Commissie voor milieu, natuur en landschap Datum commissievergadering: 22 januari 2001 DIS-stuknummer Secretaris Doorkiesnummer Behandelend ambtenaar Dienst/afdeling Nummer commissiestuk Status Datum Bijlagen :: drs. W. van Deursen, secretaris : 073-6812393 : W. van Deursen : WMV/MIL/MBP : MNL-0310 : ter advisering : ter bespreking : ter kennisneming : ter vaststelling : 10 januari 2001 : 1 Onderwerp Verslag van de vergadering van de gezamenlijke commissies MNL, VVW en RVL van 4 december 2000 Voorstel aan commissie: Het verslag vaststellen Eventuele nadere opmerkingen: Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze, drs. W. van Deursen, secretaris Commissie voor Milieu, Natuur en Landschap 1. Verslag. Verslag van de gecombineerde vergadering van de commissies Milieu, Natuur en Landschap1, Verkeer, Vervoer en Waterstaat2 en Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Land- en Tuinbouw3 4 december 2000 (deel 1:16:30 - 18:40 uur deel 2: 19:15 - 20:45) ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Aanwezig: Voorzitters: drs. R.H. Augusteijn (deel 1) en drs. J.F. Jeekel (deel 2). Gedeputeerden: drs. L.H.J. Verheijen1, dr. A.J.W. Boelhouwer2 en drs. P.L.B.A. Van Geel3. Leden: CDA: mw. H.F.G. de Groot-Jansen, dr. J.J. Geene, mw. C.A.J Bastiaansen-Jochems, C.A.J. Jochems; VVD: W.F.C. van Pinxteren, ing. S.C.O. Pladet, P.A.J.M. Emmers; PvdA: mw. R.E.M. van Breda, P.C. Von Meijenfeldt, mw. M.J.A. Nijssen; GroenLinks: mw. S. Schokker, mw. P.G. van Wijk, E.F.H. van Schoonhoven; SGP c.a.: M. van Langevelde; ASP: F.M.J.J.H. Le Hane; BOF: L.H. van der Kallen; D66: drs. A.J. Gorter. Afwezig: D66: ir. J.H.G. de Vaan en VVD: J.A. Verhoeven. Secretarissen: drs. J.W.L.M. Zwepink en drs. W. van Deursen (uitwerking verslag). ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------1. Opening De voorzitter opent de vergadering en heet een ieder hartelijk welkom. Hij vraagt in eerste plaats naar de status van de bespreking. 2. Waterbeheer 21e eeuw (deel 1) Gedeputeerde Verheijen stelt dat er veel waardering is voor de analyse van de commissie Tielrooy en haar rapportage. GS is in afwachting van het kabinetsstandpunt van het rapport Tielrooy. Het kabinet zal hier immers media 15 december in relatie tot de vijfde nota ruimtelijke ordening een standpunt over innemen. Volgens hem anticipeert het IPO op het standpunt van het kabinet door in de lijn van de adviezen van de commissie Tielrooy te verklaren dat de provincies een belangrijke rol in het waterbeheer moeten gaan spelen. Hij wijst vervolgens naar de verschillende informatiebijeenkomsten die zijn georganiseerd om de wijze van aanpak bespreekbaar te maken, waarbij ook het rapport van de commissie Leenhuis aan de orde is gekomen. Het IPO heeft daarnaast gesprekken gevoerd met de Unie van Waterschappen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over het totstandkomingsproces van het bestuursakkoord inzake water. De commissie Tielrooy adviseert om samen te werken en geen wijzigingen aan te brengen in de bestuurslagen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een Startovereenkomst. Mevrouw De Groot (CDA) vraagt aan de gedeputeerde Verheijen of alle twaalf provincies hun advies al hebben opgesteld opdat deze in het IPO-beraad kunnen worden besproken. De gedeputeerde Verheijen kan dit beamen. Hij stelt dat de notitie in deze vergadering ter sprake komt ter voorbereiding op het IPO-beraad, waarin uiteindelijk een standpunt richting het kabinet zal worden verwoord. Verder zal de landelijke commissie Integraal Waterbeheer een advies opstellen over een aantal onderdelen van het rapport