1. ------IND- 2015 0292 IRL NL- ------ 20150623 --- --

advertisement
1. ------IND- 2015 0292 IRL NL- ------ 20150623 --- --- PROJET
In te voegen tekst als wijziging van de voorschriften van 2007 tot
en met 2012 inzake veiligheid, gezondheid en welzijn op het werk
(algemene toepassing)
„DEEL 11
HOUTBEWERKINGSMACHINES
Interpretatie van deel 11.
195.
In dit deel wordt verstaan onder—
„lintzaagmachine”: een zaagmachine die is bestemd om te worden uitgerust met een
zaagblad in de vorm van een doorlopende band of doorlopend lint, waarvan het
snijgedeelte in verticale richting loopt, maar dit omvat geen bandzaagmachines voor
boomstammen of bandherzaagmachines;
„cirkelzaagmachine”: een zaagmachine bestaande uit een zaagbank (met inbegrip van een
stapelbank) met een as die zich onder de machinetafel bevindt waarop een cirkelzaagblad
kan worden aangebracht om het materiaal in verschillende delen te scheiden, maar dit
omvat geen meervoudige trekzaagmachines, rechte slijpmachines of zaagmachines
waarvan bij gebruik het blad richting het te zagen materiaal wordt bewogen;
„CNC-machine”: een machine waarbij de automatische besturing van het gebruiksproces
van de machine wordt uitgevoerd door een computergestuurde regeling, zodat de machine
haar gebruiksfunctie voltooit;
„gecombineerde machine”: een machine voor vlakken en schaven;
„snijbladen”: snijbladen die deel uitmaken van een houtbewerkingsmachine, onder andere
zaagbladen, snijkettingen, messen, boorbeitels, verwijderbare snijbladen en vaste
snijbladen;
„geharmoniseerde norm”: een Europese norm die is vastgesteld op basis van een verzoek
van de Commissie voor toepassing van harmonisatiewetgeving van de Unie;
„houtbewerkingsmachine met hoog risico”: handmatig geladen houtbewerkingsmachines,
zaagmachines uitgerust met een cirkelzaagblad of zaagband en schaafmachines die
worden gebruikt voor vlakken;
„machinetafel”: deze term omvat, met betrekking tot een cirkelzaagmachine, elk frame dat
het te zagen materiaal ondersteunt;
„schaafmachine”: een machine voor vlakken of schaven of een gecombineerde machine,
maar dit omvat geen freesmachine met meerdere snijbladen uitgerust met twee of meer
snijassen;
„gekantrecht hout”: materiaal met een rechthoekige (met inbegrip van vierkante)
doorsnede waarvan de afmetingen redelijk constant blijven over de lengte van het
materiaal;
„vlakken”: schaven of polijsten van het oppervlak van het materiaal door het over
snijbladen te bewegen; dit omvat afschuinen en facetslijpen, maar niet frezen,
vingerfrezen, beslaan of insteken;
„freesmachine met een verticale as”: deze term omvat tevens een bovenfrees op hoge
snelheid;
„houtbewerkingsmachine”: een machine (met inbegrip van een draagbare machine) van de
in bijlage 13 gespecificeerde soort, die is ontworpen voor of bestemd is om te worden
gebruikt voor een van de of alle volgende materialen: hout, kurk, vezelplaat en materiaal
dat deels bestaat uit een van deze materialen.
Toepassing van deel 11.
196.
1)
Onder voorbehoud van lid 2 is dit deel van toepassing op een werkgever met
betrekking tot het gebruik van een houtbewerkingsmachine op een werkplek waarvoor die
werkgever verantwoordelijk is op grond van de wet of deze voorschriften.
2)
Dit deel is, voor zover dit betrekking heeft op het ontwerp van een
houtbewerkingsmachine die wordt gebruikt op een werkplek, niet van toepassing op een
houtbewerkingsmachine waarbij het ontwerp van die machine voldoet aan alle eisen van een
geharmoniseerde norm die van toepassing is op dat soort machines op het moment dat de
machine voor het eerst in de Europese Unie in de handel werd gebracht.
Ruimte rondom houtbewerkingsmachines.
197.
1)
Werkgevers verzekeren dat er voldoende vrije en onbelemmerde ruimte,
zonder struikelgevaar, aanwezig is rondom elke houtbewerkingsmachine wanneer de machine
in gebruik is zodat, voor zover dit praktisch haalbaar is, de werkzaamheden die worden
uitgevoerd op de machine geen risico op letsel aan personen opleveren.
2)
Onverminderd het algemene karakter van lid 1 verzekeren werkgevers dat
effectieve maatregelen worden getroffen om te verzekeren dat materialen of artikelen rondom
een houtbewerkingsmachine niet zodanig worden geplaatst, gestapeld of opgeslagen dat ze
letsel kunnen veroorzaken.
Opleiding, instructie en informatie.
198.
1)
Onder voorbehoud van lid 3 verzekeren werkgevers dat werknemers die een
houtbewerkingsmachine bedienen:
2)
a)
zijn opgeleid voor de bediening van de machine,
b)
instructies hebben ontvangen overeenkomstig lid 2, onder a), en
c)
over de in lid 2, onder b), vermelde informatie beschikken.
Werkgevers verzekeren dat werknemers vóór de bediening van een
houtbewerkingsmachine:
a)
instructies ontvangen over:
i)
de gevaren die zich kunnen voordoen bij het gebruik van de
machine, de te nemen voorzorgsmaatregelen en de eisen van de
voorschriften in dit deel die van toepassing zijn op de machine,
ii)
hoe de beschermkappen en andere beschermingsmaatregelen
moeten worden gebruikt die op grond van voorschrift 199 en
voorschriften 201 tot en met 207 moeten worden verstrekt en
die verband houden met de machine, en
iii)
de procedures voor het instellen, aanpassen, gebruiken en
schoonmaken van de machine,
en
b)
beschikken over informatie over het gebruik van de machine, met
inbegrip van, indien relevant:
i)
de snelheid, het bereik, het type en de afmetingen van
gereedschap dat geschikt is voor de machine,
ii)
eventuele beperkingen van de snijsnelheid van de machine, in
het bijzonder het gebruik of de afmeting en het materiaal van
voorwerpen,
iii)
procedures in verband met de reparatie of vervanging van een
beschermkap of beschermingsmiddel,
iv)
de beschikbaarheid, de gepastheid en het gebruik van eventuele
aanvullende beschermingsmiddelen,
v)
veilige methoden voor de hantering van gereedschap,
vi)
de juiste procedures voor het opstarten, afsluiten en isoleren
van de machine, rekening houdend met de benodigde tijd voor
het tot stilstand komen van alle onderdelen van de machine,
vii)
procedures voor het schoonmaken van de machine,
viii)
procedures voor het instellen of aanpassen van
beschermkappen, gereedschap en andere onderdelen van de
machine, en
ix)
in het geval van CNC-machines, programmering.
