Lineaire Algebra, Eigenwaarden Exercise 1. Bepaal de karakteristieke vergelijking van de matrix M = 0 (3 −1 2 ) met B als variabele. Exercise 2. Bepaal de kleinste eigenwaarde van de matrix M = 0 (3 1 . 2) Exercise 3. Beschouw de matrix A = ⎛2 2 ⎜ 1 ⎜0 ⎜ 7 11 ⎞ 2 ⎟ 2 3 3 ⎟ ⎟ ⎜0 0 0 4 ⎟ ⎝0 0 0 1 ⎠ Bepaal de grootste eigenwaarde van A 2 . Exercise 4. Een inverteerbare vierkante matrix M heeft eigenwaarden B en C e e e e met bijbehorende eigenvectoren s u , respectievelijk, v . Welk van de volgende beweringen is in het algemeen waar? e ee e. a. B + C is een eigenwaarde voor M met eigenvector u b. B − C is een eigenwaarde voor M met eigenvector u c. B d. B +v e ee e. a e e. −1 is an eigenwaarde voor M met eigenvector u −1 is an eigenwaarde voor M −1 met eigenvector u . b −v −1 e e c d Exercise 5. De vierkante matrix heeft een eigenwaarde B en A e e corresponderende eigenvector u . e e Dan is v is ook een eigenvector voor corresponderende eigenwaarde? Hierbij is I de identiteitsmatrix. 3I + 2A . Wat is de Exercise 6. De matrix A= heeft eigenwaarden B1 = 1 and B2 1 2 (4 = 5. e e v = 3) Bepaal een eigenvector v1 ( v2 ) corresponderend met de eigenwaarde 5. Exercise 7. De matrix ⎛0 ⎜ A= 0 ⎜ ⎝4 1 0 −17 0⎞ ⎟ 1 ⎟ 8⎠ heeft drie verschillende eigenwaarden, waaronder B1 B2 = 2 − √k 3 . Bepaal de derde eigenwaarde. = 4 en Exercise 8. Beschouw de symmetrische matrices A en B van de zelfde e e grootte. A heeft een eigenwaarde B met eigenvector v and B een e e eigenwaarde C met eigenvector v . Welk bewering is in het algemeen waar? a. AB b. A c. A d. B a T T T heeft eigenwaarde BC heeft eigenwaarde B B heeft eigenwaarde BC e e has eigenvector v b c d