen
verschillende spierlagen: (kunnen ook andersom liggen)
 Schuine spierlaag (kan ontbreken)
 Longitudinale spierlaag
 Structuur tegument doordat kernen van oorspronkelijke epitheelcellen
degenereren terwijl onderliggende parenchymcellen met uitlopers in contact
komen met cyncytiale laag
 Tegument bestaat uit vermenging van ectoderm en mesoderm
 Spijsverteringsstelsel:
 Gespierde farynx
 Korte en dunne oesofagus
 In 2blind eindigende, rechtlijnige (meestal) takken, verdeelde darm
 Osmoregulatorisch stelsel:
 1paar protonefridia met verspreide vlamcellen, afvoerkanalen, blaas en
achteraan gelegen excretieporus
 Zenuwstelsel:
 2laterale, cerebrale ganglia (in streek van farynx), verbonden door
dorsale commissuur
 In ieder ganglion vertrekken longitudinale zenuwstrengen, naar voren
en naar achteren (onderling verbonden door talrijke
dwarscommissuren)
 Voortplantingsstelsel:
 Hermafrodiet (behalve bloedbotten= schistosoma)
11
Complex gespierd orgaan, voorzien van zuignappen en/of haken voor vasthechting





 Gewoonlijk 2testes die meestal in de achterste lichaamshelft liggen en
compact, buisvormig of vertakt kunnen zijn
 Beide afvoergangen versmelten gewoonlijk tot onpaar vas deferens
 Uiteinde vas deferens differentieert zich tot vesicula seminalis
 Copulatieorgaan meestal uitstulpbare cirrus
 Cirrus omgeven door zak of buidel
 Cirrus mondt uit in genitaal atrium
 Ovarium, oviduct (kort), receptaculum seminis, dooierklieren
(produceren dooiercellen die samen met zygote ingesloten worden in
eierschaal) en afvoergangen, ootype (centrale structuur), klier van
Mehlis, kanaal van Laurer (bij veel soorten)
 Compacte of vertakte ovarium (= germarium) gewoonlijk kleiner dan
testes
 Ootype is kleine gespierde kamer omgeven door reeks unicellulaire
klieren die men samen klieren van Mehlis noemen en die zorgen voor
de schaal rondom eitjes
 Eitjes voorzien van “dekseltje” (=operculum)
 In klier van Mehlis zijn er 2soorten kliercellen, muceus secreet dat
samen met secreet van dooiercellen primaire eierlamel doet ontstaan
en sereus secreet dat samenvloeien van schaalvormende korrels
bevordert
Anaëroob metabolisme maar kunnen ook zuurstof gebruiken
Adulten leven van weefselcellen, lymfe, bloed en organische substanties
In darm zijn er kliercellen en cellen die absorberen zodat men aanneemt dat
vertering ten dele extracellulair gebeurt
Tegument biedt bescherming tegen enzymen van gastheer en is plaats waar
gasuitwisseling gebeurt, waar N-houdende stoffen verwijderd worden en waar
AZ en andere voedingsstoffen geabsorbeerd worden
Voortplanting:
 Vrouwtje legt ei (in water)
 Uit ei: geciliëerde miracidium-larve die binnen 24u geschikte tssGH
vinden anders dood
 Miracidium larve boort zich doorheen lichaamswand van mollusk en
verliest geciliëerde epidermis
 Dicht bij penetratieplaats vormt Miracidium zich om tot sporocyst (
sporocyst 1=moedersporocyst)= germinale broedzak waarin cellen
zitten die gaan vermenigvuldigen→ worden rediën (of
dochtersporocyst= sporocyst 2)
 Rediën migreren naar spijsverteringsklier (hepatopancreas)
 Germinale cellen in de rediën vormen cercariën ( polyembryonie)
 Als cercariën volgroeid zijn, verlaten ze tssGH en zwemmen vrij rond
met behulp van gespierde staart
 In nieuwe GH kapselen zich in en vormen zich om tot metacercariën
 Als deze tssGH opgegeten wordt door eindGH komen metacercariën
vrij in de darm en gaan dan naar orgaan (lever, darm, longen,…) waar
worm volwassen zal worden
 In alternatieve cycli is er geen transportGH en gaan cercariën
rechtstreeks binnendringen in de eindGH of hechten zich vast aan
plantedelen en encysteren daar
