Supergeleiding: de natuurlijke weg van de minste weerstand Prof. Kristiaan Temst Instituut voor Kern- en Stralingsfysica Departement Natuurkunde en Sterrenkunde K.U.Leuven Universiteit Derde leeftijd, 15 mei 2007 In 1987 liep er een golf van grote opwinding doorheen de wetenschappelijke gemeenschap door de ontdekking van de zogenaamde ‘hoge-temperatuur supergeleiders’. Deze nieuwgevonden materialen werden supergeleidend bij veel hogere temperaturen dan de tot dan gekende supergeleidende materialen. Plotseling hoopte men allerlei nieuwe mogelijkheden voor toepassingen te kunnen realiseren, met zwevende treinen en verliesloos transport van energie als meest markante voorbeelden. Twintig jaar na deze cruciale ontdekking tracht deze les een inleding te geven tot het fenomeen supergeleiding, de toepassingen ervan, het huidige onderzoek en we trachten een algemene bilan op te maken. Supergeleiding werd in 1911 ontdekt door de Nederlandse natuurkundige Heike Kamerlingh-Onnes. Zoals vaker het geval is, was dit een toevallige ontdekking. In het begin van de twintigste eeuw was er een grote wetenschappelijke belangstelling om de eigenschappen van de materie te bestuderen bij lage temperaturen (d.w.z. kort bij het absolute nulpunt van nul graden Kelvin, hetgeen overeenstemt met min 273 graden Celsius). Kamerlingh-Onnes had een grote doorbraak bereikt in zijn laboratorium te Leiden door als eerste heliumgas vloeibaar te maken. Vloeibaar helium heeft een temperatuur van slechts vier graden Kelvin en was (en is nog steeds) bijgevolg een uitstekend koelmiddel om dergelijke studies uit te voeren. Kamerlingh-Onnes wilde de elektrische weerstand van kwik opmeten bij lage temperaturen. De elektrische weerstand wordt veroorzaakt door de botsing van elektronen met de atoomkernen in een vaste stof. Deze weerstand leidt tot het gekende fenomeen dat een lamp warm wordt wanneer er stroom doorheen loopt. Toen Kamerlingh-Onnes de elektrische weerstand van kwik wilde meten bij lage temperatuur, merkte hij tot zijn grote verbazing dat onder een bepaalde kritische temperatuur de weerstand nul werd. Daarna werd ontdekt dat andere materialen, zoals lood, aluminium, niobium, hetzelfde verschijnsel vertonen. Bijna twintig jaar later werd een volgend belangrijk puzzelstukje ontdekt, namelijk dat een supergeleidend materiaal een uitwendig magneetveld tracht af te schermen, een verschijnsel dat perfect diamagnetisme genoemd wordt. De meest frappante manifestatie van dit verschijnsel is dat een supergeleider kan zweven boven een magneet en vice versa. Een toepassing hiervan is de supergeleidende zweeftrein die we in de les nader zullen bekijken. Hoe kan supergeleiding nu verklaard worden? Het is de verdienste geweest van meerdere theoretische natuurkundigen om een microscopische verklaring van supergeleiding te construeren. Een eerste fenomenologische theorie werd opgebouwd door Landau en later werd dit vervolmaakt in de microscopische theorie van Bardeen, Cooper en Schrieffer, die de Nobelprijs natuurkunde kregn voor hun werk. Opmerkelijk in de BCS-theorie is het feit dat er gepostuleerd wordt dat de elektronen in een supergeleider zich niet meer gedragen als onafhankelijke deeltjes die regelmatig botsen met de atoomkernen, maar zich gaan groeperen in paren, de zogenaamde Cooperparen. Dat betekent dat er een effectieve aantrekkingskracht tussen de twee elektronen van een paar ontstaat en dat de elektronen van een Cooperpaar mekaar over een welbepaalde afstand blijven ‘voelen’. In de loop van de jaren werden regelmatig nieuwe elementen en legeringen ontdekt die supergeleiding vertonen. Een belangrijke handicap voor mogelijke toepassingen bleef echter dat ultralage temperaturen noodzakelijk zijn om het fenomeen op te wekken. De ontdekking in 1986-1987 van een nieuwe klasse materialen met supergeleidende eigenschappen was dan ook een evenement van de eerste orde. Deze materialen werden namelijk supergeleidend wanneer ze afgekoeld werden met vloeibare stikstof, hetgeen heel wat eenvoudiger en goedkoper is dan het gebruik van vloeibaar helium. De nieuwe supergeleiders zijn keramisch van aard en worden supergeleidend onder ongeveer 90 graden kelvin. Eén van de belangrijkste voorbeelden is het materiaal YBa2Cu3O7. Nadelig aan deze materialen is echter precies hun keramische structuur, zodat ze erg broos en breekbaar zijn. Wat is dan de huidige toestand van toepassingen en onderzoek van supergeleiding? Ondanks het feit dat er heel veel materiaaltechnische problemen moesten opgelost worden, heeft supergeleiding een vaste positie ingenomen in een aantal toepassingen. De afwezigheid van elektrische weerstand laat toe om spoelen te maken die zeer hoge magneetvelden kunnen opwekken. Dit is cruciaal voor de medische beeldvormingsapparatuur die in bijna elk ziekenhuis aangetroffen wordt. De meest in het oog springende toepassing is zonder enige twijfel de ‘levitatie-’ of zweeftrein, waarvan een aantal prototypes bestaan. Zo’n trein zweeft boven de bedding door de aanwezigheid van een supergeleider in de trein en van een magnetisch ‘spoor’ in de bedding. De toekomst zal moeten uitwijzen of er een voldoende groot economisch en sociaal draagvlak bestaat om dit verder uit te werken. Het onderzoek naar supergeleiding richt zich meer en meer op de fundamentele oorzaak ervan. Er wordt bijvoorbeeld onderzocht of supergeleiding nog kan optreden in ultrakleine deeltjes (met afmetingen van slechts enkele nanometer) en of er een ‘vreedzame coëxistentie’ mogelijk is tussen een supergeleider en een magneet. Die voortdurende uitdagingen zorgen er voor dat supergeleiding, na bijna een eeuw, nog niets van zijn frisheid en aantrekkelijkheid als onderzoeksobject verloren heeft!