3)
Werknemers staan personen ouder dan 16 jaar, maar jonger dan 18 jaar, alleen
toe een houtbewerkingsmachine met hoog risico te bedienen:
a)
ten behoeve van opleiding, en
b)
indien de persoon onder direct toezicht staat van een andere persoon
die kennis heeft over en ervaring heeft met het werken met de
machine.
Beschermkappen en andere beschermingsmaatregelen voor houtbewerkingsmachines.
199.
1)
Werkgevers verstrekken voor elke in gebruik zijnde houtbewerkingsmachine
de beschermkappen en andere beschermingsmiddelen, waaronder spijkers, duwstokken,
duwblokken, wiggen, beugels en achtervangen, gripuitrusting en aangedreven
toevoerapparatuur als noodzakelijk om te verzekeren dat de desbetreffende machine veilig
kan worden gebruikt.
2)
Werkgevers verplichten werknemers niet een houtbewerkingsmachine te
gebruiken zonder dat de in lid 1 bedoelde beschermkappen en andere beschermingsmiddelen,
die nodig zijn om de machine veilig te gebruiken, aanwezig zijn.
3)
Werkgevers verzekeren het juiste onderhoud van:
a)
alle houtbewerkingsmachines die op de werkplek van die werkgever in
gebruik zijn, en
b)
alle beschermkappen en andere beschermingsmiddelen die met de
machines worden gebruikt.
4)
Onder voorbehoud van lid 5 verzekeren werkgevers dat werknemers die
houtbewerkingsmachines bedienen de beschermkappen, beschermingsmiddelen of andere
veiligheidsmaatregelen die worden verstrekt voor gebruik met de machine overeenkomstig
lid 1 op de juiste wijze gebruiken en afstellen.
5)
Lid 4 is niet van toepassing indien het gebruik van de in dat lid bedoelde
beschermkappen, beschermingsmiddelen of andere veiligheidsmaatregelen als gevolg van de
aard van de uit te voeren werkzaamheden niet haalbaar is.
6)
Onder voorbehoud van lid 8 en leden 2 en 3 van voorschrift 207 en
onverminderd voorschrift 33 verzekeren werkgevers dat:
a)
alle beschermkappen en andere beschermingsmiddelen die worden
geleverd voor een houtbewerkingsmachine op passende wijze zijn
ontworpen, goed zijn gebouwd, van robuust materiaal zijn en
voldoende sterk zijn voor het beoogde doeleinde;
b)
onder voorbehoud van lid 7, de snijbladen van elke
houtbewerkingsmachine zo veel mogelijk worden omgeven door een
beschermkap of beschermkappen, rekening houdend met de uit te
voeren werkzaamheden;
c)
de op grond van dit voorschrift verplichte beschermkappen te allen
tijde wanneer de snijbladen in beweging zijn op hun plek blijven,
veilig zijn vastgezet en zijn afgesteld, tenzij het gebruik van deze
beschermkappen, uitsluitend voor zover noodzakelijk, vanwege de
aard van de uit te voeren werkzaamheden niet haalbaar is;
d)
de beschermkap op een machine voldoende bescherming biedt indien
het snijblad kapot gaat of losraakt;
e)
indien de beschermkap een buitenrand vormt in de vorm van een
geleider, alle scharnierende, schuivende of beweegbare
beschermkappen die onderdeel vormen van die geleider of omheining
met elkaar verbonden zijn, zodat de machine niet kan draaien tenzij
alle beschermingsmiddelen gesloten zijn.
7)
Sublid b) van lid 6 is niet van toepassing op een houtbewerkingsmachine:
a)
als de snijbladen zodanig zijn geplaatst dat de snijbladen even veilig
zijn als wanneer ze zouden zijn omgeven door een beschermkap of
beschermkappen, zoals bedoeld in dat sublid, of
b)
indien een beschermkap wordt verstrekt die de machine zo veilig
maakt als wanneer de beschermkap of beschermkappen zoals bedoeld
in dat sublid zouden zijn verstrekt.
8)
De in lid 6, onder c), bedoelde uitzondering is niet van toepassing op het
gebruik van beschermkappen die verplicht zijn op grond van voorschrift 203, lid 7, onder b),
of van leden 1 of 7 van voorschrift 206.
Onderhoud van houtbewerkingsmachines.
200.
1)
Werkgevers verzekeren dat werknemers een houtbewerkingsmachine niet
onderzoeken, repareren, schoonmaken, oliën of invetten wanneer deze in beweging is als het
onderzoek, de reparatie, de schoonmaak, het oliën of invetten die werknemer of een andere
persoon blootstelt aan het risico op letsel door een bewegend onderdeel van de
houtbewerkingsmachine of een machine in de buurt.
2)
Werkgevers verzekeren dat werknemers geen onderdelen van een
houtbewerkingsmachine of een beschermkap op de machine afstellen wanneer de snijbladen
in beweging zijn, tenzij deze aanpassing kan worden uitgevoerd zonder risico op letsel aan
personen.
3)
Werkgevers verzekeren dat het snijblad van:
a)
een cirkelzaagmachine,
b)
een bandherzaagmachine, of
c)
een bandzaag
niet wordt schoongemaakt door handmatig afschrapen terwijl het snijblad in beweging is.
Reminrichtingen.
201.
Werkgevers verzekeren dat een houtbewerkingsmachine wordt uitgerust met een
reminrichting, tenzij:
a)
de machine binnen maximaal tien seconden tot stilstand komt,
b)
de effecten van de reminrichting aantoonbaar slecht zijn voor de
integriteit van de machine,
c)
de machine is gebouwd overeenkomstig de geharmoniseerde norm die
van toepassing is op dat type machine en er geen reminrichting
verplicht is, waarbij een verwijzing naar de norm is bekendgemaakt in
het Publicatieblad van de Europese Unie, of
d)
er geen risico bestaat op contact met personen tijdens de periode
waarin de machine tot stilstand komt.
Afvoer van stof dat vrijkomt bij houtbewerkingsmachines.
202.
Werkgevers nemen maatregelen die redelijkerwijs haalbaar zijn om personen te
beschermen tegen het inhaleren van houtstof afkomstig van houtbewerkingsmachines en
verstrekken en onderhouden, indien redelijkerwijs haalbaar, afzuiginstallaties zo dicht
mogelijk bij de plaats waar het stof is ontstaan.
Cirkelzaagmachines.
203.
