Opgave 1 Een koperen draad is 60 cm lang. Van de draad is rechthoekig raam gemaakt, dat 20 cm lang en 10 cm breed is. 10 cm 20 cm Het draadraam wordt door Guus met een constante snelheid naar links getrokken een homogeen magnetisch veld in. De sterkte van het veld is 0,36 T; de veldlijnen staan loodrecht op het vlak van de tekening. Door de koperen draad gaat een elektrische stroom lopen; zie het (I,t)-diagram. Inductiestroom 0,8 stroomsterkte (A) 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 0 20 40 60 80 100 tijd (ms) A. Verklaar deze inductiestroom; bespreek daarbij: waarom er in het begin [0 ms 20 ms] geen inductiestroom is waarom er enige tijd later [20 ms 100 ms] een constante inductiestroom is (leg ook uit of deze stroom ‘met de wijzers van de klok mee’ of juiste ‘tegen de wijzers van de klok in’ door het draadraam loopt) waarom er na verloop van tijd [na 100 ms] geen inductiestroom meer is. B. Bepaal de weerstand van de koperen draad. C. Bepaal hoeveel arbeid (de spierkracht van) Guus heeft verricht. 120 Opgave 2 Een homogeen magnetisch veld heeft (opnieuw) een sterkte van 0,36 T. B A Een tweewaardig ion vliegt met een snelheid van 4,0.10 2 m/s bij punt A het magnetisch veld binnen; het ion verlaat het magnetisch veldbij punt B. A. Leg uit of het ion positief of negatief geladen is. B. Bereken de lorentzkracht op het ion. C. Bewijs: m= B⋅q⋅r . v D. Toon aan dat bovenstaande figuur niet ‘op ware grootte’ kan zijn. Opgave 3 Een variac is een ideale transformator, waarbij men door middel van een schuifcontact S een groter of een kleiner aantal secundaire windingen kan inschakelen. Het aantal primaire windingen bedraagt 440. De primaire spoel wordt aangesloten op een wisselspanning Vp van 220 V, 50 Hz; de secundaire spanning Vs kan dan worden gevarieerd van 6,0 V tot 260 V als het schuifcontact S wordt verschoven. A. Bereken tussen welke aantallen het aantal secundaire windingen kan worden gevarieerd. B. Noteer: de indeling van de horizontale (tijd) as de indeling van de verticale (stroomsterkte) as. Stroom PRIMAIRE spoel stroomsterkte (A) Men stelt de variac op 6,0 V in en sluit op de secundaire spoel een lampje (6,0 V; 0,50 A) aan. In de grafiek staat de stroomsterkte in de primaire spoel als functie van de tijd. Naam: .................... 30,00 20,00 10,00 tijd (s) 0,00 0 -10,00 -20,00 -30,00 0,01 0,02 0,03 0,04 0,05 Antwoorden Opgave 1A waarom er in het begin [0 ms 20 ms] geen inductiestroom is Zolang het draadraam buiten het magneetveld is, ‘prikken’ er geen veldlijnen door het omsloten oppervlakte binnen het draadraam (flux Φ = 0). De flux verandert dus niet (fluxverandering ∆Φ = 0) en er wordt geen inductiespanning opwekt. Inductiestroom is dus niet mogelijk. waarom er enige tijd later [20 ms 100 ms] een constante inductiestroom is Als het draadraam het magneetveld binnengaat, ‘prikken’ er steeds veldlijnen door het omsloten oppervlak binnen het draadraam). De flux verandert en er wordt een inductiespanning opwekt. Omdat de grootte van het oppervlak binnen het magneetveld (door de constante snelheid) lineair met de tijd toeneemt en omdat het magneetveld homogeen is, neemt de omvatte flux lineair met de tijd toe (∆Φ / ∆t = constant). Er ontstaat een constante inductiespanning en (omdat het draadraam van koper is) dus een constante inductiestroom. (leg ook uit of deze stroom ‘met de wijzers van de klok mee’ of juiste ‘tegen de wijzers van de klok in’ door het draadraam loopt) Deze inductiestroom is werkt de fluxverandering ‘tegen’. De richting van deze stroom met de RHR: De richting van de stroom is ‘tegen de wijzers van de klok in’; er wordt een magnetisch veld opgewekt dat ‘het papier uit’ prikt, zodat de toename van de flux wordt bestreden. De richting van deze stroom met de lorentzkracht en de LHR: De richting van de stroom is ‘tegen de wijzers van de klok in’. Hierdoor loopt de stroom in het linker-zijkant van het draadraam omlaag en werkt er een lorentzkracht naar rechts, die de beweging van het draadraam hindert. Op de rechter-zijkant van het draadraam wertk geen lorentzkracht, omdat dit deel van het draadraam zich nog niet in het magnetisch veld bevindt. waarom er na verloop van tijd [na 100 ms] geen inductiestroom meer is. Zodra het draadraam helemaal binnen het magneetveld is, ‘prikken’ er een constante hoeveelheid veldlijnen door het omsloten oppervlakte binnen het draadraam (flux Φ = constant). De flux verandert dus niet (fluxverandering ∆Φ = 0) en er wordt geen inductiespanning opwekt. Inductiestroom is dus niet mogelijk. Opgave 1B ∆Φ B ⋅ ∆A 0,36 ⋅ 0,020 = = = 0,090 V ∆t ∆t 80.10 −3 U 0,090 R= = = 0,15 Ω I 0,60 U ind = Opgave 1C Flor = B ⋅ I ⋅ l = 0,36 ⋅ 0,60 ⋅ 0,10 = 0,022 N Fspier = Flor = 0,022 N WF = F ⋅ s = 0,022 ⋅ 0,20 = 0,0043 J Opnieuw opgave 1B (nu m.b.v. het antwoord van opgave 1C) Q = P ⋅ ∆t = U ⋅ I ⋅ ∆t = I 2 ⋅ R ⋅ ∆t Q 0,0043 → R= 2 = = 0,15 Ω I ⋅ ∆t 0,60 2 ⋅ 0,080 Opgave 2A LHR voor lorentzkracht In punt A ondervindt het ion een lorentzkracht naar rechts. Het magnetisch veld ‘prikt het papier in’. Omdat het ion juist niet in de richting van de vingers van een linkerhand beweegt, is hier sprake van een negatief ion. B A Opgave 2B Flor = B ⋅ q ⋅ v = 0,36 ⋅ 2 ⋅1,6.10 −19 ⋅ 4,0.10 2 = 4,6.10 −17 N Opgave 2C Fmpz = Flor → m ⋅v2 B⋅q⋅r = B ⋅q ⋅v → m = r v Opgave 2D Stel het plaatje is wel ‘op ware grootte’: de straal van de cirkelbeweging ≈ 10 – 2 m. De massa van het ion ≈ 10 – 24 kg (formule opgave 2C). Er bestaan echter geen ionen met zo’n grote massa, omdat de massa van atomen (en dus van ionen) ≈ 10 – 26 kg is. Conclusie: het plaatje is niet ‘op ware grootte’. Opgave 3 Zie: http://www.natuurkunde.nl/artikelen/view.do?supportId=2143