Probleemstelling

advertisement
Projectgegevens
Programma
Preventie
Deelprogramma
1
Projecttitel
Maximaal aantal karakters = 500 (± 5 regels).
Een vragenlijst ter ondersteuning van de opsporing van psychosociale problemen door de
jeugdgezondheidszorg bij kinderen van 7-12 jaar: ontwikkeling en evaluatie van drie opties
Startdatum
01-10-2002
Duur van het project
Vermeld hier de looptijd (in maanden) van het project.
Totaal benodigde budget
Vul hier het totaal benodigde budget in (in guldens afgerond op fl 100,-, zonder punten of komma´s tussen
de duizendtallen).
Bij ZON aan te vragen budget
Vermeld hier de gevraagde bijdrage van ZON (in guldens afgerond op fl 100,-, zonder punten of komma´s
tussen de duizendtallen).
Prioriteiten & zwaartepunten
Prioriteit
Preventie psychische en gedragsproblemen bij jeugdigen
Zwaartepunten
Jeugd
Geestelijke volksgezondheid en geestelijke gezondheidszorg
NB andere genoemde relevante prioriteiten komen niet in de keuzelijst voor.
Samenvatting
Psychosociale problemen komen veel voor onder kinderen en kunnen leiden tot ernstige beperkingen in
het dagelijks functioneren. GGD’en hebben een belangrijke rol bij de opsporing (c.q. signalering) van
deze problemen. Deze rol is recent formeel vastgelegd door de staatssecretaris van VWS. GGD’en willen
vanaf 2003 een vragenlijst inzetten voor de opsporing van psychosociale problemen bij 7-12 jarigen, maar
beschikken niet over een gevalideerde lijst. Dit voorstel heeft tot doel te zorgen dat deze vragenlijst zo
goed mogelijk is. Daartoe zullen de drie beste beschikbare alternatieven worden geëvalueerd wat betreft
psychometrische eigenschappen, en bruikbaarheid in en toegevoegde waarde voor de
jeugdgezondheidszorg. Dit betreft een door GGD’en ontwikkelde vragenlijst (de PSYBOBA) en twee in
het buitenland gebruikte lijsten, de SDQ en PSC. Elk van deze drie vragenlijsten zal afzonderlijk in een
JGZ setting worden voorgelegd aan ouders van 7-12 jarigen, die daarnaast ook de CBCL invullen. De
CBCL zal daarbij dienen als criterium voor beoordeling van de validiteit van de drie te onderzoeken
lijsten. Daarnaast zullen de bruikbaarheid en de toegevoegde waarde voor de JGZ worden beoordeeld. Het
project zal leiden tot een vragenlijst die de JGZ kan gebruiken als hulp bij de opsporing van psychosociale
problemen onder 7-12 jarigen.
Inbedding
Het onderzoek vindt plaats binnen de programmalijn Jeugdgezondheidszorg van de divisie Jeugd van
TNO Preventie en Gezondheid. Het maakt deel uit van een groep projecten die erop is gericht de rol van
de jeugdgezondheidszorg (JGZ) bij de opsporing van psychosociale problemen te evalueren en zo nodig te
verbeteren. Als onderdeel daarvan is eerder geïnventariseerd wat de JGZ doet bij dergelijke problemen
(Brugman 1999; 2001a/b) en welke mogelijkheden er in principe zijn (Reijneveld 2000). Op dit moment
loopt een aantal deelprojecten. Deze betreffen ten eerste evaluaties van twee andere vragenlijsten die
worden gebruikt binnen de JGZ voor andere leeftijdsgroepen, de KIVPA en de LSPPK.Ten tweede betreft
het onderzoek dat nagaat of het efficiënt is om de opsporing te richten op risicogroepen zoals kinderen van
gescheiden of werkloze ouders, en of de effectiviteit van de opsporing anders is voor allochtone groepen.
Tot slot voert TNO-PG onderzoek uit naar verwante problemen zoals bijvoorbeeld de opsporing van
eetproblemen bij jongeren. Bij de meeste van deze projecten werkt TNO-PG samen met academische
partners, EUR Kinderpsychiatrie en/of Curium, en met GGD Nederland.
GGD Nederland en haar werkgroep hebben uitgebreide expertise op het terrein van opsporing van
psychosociale problemen binnen de JGZ en de eisen die worden gesteld aan de implementatie van
vragenlijsten. Bovendien ondersteunt GGD Nederland de GGD’en bij de implementatie van het per 1
januari 2003 in te voeren basistakenpakket JGZ 0-19 (VWS, 2001) (incl. de in dit project onderzochte
vragenlijst op het terrein van psychosociale problematiek van 7 tot 12-jarigen). Opsporing van
psychosociale problemen vormt een onderdeel van het uniforme deel van dit basistakenpakket. Dit
betekent dat elke GGD deze taak moet uitvoeren, op gestandaardiseerde wijze. Het basistakenpakket JGZ
zal worden verankerd in de herziene Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV). TNO-PG en
GGD Nederland organiseerden eerder een invitational conference over de ontwikkeling van
zorgnetwerken op het terrein van psychosociale problemen.
Medewerkers
Dr. S.A. Reijneveld, TNO-PG, projectleider
Ruime ervaring met onderzoek naar psychische problemen bij jongeren, en met onderzoek binnen de
jeugdgezondheidszorg. Projectleider van verschillende grote projecten op deze terreinen.
Dr. P. Harland, TNO-PG, onderzoeker
Als onderzoeker betrokken bij lopend onderzoek naar psychische problemen bij schoolgaande kinderen
(o.a. eetproblemen) en naar het handelen van de jeugdgezondheidszorg bij dergelijke problemen.