1)
Onder voorbehoud van lid 12 verzekeren werkgevers dat:
a)
het deel van het zaagblad van een cirkelzaagmachine dat zich onder de
machinetafel bevindt veilig is afgeschermd,
b)
elke cirkelzaagmachine is voorzien van een splijtmes dat:
i)
veilig is vastgezet met behulp van een geschikt apparaat dat
zich onder de machinetafel bevindt,
ii)
zich achter en in een rechte lijn ten opzichte van het zaagblad
bevindt, en
iii)
voldoet aan alle in sublid c) uiteengezette voorwaarden,
c)
in verband met het in sublid b) bedoelde splijtmes wordt het volgende
bepaald:
i)
het splijtmes heeft een glad oppervlak, is sterk, onbuigzaam en
eenvoudig aan te passen,
ii)
de rand van het mes dat zich het dichtst bij het zaagblad
bevindt, vormt een cirkelboog met een radius die niet groter is
dan de radius van het grootste zaagblad waarvoor de zaagbank
is ontworpen,
iii)
het splijtmes kan worden aangepast en wordt dan zo gehouden
dat:
I)
het zich zo dicht als praktisch haalbaar bij het zaagblad
bevindt, gelet op de aard van de uit te voeren
werkzaamheden, en
II)
de afstand tussen de rand van het mes dat zich het
dichtst bij het zaagblad bevindt en de tanden van het
zaagblad op het niveau van de machinetafel niet groter
is dan 12 mm,
iv)
bij een zaagblad met een diameter van:
(I)
minder dan 600 mm steekt het mes vanaf de
machinetafel omhoog tot een hoogte boven het
oppervlak van de machinetafel van maximaal 25 mm
onder het hoogste punt van het zaagblad, en
(II)
600 mm of meer steekt het mes vanaf de machinetafel
omhoog tot een hoogte van minstens 225 mm boven de
machinetafel,
en
v)
bij een zaagblad met evenwijdige platen is het splijtmes dikker
dan het zaagblad.
2)
Onder voorbehoud van lid 12 en onverminderd de eisen in lid 7, onder b),
verzekeren werkgevers dat het deel van het zaagblad van elke cirkelzaagmachine dat boven
de machinetafel uitsteekt, wordt beschermd door een geschikte en aanpasbare beschermkap:
a)
die in horizontale en verticale richting en evenwijdig aan het zaagblad
kan worden verplaatst,
b)
die over de hele lengte is voorzien van een voldoende diepe flens aan
de zijde van het zaagblad die zich het verst van de geleider bevindt,
c)
die zodanig wordt aangepast dat de in sublid b) bedoelde flens uitsteekt
tot voorbij de aanhechting van de tanden van de zaag, en
d)
die vanaf de bovenkant van het splijtmes loopt tot een praktisch zo laag
mogelijk punt ter hoogte van de snijkant van de zaag.
3)
Indien een beschermkap wordt verstrekt in overeenstemming met lid 2,
verzekeren werkgevers dat de beschermkap is voorzien van een aanpasbaar verlengstuk
vooraan, dat over de hele lengte voorzien is van een flens die voldoende diep is aan de zijde
die zich het verst van de geleider bevindt en het verlengstuk wordt zodanig aangepast dat de
bedoelde flens uitsteekt tot voorbij de aanhechting van de tanden van het zaagblad.
4)
Werkgevers verzekeren dat wanneer de as van een cirkelzaagmachine niet op
meer dan één bedrijfssnelheid kan werken, er geen zaagblad wordt gebruikt in de machine
voor het scheiden van materiaal in verschillende delen met een diameter van minder dan zes
tiende van de diameter van het grootste zaagblad waarvoor de zaagbank is ontworpen.
5)
Werkgevers verzekeren dat wanneer de as van een cirkelzaagmachine op meer
dan één bedrijfssnelheid kan werken, er geen zaagblad wordt gebruikt in de machine voor het
scheiden van materiaal in verschillende delen met een diameter van minder dan zes tiende
van de diameter van het grootste zaagblad dat op correcte wijze kan worden gebruikt bij de
hoogste snelheid van de as voor die zaagbank.
6)
Werkgevers verzekeren dat er op elke cirkelzaagmachine een mededeling
wordt bevestigd waarin de diameter wordt vermeld van het kleinste zaagblad dat kan worden
gebruikt met de machine in overeenstemming met lid 4 of 5, zoals van toepassing.
7)
Werkgevers verzekeren dat een cirkelzaagmachine niet wordt gebruikt:
a)
voor werkzaamheden waarbij een voorwerp handmatig moet worden
aangevoerd naar het zaagblad en een zaagsnede wordt begonnen op
een andere plek dan aan het uiteinde of de buitenrand van een
oppervlak van het voorwerp,
b)
voor het beslaan, vingerfrezen, frezen of het aanbrengen van een groef,
tenzij dat deel van het zaagblad of een ander snijblad dat zich boven de
machinetafel bevindt effectief wordt beschermd, of
c)
voor het kruiselings zagen van stammen, takken of ander materiaal dat
als brandhout is bestemd, tenzij het te zagen materiaal stevig wordt
vastgehouden door grijpuitrusting die veilig is bevestigd aan de
doorvoertafel.
8)
Werkgevers verzekeren dat er een geschikte duwstok wordt geleverd en
beschikbaar is voor gebruik bij elke cirkelzaagmachine die handmatig wordt gevoed.
9)
Onder voorbehoud van lid 10 worden duwstokken gebruikt:
a)
om materiaal richting het zaagblad te duwen tussen het zaagblad en de
geleider bij een zaagbeweging van 300 mm of korter,
b)
om materiaal richting het zaagblad te duwen tussen het zaagblad en de
geleider bij de laatste 300 mm van een zaagbeweging die langer is dan
300 mm, en
c)
om gezaagde materialen te verwijderen tussen het zaagblad en de
geleider.
10)
Het is niet noodzakelijk om een duwstok te gebruiken wanneer de afstand
tussen een cirkelzaagblad en de geleider zo groot is of de methode voor de aanvoer van
materiaal richting het zaagblad zodanig is dat het gebruik van een duwstok veilig achterwege
kan worden gelaten.
11)
Werkgevers verzekeren dat wanneer werknemers (die de machine niet
bedienen) materiaal verwijderen dat door een cirkelzaagmachine is gezaagd:
a)
deze werknemers daarvoor aan de uitvoerkant van de machine staan,
en
b)
de machinetafel zodanig is gebouwd of andere regelingen zijn
getroffen door de tafel voldoende lang te maken, dat de afstand tussen
de uitvoerkant van de tafel, over de gehele breedte samen met
eventuele verlengingen, en het draaiende deel van het zaagblad niet
minder dan 1 200 mm bedraagt.
12)
Leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op cirkelzaagmachines waarvoor
beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn
voldaan aan de in deze leden vermelde eisen.
Meervoudige trekzaagmachines en rechte slijpmachines.
204.
1)
Onder voorbehoud van lid 2 verzekeren werkgevers dat elke meervoudige
trekzaagmachine en rechte slijpmachine:
a)
aan de bedienerskant van de toevoerende drukrollers is voorzien van
een doeltreffend apparaat dat is ontworpen en gebouwd om, voor zover
praktisch haalbaar, materiaal te bevatten dat onbedoeld vrijkomt uit de
machine, en dat dergelijke apparaten niet verder uitsteken dan de
volledige breedte van deze drukrollers, en
b)
waarbij de zaagas boven de machine is gemonteerd, is aangebracht op
de zijkant die zich het verst van de geleider met een passende
beschermkap bevindt en die zich uitstrekt van de rand van het in lid a)
bedoelde apparaat evenwijdig langs het zaagblad over een lengte van
minstens 300 mm richting de zaagas en zodanig is ontworpen en
gebouwd dat deze, voor zover praktisch haalbaar, materiaal kan
bevatten dat onbedoeld uit de machine vrijkomt.