Fasciola hepatica
(= grote leverbot)
 2-3cm groot
 Parasiet van vee (vnl. schapen en runderen) ( mens is toevallige GH door eten
van waterkers)
 tssGH van miracidium is slak ( Lymnea truncatula) die in drassige weiden en
in zoetwater leeft
 cercariën hechten zich vast aan plantedelen en encysteren daar tot
metacercariën
 Herbivoren besmet bij het grazen
 Bestrijding:
 Antihelminthica tijdens staltijd runderen
 Vernietiging tssGH door:
- mollusciciden
- inwerken op biotoop: draineren van grachten, aanplanten
knotwilgen langs weidebermen, invoeren van specifieke
vijanden (bep vliegen en tropen en subtropen)
- overbegrazing vermijden
Dicrocoelium dendriticum
(= kleine leverbot)
 + 1cm
 Parasiteert bij vee (vnl. schapen) (uitzonderlijk mens)
 tssGH is landslak ( Cionella, Zebrina, Helicella) die eieren opeet
 cercariën komen vrij met slijmballen (door slak geproduceerd)
 slijmballen (met cercariën) worden opgegeten door mieren en daar ontstaan
metacercariën
 een van de metacercariën migreert naar ganglion dat kaken bezenuwt en
verstoort functie van kaken→ kramp→ kaakkramp
 mieren blijven vastgeankerd op grasstengel tot ’s morgens de kramp ophoudt
 schapen grazen ook vroeg in de morgen
 mieren met metacercariën worden opgegeten
Schistosoma
(= bloedbotten)
 voor mens belangrijke soort: veroorzaken schistosomiasis of bilharziose
 van gescheiden geslacht
 ♂ 6-10mm lang, breed, afgeplat, voorzien van een ventrale groef waarin het
slanker en op doorsnede afgeronde wijfje past
 ♀ 14-26mm lang
 Wormen leven in aders van darm (in mens)
 Eieren via bloed naar dikke darm
 Eierschaal voorzien van stekel die bloedvatwand kan openscheuren
 Eieren via darmwand in lumen en met faeces verwijderd worden
 In het water terechtkomen→ ontluiken tot miracidiumlarve
 tssGH zoetwaterslak (o.a. Australorbis)
 cercariën uit slak in water










cercariën boren door huid van mens die pootje aan het baden is(
Schistosomulum)
via lymfe en in het bloed
naar longen, hart en leverpoortader
wordt daar volwassen en paart
kan 20jaar (en meer ) in eindGH leven
1miracidium>> 100.000cercariën
250miljoen mensen besmetten
Cellulaire cytotoxische mechanismen= 1e verdediging
Van GH naar longen: door immuno-effector mechanisme: van elke 100
binnengekomen cercariën worden 50-70 in de longen geëlimineerd
Overblijvende zijn die in blaas/darm (cf. soort) waar moleculaire mimicry
optreedt: parasiet neemt in zijn tegument GHcomponenten op zodat de GH de
parasiet niet als vreemd organisme herkent
Classis Cestoda
(= lintwormen)
 Meest gespecialiseerde, endoparasitaire platwormen
 Spijsverterinsstelsel ontbreekt volledig
 Voedingsstoffen opgenomen via lichaamswand
 Leven vnl. in darm van vertebraten
 Van paar mm tot 15m
 Kunnen snel groeien want leven in de darm en daar is een overvloed aan eten
Subclassis Eucestoda




















Grootste deel van Cestoda behoort tot deze groep
Lichaam uit 3delen:
 Kop/scolex met hechtorgaan
 Dunne nekstreek
 Strobila (ontstaat uit nekstreek en bestaat uit een aantal, van 3-4500,
geledingen of proglottiden
Kop/scolex is zeer klein vergeleken met proglottiden
Hechtorgaan bestaat uit 4grote zuignappen die komvormig/verlengd
bladvormig zijn
Daarnaast nog kleinere zuignappen of chitineuze haken
Nek is korte streek achter scolex waaruit proglottiden ontstaan door dwarse
insnoeringen
Jongste proglottiden vooraan
Proglottiden groeien en rijpen naar het achtereinde van strobila toe (waar ze
kunnen loskomen)
Lichaamswand is vrij complex en bestaat uit ongeciliëerd syncytiaal tegument
en spieren
Buitenste zone is kernloos= distaal cytoplasma
