1. ------IND- 2015 0292 IRL NL- ------ 20150623 --- --- PROJET In te voegen tekst als wijziging van de voorschriften van 2007 tot en met 2012 inzake veiligheid, gezondheid en welzijn op het werk (algemene toepassing) „DEEL 11 HOUTBEWERKINGSMACHINES Interpretatie van deel 11. 195. In dit deel wordt verstaan onder— „lintzaagmachine”: een zaagmachine die is bestemd om te worden uitgerust met een zaagblad in de vorm van een doorlopende band of doorlopend lint, waarvan het snijgedeelte in verticale richting loopt, maar dit omvat geen bandzaagmachines voor boomstammen of bandherzaagmachines; „cirkelzaagmachine”: een zaagmachine bestaande uit een zaagbank (met inbegrip van een stapelbank) met een as die zich onder de machinetafel bevindt waarop een cirkelzaagblad kan worden aangebracht om het materiaal in verschillende delen te scheiden, maar dit omvat geen meervoudige trekzaagmachines, rechte slijpmachines of zaagmachines waarvan bij gebruik het blad richting het te zagen materiaal wordt bewogen; „CNC-machine”: een machine waarbij de automatische besturing van het gebruiksproces van de machine wordt uitgevoerd door een computergestuurde regeling, zodat de machine haar gebruiksfunctie voltooit; „gecombineerde machine”: een machine voor vlakken en schaven; „snijbladen”: snijbladen die deel uitmaken van een houtbewerkingsmachine, onder andere zaagbladen, snijkettingen, messen, boorbeitels, verwijderbare snijbladen en vaste snijbladen; „geharmoniseerde norm”: een Europese norm die is vastgesteld op basis van een verzoek van de Commissie voor toepassing van harmonisatiewetgeving van de Unie; „houtbewerkingsmachine met hoog risico”: handmatig geladen houtbewerkingsmachines, zaagmachines uitgerust met een cirkelzaagblad of zaagband en schaafmachines die worden gebruikt voor vlakken; „machinetafel”: deze term omvat, met betrekking tot een cirkelzaagmachine, elk frame dat het te zagen materiaal ondersteunt; „schaafmachine”: een machine voor vlakken of schaven of een gecombineerde machine, maar dit omvat geen freesmachine met meerdere snijbladen uitgerust met twee of meer snijassen; „gekantrecht hout”: materiaal met een rechthoekige (met inbegrip van vierkante) doorsnede waarvan de afmetingen redelijk constant blijven over de lengte van het materiaal; „vlakken”: schaven of polijsten van het oppervlak van het materiaal door het over snijbladen te bewegen; dit omvat afschuinen en facetslijpen, maar niet frezen, vingerfrezen, beslaan of insteken; „freesmachine met een verticale as”: deze term omvat tevens een bovenfrees op hoge snelheid; „houtbewerkingsmachine”: een machine (met inbegrip van een draagbare machine) van de in bijlage 13 gespecificeerde soort, die is ontworpen voor of bestemd is om te worden gebruikt voor een van de of alle volgende materialen: hout, kurk, vezelplaat en materiaal dat deels bestaat uit een van deze materialen. Toepassing van deel 11. 196. 1) Onder voorbehoud van lid 2 is dit deel van toepassing op een werkgever met betrekking tot het gebruik van een houtbewerkingsmachine op een werkplek waarvoor die werkgever verantwoordelijk is op grond van de wet of deze voorschriften. 2) Dit deel is, voor zover dit betrekking heeft op het ontwerp van een houtbewerkingsmachine die wordt gebruikt op een werkplek, niet van toepassing op een houtbewerkingsmachine waarbij het ontwerp van die machine voldoet aan alle eisen van een geharmoniseerde norm die van toepassing is op dat soort machines op het moment dat de machine voor het eerst in de Europese Unie in de handel werd gebracht. Ruimte rondom houtbewerkingsmachines. 197. 1) Werkgevers verzekeren dat er voldoende vrije en onbelemmerde ruimte, zonder struikelgevaar, aanwezig is rondom elke houtbewerkingsmachine wanneer de machine in gebruik is zodat, voor zover dit praktisch haalbaar is, de werkzaamheden die worden uitgevoerd op de machine geen risico op letsel aan personen opleveren. 2) Onverminderd het algemene karakter van lid 1 verzekeren werkgevers dat effectieve maatregelen worden getroffen om te verzekeren dat materialen of artikelen rondom een houtbewerkingsmachine niet zodanig worden geplaatst, gestapeld of opgeslagen dat ze letsel kunnen veroorzaken. Opleiding, instructie en informatie. 198. 1) Onder voorbehoud van lid 3 verzekeren werkgevers dat werknemers die een houtbewerkingsmachine bedienen: 2) a) zijn opgeleid voor de bediening van de machine, b) instructies hebben ontvangen overeenkomstig lid 2, onder a), en c) over de in lid 2, onder b), vermelde informatie beschikken. Werkgevers verzekeren dat werknemers vóór de bediening van een houtbewerkingsmachine: a) instructies ontvangen over: i) de gevaren die zich kunnen voordoen bij het gebruik van de machine, de te nemen voorzorgsmaatregelen en de eisen van de voorschriften in dit deel die van toepassing zijn op de machine, ii) hoe de beschermkappen en andere beschermingsmaatregelen moeten worden gebruikt die op grond van voorschrift 199 en voorschriften 201 tot en met 207 moeten worden verstrekt en die verband houden met de machine, en iii) de procedures voor het instellen, aanpassen, gebruiken en schoonmaken van de machine, en b) beschikken over informatie over het gebruik van de machine, met inbegrip van, indien relevant: i) de snelheid, het bereik, het type en de afmetingen van gereedschap dat geschikt is voor de machine, ii) eventuele beperkingen van de snijsnelheid van de machine, in het bijzonder het gebruik of de afmeting en het materiaal van voorwerpen, iii) procedures in verband met de reparatie of vervanging van een beschermkap of beschermingsmiddel, iv) de beschikbaarheid, de gepastheid en het gebruik van eventuele aanvullende beschermingsmiddelen, v) veilige methoden voor de hantering van gereedschap, vi) de juiste procedures voor het opstarten, afsluiten en isoleren van de machine, rekening houdend met de benodigde tijd voor het tot stilstand komen van alle onderdelen van de machine, vii) procedures voor het schoonmaken van de machine, viii) procedures voor het instellen of aanpassen van beschermkappen, gereedschap en andere onderdelen van de machine, en ix) in het geval van CNC-machines, programmering. 