Drs. T. Vogels, TNO-PG, methodoloog
Ruime ervaring in onderzoek onder jeugdigen, met name wat betreft de ontwikkeling en evaluatie van
vragenlijsten.
Drs. J.C.M. van Wijngaarden, GGD Nederland, senior beleidsmedewerker/bestuurskundige
Verantwoordelijk voor de ondersteuning/aansturing van GGD'en op het terrein van de
jeugdgezondheidszorg, waaronder de invoering van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg.
Ir. C.M. de Rover, GGD NederlandGGD Regio Achterhoek, epidemioloog
Voorzitter van de Landelijke werkgroep Signaleringsinstrumenten Psychosociale Problematiek bij Jeugd
van GGD Nederland.
A. Lambinon, TNO-PG, projectassistent
Als projectassistent betrokken bij verschillende projecten op het terrein van jeugdgezondheidszorg
Dr. S. van Buuren, TNO-PG, statisticus
Expertise op het gebied van psychometrie van vragenlijsten, sociaal-wetenschappelijke
onderzoeksmethodieken en epidemiologie.
Prof. Ph.D.A. Treffers, adviseur
Curium, Ac. Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie
Ruime ervaring met onderzoek naar psychische problemen bij kinderen; eindverantwoordelijk voor de
validering van de Nederlandse versie van de SDQ.
Prof.dr. F.C. Verhulst, adviseur, EUR etc.
Zeer ruime ervaring met onderzoek naar gedragsmatige en emotionele problemen onder kinderen;
ontwikkelaar van de Nederlandse versie van de CBCL en auteur van diverse handboeken op het terrein
van kinderpsychiatrie.
Bij het onderdeel medewerkers vult u eerst de gegevens in van de projectleider. Via de knop volgende kunt
u de gegevens invullen van de overige medewerkers. Er is ruimte voor maximaal tien medewerkers. Als u
een vacature wilt aangeven, vult u dit in.
Projectleider
S.A. Reijneveld
Functie
Met functie wordt hier de functie van de medewerker in het kader van het project bedoeld en dus niet de
functie binnen de organisatie. Ook dient u hier te vermelden welke discipline/beroep de medewerker heeft
in het kader van het project.
Ervaring
Met relevante ervaring wordt inhoudelijke, praktische of methodologische ervaring bedoeld die van
belang is om het project tot een goed einde te brengen. Van belang is ook de vertrouwdheid met het
specifieke terrein.
Beoordelingscriteria projectgroep
Bij de beoordeling van de projectgroep wordt gelet op de volgende criteria:
·
expertise;
·
inbedding in inhoudelijke, praktische of methodologische traditie;
·
samenwerking met derden, waaronder samenwerking met de uiteindelijke doelgroep
(patiënten/cliënten);
·
bekendheid van projectgroep met het onderwerp.
Zie voor een verdere toelichting op de beoordeling van de projectgroep de brochure Procedures voor
ZON-programma´s.
Probleemstelling
Maximaal aantal karakters = 5000 (± 50 regels).
Psychosociale problemen komen veel voor bij kinderen
Psychosociale problemen, zoals gedragsmatige, emotionele en schoolproblemen, komen veel voor onder
kinderen en kunnen leiden tot ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren. Slechts een minderheid
van de kinderen met dergelijke problemen heeft contact met de geestelijke gezondheidszorg (Verhulst
1997; Brugman 2001a/b).
Opsporing door de JGZ kan effectiever
Jeugdgezondheidszorg (JGZ) onderzoekt vrijwel alle kinderen in Nederland periodiek. Onderzoek van
TNO Preventie en Gezondheid (TNO-PG) laat zien dat de Nederlandse JGZ inderdaad bij veel kinderen
psychosociale problemen opspoort (Brugman 1999; 2001a/b). Desondanks ‘mist’ de JGZ ook veel
kinderen met problemen, bijvoorbeeld 43% van de kinderen met problemen volgens de Child Behavior
Checklist (CBCL) (Brugman 2001a/b). De herkenning van psychosociale problemen bij kinderen door de
JGZ kan dus effectiever. Kern daarbij is niet ‘meer verwijzen’ maar ‘de juiste kinderen verwijzen’, mede
gezien de capaciteitsproblemen in de jeugdzorg.
Herkenning met vragenlijsten verbetert prognose
Ondersteuning van de herkenning van psychosociale problemen met goede vragenlijsten verbetert de
effectiviteit van de JGZ bij de opsporing van psychosociale problemen. Een meta-analyse van Durlak en
Wells (1998) laat zien dat vroegtijdige opsporing en behandeling van psychosociale problemen de kans op
een gezonde ontwikkeling van kinderen vergroot, met name als opsporing mede plaats vindt met goed
gevalideerde vragenlijsten.
JGZ heeft vragenlijsten nodig en gebruikt nu onvolledig gevalideerde lijsten
De JGZ heeft behoefte aan korte, eenduidige vragenlijsten die ouders vooraf kunnen invullen en die
tijdens een kort contact (max. 10 minuten voor psychosociale problemen) kunnen worden doorgenomen.
Eerder heeft de JGZ daartoe lijsten ontwikkeld voor 5-6 jarigen en voor 13-16 jarigen (resp. de LSPPK en
de KIVPA). Een meerderheid van de GGD’en gebruikt deze lijsten, zonder dat onderzoek naar hun
validiteit en betrouwbaarheid was afgerond. Onderzoek laat nu zien laat zien dat aanpassingen gewenst
zijn.
