DE DORDTSE LEERREGELS 1 I TER INLEIDING Het is mij een vreugde om op uw 'Pastorale de Dijon' iets te mogen zeggen over de Dordtse Leerregels. Deze Leerregels zijn een officieel in de Nederlandse Hervormde Kerk erkend belijdenisgeschrift. Kerkhistorisch gezien zijn zij een typisch Nederlands product, geboren in de strijd met de Remonstranten en op de Nationale Synode van Dordrecht (1618-'19) aanvaard als uitdrukking van het Gereformeerd belijden en als zodanig één van de formulieren van enigheid. Erkenning/bekendheid Deze leerregels zijn onder de Gereformeerde belijders in Nederland geprezen, maar anderzijds niet het meest gelezen. Voor velen is de inhoud van de Dordtse Leerregels weinig of niet bekend. En binnen de Nederlandse Hervormde Kerk waar in onze dagen het Remonstrantisme hoogtij viert, zijn deze Leerregels ook bepaald niet door ieder erkend. Integendeel. Kort na de tweede wereldoorlog is er zelfs door een predikant te Zeist een bezwaarschrift tegen ingediend. Daarin werd gesproken van een onbijbels Godsbegrip in de Dordtse Leerregels.2 Enige tijd daarna heeft onze Synode vervolgens een geschrift laten verschijnen over de uitverkiezing (het centrale thema van de Dordtse Leerregels) dat -zacht gezegd- op gespannen voet stond met dit belijdenisgeschrift.3 De theologie van K.Barth had duidelijk zijn werk gedaan. Intussen is onze kerk ook in gesprek gekomen met de zogenaamde Remonstrantse Broederschap, een kleine geloofsgemeenschap in Nederland die uiteraard de Dordtse Leerregels met kracht verwerpt. Denk dus niet, dat de Dordtse Leerregels in de grotere Protestantse kerken van Nederland hoog in het vaandel geschreven staan. Bij de kleinere kerken van gereformeerde beginselen ligt dat anders. In andere landen zijn de Leerregels maar zeer ten dele bekend. In elk geval veel minder dan bijv. de ‘Gallicana’ of de ‘Heidelbergse Catechismus’. Om mij te beperken tot Frankrijk: de synode van de franse Gereformeerden te Alais in 1620 nam de Leerregels over en verplichtte de ondertekening ervan. 4Maar overigens zijn zij nooit en nergens buiten Nederland als een belijdenisgeschrift aanvaard. Wel zijn er vertalingen, onder meer ook in de Franse taal. En thans zijn de Leerregels voor u zelfs in een nieuwe Franse uitgave bereikbaar. Specialité de la maison des Pays Bas? 1 Deze voordracht (in Franse vertaling) is in 1988 door mij gehouden op de ‘Pastorale de Dijon’ onder de titel ‘Canons du synode de Dordrecht (Les cing Articles) 2 A. Duetz, Het hart van God - het hart der kerk (okt. 1953). 3 De uitverkiezing, richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing; aanvaard door de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk. Den Haag 1961. 4 Dr.Otto J.de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis, Nijkerk 1972, blz. 196. 1 Men zou kunnen vragen, of deze stand van zaken niet duidelijk maakt, dat de Dordtse Leerregels eigenlijk slechts een ‘specialité de la maison des Pays-Bas’ zijn. Een klein volkje maakte zich indertijd druk om enkele spitsvondigheden en futiliteiten, verband houdende met de uitverkiezing. En wie loopt daar tegenwoordig nog erg warm voor? Niets is echter minder waar dan dat. In de eerste plaats immers moet u niet vergeten, dat de zaak waarom het ging in het twistgeding van de Dordtse Synode met de Remonstranten echt meer is dan een typisch Hollandse aangelegenheid. Het gaat hier om het merg van het Calvinisme. Zeker, alles is en was in deze strijd met de Remonstranten toegespitst op de leer van de uitverkiezing. En wij zouden kunnen denken, dat het beter is om daarvan niet te veel te willen zeggen.Vergeten we dan echter niet, dat in deze strijd ten diepste de vraag aan de orde is, wie God is en hoe Hij de mens redt van het verderf. Hier is de alleenheerschappij van Gods genade in het geding. En de vraag is daarbij, of die genade van God op de één of andere manier aansluit bij iets in de mens, ja dan neen. Dat is een kardinaal punt.Hoe is de verhouding God-mens? Is dat een zaak van coöperatie of correlatie? Heeft de mens een vrije wil? Of heeft de zonde in het leven van de mens zo huisgehouden, dat God helemaal opnieuw met hem moet beginnen? Niemand moet zeggen, dat deze vragen futiliteiten zijn. Zijn zij niet de kernvragen van de Brief aan de Romeinen? De apostel Paulus lag op dit punt overhoop met het Joodse denken. Zijn dit niet de vragen die aan de orde waren in de strijd van Augustinus tegen Pelagius? Van Luther tegen Erasmus (zie Luthers Galatenbrief)? Van Calvijn tegen o.a. Pighius? Wie durft dan eigenlijk nog te beweren, dat deze zaken niet actueel zijn? Veeleer moet men zeggen, dat ons behoud en in elk geval ook de heilszekerheid ermee staat of valt. Aan de Joodse rabbi Jochanan ben Zakkai (gestorven ong.80 nC) die huilend op zijn sterfbef lag, werd door zijn leerlingen gevraagd, waarom hij zo bedroefd was. Hij antwoordde: ..