Tielrooy, waaronder de Quick Scan en de financieringsvraag. Gedeputeerde Boelhouwer deelt mede dat de regionale beleidsactoren een belangrijke rol spelen ten aanzien van het inrichten van de watersystemen. Er zal met name invulling gegeven moeten worden aan de sociale component, waarbij de provincie een regierol vervult. Andere flankerende maatregelen dienen in samenspraak met de gemeenten tot stand te komen. Hij stelt dat het concept kabinetsstandpunt items bevat die door de verschillende provincies zijn aangeleverd zoals de Integrale Verkenning Maaswerken. Vervolgens vraagt het waterbeheer volgens hem in samenspraak met alle betrokken partijen om een gebiedsgerichte aanpak. Voorts stelt hij dat de regiefunctie van de provincie ten aanzien van het onderwerp water organisatorisch moet worden verankerd. Gedeputeerde Van Geel is van mening dat de inbreng van de statencommissies van belang is omdat het een bijdrage levert aan het totstandkomingsproces van de IPO-reactie over het waterbeheer. Verder deelt hij mede dat de Startovereenkomst op 14 februari 2001 in het BANS-overleg ter sprake komt. Voorts wordt in het Streekplan gepoogd om het inrichten van de ruimten te baseren op natuurlijke systemen. Ook in het Koepelplan neemt het onderwerp water een belangrijke plaats in. 2 Daarnaast wijst hij op het feit dat indien men in verband met het waterbeheer kiest voor stroomgebieden de verdeling van de verantwoordelijkheden hieraan moet worden gekoppeld. Hij stelt tot slot dat de beoordeling van bestemmingsplannen door de provincie waarbij de hydrologische effecten van maatregelen worden geanalyseerd nu al kan plaatsvinden. Dit laatste vooruitlopend op een eventuele invoering van een watertoets. De heer Van Pinxteren (VVD) stelt dat er ten aanzien van het waterbeer een rol is weggelegd voor zowel het Rijk als de provincie. Hij is van mening dat de stroomgebieden en de bestuurlijke gebieden zoveel mogelijk dienen samen te vallen. De VVD-fractie vindt dat de technische maatregelen noodzakelijk zijn omdat de sponswerking ten behoeve van het vasthouden van water in de hoger gelegen gebieden afneemt. Verder is de VVD voorstander van het invoeren van een watertoets opdat eventuele toekomstige problemen worden ondervangen. Het is van belang om de aanpak en de keuze van bestuurlijke samenwerking op de specifieke gebieden af te stemmen. De claim op ruimte ten behoeve van het waterbeheer is volgens de VVD moeilijk waar te maken. Een heldere communicatie hierover met de betrokken partijen is van belang. Voorts is een heroverweging van het provinciale Bestuursakkoord voor de VVD een logisch discussiepunt. De heer Van der Kallen (BOF) is van mening dat men moet uitgaan van het maximaal vasthouden van water, waarbij geen plaats is voor het afwentelingsprincipe. Regionaal is volgens hem niet altijd provinciaal maar een gebiedsautoriteit in de vorm van een provincie zou wenselijk kunnen zijn. Hij gaat in op het stellen van doelen per gebied waarbij het combineren van bestaande activiteiten volgens de BOF niet altijd raadzaam is. Bij het toetsen van bestemmingsplannen dienen wat de BOF betreft de effecten van maatregelen op het water nu al te worden geanalyseerd. Vervolgens deelt de heer Van Langevelde (SGP) mede dat het uitgangspunt van het vasthouden of een versnelde afvoer van water bij het waterbeheer een juiste is. Hij ziet de provincie als verantwoordelijke instantie die de klus in samenspraak met anderen moet klaren. Voorts is hij van mening dat problemen niet mogen worden afgewenteld als er stroomgebieden zijn vastgesteld. Het Rijk dient een belangrijk rol te spelen bij de normering