2)
Lid 1 is niet van toepassing op houtbewerkingsmachines waarvoor
beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn
voldaan aan de in dat lid vermelde eisen.
Bandzaagmachines.
205.
1)
Onder voorbehoud van lid 2 verzekeren werkgevers dat bij een
bandzaagmachine:
a)
de zaagwielen van de machine en het gehele blad van die machine,
anders dan het deel van het blad dat naar beneden loopt tussen het
bovenste wiel en de machinetafel, wordt omsloten door een
beschermkap of beschermkappen met een solide bouw, en
b)
het deel van het zaagblad van de machine dat zich boven de
frictieschijf of de rollers en onder het bovenste wiel bevindt, wordt
beschermd door een voorplaat die zo dicht mogelijk bij het zaagblad is
bevestigd en is voorzien van minstens één flens in een rechte hoek ten
opzichte van de plaat die zich uitstrekt tot achter het zaagblad.
2)
Lid 1 is niet van toepassing op bandzaagmachines waarvoor beschermkappen
zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn voldaan aan de in dat
lid vermelde eisen.
Schaafmachines.
206.
1)
Werkgevers verzekeren dat schaafmachines niet worden gebruikt voor het
beslaan, insteken, vingerfrezen of frezen, tenzij het snijblad op effectieve wijze wordt
beschermd.
2)
Werkgevers verzekeren dat schaafmachines voor vlakken:
a)
zijn voorzien van een cilindrisch snijblok,
b)
zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de vrije ruimte tussen de
snijbladen en de voorste rand van de uitvoertafel, en de opening tussen
de toevoertafel en de uitvoertafel zo klein als praktisch haalbaar zijn,
rekening houdend met de uit te voeren werkzaamheden en dat een
machine die niet zo is aangepast niet wordt gebruikt voor vlakken,
c)
onder voorbehoud van lid 11 zijn voorzien van een beschermrail die:
i)
sterk en onbuigzaam is,
ii)
minstens even lang is als de volledige lengte van het snijblok,
iii)
minstens even breed is als de diameter van het snijblok,
iv)
zodanig is gebouwd dat deze eenvoudig kan worden versteld in
zowel horizontale als verticale richting,
v)
ongeveer centraal boven de as van het snijblok op de machine
is gemonteerd,
vi)
zodanig is gebouwd dat wordt voorkomen dat de beschermkap
onbedoeld uit die positie wordt verplaatst, en
vii)
op de juiste wijze is afgesteld om het risico op letsel bij
personen te voorkomen.
3)
Onder voorbehoud van lid 5 verzekeren werkgevers dat, wanneer een
schaafmachine voor vlakken wordt gebruikt om een vlak oppervlak van gekantrecht hout te
bewerken, de beschermrail zo wordt geplaatst dat:
a)
de afstand tussen het einde van de beschermkap en de geleider niet
meer bedraagt dan 10 mm, en
b)
de onderkant van de beschermkap zich niet meer dan 10 mm boven de
bovenkant van het materiaal bevindt.
4)
Onder voorbehoud van lid 5 verzekeren werkgevers dat, wanneer een
schaafmachine voor vlakken wordt gebruikt om een hoekoppervlak van gekantrecht hout te
bewerken, de beschermrail zo wordt geplaatst dat:
a)
het einde van de beschermkap zich op niet meer dan 10 mm van het
oppervlak van het gekantrechte hout bevindt dat het verst van de
geleider is, en
b)
de onderkant van de beschermkap zich niet meer dan 10 mm boven het
oppervlak van de toevoertafel bevindt.
5)
Werkgevers verzekeren dat, wanneer een schaafmachine voor vlakken wordt
gebruikt om zowel een vlak oppervlak van gekantrecht hout als een hoekoppervlak van
gekantrecht hout te bewerken, waarbij de ene bewerking de andere direct volgt, de
beschermrail zo wordt geplaatst dat:
a)
bij het bewerken van een vlak oppervlak de onderkant van de
beschermkap zich niet meer dan 10 mm boven de bovenkant van het
gekantrechte hout bevindt, en
b)
bij het bewerken van een hoekoppervlak het einde van de beschermkap
zich op niet meer dan 10 mm van het oppervlak van het gekantrechte
hout bevindt dat het verst van de geleider is.
6)
Werkgevers verzekeren dat, wanneer een schaafmachine voor vlakken wordt
gebruikt voor het bewerken van één of meer aangrenzende oppervlakken van gekantrecht
hout of een rechthoekige doorsnede, de bediener van de machine de beschermrail zodanig
plaatst dat deze voldoet aan de eisen in lid 4 of lid 5.
7)
Onder voorbehoud van lid 11 verzekeren werkgevers dat elke schaafmachine
voor vlakken is voorzien van een sterke, effectieve en eenvoudig aan te passen beschermkap
voor het gedeelte van het snijblok dat zich aan de niet-werkende kant van de geleider bevindt.
8)
Werkgevers verzekeren dat, wanneer een vlak oppervlak wordt gevlakt of
gepolijst op een schaafmachine en, als gevolg van de kortheid van het materiaal, de
werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd met de beschermrail zodanig aangepast dat
hij voldoet aan de eisen in lid 2, onder c), 3, 4, 5 en 6, een geschikt duwblok met geschikte
handgrepen die de bediener van de machine een ferme grip op het duwblok bieden, moet
worden verstrekt en gebruikt.
9)
Onder voorbehoud van lid 11 verzekeren werkgevers dat het deel van het
snijblok van een gecombineerde machine dat wordt blootgesteld in de opening in de tafel op
effectieve wijze wordt beschermd wanneer de machine wordt gebruikt voor schaven.
10)
Onder voorbehoud van lid 11 verzekeren werkgevers dat elke schaafmachine
die wordt gebruikt voor schaven aan de kant van de bediener van de toevoerroller over een
voorziening beschikt om, voor zover praktisch haalbaar, een voorwerp dat onbedoeld
vrijkomt van de machine op zijn plek te houden.
11)
Leden 2, onder c), 7, 9 en 10, zijn niet van toepassing op schaafmachines
waarvoor beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou
zijn voldaan aan de in deze leden vermelde eisen.
12)
In deze verordening, met betrekking tot gekantrecht hout:
wordt onder „hoek” verstaan: een van de oppervlakken die de smalste oppervlakken zijn;
wordt onder „vlak” verstaan: een van de oppervlakken die de bredere oppervlakken zijn;
omvatten „oppervlakken” geen doorsneden.
Freesmachines met verticale as.
207.
1)
Werkgevers verzekeren voor elke freesmachine met verticale as dat:
a)
elk snijblad en elk snijblok solide is gebouwd, van robuust materiaal is
en correct is onderhouden,
b)
elk verwijderbaar snijblad wordt bevestigd in of op het snijblok of de
as, zodat het snijblad, voor zover praktisch haalbaar, niet onbedoeld
kan loskomen van de machine, en
c)
indien rechte geleiders worden gebruikt voor werkzaamheden die
worden uitgevoerd met de machine, de opening tussen de geleiders zo
ver als praktisch haalbaar moet worden verminderd door een
tussenstuk of anderszins.