‘Ik zie twee wegen voor mij:de ene is die naar de hemelse hof van Eden en de andere is die naar de Gehenna (hel); en ik weet niet, op welke van die twee wegen men mij brengen zal; zou ik dan niet wenen?’ 5 Aan één van de opstellers van de Heidelbergse Catechismus (Olevianus) werd gevraagd, toen hij op zijn sterbed lag,of hij zelf nog zeker was van die dingen die hij de mensen in zijn leven geleerd had. Hij antwoordde: ‘Certissimus’ (volkomen zeker). Ten diepste gaat het over deze dingen in de Dordtse Leerregels. En daarom noem ik ze hoogst actueel. Ze zijn zeker geen product van typisch Hollandse strijdlust, waarover wij ons vandaag beter niet meer druk kunnen maken. Voor de bijwoning van de Dordtse Synode zijn dan ook in 1618-19 bewust buitenlandse kerken uitgenodigd. Deze Synode droeg daardoor een oecumenisch karakter. En ook de Franse Gereformeerde kerk is voor het beraad uitgenodigd geweest. De geachte afgevaardigden kregen echter van de Franse koning geen permissie om te gaan. Daarom heeft Dordt het indertijd zonder u moeten doen. Onvergetelijk is echter de lange brief die Pierre du Moulin aan de Synode heeft schreven. Zij is opgenomen in de ‘Acta’ van de Dordtse Synode. 6 Du Moulin, predikant en 5 Zie Kommentar zum Neuen Testament (aus Talmud und Midrasch), von H. L. Strack und P. Billerbeck. München 19378, Bnd. IV/ 2; S. 1034. Handelingen der Nationale Synode, 143-e zitting (27 april 1619). ’Dr. E. D. Petrus Molinaeus, predikant der Kerk van Parijs, heeft door D.Deodatus der Synode zijn oordeel van de vijf Artikelen der Remonstranten overgeleverd, welk ook openlijk is gelezen. En dit is: De Belijdenis van Petrus 6 Molinaeus, predikant der Kerk van Parijs, over de verschillen die in Nederland zijn, welke hij de 2 hoogleraar (Sédan), ooit ook benoemd tot hoogleraar te Leiden, heeft in deze brief op een bewogen wijze zijn overtuiging neergelegd, dat de leer van de uitverkiezing geen belemmering, maar juist een stimulans is voor een heilig en godvrezend leven. Als hoogleraar heeft hij verder ook niet nagelaten de leer van de Dordtse Leerregels onder zijn volk uit te dragen. De theologie van Saumur heeft echter enige tijd later veel bedorven.7 II ENKELE HISTORISCHE ASPECTEN Na deze inleidende opmerkingen, belicht ik nu eerst nog enkele historische aspecten van de Dordtse Leerregels, nodig voor een goed verstaan van de inhoud. De semipelagiaanse-humanistische geest De Dordtse Synode is niet uit de lucht komen vallen. Aan het twistgeding aldaar om de dubbele predestinatie is veel vooraf gegaan. Weliswaar had de Reformatie (vooral onder invloed van Calvijn) aan het eind van de 16e eeuw in Nederland diepgaand wortel geschoten. Het Rooms Katholicisme was op terugtocht. Op vele kansels klonk het geluid van de zuivere Evangelieverkondiging van vrije genade. Maar intussen maakte zich ook een humanistische geest breed, waarin de ‘grandeur’ van de mens hoogtij vierde. De geest van Erasmus (van Coornhert, enz.) was springlevend; een geest van semipelagianisme waarin staande werd gehouden, dat de zonde weliswaar de wil van de mens verziekt, maar dat die mens door helpende genade wel weer terecht komt. Deze geest met zijn liberale inslag overheerste in regeringskringen (Oldenbarneveld bijv.). Zij eiste gematigde opvattingen en verdraagzaamheid en was een vijand van een ‘position dure’. Arminius Welnu, tegen de achtergrond daarvan moet vooral de werkzaamheid van Jacobus Arminius worden gezien, de man die de vader van het Remonstrantisme is te noemen. Hij was een leerling van Calvijn en Beza en als predikant te Amsterdam aanvankelijk onbesproken. Reeds daar echter openbaarden zich bij hem afwijkende gevoelens die de gemeente verontrustten, vooral in zijn verklaring van de Brief aan de Romeinen, hoofdstuk 7. Arminius meende, dat het hier ging om de strijd tussen het goede en het kwade in de nog niet wedergeboren mens. Volgens Arminius had de mens een vrije wil, wel door de zonde verzwakt, maar niet ‘onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’. Steeds sterker heeft hij zich dan ook verzet tegen de leer van de particuliere uitverkiezing van eeuwigheid waarin geleerd werd (à la Calvijn), dat de mens niet om zijn geloof, maar tot het geloof is uitverkoren. Sola gratia.God brengt door Zijn Woord en Geest de mens tot het geloof. Dat is volkomen Zijn werk. En dat geloof (hoewel onvolmaakt) wordt door God dan ook niet de mens als gerechtigheid toegerekend. Maar alleen de gerechtigheid van Christus (volmaakt en genoeg om zalig te worden) wordt de mens in de weg van het geloof door God tot gerechtigheid toegerekend. Arminius ontkende dit. Hij ontkende, dat de Bijbel (ook Rom .9-11)over de uitverkiezing in deze zin spreekt. vergadering der Eerw.Vaderen der Generale Synode te Dordrecht heeft toegezonden om te onderzoeken. 