3) Werknemers staan personen ouder dan 16 jaar, maar jonger dan 18 jaar, alleen toe een houtbewerkingsmachine met hoog risico te bedienen: a) ten behoeve van opleiding, en b) indien de persoon onder direct toezicht staat van een andere persoon die kennis heeft over en ervaring heeft met het werken met de machine. Beschermkappen en andere beschermingsmaatregelen voor houtbewerkingsmachines. 199. 1) Werkgevers verstrekken voor elke in gebruik zijnde houtbewerkingsmachine de beschermkappen en andere beschermingsmiddelen, waaronder spijkers, duwstokken, duwblokken, wiggen, beugels en achtervangen, gripuitrusting en aangedreven toevoerapparatuur als noodzakelijk om te verzekeren dat de desbetreffende machine veilig kan worden gebruikt. 2) Werkgevers verplichten werknemers niet een houtbewerkingsmachine te gebruiken zonder dat de in lid 1 bedoelde beschermkappen en andere beschermingsmiddelen, die nodig zijn om de machine veilig te gebruiken, aanwezig zijn. 3) Werkgevers verzekeren het juiste onderhoud van: a) alle houtbewerkingsmachines die op de werkplek van die werkgever in gebruik zijn, en b) alle beschermkappen en andere beschermingsmiddelen die met de machines worden gebruikt. 4) Onder voorbehoud van lid 5 verzekeren werkgevers dat werknemers die houtbewerkingsmachines bedienen de beschermkappen, beschermingsmiddelen of andere veiligheidsmaatregelen die worden verstrekt voor gebruik met de machine overeenkomstig lid 1 op de juiste wijze gebruiken en afstellen. 5) Lid 4 is niet van toepassing indien het gebruik van de in dat lid bedoelde beschermkappen, beschermingsmiddelen of andere veiligheidsmaatregelen als gevolg van de aard van de uit te voeren werkzaamheden niet haalbaar is. 6) Onder voorbehoud van lid 8 en leden 2 en 3 van voorschrift 207 en onverminderd voorschrift 33 verzekeren werkgevers dat: a) alle beschermkappen en andere beschermingsmiddelen die worden geleverd voor een houtbewerkingsmachine op passende wijze zijn ontworpen, goed zijn gebouwd, van robuust materiaal zijn en voldoende sterk zijn voor het beoogde doeleinde; b) onder voorbehoud van lid 7, de snijbladen van elke houtbewerkingsmachine zo veel mogelijk worden omgeven door een beschermkap of beschermkappen, rekening houdend met de uit te voeren werkzaamheden; c) de op grond van dit voorschrift verplichte beschermkappen te allen tijde wanneer de snijbladen in beweging zijn op hun plek blijven, veilig zijn vastgezet en zijn afgesteld, tenzij het gebruik van deze beschermkappen, uitsluitend voor zover noodzakelijk, vanwege de aard van de uit te voeren werkzaamheden niet haalbaar is; d) de beschermkap op een machine voldoende bescherming biedt indien het snijblad kapot gaat of losraakt; e) indien de beschermkap een buitenrand vormt in de vorm van een geleider, alle scharnierende, schuivende of beweegbare beschermkappen die onderdeel vormen van die geleider of omheining met elkaar verbonden zijn, zodat de machine niet kan draaien tenzij alle beschermingsmiddelen gesloten zijn. 7) Sublid b) van lid 6 is niet van toepassing op een houtbewerkingsmachine: a) als de snijbladen zodanig zijn geplaatst dat de snijbladen even veilig zijn als wanneer ze zouden zijn omgeven door een beschermkap of beschermkappen, zoals bedoeld in dat sublid, of b) indien een beschermkap wordt verstrekt die de machine zo veilig maakt als wanneer de beschermkap of beschermkappen zoals bedoeld in dat sublid zouden zijn verstrekt. 8) De in lid 6, onder c), bedoelde uitzondering is niet van toepassing op het gebruik van beschermkappen die verplicht zijn op grond van voorschrift 203, lid 7, onder b), of van leden 1 of 7 van voorschrift 206. Onderhoud van houtbewerkingsmachines. 200. 1) Werkgevers verzekeren dat werknemers een houtbewerkingsmachine niet onderzoeken, repareren, schoonmaken, oliën of invetten wanneer deze in beweging is als het onderzoek, de reparatie, de schoonmaak, het oliën of invetten die werknemer of een andere persoon blootstelt aan het risico op letsel door een bewegend onderdeel van de houtbewerkingsmachine of een machine in de buurt. 2) Werkgevers verzekeren dat werknemers geen onderdelen van een houtbewerkingsmachine of een beschermkap op de machine afstellen wanneer de snijbladen in beweging zijn, tenzij deze aanpassing kan worden uitgevoerd zonder risico op letsel aan personen. 3) Werkgevers verzekeren dat het snijblad van: a) een cirkelzaagmachine, b) een bandherzaagmachine, of c) een bandzaag niet wordt schoongemaakt door handmatig afschrapen terwijl het snijblad in beweging is. Reminrichtingen. 201. Werkgevers verzekeren dat een houtbewerkingsmachine wordt uitgerust met een reminrichting, tenzij: a) de machine binnen maximaal tien seconden tot stilstand komt, b) de effecten van de reminrichting aantoonbaar slecht zijn voor de integriteit van de machine, c) de machine is gebouwd overeenkomstig de geharmoniseerde norm die van toepassing is op dat type machine en er geen reminrichting verplicht is, waarbij een verwijzing naar de norm is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of d) er geen risico bestaat op contact met personen tijdens de periode waarin de machine tot stilstand komt. Afvoer van stof dat vrijkomt bij houtbewerkingsmachines. 202. Werkgevers nemen maatregelen die redelijkerwijs haalbaar zijn om personen te beschermen tegen het inhaleren van houtstof afkomstig van houtbewerkingsmachines en verstrekken en onderhouden, indien redelijkerwijs haalbaar, afzuiginstallaties zo dicht mogelijk bij de plaats waar het stof is ontstaan. Cirkelzaagmachines. 203. 1) Onder voorbehoud van lid 12 verzekeren werkgevers dat: a) het deel van het zaagblad van een cirkelzaagmachine dat zich onder de machinetafel bevindt veilig is afgeschermd, b) elke cirkelzaagmachine is voorzien van een splijtmes dat: i) veilig is vastgezet met behulp van een geschikt apparaat dat zich onder de machinetafel bevindt, ii) zich achter en in een rechte lijn ten opzichte van het zaagblad bevindt, en iii) voldoet aan alle in sublid c) uiteengezette voorwaarden, c) in verband met het in sublid b) bedoelde splijtmes wordt het volgende bepaald: i) het splijtmes heeft een glad oppervlak, is sterk, onbuigzaam en eenvoudig aan te passen, ii) de rand van het mes dat zich het dichtst bij het zaagblad bevindt, vormt een cirkelboog met een radius die niet groter is dan de radius van het grootste zaagblad waarvoor de zaagbank is ontworpen, iii) het splijtmes kan worden aangepast en wordt dan zo gehouden dat: I) het zich zo dicht als praktisch haalbaar bij het zaagblad bevindt, gelet op de aard van de uit te voeren werkzaamheden, en II) de afstand tussen de rand van het mes dat zich het dichtst bij het zaagblad bevindt en de tanden van het zaagblad op het niveau van de machinetafel niet groter is dan 12 mm, iv) bij een zaagblad met een diameter van: (I) minder dan 600 mm steekt het mes vanaf de machinetafel omhoog tot een hoogte boven het oppervlak van de machinetafel van maximaal 25 mm onder het hoogste punt van het zaagblad, en (II) 600 mm of meer steekt het mes vanaf de machinetafel omhoog tot een hoogte van minstens 225 mm boven de machinetafel, en v) bij een zaagblad met evenwijdige platen is het splijtmes dikker dan het zaagblad. 