2)
Werkgevers verzekeren dat, indien het door de aard van de werkzaamheden
die worden uitgevoerd door een freesmachine met verticale as, niet praktisch haalbaar is om
een beschermkap te installeren die de snijbladen van de machine zodanig omgeeft dat de
snijbladen effectief worden beschermd in overeenstemming met voorschrift 199, lid 6,
onder a) en b), maar het wel praktisch haalbaar is om een wig of beugel te plaatsen die zo is
ontworpen en gebouwd dat materiaal dat wordt bewerkt stevig wordt vastgezet en beschikt
over geschikte handgrepen die de bediener een ferme grip bieden, de machine niet wordt
gebruikt tenzij een dergelijke wig of beugel wordt verstrekt.
3)
Onder voorbehoud van lid 4 verzekeren werkgevers dat elke beschermkap die
op grond van sublid a) en sublid b) van voorschrift 199, lid 6, wordt verstrekt voor de
snijbladen van een freesmachine met verticale as zodanig is ontworpen en gebouwd dat ze,
voor zover redelijkerwijs haalbaar is, losgelaten delen van de snijbladen of de
bevestigingsmiddelen ervan tegenhoudt.
4)
Lid 3 is niet van toepassing op freesmachines met verticale as waarvoor
beschermkappen zijn verstrekt die de machine even veilig maken als wanneer zou zijn
voldaan aan de in dat lid vermelde eisen.
5)
Wanneer–
a)
de freesmachine met verticale as materiaal snijdt,
b)
het snijden elders begint dan aan het einde van een oppervlak van het
materiaal, en
c)
het niet haalbaar is om een wig of beugel te verstrekken in
overeenstemming met lid 2,
verzekeren werkgevers dat het uitstekende uiteinde van het materiaal, indien haalbaar, wordt
ondersteund door een geschikte achtervanger om te voorkomen dat het materiaal wordt
teruggeduwd wanneer de snijbladen voor het eerst in contact komen met het materiaal.
6)
Werkgevers verzekeren dat geen werkzaamheden worden uitgevoerd op een
freesmachine met verticale as indien:
a)
het snijden van het materiaal door de machine elders begint dan aan het
einde van een oppervlak van het materiaal, en
b)
het materiaal tijdens het snijden in dezelfde richting wordt bewogen als
de beweging van de snijbladen,
tenzij een wig of beugel wordt verstrekt in overeenstemming met lid 2.
7)
Werkgevers verzekeren dat, indien de aard van de uitgevoerde
werkzaamheden op een freesmachine met verticale as zodanig is dat het gebruik van een
geschikte spijker of duwstok het mogelijk maakt de werkzaamheden uit te voeren zonder
onnodig risico op letsel voor de bediener van de machine, een dergelijke spijker of duwstok
wordt verstrekt en gebruikt.
8)
Werkgevers verzekeren dat, indien de motor die een freesmachine met
verticale as aandrijft (maar geen bovenfrees op hoge snelheid), is ontworpen om op twee
bedrijfssnelheden te werken, het apparaat dat de snelheid van de motor regelt zodanig is
afgesteld dat de motor niet op de hogere snelheid kan draaien zonder eerst op de lagere
snelheid te hebben gedraaid.
DEEL 12
SCHUURROLLEN
Interpretatie van deel 12.
208.
In dit deel -
wordt verstaan onder „schuurrol”:
a)
een wiel, cilinder, schijf of kegel die/dat al dan niet ander materiaal
bevat, bestaande uit schuurdeeltjes die door middel van binding bij
elkaar worden gehouden,
b)
een gemonteerd wiel of gemonteerde punt en een wiel of schijf met (in
beide gevallen) afzonderlijke segmenten schuurmateriaal,
c)
een wiel of schijf (in beide gevallen) van metaal, hout, doek, vilt,
rubber of papier met een oppervlak dat geheel of gedeeltelijk bestaat
uit schuurmateriaal, of
d)
een wiel, schijf of zaag waarop een rand of segmenten bestaande uit
diamanten schuurdeeltjes zijn bevestigd,
die/dat wordt aangedreven of hiervoor is bestemd en wordt gebruikt bij een slijp- of
zaagbeweging;
wordt verstaan onder „gemonteerd wiel of gemonteerde punt”: een wiel of punt (in beide
gevallen) bestaande uit schuurdeeltjes die bij elkaar worden gehouden door minerale, metalen
of organische verbindingen, natuurlijk of kunstmatig, en die permanent aan het uiteinde van
een as of spoel zijn bevestigd.
Toepassing van deel 12.
209.
Dit deel is van toepassing op werkgevers bij gebruik van schuurrollen voor slijp- of
zaagbewegingen op een werkplek waarvoor de werkgever verantwoordelijk is op grond van
de wet of deze voorschriften.
Gebruik van schuurrollen.
210.
Werkgevers verzekeren dat een schuurrol geschikt is voor de werkzaamheden
waarvoor deze wordt gebruikt, gelet op het risico van persoonlijk letsel aan personen.
Omwentelingssnelheid.
211.
1)
Werkgevers verzekeren dat een schuurrol met een diameter van meer dan
80 mm niet wordt gebruikt, tenzij de schuurrol, het vloeiblok ervan of het label duidelijk zijn
gemarkeerd met:
a)
de maximaal toegestane snelheid, zoals gespecificeerd door de
fabrikant voor die schuurrol,
b)
eventuele andere informatie die nodig is voor het veilige gebruik
ervan, waaronder verloopdata en gebruiksbeperkingen.
2)
Werkgevers verzekeren dat een schuurrol met een diameter van 80 mm of
minder niet wordt gebruikt tenzij de rol duidelijk is gemarkeerd in overeenstemming met
sublid a) en sublid b) van lid 1 of er schriftelijke informatie is verstrekt aan de gebruiker van
de rol waarin het volgende is vermeld:
a)
de maximaal toegestane snelheid, zoals gespecificeerd door de
fabrikant voor die schuurrol of voor de schuurrolklasse waartoe die
schuurrol behoort,
b)
in het geval van een gemonteerd wiel of een gemonteerde punt, de
toegestane overhang bij die snelheid, en
c)
eventuele andere informatie die nodig is voor het veilige gebruik
ervan, waaronder verloopdata en gebruiksbeperkingen.
3)
Onder voorbehoud van lid 4 verzekeren werkgevers dat een schuurrol niet
wordt gebruikt bij een snelheid die hoger is dan de toepasselijke maximaal toegestane
snelheid zoals door de fabrikant gespecificeerd voor dat wiel.
4)
Indien de diameter van een schuurrol is verminderd, kan de assnelheid worden
verhoogd, zolang de maximale oppervlaktesnelheid aan de rand zoals gespecificeerd voor de
rol niet wordt overschreden.
5)
Werkgevers verzekeren dat elke machine wordt gemarkeerd met de
maximumsnelheid of het snelheidsbereik van de as waarop een schuurrol is bevestigd of zal
worden bevestigd.