Kernen en deel van cytoplasma(perinucleair cytoplasma) liggen in
onderliggend bindweefsel (parenchym)
Aan buitenwand vormt tegument talrijke uitsteekseltjes(microtrichen)
Onder distaal cytoplasma bevinden zich basale membraan, circulaire,
longitudinale en diagonale spieren
Zenuwstelsel en osmoregulatorisch stelsel strekken zich vanaf scolex tot
achtereinde
In scolex lig ganglionaire masse van waaruit 2 accessorische strengen
vertrekken (2laterale hoofdstrengen, dikwijls 2 accessorische laterale strengen
en soms ook een paar dorsale en ventrale)
In elke proglottide zijn longitudinale strengen door dwarscommissuren
verbonden
Osmoregulatorisch stelsel opgebouwd uit paar protonefridia met vlamcellen
die verbonden zijn met 4longitudinale afvoerkanalen
In scolex staan alle longitudinale kanalen met elkaar in verbinding
Aan achtereinde proglottide staan ventrolaterale kanalen eveneens in
verbinding
Uitmonding systeem liggen aan het uiteinde van laatste proglottide

Voortplantingsstelsel sterk ontwikkeld:
 Elke geslachtsrijpe proglottida bevat ♂en ♀ organen die beide in
gemeenschappelijk genitaal atrium uitmonden
 Genitale opening ligt ventraal of lateraal (langs dezelfde zijde in alle
proglottiden ofwel alternerend langs verschillende zijden)
 ♂ voortplantingsorganen liggen dorsaal in proglottide, bestaan uit 3800testes waarvan afvoergangen samenkomen in vas deferens dat
naar cirrus leidt, cirrus mondt uit in genitaal atrium
 ♀voortplantingsorganen ligt aan ventrale zijde, ovarium(germarium)
meestal 2lobbig en bevindt zich achteraan, eicellen afgevoerd langs
korte oviduct waarin afvoergang van receptaculum seminis uitmondt en
die verder leidt naar ootype, ook afvoergangen monden hier uit, ootype
omgeven door klier van Mehlis (schaalklier) waar bevruchte eieren van
schaal worden voorzien, eieren naar uterus die ofwel een blindzak met
veel zijtakken is ofwel langs porus naar buiten opent
 Copulatie langs vagina die vanuit genitaal atrium naar achteren loopt
 Sperma bewaart in verbreed deel van genitaal atrium dat dienst doet al
receptaculum seminis
Dibothriocephalus latus
(= brede lintworm)
 eindGH mens, honden, katten, beren, 20andere visetende zoogdieren
 kan 3-10, zelfs 15m lang worden
 bezit 3000-4500proglotidden bezitten
 soortnaam omdat geledingen breder dan langer zijn
 scolex langwerpig en 2zuiggroeven
 leeft in dunne darm
 kan 20-30jaar worden
 zelfbevruchting
 voortplanting:
 onontwikkelde eieren verlaten uterus van graviede proglottiden langs
porus
 proglottide valt uiteen
 per dag + 1miljoen eieren in darmlumen
 verwijderd met faeces
 eieren in water ontwikkelen zich tot geciliëerde larven(= coracidium) in
3-4weken
 zwemt tijdje rond en eventueel opgegeten door eerste tssGH,
1oogkreeftje (diaptomus of cyclops)
 in darm van 1oogkreeftje lost geciliëerde laag op
 oncosphaera komen vrij en boren zich doorheen darmwand in
lichaamsholte
 in 2-3weken uitgroeien tot procercoid12
 besmet kreeftje opgegeten door planktonetende vis→ procercoid vrij in
darm van vis
 boren doorheen darmwand met behulp van klieren en nestelen in
vetweefsel, spieren of lever
12
Langwerpige, volle larve met achteraan een sferisch aanhangsel dat e 6haken van oncosphaera bevat



 vorming van 1-2cm lang plerocercoid in 3-4weken
 stadium is infectief voor eindGH
 geparasiteerde vissen ten prooi aan grotere, carnivore vissen→ laatste
functioneren als transportGH waarin plerocercoid in spieren incysteert
maar zich niet verder ontwikkelt
 wnr eindGH besmette vis, rauw of onvoldoende gekookt of gerookt
opeet→ cyclus gaat verder
in Europa: Scandinavië, Zwitserland, Roemenië, donau-bekken