2) Onder voorbehoud van lid 12 en onverminderd de eisen in lid 7, onder b), verzekeren werkgevers dat het deel van het zaagblad van elke cirkelzaagmachine dat boven de machinetafel uitsteekt, wordt beschermd door een geschikte en aanpasbare beschermkap: a) die in horizontale en verticale richting en evenwijdig aan het zaagblad kan worden verplaatst, b) die over de hele lengte is voorzien van een voldoende diepe flens aan de zijde van het zaagblad die zich het verst van de geleider bevindt, c) die zodanig wordt aangepast dat de in sublid b) bedoelde flens uitsteekt tot voorbij de aanhechting van de tanden van de zaag, en d) die vanaf de bovenkant van het splijtmes loopt tot een praktisch zo laag mogelijk punt ter hoogte van de snijkant van de zaag. 3) Indien een beschermkap wordt verstrekt in overeenstemming met lid 2, verzekeren werkgevers dat de beschermkap is voorzien van een aanpasbaar verlengstuk vooraan, dat over de hele lengte voorzien is van een flens die voldoende diep is aan de zijde die zich het verst van de geleider bevindt en het verlengstuk wordt zodanig aangepast dat de bedoelde flens uitsteekt tot voorbij de aanhechting van de tanden van het zaagblad. 4) Werkgevers verzekeren dat wanneer de as van een cirkelzaagmachine niet op meer dan één bedrijfssnelheid kan werken, er geen zaagblad wordt gebruikt in de machine voor het scheiden van materiaal in verschillende delen met een diameter van minder dan zes tiende van de diameter van het grootste zaagblad waarvoor de zaagbank is ontworpen. 5) Werkgevers verzekeren dat wanneer de as van een cirkelzaagmachine op meer dan één bedrijfssnelheid kan werken, er geen zaagblad wordt gebruikt in de machine voor het scheiden van materiaal in verschillende delen met een diameter van minder dan zes tiende van de diameter van het grootste zaagblad dat op correcte wijze kan worden gebruikt bij de hoogste snelheid van de as voor die zaagbank. 6) Werkgevers verzekeren dat er op elke cirkelzaagmachine een mededeling wordt bevestigd waarin de diameter wordt vermeld van het kleinste zaagblad dat kan worden gebruikt met de machine in overeenstemming met lid 4 of 5, zoals van toepassing. 7) Werkgevers verzekeren dat een cirkelzaagmachine niet wordt gebruikt: a) voor werkzaamheden waarbij een voorwerp handmatig moet worden aangevoerd naar het zaagblad en een zaagsnede wordt begonnen op een andere plek dan aan het uiteinde of de buitenrand van een oppervlak van het voorwerp, b) voor het beslaan, vingerfrezen, frezen of het aanbrengen van een groef, tenzij dat deel van het zaagblad of een ander snijblad dat zich boven de machinetafel bevindt effectief wordt beschermd, of c) voor het kruiselings zagen van stammen, takken of ander materiaal dat als brandhout is bestemd, tenzij het te zagen materiaal stevig wordt vastgehouden door grijpuitrusting die veilig is bevestigd aan de doorvoertafel. 8) Werkgevers verzekeren dat er een geschikte duwstok wordt geleverd en beschikbaar is voor gebruik bij elke cirkelzaagmachine die handmatig wordt gevoed. 9) Onder voorbehoud van lid 10 worden duwstokken gebruikt: a) om materiaal richting het zaagblad te duwen tussen het zaagblad en de geleider bij een zaagbeweging van 300 mm of korter, b) om materiaal richting het zaagblad te duwen tussen het zaagblad en de geleider bij de laatste 300 mm van een zaagbeweging die langer is dan 300 mm, en c) om gezaagde materialen te verwijderen tussen het zaagblad en de geleider. 10) Het is niet noodzakelijk om een duwstok te gebruiken wanneer de afstand tussen een cirkelzaagblad en de geleider zo groot is of de methode voor de aanvoer van materiaal richting het zaagblad zodanig is dat het gebruik van een duwstok veilig achterwege kan worden gelaten. 11) Werkgevers verzekeren dat wanneer werknemers (die de machine niet bedienen) materiaal verwijderen dat door een cirkelzaagmachine is gezaagd: a) deze werknemers daarvoor aan de uitvoerkant van de machine staan, en b) de machinetafel zodanig is gebouwd of andere regelingen zijn getroffen door de tafel voldoende lang te maken, dat de afstand tussen de uitvoerkant van de tafel, over de gehele breedte samen met eventuele verlengingen, en het draaiende deel van het zaagblad niet minder dan 1 200 mm bedraagt. 12) Leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op cirkelzaagmachines waarvoor beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn voldaan aan de in deze leden vermelde eisen. Meervoudige trekzaagmachines en rechte slijpmachines. 204. 1) Onder voorbehoud van lid 2 verzekeren werkgevers dat elke meervoudige trekzaagmachine en rechte slijpmachine: a) aan de bedienerskant van de toevoerende drukrollers is voorzien van een doeltreffend apparaat dat is ontworpen en gebouwd om, voor zover praktisch haalbaar, materiaal te bevatten dat onbedoeld vrijkomt uit de machine, en dat dergelijke apparaten niet verder uitsteken dan de volledige breedte van deze drukrollers, en b) waarbij de zaagas boven de machine is gemonteerd, is aangebracht op de zijkant die zich het verst van de geleider met een passende beschermkap bevindt en die zich uitstrekt van de rand van het in lid a) bedoelde apparaat evenwijdig langs het zaagblad over een lengte van minstens 300 mm richting de zaagas en zodanig is ontworpen en gebouwd dat deze, voor zover praktisch haalbaar, materiaal kan bevatten dat onbedoeld uit de machine vrijkomt. 