6)
Werkgevers verzekeren dat een as op een machine met een gemonteerde
schuurrol niet wordt gebruikt bij een snelheid die hoger ligt dan de toepasselijke maximale
bedrijfssnelheid, zoals gespecificeerd door de fabrikant.
7)
Werkgevers verzekeren dat:
a)
de snelheid van elke door lucht aangedreven as waarop een schuurrol
is bevestigd, wordt gecontroleerd door een regelaar of een ander
apparaat dat voorkomt dat de as de door de fabrikant gespecificeerde
maximale bedrijfssnelheid voor die as overschrijdt, en
b)
de regelaar of het andere apparaat zoals bedoeld in sublid a) op de
juiste manier wordt onderhouden.
8)
Op verzoek van een inspecteur verstrekken werkgevers aan de inspecteur alle
faciliteiten en informatie die noodzakelijk zijn om de inspecteur in staat te stellen de
bedrijfssnelheid van een as of schuurrol vast te stellen.
9)
In dit voorschrift wordt, met betrekking tot een gemonteerd wiel of een
gemonteerde punt, onder „overhang” verstaan: het gedeelte van de as of spoel dat wordt
blootgesteld tussen de kop waarin de as of spoel is bevestigd en het gedeelte van de schuurrol
het dichtst bij de kop.
10)
a)
Dit voorschrift is niet van toepassing op een schuurrol in de zin van
lid c) van de definitie van schuurrol.
b)
Leden 1, 2, 3 en 4 zijn niet van toepassing op een schuurrol met
afzonderlijke segmenten schuurmateriaal.
c)
Leden 5, 6 en 7 zijn niet van toepassing op een schuurrol die wordt
gebruikt voor het slijpen van glas.
Montage van schuurrollen.
212.
Werkgevers verzekeren dat elke schuurrol correct wordt gemonteerd.
Toestemming en opleiding.
213.
1)
Onder voorbehoud van leden 3 en 4 verzekeren werkgevers dat werknemers
geen schuurrollen monteren tenzij de werknemer toestemming heeft van de werkgever om de
schuurrol of de schuurrolklasse waartoe die rol behoort te monteren.
2)
Personen die op grond van voorschrift 9 van de voorschriften van 1982 inzake
veiligheid in de industrie (schuurrollen) (S.I. nr. 30 van 1982) zijn benoemd onmiddellijk
voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit deel worden, na inwerkingtreding van dit deel,
beschouwd als personen die beschikken over toestemming op grond van lid 1 en deze
voorschriften zijn dienovereenkomstig van toepassing.
3)
Werkgevers verlenen werknemers geen toestemming op grond van lid 1, tenzij
de werknemer:
a)
opleiding en instructies heeft gekregen in overeenstemming met
bijlage 14, en
b)
4)
bekwaam is om de rol te monteren.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer de in dat lid bedoelde werknemer een
opleiding volgt in het monteren van schuurrollen en werkzaam is onder het onmiddellijke
toezicht van een werknemer die op grond van dat lid toestemming heeft.
5)
Werkgevers moeten de details van elke toestemming op grond van lid 1,
waaronder de details over de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, waarop
de toestemming betrekking heeft ingeven in de veiligheidsverklaring die de werkgever
opstelt.
6)
Werkgevers mogen de toestemming op grond van lid 1 op elk moment
intrekken en indien de werkgever dat doet, de details wijzigen die zijn opgenomen op de
veiligheidsverklaring in overeenstemming met lid 5.
Beschermkappen en steunen voor voorwerpen en flensen.
214.
1)
Werkgevers verzekeren dat er een beschermkap wordt verstrekt en dat deze op
haar plek wordt gehouden bij elke schuurrol die in beweging is, tenzij het gebruik van een
dergelijke beschermkap niet haalbaar is wegens de aard van;
a)
de werkzaamheden die bij de rol worden uitgevoerd,
b)
de werkzaamheden die normaal gesproken bij de rol worden
uitgevoerd of zijn bestemd om er te worden uitgevoerd, of
c)
2)
de rol zelf.
Werkgevers verzekeren dat elke op grond van lid 1 verstrekte beschermkap:
a)
voor zover redelijkerwijs haalbaar is, zodanig is ontworpen en
gebouwd dat elk deel van de schuurrol wordt tegengehouden in geval
van breuk van de rol of van een deel van de rol wanneer de rol in
beweging is,
b)
correct wordt onderhouden en bevestigd, zodat de beschermkap in
geval van een dergelijke breuk niet wordt verplaatst, en
c)
de gehele schuurrol omsluit, behalve waar een deel van de rol
noodzakelijkerwijs moet worden vrij gehouden:
i)
voor werkzaamheden die bij de rol worden uitgevoerd, of
ii)
voor werkzaamheden die normaal gesproken bij de rol worden
uitgevoerd of zijn bestemd om er te worden uitgevoerd
wanneer een niet-aanpasbare beschermkap wordt gebruikt.
3)
Werkgevers verzekeren dat, wanneer er bij een schuurrol een steun aanwezig
is voor het ondersteunen van een voorwerp, de rest zodanig is gebouwd, correct wordt
onderhouden en op de juiste wijze is bevestigd en aangepast zodat deze zich zo dicht
mogelijk bij het blootgestelde deel van de schuurrol bevindt telkens wanneer de rol in
beweging is.
4)
Werkgevers voorzien een schuurrol met een geschikte flens of flenzen,
afhankelijk van het geval, indien dit nodig blijkt voor het veilige gebruik van de schuurrol.
5)
a)
Sublid a) en sublid b) van lid 2 zijn niet van toepassing op een
schuurrol:
i)
die is vervaardigd van metaal, hout, doek, vilt, rubber of papier
met een oppervlak dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
schuurmateriaal, of
ii)
die geheel of gedeeltelijk bestaat uit schuurdeeltjes die door
middel van natuurlijke verbindingen bij elkaar worden
gehouden.
b)
Leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op een schuurrol:
i)
waarvan de diameter niet groter is dan 235 mm, is vervaardigd
van doek, vilt, rubber of papier en beschikt over een oppervlak
dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit schuurmateriaal, wanneer
de rol wordt gebruikt in een draagbare machine, of
ii)
wanneer deze wordt gebruikt voor het slijpen van glas.
DEEL 13
ZANDSTRALEN VAN OPPERVLAKKEN
Interpretatie van deel 13.
215.
In dit deel wordt verstaan onder -
„zandstralen”: het schoonmaken, polijsten, ruwen of verwijderen van een deel van een
oppervlak door het als schuurmiddel gebruiken van een straal zand, metaal, grond of ander
materiaal, aangedreven door een stoot perslucht of stoom of door een wiel;
„zandstraallocatie”:
a)
een ruimte, vat, kast of andere soortgelijke behuizing bestemd voor
zandstralen; of
b)
elke locatie waar wordt gezandstraald;
„zandstraalruimte”: een zandstraallocatie waar een persoon kan binnengaan;
„HEPA”: High Efficiency Particulate Air.
Toepassing van deel 13.
216.