7 Zie Pierre du Moulin, Opuscula. Zie ook Pierre du Moulin, De Christelijke strijd (herschreven en ingeleid door drs. K. Exalto),Dordrecht 1976. Pierre du Moulin was hoogleraar filosofie en Grieks te Leiden van 1592-1598. Later (21 jaren lang predikant te Parijs); daarna (van 1620-1658, het jaar van zijn sterven) predikant en hoogleraar te Sedan.Hij heeft het opkomend Remonstrantisme en het Amyraldisme waarin hij een gematigd Remonstrantisme zag, zeer bestreden. Koning Lodewijk XIII verbood hem naar de Dordtse Synode te gaan. 3 Zonder twijfel is in deze ontwikkeling van Arminius’ leer ook de invloed merkbaar van de theologie van de in de Bartholomeüsnacht omgekomen Parijse hoogleraar Petrus Ramus. Reeds in zijn studentenjaren heeft Arminius daarvan kennis genomen. En in het gedachteklimaat van Ramus viel immers ook zo sterke nadruk op de wil van de mens.8 Als hoogleraar te Leiden heeft Arminius deze leer helaas vrijuit kunnen verbreiden onder de studenten. Zijn tegenstander was de hoogleraar Fransciscus Gomarus. 9 Supralapsarisme Moeten wij bij deze felle strijd over de uitverkiezing ook niet in rekening brengen, dat de Calvinisten in Nederland soms heel ver gingen in hun beschouwingen over de predestinatie? Heerste daar niet soms ook een streng ‘supralapsarische standpunt, waarin het grote gevaar dreigde, dat men op een scholastieke wijze – deterministisch en fatalistisch - alles vanuit de wil van God verklaarde, zodat de mens wel haast in de zonde moest vallen en God tot een auteur van de zonde werd gemaakt? Hoezeer dat echter waar kan heten, kan toch van Arminius’ leer niet worden gezegd, dat ze een bijbelse reactie was op een gevaarlijke theologie met het ‘decretum horribile’ van Calvijn als centrum. Veeleer moet Arminius’ leer worden verstaan als een exponent van een humanistisch en semipelagiaans denken, dat sluimert op de bodem van het hart van de door de Griek-Romeinse cultuur gevormde westerse mens. De remonstrantie Nog enkele punten moeten genoemd worden om het summiere relaas over de historische achtergrond van de Dordtse Synode en de Dordtse Leerregels af te maken. Kort na de vroegtijdige dood van Arminius (1609-50 jaren oud), namelijk in 1610 is een aantal Arminianen in Gouda bijeengekomen, onder leiding van Simon Episcopius. Om te protesteren tegen de moeilijkheden die de arminiaanse kandidaten bij hun toelating tot het predikantschap in de weg werden gelegd. Bij die gelegenheid is de zogenaamde Remonstrantie opgesteld. Daarin is het officiële gevoelen van de Arminianen (die daarna Remonstranten heten) verwoord in vijf artikelen. Kort daarop verscheen de zogenaamde Contraremonstrantie waarin deze leer van de Remonstranten door een aantal Calvinistische predikanten heftig werd weersproken. De roep om een Nationale Synode Maar waarom werd er eigenlijk niet een nationale synode gehouden, een landelijke kerkvergadering waarin heel de gereformeerde kerk van Nederland bijeen zou komen om de gordiaanse knoop eindelijk eens door te hakken? Opdat de dwaalleer voortaan niet langer ongehinderd zou voortwoekeren. Eindeloos is om zulk een Synode gevraagd. Maar de toenmalige verhouding van Kerk en Staat was dusdanig, dat zo’n synodevergadering alleen mogelijk was, als de overheid toestemming gaf. En de overheid gaf die toestemming niet. Haar humanistisch-liberale instelling maakte, dat zij zoveel mogelijk de gereformeerde belijders tegenwerkte. Totdat Prins Maurits tenslotte publiek de zijde koos van de Calvinistische dominee Rosaeus en daarmee ook van de Calvinisten. Even later (11 november 1617) namen de Staten-Generaal van de Verenigde Provincies der Nederlanden het besluit tot het houden van de Nationale Synode te Dordrecht. Zie hierover o.a. Ds. J. Faber, ds. H. J. Meijerink, dr. C. Trimp, ds. G. Zomer, De Schat van Christus’bruid, Goes, 1965; (over Ramus, blz.28). Zie ook dr. C. Graafland, Van Calvijn tot Barth, oorsprong en ontwikkeling van de leer der verkiezing in het Gereformeerd Protestantisme, Den Haag 1987, blz.72. 9 Fr.Gomarus is hoogleraar te Saumur geweest. 8 4 De Remonstranten veroordeeld Welnu, op deze vergadering van de Nationale Synode is orde op zaken gesteld. In aanwezigheid van afgevaardigden van de Duitse, Zwitserse en Engelse kerken is de discussie gevoerd met de belangrijkste vertegenwoordigers van de Remonstranten die ter synode gedagvaard waren. Een bijzonder moeilijke discussie, omdat de Remonstranten hun eigenlijke overtuiging door aanhoudend zwijgen verborgen en liever als aanklagers dan als gedagvaardigden optraden. Het was hun erom begonnen de leer van de predestinatie zwart te maken door met de verwerping van eeuwigheid te beginnen en de Calvinisten te verwijten, dat ze God tot auteur van de zonde maakten. 