2) Lid 1 is niet van toepassing op houtbewerkingsmachines waarvoor beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn voldaan aan de in dat lid vermelde eisen. Bandzaagmachines. 205. 1) Onder voorbehoud van lid 2 verzekeren werkgevers dat bij een bandzaagmachine: a) de zaagwielen van de machine en het gehele blad van die machine, anders dan het deel van het blad dat naar beneden loopt tussen het bovenste wiel en de machinetafel, wordt omsloten door een beschermkap of beschermkappen met een solide bouw, en b) het deel van het zaagblad van de machine dat zich boven de frictieschijf of de rollers en onder het bovenste wiel bevindt, wordt beschermd door een voorplaat die zo dicht mogelijk bij het zaagblad is bevestigd en is voorzien van minstens één flens in een rechte hoek ten opzichte van de plaat die zich uitstrekt tot achter het zaagblad. 2) Lid 1 is niet van toepassing op bandzaagmachines waarvoor beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn voldaan aan de in dat lid vermelde eisen. Schaafmachines. 206. 1) Werkgevers verzekeren dat schaafmachines niet worden gebruikt voor het beslaan, insteken, vingerfrezen of frezen, tenzij het snijblad op effectieve wijze wordt beschermd. 2) Werkgevers verzekeren dat schaafmachines voor vlakken: a) zijn voorzien van een cilindrisch snijblok, b) zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de vrije ruimte tussen de snijbladen en de voorste rand van de uitvoertafel, en de opening tussen de toevoertafel en de uitvoertafel zo klein als praktisch haalbaar zijn, rekening houdend met de uit te voeren werkzaamheden en dat een machine die niet zo is aangepast niet wordt gebruikt voor vlakken, c) onder voorbehoud van lid 11 zijn voorzien van een beschermrail die: i) sterk en onbuigzaam is, ii) minstens even lang is als de volledige lengte van het snijblok, iii) minstens even breed is als de diameter van het snijblok, iv) zodanig is gebouwd dat deze eenvoudig kan worden versteld in zowel horizontale als verticale richting, v) ongeveer centraal boven de as van het snijblok op de machine is gemonteerd, vi) zodanig is gebouwd dat wordt voorkomen dat de beschermkap onbedoeld uit die positie wordt verplaatst, en vii) op de juiste wijze is afgesteld om het risico op letsel bij personen te voorkomen. 3) Onder voorbehoud van lid 5 verzekeren werkgevers dat, wanneer een schaafmachine voor vlakken wordt gebruikt om een vlak oppervlak van gekantrecht hout te bewerken, de beschermrail zo wordt geplaatst dat: a) de afstand tussen het einde van de beschermkap en de geleider niet meer bedraagt dan 10 mm, en b) de onderkant van de beschermkap zich niet meer dan 10 mm boven de bovenkant van het materiaal bevindt. 4) Onder voorbehoud van lid 5 verzekeren werkgevers dat, wanneer een schaafmachine voor vlakken wordt gebruikt om een hoekoppervlak van gekantrecht hout te bewerken, de beschermrail zo wordt geplaatst dat: a) het einde van de beschermkap zich op niet meer dan 10 mm van het oppervlak van het gekantrechte hout bevindt dat het verst van de geleider is, en b) de onderkant van de beschermkap zich niet meer dan 10 mm boven het oppervlak van de toevoertafel bevindt. 5) Werkgevers verzekeren dat, wanneer een schaafmachine voor vlakken wordt gebruikt om zowel een vlak oppervlak van gekantrecht hout als een hoekoppervlak van gekantrecht hout te bewerken, waarbij de ene bewerking de andere direct volgt, de beschermrail zo wordt geplaatst dat: a) bij het bewerken van een vlak oppervlak de onderkant van de beschermkap zich niet meer dan 10 mm boven de bovenkant van het gekantrechte hout bevindt, en b) bij het bewerken van een hoekoppervlak het einde van de beschermkap zich op niet meer dan 10 mm van het oppervlak van het gekantrechte hout bevindt dat het verst van de geleider is. 6) Werkgevers verzekeren dat, wanneer een schaafmachine voor vlakken wordt gebruikt voor het bewerken van één of meer aangrenzende oppervlakken van gekantrecht hout of een rechthoekige doorsnede, de bediener van de machine de beschermrail zodanig plaatst dat deze voldoet aan de eisen in lid 4 of lid 5. 7) Onder voorbehoud van lid 11 verzekeren werkgevers dat elke schaafmachine voor vlakken is voorzien van een sterke, effectieve en eenvoudig aan te passen beschermkap voor het gedeelte van het snijblok dat zich aan de niet-werkende kant van de geleider bevindt. 8) Werkgevers verzekeren dat, wanneer een vlak oppervlak wordt gevlakt of gepolijst op een schaafmachine en, als gevolg van de kortheid van het materiaal, de werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd met de beschermrail zodanig aangepast dat hij voldoet aan de eisen in lid 2, onder c), 3, 4, 5 en 6, een geschikt duwblok met geschikte handgrepen die de bediener van de machine een ferme grip op het duwblok bieden, moet worden verstrekt en gebruikt. 9) Onder voorbehoud van lid 11 verzekeren werkgevers dat het deel van het snijblok van een gecombineerde machine dat wordt blootgesteld in de opening in de tafel op effectieve wijze wordt beschermd wanneer de machine wordt gebruikt voor schaven. 10) Onder voorbehoud van lid 11 verzekeren werkgevers dat elke schaafmachine die wordt gebruikt voor schaven aan de kant van de bediener van de toevoerroller over een voorziening beschikt om, voor zover praktisch haalbaar, een voorwerp dat onbedoeld vrijkomt van de machine op zijn plek te houden. 11) Leden 2, onder c), 7, 9 en 10, zijn niet van toepassing op schaafmachines waarvoor beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn voldaan aan de in deze leden vermelde eisen. 12) In deze verordening, met betrekking tot gekantrecht hout: wordt onder „hoek” verstaan: een van de oppervlakken die de smalste oppervlakken zijn; wordt onder „vlak” verstaan: een van de oppervlakken die de bredere oppervlakken zijn; omvatten „oppervlakken” geen doorsneden. Freesmachines met verticale as. 207. 1) Werkgevers verzekeren voor elke freesmachine met verticale as dat: a) elk snijblad en elk snijblok solide is gebouwd, van robuust materiaal is en correct is onderhouden, b) elk verwijderbaar snijblad wordt bevestigd in of op het snijblok of de as, zodat het snijblad, voor zover praktisch haalbaar, niet onbedoeld kan loskomen van de machine, en c) indien rechte geleiders worden gebruikt voor werkzaamheden die worden uitgevoerd met de machine, de opening tussen de geleiders zo ver als praktisch haalbaar moet worden verminderd door een tussenstuk of anderszins. 