afvoer van onbehandeld rioolwater naar meren en waterlopen draagt bij tot
verspreiding van soort
infecties kunnen leiden tot bloedarmoede omdat worm veel vit B12 opneemt
Taenia saginatus= teaniarchynchus saginatus
( = runderlintworm/ ongewapende lintworm)
 mens is enige GH
 volwassen worm 4-10m lang
 1000-2000 proglottiden
 Leeft in dunne darm
 10-25jaar
 Scolex is knopvormig met 4ronde zuignappen (geen haken)
 Rijpe proglottiden hebben onregelmatig alternerende, laterale
geslachtsopeningen
 In proglottiden ongeveer 100.000 eieren in vertakte, blind eindigende uterus
 Proglottiden meestal apart los en met faeces naar buiten, maar kruipen ook
zelfstandig naar buiten
 Vrij spoedig na loskomen→ melkachtige vloeistof uitstoten die veel eieren
bevat
 In buitenwereld kunnen proglottiden nog tijdje bewegen en zelfs langs gras-en
andere plantestengels omhoog kruipen
 Breken open en eieren worden verspreid
 Eieren bevatten oncosphaera omgeven door gestreepte embryofoor
 Ei tijdens grazen door rund( of andere herbivoor bv kameel) opgenomen
 In spieren ontwikkelen tot 7-9mm grote blaasworm13
 Mens besmet door eten van rauw/onvoldoende gekookt/gebakken rundvlees
 In dunne darm ontwikkeling van blaasworm in 8-10 weken tot volwassen worm
 Verspreid over heel de wereld
 Cysticerci vernietigd door afkoeling(gedurende 5dagen bij -10°) of verhitting
(boven 57°)
Taenia solium
(= varkenslintworm/gewapende lintworm)
 Mens enige eindGH
 2-4m, zelden 8m
 Leeft in dunne darm
 Tot 26 jaar oud
 Knopvormige scolex voorzien van vier ronde zuignappen en een
kussenvormig rostellum met dubbele krans van 22tot 32 haken
13
Stadium= cysticercus bovis


















Strobila omvat 88-1000 proglottiden
Verschilt van T. saginatus in structuur scolex, drielobbig ovarium (2lobbig bij
saginatus), aantal zijtakken van graviede uterus( 7-13 langs iedere zijde bij
solium, 15-35 bij saginatus)
Terminale, graviede proglottiden bevatten ieder 30.000 tot 50.000 eieren met
embryo’s
Proglottiden in groepen van 5of 6los en kunnen met uitwerpselen in
buitenwereld geraken
Als ze openbreken→ eieren verspreid
tssGH: varken of ever, besmet bij wroeten in grond of door verontreinigd
voedsel of water
schapen, herten, honden, katten soms besmet en uitzonderlijk mens
eieren in maag→ embryofoor(= bescherming tegen maagsap) breekt open en
hexacanth drint doorheen darmwand
via bloed bereikt larve spieren en ontwikkeld zich tot 6-20mm lange
blaasworm ( Cysticercus collulosae)
bij zware infecties ook organen als lever, nieren, longen, hersenen en ogen
aangetast
besmet door varkensvlees rauw of onvoldoende gekookt te eten
blaasworm komt vrijdag scolex stulpt uit en hecht zich vast aan darmwand
na 3maanden volwassen
in veel europese landen is taenia solium verdwenen als gevolg van verbeterde
hygiënische methodes en moderne methodes in varkenskweek
adulte worm gewoonlijk ongevaarlijk
blaasworm kan ernstige schade veroorzaken
bij mens kan ook auto-infectie voorkomen. Zowel externe als
interne(proglottiden in maag door omgekeerde peristaltiek)
cysticerci tot 5jaar in leven, soms talrijk, verschillende organen aantasten, na
hun dood kunnen nog ontstekingen optreden
Echinococcus granulosus
(= hondelintworm)
 volwassen worm leeft in dunne darm van honden en wilde hondachtigen(
zelden in katten of andere carnivoren)
 1,5-9mm lang
 Scolex met goed ontwikkeld rostellum met dubbele hakenkrans en
4zuignappen
 Laatste of graviede proglottide bevat ongeveer 500 eieren in gelobde uterus
 Worm leeft gewoonlijk 5tal maanden
 Slecht weinig schade, tenzij bij massale besmetting
 Eieren waarin zich reeds oncosphaerae bevinden, komen in uitwerpselen