10 Tenslotte zijn ze door de voorzitter van de Synode, ds. Joh. Bogerman uit de synodevergadering. weggestuurd: ‘Dimittimini, ite’ (U kunt gaan, eruit!). Daarna heeft de synode het gevoelen van de Remonstranten veroordeeld en zijn de Dordtse Leerregels opgesteld als een duidelijke bestrijding van wat de Remonstranten in 1610 in hun vijf artikelen als een belijdenis hadden uitgesproken. Dat alles is niet zonder slag of stoot gegaan. Vooral de afgevaardigden van Bremen (Duitsland) opponeerden menigmaal en de Hessische afgevaardigden verschilden soms ernstig van mening met de strenge Calvinist Gomarus. 11 De Leerregels en hun heilzame leer Al met al kunnen we dus niet zeggen, dat de Dordtse Leerregels uit een opwelling van een ogenblik zijn geboren.Er is veel theologische meningsvorming aan vooraf gegaan. Bovendien zijn de opvattingen van de leerlingen van Calvijn op de Dordtse Synode als op een oefenschool diepgaand beproefd en getoetst. Zeer behoedzaam heeft ook de Dordtse Synode willen waken tegen rationalistische en fatalistische gevolgtrekkingen uit de bijbelse leer van de uitverkiezing. In de ‘conclusion’ lezen we, dat zij tegen alle waarheid, billijkheid en liefde handelen die het volk willen wijsmaken, dat: deze leer..de harten der mensen van alle godvruchtigheid en godsdienst afleidt, dat zij een oorkussen is voor het vlees en de duivel... (een leer die tot wanhoop en zorgeloosheid brengt); deze leer God tot een auteur van de zonde maakt…, een tiran en huichelaar; deze leer de mensen vleselijk zorgeloos maakt…(alsof het er niet toe doet, hoe de mensen leven) en dat het hen die verworpen zijn, ter zaligheid niet kan baten, al ware het, dat ofschoon zij alle werken der heiligen waarlijk mochten gedaan hebben; deze leer leert, dat God door het blote en loutere goeddunken van Zijn wil, zonder enig opzicht of aanmerking van enige zonde, het grootste deel der wereld tot de eeuwige verdoemenis voorbeschikt en geschapen heeft; deze leer leert, dat de verwerping op gelijke wijze de oorzaak is der ongelovigheid en goddeloosheid, gelijk de verkiezing is de fontein en oorzaak des geloofs en der goede werken; 10 De verwerping is de donkere keerzijde van de predestinatie. De Remonstranten zijn steeds in hun kritiek op de Dordtse leer van de verkiezing begonnen bij het punt van de verwerping. 11 In deze inleiding wordt niet gehandeld over het verschil tussen supra- en infralapsarisme. De Dordtse Synode heeft op dit punt zoveel mogelijk de binnen haar vergadering levende verschillen van inzichten buiten het tenslotte door allen aanvaarde geschrift ‘De Dordtse Leerregels’ gehouden. Algemeen wordt erkend, dat de Dordtse Leerregels infralapsarisch zijn, d. w. z. dat God niet los van de zondeval besloten heeft Zich te laten verheerlijken, zowel in de redding van de uitverkorenen als in het laten verloren gaan van de verworpenen. Karl Heussi (in Kompendium der Kirchengeschichte, Tübingen 1949, S.370) schrijft: ‘Die 1618-1619 tagende Dordrechter Synode an der Abgesandte fast aller gröszeren reformierten Kirchen mit Ausnahme der Hugenotten teilnahmen, verurteilte den Arminianismus und fixierte die calvinistische Prädestinationslehre, wenn auch nicht mit alleräusserster Strenge". 5 deze leer leert,dat vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tirannelijk in het helse vuur geworpen, alzo dat hun noch het bloed van Christus baten kan noch de doop, noch het gebed der Kerken bij hun doop. De Dordtse Synode heeft uitdrukkelijk bepaald,dat de leer van de predestinatie met ‘de geest van het onderscheid’ moet worden geleerd. Maar zo moet zij dan ook standvastig worden verdedigd en teder worden bemind. III HOOFDLIJNEN Mij rest nu nog enkele hoofdlijnen te schetsen van wat de Dordtse Leerregels in vijf artikelen willen zeggen. Ik noem slechts hoofdzaken. A.DE UITVERKIEZING Inderdaad gaat het in de Dordtse Leerregels breedvoerig over de predestinatie, zijnde: ‘een onveranderlijk voornemen van God, door hetwelk Hij voor de grondlegging der wereld een zekere menigte van mensen, niet beter of waardiger zijnde dan anderen, maar in de gemene ellende met anderen liggende, uit het gehele menselijke geslacht, van de eerste oprechtigheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en het verderf, naar het vrije welbehagen van Zijn wil, tot de zaligheid, louter uit genade, uitverkoren heeft in Christus, Die Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen en tot een fundament der zaligheid gesteld heeft….