2) Werkgevers verzekeren dat, indien het door de aard van de werkzaamheden die worden uitgevoerd door een freesmachine met verticale as, niet praktisch haalbaar is om een beschermkap te installeren die de snijbladen van de machine zodanig omgeeft dat de snijbladen effectief worden beschermd in overeenstemming met voorschrift 199, lid 6, onder a) en b), maar het wel praktisch haalbaar is om een wig of beugel te plaatsen die zo is ontworpen en gebouwd dat materiaal dat wordt bewerkt stevig wordt vastgezet en beschikt over geschikte handgrepen die de bediener een ferme grip bieden, de machine niet wordt gebruikt tenzij een dergelijke wig of beugel wordt verstrekt. 3) Onder voorbehoud van lid 4 verzekeren werkgevers dat elke beschermkap die op grond van sublid a) en sublid b) van voorschrift 199, lid 6, wordt verstrekt voor de snijbladen van een freesmachine met verticale as zodanig is ontworpen en gebouwd dat ze, voor zover redelijkerwijs haalbaar is, losgelaten delen van de snijbladen of de bevestigingsmiddelen ervan tegenhoudt. 4) Lid 3 is niet van toepassing op freesmachines met verticale as waarvoor beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn voldaan aan de in dat lid vermelde eisen. 5) Wanneer– a) de freesmachine met verticale as materiaal snijdt, b) het snijden elders begint dan aan het einde van een oppervlak van het materiaal, en c) het niet haalbaar is om een wig of beugel te verstrekken in overeenstemming met lid 2, verzekeren werkgevers dat het uitstekende uiteinde van het materiaal, indien haalbaar, wordt ondersteund door een geschikte achtervanger om te voorkomen dat het materiaal wordt teruggeduwd wanneer de snijbladen voor het eerst in contact komen met het materiaal. 6) Werkgevers verzekeren dat geen werkzaamheden worden uitgevoerd op een freesmachine met verticale as indien: a) het snijden van het materiaal door de machine elders begint dan aan het einde van een oppervlak van het materiaal, en b) het materiaal tijdens het snijden in dezelfde richting wordt bewogen als de beweging van de snijbladen, tenzij een wig of beugel wordt verstrekt in overeenstemming met lid 2. 7) Werkgevers verzekeren dat, indien de aard van de uitgevoerde werkzaamheden op een freesmachine met verticale as zodanig is dat het gebruik van een geschikte spijker of duwstok het mogelijk maakt de werkzaamheden uit te voeren zonder onnodig risico op letsel voor de bediener van de machine, een dergelijke spijker of duwstok wordt verstrekt en gebruikt. 8) Werkgevers verzekeren dat, indien de motor die een freesmachine met verticale as aandrijft (maar geen bovenfrees op hoge snelheid), is ontworpen om op twee bedrijfssnelheden te werken, het apparaat dat de snelheid van de motor regelt zodanig is afgesteld dat de motor niet op de hogere snelheid kan draaien zonder eerst op de lagere snelheid te hebben gedraaid. DEEL 12 SCHUURROLLEN Interpretatie van deel 12. 208. In dit deel - wordt verstaan onder „schuurrol”: a) een wiel, cilinder, schijf of kegel die/dat al dan niet ander materiaal bevat, bestaande uit schuurdeeltjes die door middel van binding bij elkaar worden gehouden, b) een gemonteerd wiel of gemonteerde punt en een wiel of schijf met (in beide gevallen) afzonderlijke segmenten schuurmateriaal, c) een wiel of schijf (in beide gevallen) van metaal, hout, doek, vilt, rubber of papier met een oppervlak dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit schuurmateriaal, of d) een wiel, schijf of zaag waarop een rand of segmenten bestaande uit diamanten schuurdeeltjes zijn bevestigd, die/dat wordt aangedreven of hiervoor is bestemd en wordt gebruikt bij een slijp- of zaagbeweging; wordt verstaan onder „gemonteerd wiel of gemonteerde punt”: een wiel of punt (in beide gevallen) bestaande uit schuurdeeltjes die bij elkaar worden gehouden door minerale, metalen of organische verbindingen, natuurlijk of kunstmatig, en die permanent aan het uiteinde van een as of spoel zijn bevestigd. Toepassing van deel 12. 209. Dit deel is van toepassing op werkgevers bij gebruik van schuurrollen voor slijp- of zaagbewegingen op een werkplek waarvoor de werkgever verantwoordelijk is op grond van de wet of deze voorschriften. Gebruik van schuurrollen. 210. Werkgevers verzekeren dat een schuurrol geschikt is voor de werkzaamheden waarvoor deze wordt gebruikt, gelet op het risico van persoonlijk letsel aan personen. Omwentelingssnelheid. 211. 1) Werkgevers verzekeren dat een schuurrol met een diameter van meer dan 80 mm niet wordt gebruikt, tenzij de schuurrol, het vloeiblok ervan of het label duidelijk zijn gemarkeerd met: a) de maximaal toegestane snelheid, zoals gespecificeerd door de fabrikant voor die schuurrol, b) eventuele andere informatie die nodig is voor het veilige gebruik ervan, waaronder verloopdata en gebruiksbeperkingen. 2) Werkgevers verzekeren dat een schuurrol met een diameter van 80 mm of minder niet wordt gebruikt tenzij de rol duidelijk is gemarkeerd in overeenstemming met sublid a) en sublid b) van lid 1 of er schriftelijke informatie is verstrekt aan de gebruiker van de rol waarin het volgende is vermeld: a) de maximaal toegestane snelheid, zoals gespecificeerd door de fabrikant voor die schuurrol of voor de schuurrolklasse waartoe die schuurrol behoort, b) in het geval van een gemonteerd wiel of een gemonteerde punt, de toegestane overhang bij die snelheid, en c) eventuele andere informatie die nodig is voor het veilige gebruik ervan, waaronder verloopdata en gebruiksbeperkingen. 3) Onder voorbehoud van lid 4 verzekeren werkgevers dat een schuurrol niet wordt gebruikt bij een snelheid die hoger is dan de toepasselijke maximaal toegestane snelheid zoals door de fabrikant gespecificeerd voor dat wiel. 4) Indien de diameter van een schuurrol is verminderd, kan de assnelheid worden verhoogd, zolang de maximale oppervlaktesnelheid aan de rand zoals gespecificeerd voor de rol niet wordt overschreden. 5) Werkgevers verzekeren dat elke machine wordt gemarkeerd met de maximumsnelheid of het snelheidsbereik van de as waarop een schuurrol is bevestigd of zal worden bevestigd. 