van de bergingsruimte waarbij een doemscenario niet geldt. De heer Le Hane (ASP) onderschrijft de uitspraken van de heer Van der Kallen. Hij vraagt een nadere toelichting van de gedeputeerden ten aanzien van het instrumentarium dat op pagina 2 van de notitie is beschreven. Volgens de heer Gorter (D66) moet water de ruimte krijgen. Het combineren van wonen en werken met het beheer van water is volgens D66 wenselijk. Voorts onderschrijft de partij de lagenbenadering en het bouwverbod in de buitendijkse gebieden. De gewenste rol van de provincie spreekt D66 aan, waarbij de normen voor de bergingscapaciteit van water gedurende het besluitvormingsproces worden vastgesteld. Verder is het verstandig om na te denken over gebieden waar eventueel calamiteiten kunnen optreden, waarbij ook de provincie zijn verantwoordelijkheden neemt. De heer Gorter (D66) vraagt vervolgens aan de gedeputeerden naar de stand van zaken met betrekking tot het verwerken van de eerder genoemde elementen in het Streekplan en de plannen van de reconstructie. Mevrouw Van Wijk (GroenLinks) stelt dat de manier waarop nu met waterbeheer wordt omgegaan een end-ofpipe benadering is. Volgens haar is de klimaatverandering ten gevolgen van het broeikaseffect. Zij vindt dat andere overheden bij waterbeheer dienen te worden betrokken waarbij communicatie in de vorm van een IPOvoorlichtingscampagne essentieel is. Verder is het noodzakelijk om een afvoerverdeling van water te maken over de takken van de Rijn. GroenLinks wil graag discussiëren over het invoeren van een watertoets. Vervolgens vraagt zij aan de gedeputeerden of de afwegingscriteria in het eerste deel van de vijfde nota komen te staan en hoe deze vervolgens worden vertaald in het Streekplan en in de plannen van de reconstructie. Daarnaast wil GroenLinks inzicht in de kosten van de provincie voor het waterbeheer en of er eventueel aanspraak op Europese fondsen kan worden gemaakt. Tot slot vraagt de partij wat de stand van zaken is met het project de Zandmaas immers het ophogen van de kades staat lijnrecht tegenover het juist scheppen van ruimte voor de rivier zoals in de notitie staat vermeld. De heer Von Meijenfeldt (PvdA) staat positief tegenover de notitie maar uit tactische overwegingen kan het op voorhand positief adviseren ten aanzien van de aanbevelingen van de commissie Tielrooy betekenen dat de provincie in de ogen van het kabinet “altijd” instemt met haar voorstellen. 3 Hij vraagt aan de gedeputeerden om de vervolgprocedure inzichtelijk te maken en verzoekt het college om verbanden tussen de Kaderrichtlijn Water en de commissie Tielrooy te leggen. Het laatste komt de eenduidigheid in het hanteren van begrippen ten goede. De PvdA is van mening dat ook in internationaal verband het systeem van de grote rivieren bij het waterbeheer dient te worden betrokken. Verder is het noodzakelijk om een watertoets in te voeren, waarbij de eisen duidelijk worden geformuleerd. De aansprakelijkheid dient goed te worden geregeld. Daarnaast noemt de heer Von Meijenfeldt (PvdA) de volgende aspecten: aan welke type plannen denkt het IPO waarbij een Quick Scan kan worden toegepast voor reeds goedgekeurde plannen? bij het meervoudig ruimtegebruik dienen aspecten onderzocht te worden die samenhangen met de watertoets; de reacties van het CIB en het IPO op het gebied van de sturingsrol van de provincie en stroomgebieden dienen eenduidig te zijn; de verhouding tussen de stroomgebieden met andere plannen moet helder te zijn; het inschatten van de benodigde financiële middelen dient geloofwaardig te zijn; de koppeling van het Steekplan en het Koepelplan