Opdrachten College Filosofie van de Informatica, 2008-2009 John-Jules Meyer, Richard Starmans Opdracht 1: Filosofie van de wiskunde Probeer (bijv. via het internet) te bepalen hoe hedendaagse wiskundigen denken over de vraag wat wiskunde is. Betrek hierbij ook je inschatting van hoe men denkt over de 'klassieke' stromingen van de vorige eeuw: het logicisme, formalisme en intuitionisme. (Bijv. is men wiskundig platonist, hoe denkt men over het gebruik van formele systemen, hoe staat men t.o.v. Brouwers ideeën van wiskunde als mentale constructies, hoe kijkt men tegenwoordig tegen de onvolledigheidsstellingen van Gödel?) Opdracht 2: Filosofie van de kunstmatige intelligentie Kies een of meer van de volgende spelers in het AI-debat: Dennett, Fodor, McCarthy, Minsky, Newell, Lucas, Searle, Simon, Weizenbaum, Churchland. Bepaal door werk van en/of over hen te lezen (bijv. op het web) hoe zij staan in dit debat. Beschrijf hun positie. Wat is hun standpunt ten opzichte van belangrijke vragen zoals zwakke versus sterke AI, tegenover symbolische versus connectionistische AI, de grenzen van de AI ...? Probeer dit zo helder en systematisch mogelijk in een essay neer te zetten. Opdracht 3: Filosofie van computing Zoek op het internet informatie over moderne dan wel toekomstige vormen van berekening, gebaseerd op moderne inzichten van de fysica, chemie en biologie, zoals quantum computing en DNA-computing. Bespreek kort wat het idee achter deze vormen van computing zijn. Bespreek vervolgens hoe deze zich verhouden tot standaard computing (zoals gebaseerd op de Turing machine of de Van Neumann architectuur). Bijv. de relatie met de these van Church, het halting problem, het intractability-probleem (o.a. P vs NP), ... Opdracht 4: De axiomatisch-deductieve methode De zogenaamd axiomatisch deductieve methode of “stijl” in de wetenschap vindt zijn oorsprong bij Aristoteles, maar bereikte in de klassieke oudheid zijn hoogtepunt in de meetkunde van Euclides. Ook in de eeuwen daarna zou deze methode een ongekende zegetocht beleven in de geschiedenis van de filosofie en wetenschap, ook toen het Aristotelisme al lang niet meer het overheersende paradigma vormde. Spinoza paste haar toe in zijn Ethica, Descartes in zijn kennisleer en ook Newton ontkwam er niet aan. In de 19e eeuw beleefde de methode een nieuw hoogtepunt met de opkomst van de logica in het werk van Gottlob Frege en later Bertrand Russell. Deze bijna universele toepasbaarheid was uiteraard alleen mogelijk doordat er uiteenlopende interpretaties van de methode bestonden en er feitelijk sprake is van verschillende vormen of varianten ervan. Zo kan b.v. in de filosofie van de wiskunde een onderscheid worden gemaakt tussen formeel axiomatische benadering en een materieel axiomatische benadering. Werk een paar voorbeelden uit van stelselmatig gebruik van de axiomatisch deductieve methode in de wetenschapsgeschiedenis of filosofie. Probleemstelling: In welke opzichten is de axiomatisch deductie methode relevant of juist irrelevant voor de beoefening of de grondslagen van informatica als wetenschapsterrein? Maak in je betoog onderscheid tussen de verschillende varianten die je in het eerste deel van deze opdracht hebt onderzocht en gepresenteerd. Opdracht 5: Theorieën in de informatica In het college is veel aandacht besteed aan het belang van theorievorming binnen de empirische wetenschappen. Velen zien het formuleren van verklarende en voorspellende theorieën van de werkelijkheid immers als de belangrijkste taak van de wetenschap. Veel van de in het college behandelde inzichten, stromingen en scholen zijn ook relevant voor de informatica als wetenschapsgebied. Informatica dient daarbij steeds te worden opgevat “in ruime zin”, als wetenschap van informatie-verwerkende systemen. Zij omvat b.v. theoretische informatica, informatiesystemen, informatiekunde, kunstmatige intelligentie, imaging, robotica en cognitiewetenschap. Probleemstelling: Is informatica een wetenschap die aan theorievorming doet? En zijn die theorieën dan te vergelijken met theorieën uit de natuurwetenschappen. Moeten zij b.v. voldoen aan het falsificatie-criterium van Popper, of bieden de paradigma-theorie van Kuhn of de research programma’s van Lakatos een beter kader? Ga in je antwoord uitvoerig in op het belang van verklaren en voorspellen voor de informatica. Beargumenteer waarom deze “onderzoeksfuncties” niet of juist wel van belang zijn voor de informatica. Opdracht 6: De zoektocht naar ware kennis In welke mate / op welke manier is ware kennis van de empirische werkelijkheid mogelijk? De wijze waarop filosofen door de eeuwen heen hebben getracht deze vraag te beantwoorden, maakt duidelijk dat er uiteenlopende opvattingen bestaan over ten minste een drietal aspecten: De wijze waarop kennis verworven dient te worden Probleemstelling: In welke opzichten zijn deze vraag en de drie daarbij onderscheiden aspecten relevant of juist irrelevant voor de beoefening of de grondslagen van informatica als wetenschapsterrein? Opdracht 7: Het inductie-probleem Het inductie-probleem werd voor het eerst door David Hume verwoord en is daarna wetenschapsfilosofen tot op de dag van vandaag blijven intrigeren. Op welke manieren kun je dit probleem “oplossen”, dan wel omzeilen? Is het ook vandaag de dag nog relevant voor de (grondslagen van de) wetenschappen? Geef een aantal problemen en werk deze uit, of probeer problemen die door anderen naar voren zijn gebracht op te lossen of te ontkrachten. Probleemstelling: In welke mate ontsnapt informatica aan deze problematiek? Besteed daarbij aandacht aan informatica als formele wetenschap, als engineering / technische wtenschap en als empirische wetenschap.