‘ (D.L. I, 7). Deze verkiezing is van eeuwigheid, voor de grondlegging van de wereld en ze is verkiezing in Christus. En als God besloten heeft mensen te verkiezen (d.i. tot geloof en bekering te doen komen), dan betekent dat ook, dat Hij anderen (‘sommigen’) is voorbijgegaan en hen liet in de val waarin zij zichzelf geworpen hebben (D.L. I,15). Bij de verkiezing tot zaligheid heeft God enkel gelet op de gerechtigheid van Christus. Bij het passeren van mensen lette Hij enkel op het verderf van de mens. En dat alles tot eer en verheerlijking van Zijn grote Naam. En dat alles zeker niet, omdat het God behaagt mensen te laten verloren gaan. Hij zoekt hun behoud en niet hun ondergang. Is deze leer bijbels? Men zou kunnen vragen,of deze leer van de predestinatie in de Bijbel voorkomt. Als dat niet het geval is, is ze een uitvinding van mensen en dienen we haar voorgoed te vergeten. Maar als deze leer in de Bijbel voorkomt, kunnen we haar slechts tot grote schade van ons geestelijk leven vergeten. Ook dan echter moeten wij bescheiden en teer over de dingen spreken. Er zijn ook verborgen dingen bij God. En die zijn voor de Heere onze God.Maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen (Deut.29:29) Nu zou het te ver voeren om heel het bijbels getuigenis op dit punt de revue te laten passeren. Haast vanzelfsprekend is het, dat vooral de brief aan de Romeinen in het denken over de predestinatie in de kerk een grote rol heeft gespeeld. Daarom zeg ik daarover nu alleen een paar dingen. De brief aan de Romeinen a) Hét grote thema van de brief aan de Romeinen is dat van de openbaring van Gods gerechtigheid. Hoe komt Gods gerechtigheid openbaar op de aarde? Door de wet en de werken der wet? Zo had het gemoeten. Zo had God het bedoeld. Maar deze weg loopt dood. Omdat de mens, zo verdorven en boos, met het heilige recht van God alleen maar overhoop is komen te liggen. Dus komt er van Gods gerechtigheid op aarde niets terecht? Nee, toch niet. Gods plan kan niet 6 mislukken. Zijn gerechtigheid komt toch openbaar. Hoe dan? Onder Israël, door Jezus Christus en door het geloof in Hem. Want Jezus Christus heeft voor een volkomen gerechtigheid gezorgd. En door het geloof in Hem, is de mens voor God zoals de Heere hem hebben wil. De gerechtigheid van Christus wordt hem geschonken. b) Maar wie gelooft er nu in Jezus Christus? Dat doet immers ook al geen mens van zichzelf. Jezus is zelfs door Zijn eigen volk, het volk der Joden aan de kant gezet en gekruisigd. Dus is Gods plan (nl. om Zijn gerechtigheid door Christus op aarde te openbaren) ook mislukt? Nee,toch niet. God zelf zorgde ervoor, dat Zijn plan niet kon mislukken.Want reeds voor de grondlegging der wereld heeft Hij de Zijnen die in Christus Jezus zouden geloven, uitverkoren. Daarom is er altijd een ‘rest’ geweest onder Israël die trouw bleef. God zelf zorgde voor een volk, dat aan de lippen van Christus hangt. Ook onder de heidenen.’Er geloofden er zo velen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven’ (Hand.13:48). De Heere voert Zijn welbehagen uit. En daarbij gaat hij anderen wel voorbij, maar in Zijn uitverkorenen laat Hij zien, dat Hij dwars door alle opstand en afval heen toch doorgaat; onder Zijn volk Israël, maar door de verwerping door Israël van zijn Messias heen, ook onder de heidenen. En die mogen dan op hun beurt Israël tot jaloersheid verwekken. De rechtvaardiging door het geloof is verkiezende genade Ziedaar de grote lijn van Paulus’ brief aan de Romeinen, het manifest in de Bijbel dat ons de verkiezende God in Zijn soevereiniteit en vrijmacht predikt. Naar Zijn onveranderlijk welbehagen handelt Hij. Hij spreekt goddelozen vrij, enkel en alleen uit eeuwig welbehagen. Hij is de grote Initiatiefnemer. Juist door zo over de verkiezing van God te spreken, zoals hij dat doet, laat de apostel Paulus in zijn brief aan de Romeinen zien, dat het echt niet aan de beleefdheid van de mens ligt om Christus als zijn Zaligmaker aan te nemen. Want dan zou Gods plan nooit zijn doorgegaan. Er is niemand die God zoekt, niet één. God zorgt daar zelf voor. De uitverkiezing laat zien, dat alles, ook in de rechtvaardiging van de goddeloze, van a tot z Gods werk is. Soli Deo gloria. Laat niemand dus zeggen,dat de leer van de uitverkiezing een muur is waarop men zich te pletter loopt. Zij is geen muur, maar een poort. Als het van mij afhing of van mijn zogenaamde vrije wil, zou alles verloren zijn. Maar nu het alles hangt aan Gods onveranderlijke en onberouwelijke Raad van vóór de grondlegging der wereld (Ef.1:4,5), zijn er ook voor mij geweldige mogelijkheden om behouden te worden. B.IN HET DAL DER VERNEDERING Het tweede dat ik noemen wil, is, dat de Dordtse Leerregels niet beginnen met uitspraken over de eeuwige predestinatie zoals boven genoemd. De Leerregels willen troost bieden. Zij willen mensen pastoraal helpen. Om te komen tot de zekerheid van het geloof. Maar om er zeker van te kunnen zijn, dat God mij reeds voordat de wereld er was in Zijn hart had, moet ik ‘niet boven de wolken vliegen om in Gods Raad in te willen zien’ (Calvijn). Ik moet niet beginnen met te willen weten, of ik uitverkoren ben. Ik moet beginnen met te erkennen, dat ik verloren ben. Let erop,dat de Dordtse Leerregels beginnen in het dal van de vernedering. ‘Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben en de vloek en eeuwige dood zijn schuldig geworden, zo zou God niemand ongelijk hebben gedaan, indien Hij het ganse menselijke geslacht in de zonde en vervloeking had willen laten en om de zonde verdoemen (Rom.3:19,23; 6:23) (D.L. I,1).Wij moeten beginnen waar God met een zondaar begint. 