6) Werkgevers verzekeren dat een as op een machine met een gemonteerde schuurrol niet wordt gebruikt bij een snelheid die hoger ligt dan de toepasselijke maximale bedrijfssnelheid, zoals gespecificeerd door de fabrikant. 7) Werkgevers verzekeren dat: a) de snelheid van elke door lucht aangedreven as waarop een schuurrol is bevestigd, wordt gecontroleerd door een regelaar of een ander apparaat dat voorkomt dat de as de door de fabrikant gespecificeerde maximale bedrijfssnelheid voor die as overschrijdt, en b) de regelaar of het andere apparaat zoals bedoeld in sublid a) op de juiste manier wordt onderhouden. 8) Op verzoek van een inspecteur verstrekken werkgevers aan de inspecteur alle faciliteiten en informatie die noodzakelijk zijn om de inspecteur in staat te stellen de bedrijfssnelheid van een as of schuurrol vast te stellen. 9) In dit voorschrift wordt, met betrekking tot een gemonteerd wiel of een gemonteerde punt, onder „overhang” verstaan: het gedeelte van de as of spoel dat wordt blootgesteld tussen de kop waarin de as of spoel is bevestigd en het gedeelte van de schuurrol het dichtst bij de kop. 10) a) Dit voorschrift is niet van toepassing op een schuurrol in de zin van lid c) van de definitie van schuurrol. b) Leden 1, 2, 3 en 4 zijn niet van toepassing op een schuurrol met afzonderlijke segmenten schuurmateriaal. c) Leden 5, 6 en 7 zijn niet van toepassing op een schuurrol die wordt gebruikt voor het slijpen van glas. Montage van schuurrollen. 212. Werkgevers verzekeren dat elke schuurrol correct wordt gemonteerd. Toestemming en opleiding. 213. 1) Onder voorbehoud van leden 3 en 4 verzekeren werkgevers dat werknemers geen schuurrollen monteren tenzij de werknemer toestemming heeft van de werkgever om de schuurrol of de schuurrolklasse waartoe die rol behoort te monteren. 2) Personen die op grond van voorschrift 9 van de voorschriften van 1982 inzake veiligheid in de industrie (schuurrollen) (S.I. nr. 30 van 1982) zijn benoemd onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit deel worden, na inwerkingtreding van dit deel, beschouwd als personen die beschikken over toestemming op grond van lid 1 en deze voorschriften zijn dienovereenkomstig van toepassing. 3) Werkgevers verlenen werknemers geen toestemming op grond van lid 1, tenzij de werknemer: a) opleiding en instructies heeft gekregen in overeenstemming met bijlage 14, en b) 4) bekwaam is om de rol te monteren. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de in dat lid bedoelde werknemer een opleiding volgt in het monteren van schuurrollen en werkzaam is onder het onmiddellijke toezicht van een werknemer die op grond van dat lid toestemming heeft. 5) Werkgevers moeten de details van elke toestemming op grond van lid 1, waaronder de details over de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, waarop de toestemming betrekking heeft ingeven in de veiligheidsverklaring die de werkgever opstelt. 6) Werkgevers mogen de toestemming op grond van lid 1 op elk moment intrekken en indien de werkgever dat doet, de details wijzigen die zijn opgenomen op de veiligheidsverklaring in overeenstemming met lid 5. Beschermkappen en steunen voor voorwerpen en flensen. 214. 1) Werkgevers verzekeren dat er een beschermkap wordt verstrekt en dat deze op haar plek wordt gehouden bij elke schuurrol die in beweging is, tenzij het gebruik van een dergelijke beschermkap niet haalbaar is wegens de aard van; a) de werkzaamheden die bij de rol worden uitgevoerd, b) de werkzaamheden die normaal gesproken bij de rol worden uitgevoerd of zijn bestemd om er te worden uitgevoerd, of c) 2) de rol zelf. Werkgevers verzekeren dat elke op grond van lid 1 verstrekte beschermkap: a) voor zover redelijkerwijs haalbaar is, zodanig is ontworpen en gebouwd dat elk deel van de schuurrol wordt tegengehouden in geval van breuk van de rol of van een deel van de rol wanneer de rol in beweging is, b) correct wordt onderhouden en bevestigd, zodat de beschermkap in geval van een dergelijke breuk niet wordt verplaatst, en c) de gehele schuurrol omsluit, behalve waar een deel van de rol noodzakelijkerwijs moet worden vrij gehouden: i) voor werkzaamheden die bij de rol worden uitgevoerd, of ii) voor werkzaamheden die normaal gesproken bij de rol worden uitgevoerd of zijn bestemd om er te worden uitgevoerd wanneer een niet-aanpasbare beschermkap wordt gebruikt. 3) Werkgevers verzekeren dat, wanneer er bij een schuurrol een steun aanwezig is voor het ondersteunen van een voorwerp, de rest zodanig is gebouwd, correct wordt onderhouden en op de juiste wijze is bevestigd en aangepast zodat deze zich zo dicht mogelijk bij het blootgestelde deel van de schuurrol bevindt telkens wanneer de rol in beweging is. 4) Werkgevers voorzien een schuurrol met een geschikte flens of flenzen, afhankelijk van het geval, indien dit nodig blijkt voor het veilige gebruik van de schuurrol. 5) a) Sublid a) en sublid b) van lid 2 zijn niet van toepassing op een schuurrol: i) die is vervaardigd van metaal, hout, doek, vilt, rubber of papier met een oppervlak dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit schuurmateriaal, of ii) die geheel of gedeeltelijk bestaat uit schuurdeeltjes die door middel van natuurlijke verbindingen bij elkaar worden gehouden. b) Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op een schuurrol: i) waarvan de diameter niet groter is dan 235 mm, is vervaardigd van doek, vilt, rubber of papier en beschikt over een oppervlak dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit schuurmateriaal, wanneer de rol wordt gebruikt in een draagbare machine, of ii) wanneer deze wordt gebruikt voor het slijpen van glas. DEEL 13 ZANDSTRALEN VAN OPPERVLAKKEN Interpretatie van deel 13. 215. In dit deel wordt verstaan onder - „zandstralen”: het schoonmaken, polijsten, ruwen of verwijderen van een deel van een oppervlak door het als schuurmiddel gebruiken van een straal zand, metaal, grond of ander materiaal, aangedreven door een stoot perslucht of stoom of door een wiel; „zandstraallocatie”: a) een ruimte, vat, kast of andere soortgelijke behuizing bestemd voor zandstralen; of b) elke locatie waar wordt gezandstraald; „zandstraalruimte”: een zandstraallocatie waar een persoon kan binnengaan; „HEPA”: High Efficiency Particulate Air. Toepassing van deel 13. 216. 