terecht
 Door belikken anus en vacht of wentelen in gras of aarde(eieren over ganse
lichaam van hond)
 Van hond of uit aarde via handen in mens→ tssGH
 Ook plantenetende zoogdieren tssGH
 Vrijgekomen oncosphaera dringt doorheen mag naar darmwand en via bloed
naar een orgaan, normaal de lever


















Larve groeit uit tot hydatide
Proces kan jaren( tot 10jaar) duren
Bij mens niet groter dan 7cm, uitzonderlijk 20cm, bij paard groter dan
mensenhoofd
Wand van de met vocht gevulde cyste bestaat uit germinale laag die naar
buiten toe stevige cuticula afscheidt en naar binnen toe broedkapsels vormt
In broedkapsels ontstaan knoppen
Onwikkelen zich tot protoscolices
Kapsels kunnen openbarsten
Protoscolices vrij in lichaam= hydatidezand/ echinococcengruis
Fertiele hydatide bevat 2.000.000protoscolices
Er zijn steriele hydatides die noch broedkapsels noch protoscolices bevatten
Wns fertiele hydatide openbarst, protoscolices in lichaam verspreid en
ontwikkelen zich tot nieuwe cysten
Binnen hydatiden kunnen dochtercysten ontstaan
eindGH besmet door eten van met hydatiden besmette organen
besmetting vooral in landen waar nauwe associatie is tussen mens en hond
voederen van honden met ongekookt afval uit slachterijen
schade bij mens door hydatide hangt af van lokalisatie
wnr primaire cyste kan verwijderd worden door operatie→ goed
wnr primaire cyste onbereikbaar→ slecht (kan tot door leiden)
Taenia solium
Rijk Nematoda
(=rondwormen)
 wormvormige protostomia
 lichaam opgebouwd uit 2cilinders: buitenste gevormd door lichaamswand,
binnenste gevormd door rechtlijnig spijsverteringsstelsel
 pseudocoeloom tussen de 2cilinders
 meeste van gescheiden geslacht
 excretiestelsel variabele structuur
 ademhalings- en bloedvatenstelsel ontbreken
 groep omvat vele kleine
 vrijlevende soorten:200pm tot 5cm
 plantenparasitaire: 100pm tot 13mm
 tot zeer grote dierenparasitairen: tot 8,4m
 structuur:
 alg lichaamsvorm is draad- /spoelvormig
 rond op doorsnede
 lichaam versmalt naar vooreinde en vooral naar achtereinde toe
 achtereinde: staart die kort/lang kan zijn, afh van soort en soms
geslacht
 afwijkende vorm bij planten- en dierenparasieten en sommige
vrijlevende soorten gaat gepaard met andere voortbewegingswijzen of
met bewegingsloosheid
 ventrale zijde herkenbaar aan positie van excretieporus, vulva en
anus/cloacale opening
 lichaam bilateraal symmetrisch
 lichaam moeilijk in lichaamsstreken onder te verdelen
 vooreinde toont radiale of biradiale symmetrie
 lichaamswand bestaat uit cuticula, epidermis(hypodermis) en
somatische spieren
 cuticula:
a. moeilijk te zien onder microskoop
b. soms voorzien van lijsten/groeven/…
c. 3hoofdlagen: corticale, mediane en basale
d. Buigzame en elastische structuur die metabolisch actief is
e. kan nog beetje groeien
f. cuticula gescheiden van epidermis door basale lamina
 epidermis:
a. secreteert cuticula
b. bestaat uit dunne laag met 4 uitzakkingen: dorsale, ventrale en
laterale lijsten
c. lijsten puilen uit in lichaamsholte en verdelen de somatisch spieren
in 4 velden
d. cellulair(oorspronkelijke toestand) of syncytiaal
e. kernen gelegen in de lijsten
f. vooraan en achteraan het lichaam is epidermaal (ectodermaal)
weefsel geïnvagineerd en vormt cuticula van stomodeum en
proctodeum
g. deel van epidermale cellen zijn kliercellen(bekendste zijn ventrale
en caudale)




h. onpare ventrale klier in staart gelegen en scheiden kleiverig secreet
af dat in water verhardt en worm toelaat zich tijdelijk met staart vast
te hechten
i. bij bv terrestrische soorten kunnen caudale spieren ontbreken