1)
a)
Dit deel, met uitzondering van voorschriften 222 en 223, is van
toepassing op alle werkplekken waar wordt gezandstraald.
b)
Voorschriften 222 en 223 zijn met betrekking tot zandstralen van
toepassing op elke werkplek voor het schoonmaken van gietstukken.
2)
In dit deel wordt verstaan onder „schoonmaken van gietstukken”: het
schoonmaken dat een incidenteel of aanvullend proces is in verband met het maken van
metalen gietstukken, het losmaken van gietstukken uit het zand of andere stoffen en omvat
het verwijderen van kernen en het algemeen polijsten van de gietstukken indien deze worden
losgemaakt, maar dit omvat niet het losmaken van gietstukken uit aanzetsel dat wordt
gevormd tijdens temperen of een warmtebehandeling.
Ter beschikking stellen van zandstraalapparatuur, locaties en ventilatieapparatuur.
217.
Onverminderd voorschrift 28 verzekeren werkgevers dat zandstraalapparatuur,
zandstraallocaties en bijbehorende ventilatieapparatuur zodanig worden geïnstalleerd,
uitgerust, afgesteld en onderhouden dat het risico op persoonlijk letsel van werknemers en
andere personen wordt geminimaliseerd.
Verbod op silica.
218.
Werkgevers verzekeren dat zand of andere stoffen die vrije silica bevatten niet
worden gebruikt als schuurmiddel in zandstraalapparatuur.
Bescherming van werknemers en andere personen.
219.
Werkgevers verzekeren, voor zover redelijkerwijs haalbaar, dat alle benodigde
maatregelen zijn genomen om werknemers en andere personen te beschermen tegen het
inademen van stof dat vrijkomt bij het zandstralen.
Personen jonger dan 18 jaar.
220.
1)
Onverminderd het algemene karakter van de eisen in hoofdstuk 1 van deel 6
verzekeren werkgevers dat geen personen jonger dan 18 jaar zijn aangesteld, tenzij in het
kader van opleiding of instructies:
a)
tijdens zandstraalwerkzaamheden.
b)
om te assisteren bij zandstraalwerkzaamheden,
c)
in een zandstraalruimte, of
d)
bij het schoonmaken, onderhouden of repareren van
zandstraalapparatuur, zandstraallocatie of ventilatieapparatuur die is
aangesloten op de locatie.
2)
Werkgevers verzekeren dat geen personen jonger dan 18 jaar werkzaam zijn
binnen 6 m van een zandstraallocatie wanneer daar wordt gezandstraald met behulp van
perslucht of stoom, tenzij:
a)
de locatie zich in een ruimte bevindt, en
b)
de persoon niet wordt blootgesteld aan stof dat afkomstig is van die
locatie.
Persoonlijke beschermingsmiddelen.
221.
1)
Onverminderd de eisen in hoofdstuk 3 van deel 2 verstrekken werkgevers een
geschikte beschermende helm aan elke werknemer die betrokken is bij:
2)
a)
zandstralen,
b)
werkzaamheden in een zandstraalruimte, of
c)
het schoonmaken van een zandstraalruimte.
Werkgevers verzekeren dat correct wordt omgegaan met elke op grond van
lid 1 verstrekte helm.
3)
Werkgevers verzekeren dat elke werknemer die betrokken is bij een in lid 1
vermelde activiteit:
a)
de verstrekte beschermende helm draagt, en
b)
deze helm niet verwijdert voordat het zandstralen is beëindigd of die
werknemer klaar is met zijn werkzaamheden in of het schoonmaken
van de zandstraalruimte en zich buiten die ruimte bevindt, afhankelijk
van het geval.
4)
Werkgevers verzekeren dat elke op grond van lid 1 verstrekte helm, wanneer
deze in gebruik is, wordt voorzien van niet-verontreinigde lucht die kan worden ingeademd.
5)
Werkgevers verzekeren dat:
a)
geschikte handschoenen en overalls worden verstrekt die alle
werknemers die betrokken zijn bij het zandstralen of assisteren bij een
zandstraalactiviteit kunnen gebruiken, en
b)
elke werknemer tijdens het zandstralen of het assisteren bij een
zandstraalactiviteit, de verstrekte handschoenen en overall draagt.
6)
Werkgevers verzekeren dat:
a)
buiten en in de nabijheid van elke zandstraallocatie voldoende, schone
en geschikte opslagruimte aanwezig is voor helmen, handschoenen en
overalls die op grond van dit voorschrift worden verstrekt, en
b)
de helmen, handschoenen en overalls, wanneer ze niet worden
gebruikt, in die opslagruimte worden bewaard.
7)
Werknemers verzekeren dat helmen, handschoenen, overalls en andere
beschermingsmiddelen of -kleding die aan de werknemer worden verstrekt:
8)
a)
worden gedragen voor de doeleinden waarvoor ze zijn bestemd,
b)
in goede staat worden gehouden, en
c)
na gebruik voor zover redelijkerwijs haalbaar stofvrij worden gemaakt.
Indien stof dat afkomstig is van het schoonmaken van helmen, handschoenen,
overalls en andere beschermingsmiddelen of -kleding die door werkgevers worden verstrekt
op grond van deze voorschriften kan worden ingeademd door personen, verzekeren
werkgevers dat, voor zover dit redelijkerwijs haalbaar is:
a)
maatregelen worden getroffen om dergelijke inademing te voorkomen,
b)
stofzuigers met een HEPA-filter worden gebruikt voor het verwijderen
van het stof,
c)
geen perslucht wordt gebruikt voor het verwijderen van stof, en
d)
personen die schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren alle toepasselijke
informatie krijgen over de gevaren van het inademen van stof.
Zandstraallocaties voor het schoonmaken van gietstukken.
222.
1)
Werkgevers verzekeren dat zandstraalwerkzaamheden uitsluitend worden
uitgevoerd op een zandstraallocatie.
2)
Werkgevers verzekeren dat uitsluitend de volgende werkzaamheden worden
uitgevoerd op een zandstraallocatie:
a)
zandstralen en werkzaamheden die direct voortvloeien uit het
zandstralen, en
b)
schoonmaken en repareren van de locatie en apparatuur en installaties
die zich op de locatie bevinden.
3)
Werkgevers verzekeren dat elke deur van een zandstraallocatie gesloten blijft
wanneer er wordt gezandstraald.
4)
Werkgevers verzekeren dat zandstraallocaties in goede staat worden gehouden
en dat alle redelijkerwijs haalbare maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stof
van een dergelijke locatie terechtkomt in de lucht van een andere ruimte.
5)
Werkgevers verzekeren dat er voor elke zandstraallocatie efficiënte apparatuur
wordt verstrekt en onderhouden voor het scheiden, voor zover dit redelijkerwijs haalbaar is,
van schuurmiddelen die zijn gebruikt in een zandstraalapparaat en die opnieuw worden
gebruikt als schuurmiddel in een zandstraalapparaat en stof of andere deeltjes van ander
materiaal die vrijkomen bij het zandstralen.
6)
Werkgevers verzekeren dat een in lid 5 bedoeld schuurmiddel niet opnieuw
wordt gebruikt in een zandstraalapparaat totdat het in overeenstemming met dat lid is
gescheiden.