JGZ-vragenlijst voor 7-12 jarigen zal hoe dan ook worden ingevoerd
De JGZ beschikt op dit moment niet over een geschikte, valide, betrouwbare en uniforme vragenlijst voor
psychosociale problemen bij 7-12 jarigen, maar heeft deze wel dringend nodig. De eerder genoemde
werkgroep van GGD Nederland ontwikkelt daarom nu een vragenlijst. Een groot aantal GGD’en wil deze
vragenlijst invoeren vanaf 2003, vanwege de invoering van het basistakenpakket JGZ (VWS, 2001); zie
verder bij ‘relevantie’ en ‘inbedding’. Het is dringend gewenst om onderzoek naar de validiteit en
betrouwbaarheid van de vragenlijsten voor psychosociale problemen bij 7-12 jarigen dan ook op dit
moment te laten plaats vinden. Bijsturing van preventie-instrumenten na brede invoering is immers veel
moeilijker.
Doel- en vraagstelling
Doel van het voorgestelde project is daarom het ontwikkelen van een evidence-based vragenlijst voor de
opsporing van psychosociale problemen bij kinderen van 7-12 jaar door de JGZ. Daartoe zullen drie
vragenlijsten, de PSYBOBA, de SDQ en de PSC, worden geëvalueerd wat betreft psychometrische
eigenschappen, en bruikbaarheid en toegevoegde waarde in de JGZ. Dit zal leiden tot één gevalideerde en
bruikbare vragenlijst.
Het gaat hier om een heldere omschrijving van het probleem waarop het project zich richt, resulterend in
een concrete vraagstelling c.q. doelstelling. Bij onderzoek resulteert de omschrijving van het probleem in
een concrete en operationele vraagstelling; bij ontwikkelprojecten en implementatieprojecten resulteert
deze in een concrete, praktische doelstelling. Bij de omschrijving van het probleem dient, indien van
toepassing, ook te worden ingegaan op oorzaken, determinanten van het probleem. Beschrijf tevens de
reikwijdte van de probleemstelling, d.w.z. het belang en de omvang van het probleem en de waarde van
het project in dat verband. Geef daarbij, voor zover van belang voor het probleem, een beschrijving van
de doelgroep en vermeld relevante verschillen naar geslacht, leeftijd, culturele achtergrond en/of andere
relevante criteria. Verder dient de originaliteit van het project te worden toegelicht, d.w.z. dat er geen
dubbeling is met reeds lopende projecten.
Beoordelingscriteria probleemstelling
Bij de beoordeling van de probleemstelling wordt gelet op de volgende criteria:
·
de helderheid van de probleemstelling van het geplande project,
·
de reikwijdte van de probleemstelling (belang en uitstraling, omvang van het vraagstuk,
beschrijving van de doelgroep en verschillen binnen de doelgroep naar geslacht, leeftijd, culturele
achtergrond en/of andere relevante kenmerken),
·
originaliteit (geen dubbeling met reeds lopende projecten).
Zie voor een verdere toelichting op de probleemstelling de brochure Procedures voor ZON-programma´s.
Werkplan
Maximaal aantal karakters = 10000 (± 100 regels).
NU 9900
In het project te beantwoorden vragen zijn:
-Zijn aanpassingen nodig van de genoemde vragenlijsten voor gebruik in de JGZ?
-Wat zijn de psychometrische (c.q. klinisch epidemiologische) eigenschappen van de genoemde
vragenlijsten (validiteit en betrouwbaarheid)?
-Zijn de genoemde vragenlijsten geschikt voor grootschalig gebruik binnen verschillende GGD’en?
-Hebben de vragenlijsten een toegevoegde waarde voor de JGZ in de zin dat ze informatie opleveren over
het vóórkomen van psychosociale problemen die de JGZ medewerker niet verkreeg uit standaard
anamnese en onderzoek?
-Welke vragenlijst heeft de gunstigste uitkomsten wat betreft bovenstaande vragen?
Groter kader waarin het voorstel past
Doel van het voorgestelde project is daarom het ontwikkelen van een evidence-based vragenlijst voor de
opsporing door de JGZ van psychosociale problemen bij kinderen van 7-12 jaar. Daartoe zullen drie
vragenlijsten, de PSYBOBA, de SDQ en de PSC, worden geëvalueerd wat betreft psychometrische
eigenschappen, en bruikbaarheid en toegevoegde waarde in de JGZ. Het hier voorgestelde project maakt
deel uit van een groter geheel waarin deze vragenlijsten ook worden ontwikkeld, en na evaluatie worden
geïmplementeerd (uitgaande van een positieve uitkomst). Ontwikkeling heeft grotendeels al plaats
gevonden.
De vragenlijsten
De PSYBOBA is ontwikkeld door de werkgroep van GGD Nederland, bestaande uit jeugdartsen,
epidemiologen en een orthopedagoog. De voorlopige versie is gericht op ouders van kinderen van 7-12
jaar en bedoeld om in ieder geval ook lichte psychosociale problematiek en opvoedingsproblemen te
signaleren en bestaat uit 30 items en drie open vragen. Na kleinschalige toepassing bij een beperkt aantal
GGD’en zal een definitieve versie worden geconstrueerd die medio 2002 beschikbaar is. Een groot aantal
GGD’en wil deze lijst vanaf 2003 inzetten.
De SDQ is ontwikkeld in het Verenigd Koninkrijk door Goodman (1998; 1999). De lijst die is ontwikkeld
voor ouders van kinderen van 4 tot 16 jaar bestaat uit 25 items; validiteit en betrouwbaarheid in Engeland
zijn goed, de lijst is daar in grootschalig onderzoek ingezet. De lijst is reeds vertaald in het
Nederlands,aangepast aan de Nederlandse situatie en uitgetest in de kinderpsychiatrische praktijk en bij
1500 schoolkinderen.