somatische spieren:
a. alleen uit schuin-longitudinale spieren
b. gerangschikt in 4 velden tussen de epidermale lijsten
c. spiervelden bestaan uit contractiele deel naar epidermis toe en uit
niet-contractiele deel naar lichaamsholte toe
d. bij nematoda uitzonderlijk: iedere cel bezit uitloper die ofwel naar
dorsale of ventrale zenuw gaat en daar myoneurale verbinding tot
stand brengt (in plaats van zelf geïnnerveerd te worden door
zenuwuitlopers)
e. spiercellen in ieder veld zijn (bij polymyaria) verbonden door
cytoplasmatische bruggen, vooral in vooreinde
f. verbinding maakt coördinatie van spiercontractie mogelijk
g. gespecialiseerde spieren ter hoogte van verschillende organen
spijsverteringsstelsel:
a. rechtlijnig en opgebouwd uit gespierde stomodeum met 3stralig
gecuticulariseerd lumen
b. ongeciliëerde, ongespierde darm
c. gecuticulariseerd rectum of proctodeum
d. stomodeum vertrekt an 6/3- stralige mondopening
e. stomodeum bestaat uit stoma/mondholte,
farynx/slokdarm/oesophagus
f. stoma naargelang voedingswijze en voedselsoort eng tot breed met
zwak tot sterk gecuticulariseerde wanden, al dan niet voorzien van
tanden, kaken of stekel
g. farynx kan eenvoudige cilinder zijn/ 1of meerdere verbredingen en
vernauwingen vertonen, gespierde verbreding(bulbus) kan een tot
kleppen gedifferentieerde cuticula bezitten, wand van farynx wordt
door 3-stralig lumen in 3sectoren verdeeld: dorsale en
2(ventro)sublaterale, in principe iedere sector 1grote 1-cellige klier
voor verteringsenzymen die afgegeven worden aan lumen, farynx
langs klep(cardia) in verbinding met darm
h. darm: endodermaal deel van spijsverteringsstelsel, wand 1-lagig
epitheel, ringspier op grens darm- rectum
i. Rectum dorsoventraal afgeplat, lumen afgelijnd met cuticula die
overgaat in lichamscuticula ter hoogte van anus, openen geregeld
door spier die achterste anuslip verbindt met dorsale lichaamswand
Zenuwstelsel:
a. Rondom farynx gelegen zenuwstring waarmee dorsaal, lateraal en
vertraal ganglia verbonden zijn en van waruit longitudinale zenuwen
vertrekken naar lipstreek (verbonden met aan vooreinde gelegen
zintuigen) en naar achteren (liggen in epidermale lijsten)
b. grootste is ventrale zenuw die motorisch en sensibel is en
ganglionaire verdikkingen vertoont
c. dorsale zenuw is vnl motorisch
d. laterale is vnl sensibel
Zintuigorganen/receptoren:

a. Papillen, setae en amfiden
b. Papillen en setae: cefale (6+6+4/6+10) en somatische zintuigen
(talrijker dan lateraal en ventraal longitudinale rijen/ beperkt tot 1 of
2paar laterale, volgens groep)
c. ♂: nog enkele somatische receptoren aan achtereinde
d. Cefale en somatisch zintuigen zijn tangoreceptoren/ gecombineerde
tango- en Chemoreceptoren
e. Amfiden zijn Chemoreceptoren
f. Al deze zintuigen bevatten gemodificeerde, onbeweegelijke cilia
g. Bij sommige vrijlevend, mariene- en zoetwatersoorten ocelli
 Geslachtsstelsel:
a. Buisvormig
b. ♀:
- meestal 2takken die zich vanaf + mediaan gelegen vulva in
tegenovergestelde richting uitstrekken en ieder bestaan uit
ovarium, oviduct en uterus (eventueel nog receptaculum
seminis)
- ovaria uitgestrekt of teruggebogen
- uteri monden uit in onpare vagina die naar vulva leidt
- verschuiving van vulva tijdens evulotie
c. ♂:
- in principe 2paar testes
- bij enkele vormen is achterste testis verdwenen
- 2→ voorste testis uitgestrekt en achterste teuggebogen,
beiden monden uit in ductus deferens waarvan achterste
deel eventueel gedifferentieerd kan zijn tot ductus
ejaculatorius
- mannelijke gonoduct vormt samen met rectum een cloaca
- 2uitzakkingen van cloacawand bevatten gecuticulariseerde