1) a) Dit deel, met uitzondering van voorschriften 222 en 223, is van toepassing op alle werkplekken waar wordt gezandstraald. b) Voorschriften 222 en 223 zijn met betrekking tot zandstralen van toepassing op elke werkplek voor het schoonmaken van gietstukken. 2) In dit deel wordt verstaan onder „schoonmaken van gietstukken”: het schoonmaken dat een incidenteel of aanvullend proces is in verband met het maken van metalen gietstukken, het losmaken van gietstukken uit het zand of andere stoffen en omvat het verwijderen van kernen en het algemeen polijsten van de gietstukken indien deze worden losgemaakt, maar dit omvat niet het losmaken van gietstukken uit aanzetsel dat wordt gevormd tijdens temperen of een warmtebehandeling. Ter beschikking stellen van zandstraalapparatuur, locaties en ventilatieapparatuur. 217. Onverminderd voorschrift 28 verzekeren werkgevers dat zandstraalapparatuur, zandstraallocaties en bijbehorende ventilatieapparatuur zodanig worden geïnstalleerd, uitgerust, afgesteld en onderhouden dat het risico op persoonlijk letsel van werknemers en andere personen wordt geminimaliseerd. Verbod op silica. 218. Werkgevers verzekeren dat zand of andere stoffen die vrije silica bevatten niet worden gebruikt als schuurmiddel in zandstraalapparatuur. Bescherming van werknemers en andere personen. 219. Werkgevers verzekeren, voor zover redelijkerwijs haalbaar, dat alle benodigde maatregelen zijn genomen om werknemers en andere personen te beschermen tegen het inademen van stof dat vrijkomt bij het zandstralen. Personen jonger dan 18 jaar. 220. 1) Onverminderd het algemene karakter van de eisen in hoofdstuk 1 van deel 6 verzekeren werkgevers dat geen personen jonger dan 18 jaar zijn aangesteld, tenzij in het kader van opleiding of instructies: a) tijdens zandstraalwerkzaamheden. b) om te assisteren bij zandstraalwerkzaamheden, c) in een zandstraalruimte, of d) bij het schoonmaken, onderhouden of repareren van zandstraalapparatuur, zandstraallocatie of ventilatieapparatuur die is aangesloten op de locatie. 2) Werkgevers verzekeren dat geen personen jonger dan 18 jaar werkzaam zijn binnen 6 m van een zandstraallocatie wanneer daar wordt gezandstraald met behulp van perslucht of stoom, tenzij: a) de locatie zich in een ruimte bevindt, en b) de persoon niet wordt blootgesteld aan stof dat afkomstig is van die locatie. Persoonlijke beschermingsmiddelen. 221. 1) Onverminderd de eisen in hoofdstuk 3 van deel 2 verstrekken werkgevers een geschikte beschermende helm aan elke werknemer die betrokken is bij: 2) a) zandstralen, b) werkzaamheden in een zandstraalruimte, of c) het schoonmaken van een zandstraalruimte. Werkgevers verzekeren dat correct wordt omgegaan met elke op grond van lid 1 verstrekte helm. 3) Werkgevers verzekeren dat elke werknemer die betrokken is bij een in lid 1 vermelde activiteit: a) de verstrekte beschermende helm draagt, en b) deze helm niet verwijdert voordat het zandstralen is beëindigd of die werknemer klaar is met zijn werkzaamheden in of het schoonmaken van de zandstraalruimte en zich buiten die ruimte bevindt, afhankelijk van het geval. 4) Werkgevers verzekeren dat elke op grond van lid 1 verstrekte helm, wanneer deze in gebruik is, wordt voorzien van niet-verontreinigde lucht die kan worden ingeademd. 5) Werkgevers verzekeren dat: a) geschikte handschoenen en overalls worden verstrekt die alle werknemers die betrokken zijn bij het zandstralen of assisteren bij een zandstraalactiviteit kunnen gebruiken, en b) elke werknemer tijdens het zandstralen of het assisteren bij een zandstraalactiviteit, de verstrekte handschoenen en overall draagt. 6) Werkgevers verzekeren dat: a) buiten en in de nabijheid van elke zandstraallocatie voldoende, schone en geschikte opslagruimte aanwezig is voor helmen, handschoenen en overalls die op grond van dit voorschrift worden verstrekt, en b) de helmen, handschoenen en overalls, wanneer ze niet worden gebruikt, in die opslagruimte worden bewaard. 7) Werknemers verzekeren dat helmen, handschoenen, overalls en andere beschermingsmiddelen of -kleding die aan de werknemer worden verstrekt: 8) a) worden gedragen voor de doeleinden waarvoor ze zijn bestemd, b) in goede staat worden gehouden, en c) na gebruik voor zover redelijkerwijs haalbaar stofvrij worden gemaakt. Indien stof dat afkomstig is van het schoonmaken van helmen, handschoenen, overalls en andere beschermingsmiddelen of -kleding die door werkgevers worden verstrekt op grond van deze voorschriften kan worden ingeademd door personen, verzekeren werkgevers dat, voor zover dit redelijkerwijs haalbaar is: a) maatregelen worden getroffen om dergelijke inademing te voorkomen, b) stofzuigers met een HEPA-filter worden gebruikt voor het verwijderen van het stof, c) geen perslucht wordt gebruikt voor het verwijderen van stof, en d) personen die schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren alle toepasselijke informatie krijgen over de gevaren van het inademen van stof. Zandstraallocaties voor het schoonmaken van gietstukken. 222. 1) Werkgevers verzekeren dat zandstraalwerkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerd op een zandstraallocatie. 2) Werkgevers verzekeren dat uitsluitend de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd op een zandstraallocatie: a) zandstralen en werkzaamheden die direct voortvloeien uit het zandstralen, en b) schoonmaken en repareren van de locatie en apparatuur en installaties die zich op de locatie bevinden. 3) Werkgevers verzekeren dat elke deur van een zandstraallocatie gesloten blijft wanneer er wordt gezandstraald. 4) Werkgevers verzekeren dat zandstraallocaties in goede staat worden gehouden en dat alle redelijkerwijs haalbare maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stof van een dergelijke locatie terechtkomt in de lucht van een andere ruimte. 5) Werkgevers verzekeren dat er voor elke zandstraallocatie efficiënte apparatuur wordt verstrekt en onderhouden voor het scheiden, voor zover dit redelijkerwijs haalbaar is, van schuurmiddelen die zijn gebruikt in een zandstraalapparaat en die opnieuw worden gebruikt als schuurmiddel in een zandstraalapparaat en stof of andere deeltjes van ander materiaal die vrijkomen bij het zandstralen. 6) Werkgevers verzekeren dat een in lid 5 bedoeld schuurmiddel niet opnieuw wordt gebruikt in een zandstraalapparaat totdat het in overeenstemming met dat lid is gescheiden. 