De PSC is ontwikkeld in de Verenigde Staten door Jellinek (1999). De lijst bestaat uit 35 items; validiteit
en betrouwbaarheid in de VS zijn goed, de lijst is daar in grootschalig onderzoek ingezet, in een setting
die lijkt op de Nederlandse JGZ (sociale pediatrie). De PSC zal vertaald en aangepast worden in dit
project (Guillemin 1993).
De CBCL zal worden gebruikt als criterium voor de beoordeling van de te evalueren lijsten. De CBCL is
een vragenlijst over gedrags- en emotionele problemen die is ontwikkeld door Achenbach (1991). De lijst
bestaat uit 121 items. Validiteit en betrouwbaarheid van de Amerikaanse en de Nederlandse versie
(Verhulst 1997b) zijn goed. De lijst is echter veel te lang om te gebruiken binnen de JGZ (Reijneveld
2000). Op basis van de items van de CBCL kunnen per kind scores worden berekend wat betreft de kans
op aanwezigheid van enig probleem (de totale probleemscore), externaliserende of internaliserende
problemen, en afzonderlijke syndromen (zoals bijvoorbeeld Anst/depressie of Agressief gedrag). Op basis
van een Nederlandse normpopulatie kan vervolgens worden bepaald of de score van een kind op een
bepaalde schaal verhoogd is (Verhulst 1997b).
Bepaling van psychometrie, bruikbaarheid en toegevoegde waarde
In het project zullen ouders voor hun kind twee vragenlijsten invullen: steeds de CBCL, en of de
PSYBOBA, of de SDQ of de PSC. Verder beoordeelt de JGZ medewerker de aanwezigheid van
psychosociale problemen bij het kind. Deze heeft daarbij geen informatie over de inhoud van de
verschillende vragenlijsten (en zal afzonderlijk worden gevraagd om een oordeel over hoe het is om te
werken met ingevulde vragenlijsten tijdens een aantal contacten). Achtereenvolgens wordt ingegaan op de
kenmerken van de betreffende vragenlijsten; de wijze van gegevensverzameling; de wijze van analyse en
daarvan afgeleid de steekproefomvang; en de overige informatie die zal worden verzameld over deze
kinderen.
Verdere aanpassing en ontwikkeling
Geen van de lijsten is nog in definitieve versie voor de JGZ beschikbaar. Van de PSYBOBA zal in het
project een definitieve versie worden ontwikkeld op basis van de al uitgevoerde kleinschalige inzet. De
layout van de SDQ zal worden aangepast aan de JGZ setting. De PSC lijst zal worden vertaald in het
Nederlands en aangepast (Guillemin 1993) en worden uitgetest.
Wijze van gegevensverzameling
Voorafgaand aan het standaard preventief gezondheidsonderzoek (PGO) krijgen ouders twee vragenlijsten
toegezonden (de CBCL altijd, en daarnaast als tweede de PSYBOBA, de SDQ, of de PSC). De tweede
vragenlijst wordt random toegevoegd, zodat per jeugdarts een aantal ouders de PSYBOBA, een aantal de
SDQ en een aantal de PSC invult. Ouders leveren deze lijsten, aangevuld met een vraag over invulgemak,
in voor het PGO, in een gesloten enveloppe. Tijdens het PGO registreert de jeugdarts de
achtergrondkenmerken van het kind (leeftijd, geslacht, etniciteit, plaats in het gezin, gezinsvorm,
opleiding en arbeidssituatie van de ouders, en woonadres), de mate waarin hij of zij psychosociale
problemen vaststelt en, in dien van toepassing, de aard en ernst en het verdere beleid en eerdere
behandeling(en) van het kind. Per PGO zal 10 minuten extra beschikbaar zijn voor het innemen van de
oudervragenlijsten en registratie van de genoemde kenmerken.
Tot slot zullen alle deelnemende jeugdartsen eenmalig een vragenlijst invullen over
achtergrondkenmerken van henzelf (leeftijd, scholing wat betreft psychosociale problemen, etc.) en over
hun beoordeling van het gebruiksgemak van de PSYBOBA, SDQ en PSC (op basis van kortdurend
gebruik tijdens het PGO waarbij ze de lijsten wel inzien).
De opzet van deze gegevensverzameling komt overeen met dat van eerder door TNO-PG binnen de JGZ
uitgevoerd grootschalig onderzoek, o.a. naar psychosociale problemen bij 6500 kinderen van 2-15 jaar
(Brugman 1999; 2001). De vragenlijst voor jeugdartsen is in vergelijkbare vorm in gebruik in een project
waarin jeugdartsen worden getraind in het opsporen van psychosociale problemen (ZON project
22000103). De vragenlijst over gebruiksgemak is eerder gebruikt door de werkgroep van GGD Nederland.
Analyse
In de analyse zullen de psychometrische eigenschappen en de toegevoegde waarde van de PSYBOBA,
SDQ en PSC worden nagegaan, en zullen de gegevens over bruikbaarheid, van ouders en jeugdartsen,
worden geanalyseerd. Tot slot zullen de vragenlijsten onderling worden vergeleken wat betreft deze
eigenschappen.
Wat betreft psychometrie zal ten eerste van de drie vragenlijsten de factorstructuur worden nagegaan (met
factoranalyse) en zal de interne consistentie worden nagegaan. Wat betreft de twee in het buitenland
ontwikkelde lijsten (SDQ en PSC) zal verder een confirmatieve factoranalyse worden uitgevoerd om na te
gaan in hoeverre de factorstructuur van de Nederlandse versie overeenkomt met die van de buitenlandse
versie.