copulatieorganen/ spicula
- achterste deel van cloacawand is dikwijls sterker
gecuticulariseerd dan de rest= gubernaculum
- versteviging belet dat spiculapunten doorheen cloacawand
zouden dringen wanneer ze naar buiten gebracht worden
tijdens copulatie en helpt in oriëntatie van spicula
voortplanting en ontwikkeling:
 mannetjes van veel soorten kleiner dan wijfjes
 copulatie doordat mannetje achtereinde rondom lichaam van wijfje
kromt in vulvastreek
 spicula voor openhouden van vulva
 spicula met cloaca: lange buis langswaar sperma in vagina kan vloeien
 spermatozoa bezitten geen flagel, maar kunnen amoeboïde
bewegingen uitvoeren
 eicellen worden bevrucht in oviduct of aangrenzende deel van uterus
 eicellen vormen dikke bevruchtingsmembraan die binnenste deel van
eischaal wordt
 buitenste laag van schaal wordt afgescheiden door uteruswand
 bodemnematoden zijn hermafrodiet: sperma gevormd en opgestapeld
in vrouwelijke gonaden, zelfbevruchting wanneer eicellen rijp zijn
 sommige bodemnematoen planten zich voort door parthenogenese






14
15
meeste rondwormen ovipaar
veel zooparasitaire en sommige vrijlevende soorten zijn ovovivipaar
wnr ei gelegd wordt is schaal nog soepel
door contracties van uterus- vagina- vulvaspieren wordt ei langs
vulvaopening naar buiten geperst waar schaal spoedig verhardt
 klieving volgens spiraaltype afgeleid bilateraal symmetrisch patroon
 leidt tot vorming van coeloblastula
 blastocoel verdwijnt praktisch helemaal, vermoeden dat ze toch
aanleiding geeft tot pseudocoel
 tijdens embryonale ontwikkeling worden germinale cellen vroeg
afgescheiden van andere (=somatische) cellen14
 verschillende organen bestaan uit wel bepaalde aantal cellen dat reeds
bereikt is bij ontluiken
 verdere groei enkel door celstrekking
 juvenielen gelijken meestal volledig op adulten
 postembryonale ontwikkeling gaat gepaard met 4vervellingen
 soms 1e en zelden ook 2e vervelling in eischaal
 ongeslachtelijke voortplanting door knopvorming of insnoering komt niet
voor
 bezitten praktisch geen regeneratievermogen door celconstantie,
waardoor weinig of geen totipotente dellen voorkomen
uniformiteit in bouwplan van nematoden verklaard op functionele basis:
 lichaamsholte vormt hydrostatisch skelet
 vocht onder hoge druk
 dikke cuticula nodig voor hoge P te weerstaan
 andere voortbewegingswijze: golfvormige beweging waarbij schuin
longitudinaal verlopende spieren enerzijds, cuticula en hydrostatisch
skelet anderzijds als antagonisten werken
 tijdens voortbewegen liggen nematoden op hun zij en kronkelen heen
en weer in dorsoventraal vlak
 door contracties ontstaan naar achteren verlopende golven
 alleen vooruit als er reactiekracht kan uitgeoefend worden door
uitwendige weerstand
 ontbreken van flagellen bij spermatozoa
levenswijze:
 praktisch in alle biotopen zolang er water aanwezig is
 op/in zeebodem
 zoetwater
 terrestrisch
 periodes van droogte, zuurstofgebrek, koude/ hoge osmotische druk
weerstaan in toestand van inactiviteit (= quiescentie/anabiose)
 quiescentie kan lang duren
1. vrijlevende soort eten detritus, bacteriën en wieren of zijn carnivoor op
andere nematoden, kleine oligochaeten en eieren van aantal
ongewervelden
2. plantenparasieten zijn ecto15- of endo16parasitair, kunnen veel schade
berokkenen. Bv: wortelknobbelaaltjes, cystenaaltjes, bladaaltjes,…
Kunnen chromosoomdiminutie(=verlies van genen) ondergaan
Doorboren celwand met mondstekels en zuigen celinhoud op
3. dierparasieten zijn endoparasitair (zooparasieten en
insectenparasieten)
 parasitair met 1GH
- spoelwormen: (Ascaris, parascaris,…): meest bekende Ascaris