met het beheer van water is van essentieel belang; in de bestaande natuur dient waterberging plaats te vinden; voorts is door de minister van Verkeer en Vervoer geadviseerd om taskforces in het leven te roepen. De PvdA wil graag het standpunt van het college hierover weten; tot slot komt de Kaderrichtlijn Water niet in de notitie aan de orde en dit is niet wenselijk. Mevrouw De Groot (CDA) vraagt aan de gedeputeerden om de vervolgprocedure ten aanzien van de besluitvorming inzake het waterbeheer uiteen te zetten. Zij stelt dat het CDA niet uit gaat van het doemscenario, waarbij zij refereert aan een uitspraak en de gehanteerde berekeningen van de staatssecretaris De Vries. In de reactie van het IPO dienen volgens het CDA de sociale gevolgen van het waterbeheer aan de orde te komen. Daarnaast is het wenselijk om een communicatieparagraaf in het schrijven naar het kabinet op te nemen. Het CDA is het eens met het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van water waarbij ook een andere vorm van retentie mogelijk is. Het CDA verzoekt het college met klem om het kabinet erop te wijzen dat de manier waarop met ruilverkaveling (zonder vergoeding) wordt omgesprongen in het kader van het waterbeheer (artikel 62 Pachtwet) niet acceptabel is. Daarnaast is het CDA van mening dat de provincie de regierol moet hebben ten aanzien van het waterbeheer gezien de schaal waarop de provincie opereert. Er dienen echter Europese afspraken te worden gemaakt waarbij handhaving centraal staat. Verder moeten er normen worden vastgesteld. Het CDA is van mening dat een eventuele watertoets niet noodzakelijk is mits het verplicht wordt om in de bestemmingsplannen een waterparaaf op te nemen. Voorts is het CDA tegen een verdere bebouwing van de uiterwaarden. De idee zou kunnen zijn de uitwaarden eerst te ontgronden en daarna agrarisch natuurbeheer toe te passen. De CDA-fractie vraagt verder aan de gedeputeerden wanneer de Integrale Verkenning Maaswerken gereed zal zijn. Het CDA laakt het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van de uitgaven voor de verkenning. De provincie dient ten aanzien van de hoofdstromen van water met het kabinet in discussie te treden. Het CDA vraagt verder aan het college om bij het kabinet meer regionale geldstromen aan te vragen. Voorts mag het waterbeheer geen belemmering vormen voor de verdere snelle ontwikkeling van de reconstructie van het landelijk gebied. Tot slot vraagt het CDA aan de gedeputeerden hoeveel formatieplaatsen er nodig zijn om het waterbeheer te implementeren. Gedeputeerde Van Geel stelt dat het nodig is om een provinciale projectprocedure in gang te zetten. In het Streekplan dient te worden vastgelegd dat er geen afwenteling van kosten plaatsvindt zonder dat er compensatie is geregeld. In de plannen van de reconstructie worden taakstellingen op het niveau van deelstromen geformuleerd. Volgens hem dient er een wisselwerking te zijn tussen beleid en de uitwerking hiervan. De heer Jochems (CDA) legt de relatie met landinrichtingsplannen. Volgens de gedeputeerde Verheijen staat de vraag centraal of er in Nederland in de komende 50 jaar voldoende ruimte is om het water op een goede manier op te vangen, te bergen en af te voeren indien dit noodzakelijk is. De commissie Tielrooy is hierover positief mits er een aantal goede besluiten worden genomen. Hij deelt mede dat er twee soorten berging zijn namelijk die van de Rijn en de Maas en die van de regionale systemen. Volgens de gedeputeerde Verheijen dient op Rijksniveau een taakstelling te worden geformuleerd waarbij het zoekproces naar maatregelen juist in de regio´s plaatsvindt. De financiering van het beheer zal op 14 februari 2001 bij het BANS-overleg centraal staan. 