Een tweede psychometrisch aspect, de validiteit, van de PSYBOBA, SDQ en PSC zal worden bepaald
door een vergelijking met de (klinische score op de) CBCL en met de behandelstatus van het kind
(voorafgaand aan het PGO). CBCL en behandelstatus zullen ten eerste dienen als criterium voor bepaling
van de sensitiviteit en specificiteit en van het gebied onder de ROC (receiver operating characteristic)
curve als overkoepelende maat daarvan. Wat betreft de CBCL zal dit worden gedaan voor de
(gedichotomiseerde) totale probleemscore en de score op de internaliserende en externaliserende
bredeband schaal. Daarnaast zal de inhoudsvaliditeit van de PSYBOBA, SDQ en PSC worden nagegaan
door berekening van de samenhang met afzonderlijke syndroomschalen van de CBCL.
De toegevoegde waarde van de drie vragenlijsten zal worden bepaald door na te gaan in hoeverre kennis
over de (gedichotimiseerde) uitkomst op de PSYBOBA, PSC en SDQ bijdraagt aan de mate waarin
problemen zoals gemeten met de CBCL worden herkend. Dit zal gebeuren met logistische regressie
waarbij de gedichotomiseerde CBCL score (totaal en internaliserend/externaliserend) zal worden
voorspeld uit de kenmerken die een jeugdarts routinematig verzamelt tijdens het PGO, met vervolgens
toevoeging van de uitkomst op de betreffende vragenlijst. Deze analyses zullen worden herhaald voor
kinderen waarbij de jeugdarts juist wel en juist niet problemen signaleerde. Op deze wijze kan worden
nagegaan in hoeverre de toegevoegde waarde verschilt voor deze beide subgroepen. Hetzelfde zal
gebeuren voor splitsingen naar geslacht en etniciteit.
De bruikbaarheid van de vragenlijsten zal ten eerste worden afgeleid van het oordeel van ouders over het
gemak waarmee de verschillende lijsten kunnen worden ingevuld, en van de mate waarin de vragenlijsten
voldoende volledig worden ingevuld. Ten tweede zal dit gebaseerd zijn op het oordeel van de
deelnemende jeugdartsen over het gemak waarmee de vragenlijsten kunnen worden gebruikt. Per groep
zal een somscore wat betreft gebruiksgemak worden berekend.
Tot slot zullen de drie vragenlijsten worden geordend en vergeleken wat betreft gebruiksgemak,
psychometrische eigenschappen en toegevoegde waarde. De relatieve positie van de drie vragenlijsten wat
betreft deze kenmerken zal voorgelegd worden aan een panel bestaande uit alle deelnemende jeugdartsen.
Gebruiksgemak zal worden berekend op basis van oordeel van ouders en van jeugdartsen. Bij
psychometrie zal het meest bepalende kenmerk de mate van sensitiviteit zijn bij gefixeerde specificiteit.
De toegevoegde waarde zal zijn gebaseerd op de mate waarin een verhoogde score op een vragenlijst leidt
tot betere opsporing van problemen gemeten met de CBCL (d.w.z. op basis van de hoogte van de odds
ratio).
Omvang van de onderzoeksgroep
De omvang van de onderzoeksgroep is gebaseerd op bovenstaande uitkomsten in de analyse. Dit betekent
dat er enerzijds voldoende JGZ medewerkers moeten deelnemen aan het project voor een nauwkeurig
oordeel over het gebruiksgemak, en anderzijds voldoende kinderen om de sensitiviteit en de toegevoegde
waarde te kunnen berekenen. Het benodigde aantal kinderen is hierbij berekend op basis van de
sensitiviteit omdat voor relevante verhoging van de specificiteit minder kinderen nodig zijn. Uitgegaan is
van een sensitiviteit van de JGZ medewerker zonder informatie uit een vragenlijst van 0,53 t.o.v. de
CBCL (de huidige situatie, Brugman 1999) en een verwachte verhoging van de sensitiviteit van 0,15 (dus
naar 0,68). Vervolgens wordt een verschil van 0,10 tussen twee vragenlijsten (d.w.z. 0,63 versus 0,73) nog
beschouwd als relevant. Uitgaande van een power van 90% leidt dit tot een noodzakelijke
steekproefomvang van 3 x 460 kinderen. Uitgaande van een ‘worst case’ scenario van 33% onvolledige
gegevens zijn 2000 kinderen nodig. Daartoe worden 5 GGD’en betrokken in het onderzoek en 20 JGZ
medewerkers.
Verspreiding van resultaten
De resultaten van het project zullen worden voorgelegd voor wetenschappelijk peer review (middels
aanbieding aan tijdschriftredacties) en worden voorgelegd aan het veld. Dit laatste zal in eerste instantie
gebeuren aan het panel van deelnemende jeugdartsen en aan de landelijke werkgroep
signaleringsinstrumenten psychosociale problematiek bij jeugd van GGD Nederland. Vervolgens zal een
minisymposium worden georganiseerd over de resultaten, zullen de resultaten worden verspreid via de
vakliteratuur, en zullen de resultaten worden verwerkt in de bijscholing voor jeugdartsen.
Planning van het project: zie bij haalbaarheid
Afhankelijk van het type project waarop de vooraanmelding betrekking heeft, dient hier een omschrijving
te worden gegeven van respectievelijk het onderzoeksplan, ontwikkelplan of implementatieplan. Een
omschrijving van deze begrippen is te vinden in de brochure Procedures voor ZON-programma´s.
Een ontwikkelplan en implementatieplan dienen gepaard te gaan met een evaluatie(onderzoek), welke
afzonderlijk bij het onderdeel Werkplan moet worden beschreven.