7)
Werkgevers installeren en onderhouden efficiënte ventilatieapparatuur voor
elke zandstraallocatie om:
a)
stof af te voeren dat op de locatie wordt geproduceerd door te zorgen
voor mechanische afzuiging, en
b)
dit stof te verwijderen en af te voeren zodat het niet in de lucht van een
andere ruimte terechtkomt.
8)
Werkgevers verzekeren dat ventilatieapparatuur die wordt verstrekt op grond
van lid 7 continu in bedrijf wordt gehouden wanneer:
a)
de zandstraallocatie in gebruik is, ongeacht of er
zandstraalwerkzaamheden op de locatie plaatsvinden, of
b)
een zandstraallocatie in gebruik is en een andere persoon in de ruimte
aanwezig is voor schoonmaak- of reparatiewerkzaamheden.
9)
Werkgevers verzekeren dat alle zandstraallocaties van de werkgever minstens
één keer per week door een bevoegd persoon worden geïnspecteerd om te verzekeren dat elke
locatie zich in goede staat bevindt.
10)
Werkgevers verzekeren dat een bevoegd persoon minstens één keer per
maand:
a)
elke zandstraallocatie van de werkgever, de apparatuur die bij een
dergelijke locatie hoort alsook de ventilatieapparatuur die wordt
verstrekt op grond van lid 7 onderzoekt op defecten, en
b)
alle ventilatieapparatuur van de werkgever test om de prestaties ervan
te controleren.
11)
Werkgevers verzekeren dat de resultaten van inspecties, onderzoeken en tests
die zijn uitgevoerd op grond van leden 9 en 10 door de werkgever worden bewaard en voor
inspectie ter beschikking worden gesteld aan de werknemers van de werkgever en aan een
inspecteur gedurende één jaar vanaf de datum van de inspectie, het onderzoek of de test
(afhankelijk van het geval).
12)
Werknemers verzekeren dat resultaten die worden bewaard op grond van
lid 11 beschikbaar zijn voor inspectie gedurende de in dat lid vermelde periode door een
andere persoon die is betrokken bij of verband houdt met zandstralen op die locatie.
13)
Bevoegde personen die een inspectie, onderzoek of test uitvoeren op grond
van lid 9 of lid 10 brengen de desbetreffende werkgever zo snel mogelijk op de hoogte van
defecten die zijn vastgesteld tijdens de inspectie, het onderzoek of de test.
14)
Werkgevers verhelpen het defect zo snel mogelijk nadat zij op de hoogte zijn
gebracht van het defect op grond van lid 13.
15)
Registers die worden bijgehouden door werkgevers op grond van
voorschrift 18 van de voorschriften van 1974 inzake fabrieken (zandstralen van
oppervlakken) (S.I. nr. 357 van 1974) worden gedurende een periode van één jaar na de
inwerkingtreding bewaard en de informatie in het register blijft voor die periode beschikbaar
voor inspectie door een inspecteur, een werknemer of een andere persoon die is betrokken bij
of verband houdt met zandstralen.
Schoonmaken van zandstraallocaties, zandstraalapparatuur en ventilatieapparatuur.
223.
1)
Werkgevers verzekeren dat alle redelijkerwijs haalbare maatregelen worden
getroffen om te voorkomen dat stof dat afkomstig is van zandstralen wordt ingeademd door
personen die betrokken zijn bij:
a)
het schoonmaken van zandstraallocaties,
b)
het schoonmaken van zandstraalapparatuur of ventilatieapparatuur bij
of in een zandstraallocatie,
c)
het schoonmaken van de omgeving van een zandstraallocatie, of
d)
andere werkzaamheden die verband houden met een zandstraallocatie,
zandstraalapparatuur of ventilatieapparatuur die is verbonden aan een
zandstraallocatie.
2)
Werkgevers verzekeren dat alle redelijkerwijs haalbare maatregelen worden
getroffen om stof zodanig af te voeren dat het niet in de lucht van een ruimte terechtkomt
wanneer dat stof vrijkomt als gevolg van:
3)
a)
de in lid 1 bedoelde schoonmaakwerkzaamheden, of
b)
het verwijderen van stof uit de filter- of bezinkingsapparatuur.
Werkgevers verzekeren dat, indien haalbaar, stofzuigers met een HEPA-filter
worden verstrekt, onderhouden en gebruikt voor de in lid 1 bedoelde
schoonmaakwerkzaamheden.
a)
door invoeging van de volgende bijlage na bijlage 12:
„BIJLAGE 13
HOUTBEWERKINGSMACHINES.
Voorschrift 195
1.
Zaagmachines die zijn ontworpen om te worden uitgerust met één of meer
cirkelvormige zaagbladen.
2.
Zaagmachines die zijn ontworpen om te worden uitgerust met een zaagblad in de
vorm van een doorlopende band of een doorlopend lint.
3.
Automatische en semiautomatische draaibanken.
4.
Boormachines.
5.
Kettingzaagmachines.
6.
Groefschaven.
7.
Pengatenmachines.
8.
Freesmachines met meerdere bladen en twee of meer snijassen.
9.
Schaafmachines.
10.
Greppelfrezen.
11.
Vingerfreesmachines.
12.
Freesmachines met verticale as.
BIJLAGE 14
Voorschrift 213
OPLEIDING EN INSTRUCTIE
Indien een werkgever voorstelt een werknemer toestemming te verlenen op grond van
voorschrift 213, verzekert de werkgever dat de werknemer wordt opgeleid en geïnstrueerd:
1.
voor elke schuurrol of schuurrolklasse waarvoor de toestemming wordt voorgesteld in
verband met het volgende:
1)
de juiste methoden voor het plaatsen van de schuurrol of schuurrolklasse,
afhankelijk van het geval;
2)
gevaren die zich voordoen bij het gebruik van de schuurrol of schuurrolklasse,
afhankelijk van het geval, en te nemen voorzorgsmaatregelen;
3)
methoden voor het markeren van een schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk
van het geval, voor het type en de snelheid;
4)
methoden voor het opslaan, hanteren en vervoeren van de schuurrol of
schuurrolklasse, afhankelijk van het geval;
5)
methoden voor het inspecteren en testen van de schuurrol of schuurrolklasse,
afhankelijk van het geval, om te controleren op beschadigingen;
6)
de functies van alle onderdelen die worden gebruikt met de schuurrol of
schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, met inbegrip van flensen, pakkingen, bussen en
moeren die worden gebruikt bij de montage alsook kennis van juiste en foutieve methoden
voor het monteren van alle componenten en het correct uitbalanceren van de schuurrol of
schuurrolklasse, afhankelijk van het geval;
7)
de juiste methode voor het voorbereiden van de schuurrol of schuurrolklasse,
afhankelijk van het geval;
8)
de aanpassing van de rest van de schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van
het geval;
9)
het gebruik van aanbevolen literatuur in verband met het plaatsen van de
schuurrol of schuurrolklasse, afhankelijk van het geval, en
2.
over de eisen in deel 12.”
Download