7) Werkgevers installeren en onderhouden efficiënte ventilatieapparatuur voor elke zandstraallocatie om: a) stof af te voeren dat op de locatie wordt geproduceerd door te zorgen voor mechanische afzuiging, en b) dit stof te verwijderen en af te voeren zodat het niet in de lucht van een andere ruimte terechtkomt. 8) Werkgevers verzekeren dat ventilatieapparatuur die wordt verstrekt op grond van lid 7 continu in bedrijf wordt gehouden wanneer: a) de zandstraallocatie in gebruik is, ongeacht of er zandstraalwerkzaamheden op de locatie plaatsvinden, of b) een zandstraallocatie in gebruik is en een andere persoon in de ruimte aanwezig is voor schoonmaak- of reparatiewerkzaamheden. 9) Werkgevers verzekeren dat alle zandstraallocaties van de werkgever minstens één keer per week door een bevoegd persoon worden geïnspecteerd om te verzekeren dat elke locatie zich in goede staat bevindt. 10) Werkgevers verzekeren dat een bevoegd persoon minstens één keer per maand: a) elke zandstraallocatie van de werkgever, de apparatuur die bij een dergelijke locatie hoort alsook de ventilatieapparatuur die wordt verstrekt op grond van lid 7 onderzoekt op defecten, en b) alle ventilatieapparatuur van de werkgever test om de prestaties ervan te controleren. 11) Werkgevers verzekeren dat de resultaten van inspecties, onderzoeken en tests die zijn uitgevoerd op grond van leden 9 en 10 door de werkgever worden bewaard en voor inspectie ter beschikking worden gesteld aan de werknemers van de werkgever en aan een inspecteur gedurende één jaar vanaf de datum van de inspectie, het onderzoek of de test (afhankelijk van het geval). 12) Werknemers verzekeren dat resultaten die worden bewaard op grond van lid 11 beschikbaar zijn voor inspectie gedurende de in dat lid vermelde periode door een andere persoon die is betrokken bij of verband houdt met zandstralen op die locatie. 13) Bevoegde personen die een inspectie, onderzoek of test uitvoeren op grond van lid 9 of lid 10 brengen de desbetreffende werkgever zo snel mogelijk op de hoogte van defecten die zijn vastgesteld tijdens de inspectie, het onderzoek of de test. 14) Werkgevers verhelpen het defect zo snel mogelijk nadat zij op de hoogte zijn gebracht van het defect op grond van lid 13. 15) Registers die worden bijgehouden door werkgevers op grond van voorschrift 18 van de voorschriften van 1974 inzake fabrieken (zandstralen van oppervlakken) (S.I. nr. 357 van 1974) worden gedurende een periode van één jaar na de inwerkingtreding bewaard en de informatie in het register blijft voor die periode beschikbaar voor inspectie door een inspecteur, een werknemer of een andere persoon die is betrokken bij of verband houdt met zandstralen. Schoonmaken van zandstraallocaties, zandstraalapparatuur en ventilatieapparatuur. 223. 1) Werkgevers verzekeren dat alle redelijkerwijs haalbare maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stof dat afkomstig is van zandstralen wordt ingeademd door personen die betrokken zijn bij: a) het schoonmaken van zandstraallocaties, b) het schoonmaken van zandstraalapparatuur of ventilatieapparatuur bij of in een zandstraallocatie, c) het schoonmaken van de omgeving van een zandstraallocatie, of d) andere werkzaamheden die verband houden met een zandstraallocatie, zandstraalapparatuur of ventilatieapparatuur die is verbonden aan een zandstraallocatie. 2) Werkgevers verzekeren dat alle redelijkerwijs haalbare maatregelen worden getroffen om stof zodanig af te voeren dat het niet in de lucht van een ruimte terechtkomt wanneer dat stof vrijkomt als gevolg van: 3) a) de in lid 1 bedoelde schoonmaakwerkzaamheden, of b) het verwijderen van stof uit de filter- of bezinkingsapparatuur. Werkgevers verzekeren dat, indien haalbaar, stofzuigers met een HEPA-filter worden verstrekt, onderhouden en gebruikt voor de in lid 1 bedoelde schoonmaakwerkzaamheden. a) door invoeging van de volgende bijlage na bijlage 12: „BIJLAGE 13 HOUTBEWERKINGSMACHINES. Voorschrift 195 1. Zaagmachines die zijn ontworpen om te worden uitgerust met één of meer cirkelvormige zaagbladen. 2. Zaagmachines die zijn ontworpen om te worden uitgerust met een zaagblad in de vorm van een doorlopende band of een doorlopend lint. 3. Automatische en semiautomatische draaibanken. 4. Boormachines. 5. Kettingzaagmachines. 6. Groefschaven. 7. Pengatenmachines. 8. Freesmachines met meerdere bladen en twee of meer snijassen. 9. Schaafmachines. 10. Greppelfrezen. 11. Vingerfreesmachines. 12. Freesmachines met verticale as. BIJLAGE 14 Voorschrift 213 OPLEIDING EN INSTRUCTIE Indien een werkgever voorstelt een werknemer toestemming te verlenen op grond van voorschrift 213, verzekert de werkgever dat de werknemer wordt opgeleid en geïnstrueerd: 1. voor elke schuurrol of schuurrolklasse waarvoor de toestemming wordt voorgesteld in verband met het volgende: 1) de juiste methoden voor het plaatsen van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval; 2) gevaren die zich voordoen bij het gebruik van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, en te nemen voorzorgsmaatregelen; 3) methoden voor het markeren van een schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, voor het type en de snelheid; 4) methoden voor het opslaan, hanteren en vervoeren van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval; 5) methoden voor het inspecteren en testen van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, om te controleren op beschadigingen; 6) de functies van alle onderdelen die worden gebruikt met de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, met inbegrip van flensen, pakkingen, bussen en moeren die worden gebruikt bij de montage alsook kennis van juiste en foutieve methoden voor het monteren van alle componenten en het correct uitbalanceren van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval; 7) de juiste methode voor het voorbereiden van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval; 8) de aanpassing van de rest van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval; 9) het gebruik van aanbevolen literatuur in verband met het plaatsen van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, en 2. over de eisen in deel 12.”