Beoordelingscriteria Werkplan
Bij de beoordeling van het werkplan wordt gelet op de volgende criteria:
·
de mate waarin de opzet adequaat is voor de probleemstelling,
·
de kwaliteit van de opzet,
·
de mate waarin aandacht is besteed aan verschillen binnen de doelgroep naar geslacht, leeftijd,
culturele achtergrond en/of andere relevante kenmerken
·
de mate waarin samenwerking met de uiteindelijke doelgroep (patiënten/cliënten) is uitgewerkt
·
andere criteria, afhankelijk van het primaire doel van respectievelijk het onderzoeksplan,
ontwikkelplan of implementatieplan.
Tevens wordt de haalbaarheid van de uitvoering van het project beoordeeld. De criteria die daarbij
worden gehanteerd, zijn:
·
aandacht voor bevorderende en belemmerende factoren,
·
deelname van betrokkenen (waaronder intermediaire doelgroepen) en of rekening is gehouden
met verschillen binnen de doelgroep naar geslacht, leeftijd, culturele achtergrond en/of andere relevante
kenmerken,
·
de aanwezigheid van voldoende faciliteiten,
·
een realistische tijdsplanning.
Relevantie & Implementatie
Maximaal aantal karakters voor relevantie & implementatie = 5000 (± 50 regels).
**Relevantie**
Waarom in deelprogramma 1
Het project is ingediend in deelprogramma 1 omdat het de evidence-based ontwikkeling betreft van een
instrument ter ondersteuning van de opsporing van psychosociale problemen bij kinderen. Het valt
daarmee binnen de prioriteit ‘preventie van psychische en gedragsproblemen’ en binnen het zwaartepunt
‘jeugdigen’ van het deelprogramma. Wat betreft dit zwaartepunt sluit het project verder aan bij de
resultaten van de programmeringstudie JGZ, zoals eerder uitgevoerd door GGD Nederland, Landelijk
Centrum Ouder en Kindzorg, EUR en TNO-PG in opdracht van ZON (Dijkstra 2001). De resultaten van
deze studie laten zien dat ontwikkeling en onderzoek op het gebied van monitoring en signalering van de
psychische en motorische ontwikkeling (‘activiteit 1’ binnen deze studie) een ‘zeer hoge’ prioriteit heeft
(de hoogst mogelijke categorie binnen deze studie).
Maatschappelijke opbrengst
Verwacht kan worden dat de maatschappelijke opbrengst van het project groot zal zijn. Zoals aangegeven
in de probleemstelling komen psychosociale problemen veel voor en vergroot vroegtijdige opsporing de
kans op een gezonde ontwikkeling, belangrijke criteria zoals gedefinieerd door Wilson & Junger (1968)
voor de beoordeling van een screeningsprogramma. Dit project beoogt een verbetering van de kwaliteit
van deze opsporing, door goede evaluatie van een vragenlijst die daarbij kan worden gebruikt, voor de
invoering. Belangrijk daarbij is dat het voorgestelde project zich niet richt op het verwijzen van meer
kinderen, maar op het beter adviseren en verwijzen van (ouders van) de juiste kinderen. Het instrument
kan worden ingezet als onderdeel van de protocollen die regionaal worden ontwikkeld voor de
samenwerking tussen jeugdgezondheidszorg en jeugdzorg, zoals eerder is besproken met het jeugdveld
(JGZ, jeugdhulpverlening, jeugdbescherming, GGZ, scholen, beleidsmakers en inspecties) tijdens een
invitational conference die TNO-PG in 1999 organiseerde.
Geringe kosten van invoering
De kosten van invoering van het te ontwikkelen instrument zijn gering, zeker in verhouding tot de
hiervoor aangegeven potentiële opbrengst. GGD’en zijn al van plan een dergelijk instrument in te zetten,
door dit project wordt dat instrument veel beter; zie verder bij implementatie.
Geen alternatieven
Er bestaan op dit moment geen vragenlijsten die geschikt zijn voor gebruik door de JGZ in contacten met
(ouders van) 7-12 jarigen. Een eerdere inventarisatie van TNO-PG laat zien dat andere vragenlijsten te
lang zijn (bijvoorbeeld de CBCL) of niet ontwikkeld voor deze leeftijdsgroep (bijvoorbeeld LSPPK en
KIVPA) (Reijneveld 2000). Vooronderzoek van de GGD werkgroep bevestigt deze bevinding (LSPPM
1999). Dit betekent dat opsporing van psychosociale problemen onder 7-12 jarigen wel een verplichte,
uniforme, taak wordt voor de JGZ (vastgelegd in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid, zie
hiervoor bij ‘inbedding’), maar dat een geschikt uniform instrument ontbreekt.
Bij de beschrijving van de relevantie gaat u in op het belang van het project voor het deelprogramma. De
maatschappelijke relevantie in zijn algemeenheid hoeft niet uitvoerig te worden aangegeven. Indien de
mogelijkheid daar toe was, heeft u bij het onderdeel Projectgegevens reeds prioriteiten en/of
zwaartepunten geselecteerd. Gevraagd wordt uw selectie nader te beargumenteren.
Beoordelingscriteria relevantie
Bij de beoordeling van de relevantie wordt gelet op de volgende criteria:
·
de mate waarin het project past in het programma;
·
het vernieuwend karakter;
·
de maatschappelijke opbrengst van het project;
·
de verhouding van de kosten tot de beoogde opbrengst;
·
andere (programmaspecifieke) criteria.
Zie voor een verdere toelichting op de relevantie- en kwaliteitscriteria de brochure Procedures voor ZONprogramma´s.
**Implementatie**
Vergroting implementatiekans staat centraal
Centraal in het voorgestelde project staat de ontwikkeling van een vragenlijst die bruikbaar is binnen de
setting van de JGZ. De behoefte daaraan vormt de basis voor het voorgestelde project. GGD’en willen op
zo kort mogelijke termijn een dergelijke vragenlijst gebruiken, en zullen vrijwel zeker kiezen voor een
goed gevalideerd instrument (LSPPM, 1999). De samenwerking binnen het voorgestelde project tussen
(deze werkgroep van) GGD Nederland en TNO-PG heeft eveneens tot doel de kans op een kwalitatief
goed voorstel en op brede implementatie te maximaliseren.