4 Gedeputeerde Boelhouwer deelt mede dat de Integrale Verkenning Maaswerken in het voorjaar van 2001 in concept beschikbaar zal zijn. Voorts is hij van mening dat eventuele kosten niet op een bepaalde groep dienen te worden afgewenteld. Verder deelt hij mede dat het Rijk 400 miljoen per jaar heeft uitgetrokken voor het realiseren van maatregelen in het hoofdwatersysteem. Voorts vertelt gedeputeerde Verheijen dat er een protocol wordt ontwikkeld met de Waterschappen waarin staat wie, wat en wanneer besluit aangaande het onderwerp water. Daarnaast wil hij bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat bepleiten om middels het verruimen van de Rijntakken in het kader van het waterbeheer beton- en metselzand te winnen opdat een win-win situatie ontstaat. 3. Presentatie Meetnetten (deel 2) In het tweede gedeelte van de vergadering die wordt voorgezeten door de heer Jeekel staat een presentatie over de meetnetten van de provincie Noord-Brabant centraal. De presentie wordt gegeven door de heren Van Luxenburg (Afdeling Milieu), Raams (Afdeling VELG), Van Kleef (Boden en Afvalstoffen), De Goede (Afdeling Buitengebied) en mevrouw Geuijen (Afdeling Water) waarbij de coördinatie in handen is van de heer Esmeijer (afdeling Milieu) en mijn eigen persoon. Er wordt een handout (die ingesloten is als bijlage bij het verslag) aan de commissieleden uitgereikt. De handout in niet digitaal via het SIS beschikbaar. De heren Geene (CDA), Van Pinxteren (VVD), Van Schoonhoven (GroenLinks), Le Hane (ASP) en de andere commissieleden bedanken de presentatoren en de organisatoren voor de informatieve bijeenkomst. De heer Geene (CDA) vraagt verder waar de bodem- en luchtmonsters worden onderzocht. Is de methodiek die men hanteert bij het analyseren van de monsters wel correct en wetenschappelijk te toetsen? Hij maakt een verwijzing naar sterlaboratoria. Ook mevrouw De Groot van het CDA vraagt hoe het referentiekader is vastgelegd. De heer Van Kleef (Afdeling Bodem en Afvalstoffen) stelt dat alle analyses door sterlaboratoria worden uitgevoerd. Voorts deelt hij mede dat in absolute hoeveelheden degelijk conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van concentraties van stoffen. Mevrouw Geuijen (Afdeling Water) deelt mede dat ook de grondwatermonsters worden uitgevoerd door sterlaboratoria. De heer Van schoonhoven (GroenLinks) stelt de vraag of het alleen maar de meetpunten betreft van de provincie of zijn bijvoorbeeld de meetpunten van de terreinbeheerders ook in de verschillende kaartjes verwerkt. Voorts vraagt hij of er afstemming plaatsvindt tussen bijvoorbeeld Waterschappen of terreinbeheerders ten aanzien van het meten. De heer De Goede (Afdeling Buitengebied) en Mevrouw Geuijen (Afdeling Water) beamen dat er wordt gestreefd naar een afstemming tussen de verschillende meetnetten daar waar het logisch en wenselijk is, waarbij eveneens afstemming met andere betrokkenen zoals Waterschappen wordt gezocht. Verder wordt er aan de toegankelijkheid van gegevens gewerkt middels het GIS. De meetpunten die tijdens de presentatie zijn getoond zijn provinciale meetpunten. De heer Van Luxenburg (Afdeling Milieu) deelt mede dat het monitoren bijdraagt aan het beter inzichtelijk maken van de beleidseffecten van maatregelen die mede in het Milieubeleidsplan zijn verwoord. De heer Verheijen spreekt zijn waardering uit voor de presentatie, waarna de voorzitter de vergadering sluit om 20:45 uur. Aldus vastgesteld in haar vergadering van: drs. J.F. Jeekel drs. W. van deursen 5