Enkele praktische toepassingen Vragen Reeks A p 58 1.Waarom is de weerstandsdraad waaruit de draadweerstand is vervaardigd geoxideerd? De weerstandsdraad is geoxideerd. Deze oxidelaag vormt een isolatie tussen de tegen elkaar liggende draden. 2.Verschuif je in fig.7.6. de contactring naar links: dan verkleint R1 en vergroot R2 en R1+R2 blijft gelijk. 3.In figuur 7.8. wordt de weerstand tussen het vast contact 1 en het schuif 3 groter als je de schuiver verplaatst naar 2 4.Waarom zijn bij een verwarmingsweerstand van een broodrooster de bovenste wikkelingen verder van elkaar geplaatst dan de onderste? Omdat de warmte steeds naar boven stijgt, zijn de wikkelingen aan de bovenkant minder dicht tegen elkaar geplaatst 5.De verwarmingsdraad bij een vleesrooster is geïsoleerd van de binnenwand van de buis. Hoe? Deze verwarmingsdraad is door vuurvast keramisch isolatiemateriaal gescheiden van de binnenwand van de buis. Serieschakelen van weerstanden Vragen Reeks A p61 1.Hoe verbind je weerstanden in serie? Weerstanden zijn in serie geschakeld als alle weerstanden na elkaar zijn verbonden in één stroombaan. 2.De verbruikers in een serieschakeling zijn afhankelijk van elkaar. Verklaar. De lampjes van een kerstboomverlichting zijn allemaal in serie geschakeld. Het wegnemen of het onderbreken (defect worden) Van één van die lampjes opent de stroomkring, waardoor alle lampjes doven. 3.Hoe staan de lampjes van een kerstboomverlichting geschakeld? Wat gebeurt er bij het onderbreken van een van deze lampjes? In serie. Dan werkt geen enkel lampje meer. Tegenwoordig zijn ze parallel geschakeld waardoor enkel het lampje dat stuk is niet meer brand. 4.Staan de lampen van een luchter in serie? Hoe is dit eenvoudig te onderzoeken? Neen. Als je 1 lamp wegneemt, brand de rest nog wel. 5.Heeft de volgorde van de weerstanden in een serieschakeling belang? Neen : 32 + 40 + 10 =82 als je deze van plaats wisselt blijft het eindresultaat toch hetzelfde 6.Wat weet je van de stroom door R3 i.v.m. door R1 in fig. 8.1? ze zijn in serie geschakeld 7.Wat is er voor alle in serie geschakelde weerstanden gelijk ( de stroom of de spanning)? De stroom 8.In een serieschakeling is I=I 1 = I 2 = I 3…. . Omschrijf deze formule. De stroomsterkte in een serieschakeling is overal gelijk. 9.In een serieschakeling is het om het even waar je de ampèremeter schakelt. Waarom? De ampèremeter in de keten staat in serie met de verbruikers. De vervangingsweerstand van een serieschakeling. Vragen Reeks A p61. 1.Telkens je op een zelfde spanning een weerstand in serie bijschakelt, neemt de weerstand van de keten…. En de stroom….. . de weerstand neemt toe en de stroom af 2.Wat weet je van de stroom in de kring, als je de serieschakeling vervangt door de vervanginsweerstand? Deze blijft hetzelfde 3.Rvs = R1 + R2 + R3 +… enz. Omschrijf deze formule met woorden. Weerstand 1+2+3 wordt vervangingsweerstand Rvs 1 4.Drie weerstanden, respectievelijk 100 , 0,1 en 0,8k zijn in serie geschakeld. Welke waarde heeft de vervangingsweerstand in k ? 100,09 (1k) 100= 0,1 k 5.Twee weerstanden, respectievelijk 22 en 56 zijn in serie geschakeld. Welke weerstand moet je hiermee in serie schakelen opdat je 100 weerstand zou hebben? 22 6.Hoe bereken je de vervangingsweerstand van een aantal (Ns) Gelijke weerstanden (R1)? Door deze op te tellen 7.Vijf weerstanden met waarde 100 zijn in serie geschakeld. Hoe groot is de vervangingsweerstand? 500 8.Vijf gelijke weerstanden zijn in serie geschakeld. De vervangingsweerstand is 100. Hoe groot is één van deze gelijke weerstanden? 20 9.Een serieschakeling bevat drie weerstanden R1 = 15, R2 = 18 en R3 = 220. Kan Rvs = 153 zijn? Toon aan. Neen, 15+18+220= 253 dus niet 153 10.Een stroomkring bevat drie weerstanden, respectievelijk 68, 82 en 150. Je wenst deze serieschakeling te vervangen door een serieschakeling van drie gelijke weerstanden. Hoe groot moet ieder van deze weerstanden zijn? 300 is het samen dus 1 = 100 11.Drie weerstanden respectievelijk 68, 82 en 100 zijn in serie geschakeld en aangesloten op 5V. Bereken de vervangingsweerstand en de stroomsterkte. U= 5V R= 250 I= U:R= 5: 250 = 0,02 A