Opsporing van psychosociale problemen is standaard onderdeel van zorg
Opsporing van psychosociale problemen is een belangrijke basistaak van de JGZ. De staatssecretaris van
VWS heeft dit recent (nogmaals) vastgelegd binnen het Basistakenpakket JGZ (VWS, 2001). In het
betreffende document worden als voorbeelden om deze taak te ondersteunen de eerder ontwikkelde
LSPPK en KIVPA genoemd. VWS ondersteunt de implementatie van dit basistakenpakket, in
samenwerking met VNG/GGD Nederland en LVT/LC-OKZ ook, via een afzonderlijk project.
Veel ervaring met ontwikkeling en implementatie op dit terrein
GGD Nederland, de participerende werkgroep en TNO-PG zijn zeer ervaren wat betreft ontwikkeling en
implementatie van instrumenten op het terrein van psychosociale problemen, en werken wat dit betreft al
langdurig samen. GGD Nederland initieerde eerder een uitwerking van de taken van de JGZ op dit terrein.
De werkgroep ontwikkelde eerder twee instrumenten (de LSPPK (Bouchier 1999) en de KIVPA (Bos
1998) die inmiddels worden gebruikt door 80% van alle GGD’en. TNO-PG voerde eerder grootschalig
onderzoek uit naar het beleid binnen de JGZ bij psychosociale problemen (Brugman 1999; 2001a/b),
inventariseerde de beschikbare kennis op dit terrein (Reijneveld 2000) en evalueert momenteel de LSPPK
en KIVPA (Reijneveld 2002; Vogels 2002).
Vervolgens gaat u in op de mogelijkheden om de projectresultaten te implementeren. U beschrijft in
hoeverre de resultaten in de praktijk daadwerkelijk toepasbaar zijn.
Beoordelingscriteria implementatie
Bij de beoordeling van de implementatie wordt gelet op de volgende criteria:
·
gerichtheid op implementatie,
·
aandacht voor factoren die de implementatie bevorderen of belemmeren,
·
bruikbaarheid van de beoogde resultaten voor de praktijk.
Haalbaarheid
Nauwelijks belemmerende factoren
Belemmerende factoren voor de uitvoering van dit project zouden kunnen liggen in het gebruik van de
buitenlandse instrumenten en de afstemming met Nederlandse ontwikkelaars, in de bereidheid van het
JGZ veld om mee te werken, en in de beschikbaarheid van ontwikkel- en onderzoeksfaciliteiten. TNO-PG
heeft reeds contact gelegd met de relevante buitenlandse ontwikkelaars (o.a. Goodman, Jellinek en
Murphy). De Nederlandse ontwikkelaars (GGD Nederland en prof. Treffers) zijn betrokken bij het project.
Het voorgestelde project past verder binnen een al langdurig bestaande samenwerking tussen TNO-PG,
academische groepen en het GGD-veld rond de opsporing door de JGZ van psychosociale problemen bij
kinderen. Deze samenwerking heeft geleid tot een groot aantal publicaties op dit terrein (o.a. Brugman,
1999, 2001a/b; Reijneveld, 2000, 2002; Vogels, 2002; Harland, 2002).
Grote participatie JGZ veld
Het JGZ veld is steeds bereid geweest om mee te werken met de eerdere projecten op het terrein van
psychosociale problemen. Gezien de participatie van alle relevante partijen en de aansluiting bij recent
beleid lijkt voldoende participatie geen probleem binnen dit project. Faciliteiten voor dit project zijn
aantoonbaar beschikbaar, gezien het succes van de eerdere projecten.
Geschiktheid voor brede doelgroep van JGZ expliciet criterium
De JGZ heeft contact met vrijwel alle Nederlandse kinderen in al hun diversiteit. Geschiktheid voor de
brede praktijk is dan ook een expliciet criterium bij de beoordeling van de vragenlijsten en de keuze voor
de ‘beste’ vragenlijst voor de JGZ.
Tot slot is ook de planning van het gehele project realistisch, gebaseerd op ervaring met eerdere,
vergelijkbare, projecten. Deze planning is
Voorbereiding (aanpassing vragenlijsten en werving GGD’en): 10 maanden
Gegevensverzameling: 7 maanden
Gegevensinvoer, -schoning en analyse: 7 maanden
Voorleggen van voorlopig resultaten aan panel: 2 maanden
Eindrapportage en symposium: 2 maanden
Totaal: 28 maanden
Publicaties en Referenties
Publicaties
Maximaal 10, aantal karakters = 250 (± 2,5 regels, per publicatie).
Bouchier CAM, De Rover CM, De Vries-Lequin I, Kroesbergen HT, Visee WF, Aben DJM. Improving
prevention in Dutch child health care in schools. Eur J Public Health 1999; 9: 200-204.
Brugman E, Reijneveld SA, Den Hollander-Gijsman ME, Burgmeijer RJF, Radder JJ. Peilingen in de
jeugdgezondheidszorg PGO-Peiling 1997/1998: melkvoeding en huilgedrag van zuigelingen,
psychosociale gezondheid van 1-15 jarigen. Leiden: TNO-PG, 1999 (TNO-PG/JGD/99.35).
Brugman E, Reijneveld SA, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Identifìcation and management of
psychosocial problems by Preventive Child Healthcare. Arch Pediatr Adol Med 2001; 155: 462-9 (tevens:
Ned Tijdschr Geneeskd, 2001;145:1790-5)
Dijkstra NS, Van Wijngaarden JCM, De Vries J, Lim-Feijen JF, Raat H, Juttmann R, Van Leerdam FJM,
Hirasing RA. Programmeringstudie effectonderzoek Jeugdgezondheidszorg. Utrecht: GGD Nederland,
2001.