lumbriciodes bij mens in dunne darm. ♀ 30cm, ♂ 25cm, voeden
zich met darmchyl, gevaarlijk wnr ze in grote getallen voorkomen
of doorheen darmwand dringen en in lever vestigen wat leidt tot
obstructie van galwegen en leverabcessen, leeft + jaar, tot
250.000 eieren/dag, via faeces naar buiten→ eieren met
juvenielen door mens ingeslikt (via groentjes)→ eischaal opgelost
in dunne darm→ vrijgekomen juvenielen boren zich doorheen
darmwand en komen in lichaamsholte, lever en bloedvaten
terecht→ longen→ langs vertakkingen van luchtpijp → keelholte→
ingeslikt met speeksel→ dunne darm→ 24 maanden na infectie
zijn ze geslachtsrijp, meest voorkomende parasitaire worm van
mens, meer dan 1miljard mensen zijn besmet (zie ook Ascaris
suum, parascaris equorum, toxocara canis)
- mijnwormen: ( Ancylostoma Necator): in tropische en subtropische
streken, tot 15mm lang en leven + 5jaar in dunne darm, bijt
darmvlokken af en veroorzaakt bloedingen, eieren in buitenwereld
ontwikkelen zich bij 20°C en meer, temperatuur bereikt in mijnen
in Europa, juvenielen leven in vochtige aarde en water tot ze na 2 e
vervelling door warmte van voet geactiveerd worden en ze als 3 e
stadium binnendringen→ longen via bloed→ luchtpijp→
keelholte→ slokdarm→ darm (bv: A. duodenale)
- aarsmade: (Enterobius vermicularis): 2-5mm, veroorzaakt
irriterende jeuk, leeft in dikke darm en appendix waar hij
voedselresten en bacteriën eet, wijfjes kruipen s’nachts uit aars→
legen in onmiddellijke omgeving eieren→ ♀sterven→ krabben en
eieren onder vingernagels→ met voedsel of drinken in maag van
mens→ eierschaal lost op→ in dunne darm( 2-3weken)→ dikke
darm, levenscyclus 15-43 dagen, bestrijding= bijzondere zorg aan
hygiëne
- Trichine (trichinella spiralis): gevaarlijkste parasitaire rondworm
van mens in gematigde streken, bijna 40 miljoen mensen zijn
erdoor aangetast, niet alleen bij mens maar ook bij honden katten
knaagdieren en varkens, ♀ 3-4mm,♂ 1,5mm, volwassen wormen
leven in wand dunne darm, voeden zich met chyl→copulatie en
♂sterft→ 200-1500 juvenielen in dunne darm, → bloedbaan→ in
skeletspieren→ groeien, rollen zich op en ondergaan sexuele
differentiatie→ bij mens cyclus gedaan, bij varken→ kalkvormig
kapsel→ mens eet rauw/ halfrauw varkensvlees
 dierparasitair met 1tssGH
- Wuchereria bancrofti: ♀ 6;5-10cm, ♂4cm, in lymfeklieren of
kanalen van mens in tropisch- en subtropische gebieden,
microfilaria’s s’nachts in perifeer bloedvatenstelsel→ opgezogen
door mug→ in mug doorboren ze darm→ borstspier→
16
Voeden zich op gelijke wijze als ectoparasieten maar dringen helemaal in in plantendelen of voeden zich aan
speciale reuzencellen (=nectariën) die door plant gevormd worden onder invloed van secreties van nematoden,
staan bekend als virusvectors
-
steeksnuit→ mug steekt mens→ infectieve stadia in mens→
lymfeorganen→ veroorzaken bij erge besmetting ontsteking en
obstructies van bep lichaamsdelen (vnl extremiteiten, scrotum en
borst)→ elefantiasis
Guinea- of Medinaworm ( Dracunculus medinensis): parasiet van
mens en veel andere zoogdieren in tropische en subtropische
streken, tot 10 miljoen mensen besmet, door schaarse
watervoorraad, drinken van water met 1oogkreeftjes (cyclops)→
juvenieles komen vrij in darm van mens→ doorboren wand→
buikholte+ diepere bindweefsels→ copulatie en ♂sterven→♀tot
1,2m→naar onderhuids bindweefsel→ wanneer wijfje huid gaat
doorboren toxische stoffen vrij en allergische reactie→ juvenielen
vrij telkens besmette mens in water gaat→ in water juvenielen
maken knikbewegingen→ opgegeten door 1oogkreeftje→
doorboren darm en vestigen zich in lichaamsholte→ 3weken
inactief
Download