Reijneveld SA, Stiggelbout M, Swagerman-van Hees MB, Brugman E. Verbetering van de uitvoering van
preventieprogramma's door GGD'en: aanbevelingen over signalering en preventie van psychosociale
problemen bij kinderen en jeugdigen. Leiden: TNO-PG, 2000 (TNO-PG/VGZ/00.006).
Reijneveld SA, Schene AH. Higher prevalence of mental disorders in socioeconomically deprived urban
areas in the Netherlands: community or personal disadvantage? J Epidemiol Community Health
1998;52:2-7.
Reijneveld SA, Brugman E, Hirasing RA. Infantile colic: parental smoking as potential risk factor. Arch
Dis Child 2000; 83: 302-3.
Reijneveld SA, Hirasing RA. The effect of school screening on surgery for adolescent idiopathic scoliosis:
reanalysis is needed. Eur J Public Health 2000; 10: 153-4.
Reijneveld SA, Brugman E, Hirasing RA. Parental reports of excessive infant crying: the impact of
varying definitions. Pediatrics 2001; 108: 893-7.
Vogels T, Brugman E, Zessen G van. AIDS-related knowledge, attitudes and behavior: A comparison of
Dutch students and dropouts. Adolescence 1999;34:369-79.
Geef hier een overzicht van de publicaties van de betrokken medewerkers. Er is ruimte voor tien
publicaties. De publicaties hoeven niet direct verband te houden met het project. De publicatielijst wordt
gebruikt bij de beoordeling van de projectgroep.
Referenties
Maximaal aantal karakters = 3500 (± 35 regels).
Vermeld hier de publicaties die relevant zijn voor het project; het gaat hier met name om publicaties waar
naar verwezen wordt in het vooraanmeldingsformulier, zoals bij: Probleemstelling, Werkplan of
Relevantie.
Achenbach TM. Manual for the Child Behavior Checklist/4-18 and 1991 Profile. Burlington: University
of Vermont Department of Psychiatry; 1991.
Bos CA, Van Ede J, Maarsingh EJ, Lako CL. De ontwikkeling van de KIVPA: de Korte Indicatieve
Vragenlijst voor Psychosociale problematiek bij Adolescenten. Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg
1998; 30: 56-61.
Brugman E, Reijneveld SA, Den Hollander-Gijsman ME, Burgmeijer RJF, Radder JJ. Peilingen in de
jeugdgezondheidszorg PGO-Peiling 1997/1998: melkvoeding en huilgedrag van zuigelingen,
psychosociale gezondheid van 1-15 jarigen. Leiden: TNO-PG, 1999.
Brugman E, Reijneveld SA, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Identifìcation and management of
psychosocial problems by Preventive Child Healthcare. Arch Pediatr Adol Med 2001a; 155: 462-9.
Brugman E, Reijneveld SA, Verhulst FC, Verloove-Vanhorick SP. Onderkenning van en beleid bij
psychosociale problemen in de schoolgezondheidszorg. Ned Tijdschr Geneeskd 2001b;145:1790-5.
Burgmeijer RJF, Van Geenhuizen YM, Filedt-Kok Weimar T, De Jager AM. Op weg naar volwasseheid:
evaluatie jeugdgezondheidszorg 1996. Leiden / Maarssen: TNO-PG/KPMG, 1997.
Dijkstra N, e.a. Programmeringstudie JGZ. Utrecht: GGD Nederland, 2001.
Durlak JA, Wells AM. Evaluation of indicated preventive intervention (secondary prevention) mental
health programs for children and adolescents. Am J Community Psychol. 1998;26:775-802.
Goodman R, Meltzer H, Bailey V. The Strengths and Difficulties Questionnaire: a pilot study on the
validity of the self-report version. Eur Child Adolesc Psychiatry 1998; 7: 125-30.
Goodman R, Scott S. Comparing the Strenghts and Difficulties Questionnaire and the Child Behavior
Checklist: Is small beautiful? J Abnorm Child Psychol 1999;27:17-24.
Guillemin F, e.a. Cross-cultural adaptation of health-related quality of life measures: literature review and
proposed guidelines. J Clin Epidemiol 1993;46:1417-32.
Jellinek MS, e.a. Use of the Pediatric Symptom Checklist to screen for psychosocial problems in pediatric
primary care: a national feasibility study. Arch Pediatr Adolesc Med 1999;153:254-60.
LSPPM. Het wiel uitvinden: resultaten behoeftepeiling signaleringsinstrument psychosociale
problematiek. GGD Nieuws 1999 (dec): 27-9.
Minister van VWS. Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg.Den Haag: VWS, 2001.
Reijneveld SA, Stiggelbout M, Swagerman-van Hees MB, Brugman E. Verbetering van de uitvoering van
preventieprogramma's door GGD'en: aanbevelingen over signalering en preventie van psychosociale
problemen bij kinderen en jeugdigen. Leiden: TNO-PG, 2000.
Van Widenfelt BM, Goedhart AW, Treffers PDA, Goodman R. Dutch verison of the Strengths and
Difficulties Questionnaire (SDQ) (submitted, 2002).
Verhulst FC, Van der Ende J, Koot HM. Handleiding voor de CBCL/4-18. Rotterdam: EUR/Sophia 1996.
Verhulst FC, Van der Ende J. Factors associated with child mental health service use in the community. J
Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 1997;36:901-9.
Wilson JMG, Junger G. Principles and practice of screening for disease. Genève: WHO, 1968.
Download