7 Er is niemand die God zoekt Wij verkeren allemaal in een onherroepelijke doodsstaat. ’De mens heeft (door het ingeven van de duivel en van zijn vrije wil van God afwijkende) over zich gehaald: blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en zijn hart; mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden’ (D.L. III/IV,1).Er is geen weg van ons naar God meer. Voor het behoud van de mens is een ingreep van boven absoluut noodzakelijk, niets minder dan wedergeboorte. De aard en het karakter van de zonde De Remonstranten ontkennen al deze dingen. Zij ontkennen de volstrekte onbekwaamheid van de onwedergeboren mens om enig waar geestelijk goed te doen. Zij denken dus heel anders over de aard en het karakter van de zonde. De zonde heeft volgens hen wel verduistering van het verstand en ongeregelde hartstochten van het hart teweeg gebracht, maar er is toch ook nog enig licht der natuur in de mens overgebleven. De mens heeft een geweten. Hij vreest op zijn tijd voor straf. Hij heeft schaamtegevoel. Hij ondergaat een karaktervormende opvoeding. En wanneer hem dan de zachte aanrading van de prediking bereikt, zal zijn verzwakte wil gesterkt worden. Zijn aangeboren krachten ontplooien zich weer. Hij gaat hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en offert God een verslagen en gebroken hart. En zo bereidt hij zich voor op de ontvangst van de evangelische, zaligmakende genade en ontvangt allengskens en bij trappen de zaligheid (D.L. III/IV,Verwerping der dwalingen 3-8). Het is duidelijk, dat de Remonstranten totaal anders denken en spreken over de zonde dan de Bijbel dat doet. Op vele plaatsen wordt ons immers in de Schrift geleerd, dat de mens dood is in zonde en misdaden en dat hij als een vijand met God moet worden verzoend (Rom.3:9vv; Ef.2:1vv o.a.). Ieder die dat oordeel van de Schrift over de mens op zichzelf leert toepassen, verstaat wat Spurgeon van zijn bekering heeft gezegd. Het zou hem toen namelijk helemaal niet vreemd zijn voorgekomen, als God de gehele wereld had gered en hem alleen had laten verloren gaan. C. HET AANBOD VAN GODS GENADE En dan is er nog een derde ding dat ons opvalt in de Dordtse Leerregels. De volgende stap die de Leerregels doen, is de stap naar het algemeen aanbod van Gods genade. Niemand kan er met goed recht aan twijfelen, of God zijn zaligheid bedoelt. Eens, toen ik een lezing hield over de Dordtse Leerregels, kwam er een oude man in de pauze naar mij toe.Hij gaf mij een klein spiegeltje Aan de achterzijde daarvan stond de bekende tekst van Joh.3:16: ’Alzo lief heeft God de wereld gehad.…’. Onder die tekst stond geschreven:’ Als u wilt weten voor wie dit Bijbelwoord bedoeld is, zie ommezijde’. En die ommezijde was een spiegeltje. Daarin kon ik dus mijzelf zien. ‘Alzo lief heeft God mij gehad..’. Van het algemene naar het persoonlijke Om er zeker van te kunnen worden, dat ik voor eeuwig behouden word, moet ik op de beloften van Gods Woord leren hopen, zoals deze heel in het algemeen aan het adres van grote zondaars zijn gericht. Dat God voor de grondlegging der wereld besloot zondaars te redden tot glorie van Zijn Naam, dat is geweldig. Dat Hij tevens besloot daarvoor een weg des heils te openen in Zijn Zoon, dat is al evenzeer geweldig. Het kostte God Zijn eigen Kind. Dat is uitverkiezing in Christus voor de grondlegging der wereld. En dat God er dan verder ook grote moeite voor doet om dat heil te laten prediken, ook dat is geweldig. ‘En opdat de mensen tot het geloof gebracht worden, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij wil; door wier 8 dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, de Gekruisigde’ (D.L. I,3). Dat heet Evangelieverkondiging met bevel van bekering en geloof (D. L. II, 5). Dat alles is - om zo te zeggen - de brede cirkel van Gods uitverkiezing. Het welbehagen van God stroomt door de brede bedding van Zijn welgemeend aanbod van genade aan allen. Dat het Evangelie in Nederland en Frankrijk verkondigd kan en mag worden in onze zeer donkere tijd, ook dat is verkiezing. En niemand mag beweren, dat dit alles maar een schijnvertoning is. God wil niet, dat enigen van ons verloren gaan (1 Tim.2:4vv; 2 Petr.3:9). Hij laat ons oproepen tot bekering en geloof. En wie er zeker van wil zijn, dat God ook hem zal redden, moet met dit algemene beginnen. De zekerheid van het heil komt niet voort uit enige bijzondere openbaring (D.L. V, 10).Christus is de spiegel van onze uitverkiezing. Bij Hem moet u zijn, bij Zijn hoogst betrouwbaar Woord waarin aan grote zondaars die alles missen alles beloofd wordt wat zij nodig hebben om voor God te kunnen bestaan. God doet niet alsof; Hij meent het Dat Evangelie met al zijn ruimte en breedte prediken wij.En wij prediken tevens de weg waarlangs de mens kan en mag komen tot de zekerheid van het heil. Bekering en vergeving van zonden (Luk. 24:47). Dat is geen quasi handelen van God, geen doen alsof. Omdat het God toch uiteindelijk maar om een paar echte uitverkorenen zou gaan. Alzo lief heeft God de wereld gehad. Hij zond Zijn Zoon. Geloof in Hem. ‘Wendt u naar Hem toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde!’ (Jes.45:22). Tegelijk wordt met dit alles de schuld van het ongeloof onderstreept. Ik ben verloren, omdat ik God vaarwel heb gezegd. Maar ik ben reddeloos verloren, wanneer ik Gods uitgestoken hand in Christus niet aangrijp. D. DOORTASTENDE GENADE Is dat alles? Nee,er is nog iets. Het vierde dat zeer kenmerkend is voor de Dordtse Leerregels, is het volgende. Gods genade wordt niet slechts in Christus en in de prediking van het Evangelie aan ieder mens aangeboden. Gods genade wordt ook particulier ontvangen. En ook daar zorgt God voor. Ook dat is verkiezing, die van de kleinere cirkel die concentrisch binnen de ruime cirkel van Gods algemene genadeaanbod ligt. Gods genade wordt niet alleen aangeboden. Het is ook genade om persoonlijk de genade van God te ontvangen. Radicale vernieuwing door Gods Geest God tast door. Het kan niet gebeuren, dat God een weg des heils opent en dat dan niemand op die weg gaat wandelen. Als het aan ons lag, zou dat zo zijn. Maar de Heere zorgt er Zelf voor, dat Zijn verkiezende genade wordt uitgewerkt in het hart van de zondaar. ‘Voorts, wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert en de ware bekering in hen werkt, zo is het, dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken en hun verstand krachtiglijk door de Heilige Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden de dingen die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen met de krachtige werking deszelven wederbarende Heilige Geest; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In de wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt, dat die wil die dood was, levend wordt, die boos was, goed wordt, die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt. Hij beweegt en sterkt die wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen. En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden, en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, dewelke God zonder 9 ons in ons werkt….Waarom ook terecht gezegd wordt, dat de mens door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert’ (D.L. III/IV, 11 en 12). God doet geen half werk. Het totale bederf van het mensenbestaan maakt een radicale vernieuwing door Gods Geest noodzakelijk En daar gaat het God ten diepste om. Hij verkiest niet slechts tot de zaligheid, maar ook tot de weg der zaligheid (D.L. I,8). En God verkiest niet om het geloof in Christus, maar tot het geloof in Christus. Grond en fundament van onze zaligheid is derhalve het vrije en soevereine welbehagen van God alleen. God opende het hart van Lydia, zodat ‘zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd’ (Hand. 16:14) . Geen half Evangelie verkondigen Ook dat hebben wij in de prediking de mensen voor te houden. Wij moeten geen half Evangelie brengen. Hoe velen van de mensen die elke zondag onder ons gehoor zitten, zullen er grote moeite mee hebben om zich helemaal en radicaal aan Christus over te geven. Zij ervaren steeds, dat hun hart weerbarstig, koud en dood is. En hoe rijk is het dan om hen te mogen verkondigen, dat de Heere hen niet alleen voorstelt en oproept om tot Hem te komen, maar dat Hij hen ook Zelf het geloof wil geven: een nieuw hart dat trilt van verwondering en aanbidding. Die belofte heeft God ook betekend en verzegeld in de Heilige Doop. God zoekt onze ondergang niet Maar iemand vraagt wellicht, hoe het mogelijk is, dat God aan iedereen zonder onderscheid Zijn genade aanbiedt, maar toch die genade slechts uitwerkt in het hart van Zijn uitverkorenen. Hij biedt genade aan allen aan, maar schenkt die niet aan allen. Calvijn, op dit punt gekomen in zijn Institutie (III.22.10), schrijft: ’Hoe zal het dan overeenstemmen, dat God hen tot Zich roept, van wie Hij weet, dat ze niet zullen komen? Laat Augustinus voor mij antwoorden.Wilt gij met mij redetwisten? Bewonder met mij en roep uit: 0,diepte!Laat ons samen overeenstemmen in vrees, opdat wij niet omkomen in dwaling.’ Houdt u a.u.b. aan Gods geopenbaarde wil. Hij wil niet, dat enigen van ons verloren gaan. En daarin handelt hij niet bedrieglijk (vgl.Institutie 111.24.15).12 De uitverkiezing is ‘geen struikelblok op weg naar God, maar het altaar der aanbidding bij God’ (Calvijn). Geen somber lot dus (‘decretum horribile'), waarin niemand heil kan zien, maar een loflied waaraan voor God eer te behalen is en waarvan voor Gods kind stille aanbidding de dragende ondertoon is. E. HEILIGING EN VOLHARDING Nog één punt blijft over. Om niet al te breedvoerig bezig te zijn, duid ik het alleen maar kort aan. Maakt de leer van de uitverkiezing van ons mensen ‘stokken en blokken’? Mensen in aan afwachtende houding? Mensen die hun leven lang bezig zijn om enige kentekenen van genade bij zichzelf te ontdekken en die daarom nooit toekomen aan een actief en daadwerkelijk christenleven? Mensen die ook altijd onzeker over moeten komen? 12 Calvijn schrijft in zijn Institutie uitvoerig over de uitverkiezing in boek III, hoofdstuk 21 vv.Wij moeten erop letten, dat hij dat dan doet in en aan het eind van een onderdeel van zijn Institutie, waarin hij over Christus en het geloof in Hem heeft geschreven. Dat betekent, dat Calvijn de uitverkiezing ziet als een troost-stuk van het geloof en niet als allesbeheersend leerstuk, van waaruit alle geloofsstukken worden behandeld. 10 Zich metterdaad bekeren Du Moulin, over wie ik in het begin van mijn voordracht iets vertelde, heeft in zijn brief aan de Dordtse Synode met klem gewezen op de vruchten die uit de zekerheid van Gods verkiezing opbloeien. Als wij voor de helft steunen op onze eigen prestaties en voor de andere helft op Christus’ gerechtigheid, komen we nooit verder dan halfslachtigheid en vrees. Maar wie de enige en vaste grond mocht vinden in de belofte van God en in Zijn onberouwelijk welbehagen, die kan onbevreesd voorwaarts. Hij houdt maar één hartstocht over: God moet aan Zijn eer komen. En hij mag rusteloos bezig zijn - in diepe ootmoed over zijn dagelijkse zonden - om in de dienst aan de naaste op te branden als een kaarsje in de nacht. Want juist omdat Gods genade niet iets is, dat aan de buitenkant van zijn bestaan hangt, maar iets dat hem in hart en nieren heeft aangegrepen, daarom is een ‘begenadigde’ een werkzaam mens. Hij bekeert zich metterdaad. En zo ‘werkt hij zijns zelfs zaligheid met vreze en beven; want het is God, Die in hem werkt, beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen’ (Fi1. 2:12, 13). De vruchten van de verkiezing En zo mag hij ook de ‘onfeilbare vruchten der verkiezing, in het Woord van God aangewezen, in zichzelf waarnemen.Met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking (2 Kor. 13:5): Het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz. (D. L. I, 12) . Maar wat moet iemand doen, die ‘het zeker vertrouwen des harten, de vrede van zijn consciëntie, de betrachting van de kinderljke gehoorzaamheid, de roem in God door Christus in zich (nog)niet zo krachtig gevoelt’? (D.L. I,16).Hij moet zich niet laten ontmoedigen. Hij moet vlijtig de middelen gebruiken, waardoor God beloofd heeft deze dingen in ons te willen werken. 13 Ik houd vast, want ik word vastgehouden De uitverkiezing zoals de Bijbel ons die leert, geeft een diepe troost. Ook de troost van de volharding.14 Ieder christen weet, dat het niet het moeilijkste is om ergens aan te beginnen, maar wel om het tot het einde toe vol te houden.Dat is met alles zo. Met veel enthousiasme christen worden, is een geweldig ding. Maar de loopbaan ten einde toe lopen, is soms zwaar. Hoe vaak dreigen wij te struikelen of uit te vallen.Wat is de duivel listig. En ons hart al evenzeer. Hoe worden wij soms verleid door de schone schijn van de wereld. En hoe donker wordt het soms, als ‘God Zijn liefelijk Aangezicht voor ons verbergt’. Dat is voor al Gods kinderen ‘bitterder dan de dood’ (D.L. V,10 en 13). Gode zij dank dan, dat ‘het niet is desgenen die wil noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods’ (Rom.9:16). ‘Teneo et teneor’ (ik houd vast,want ik wordt vastgehouden).God laat nooit varen het werk dat Zijn hand begon. Het eeuwig voornemen van de Vader, het volmaakte offer van de Zoon in de volheid van de tijd en de daadwerkelijke vernieuwing van het hart door de Heilige Geest, dat alles is Gode zij dank onberouwelijk. ‘Ik dank God door Jezus 13 Dat de Dordtse Leerregels teer met de kleinen omgaan (en daarin ook blijken 'verbondsmatig gestructureerd’ te zijn), kan duidelijk zijn uit wat zij zeggen over de zaligheid van de vroeg gestorven kinderen der gelovigen (D.L. I, 17). Vgl. Gen. 17: 7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14. 14 Dat de leer van de uitverkiezing niet los staat van alle andere delen van de bijbelse leer, maar veeleer het ‘cor ecclesiae’ (hart van de kerk) is, blijkt ook uit wat de Remonstranten beweerden t.a.v. het Middelaarschap van Christus. Zij zeiden, dat God in Christus’ kruisdood slechts liet zien, hoe Hij de zonde kon straffen, maar niet dat Hij ook de zonde straffen moest. De Remonstranten zagen in Christus meer een Vredesonderhandelaar die twee partijen (de genaderijke God en de weerbarstige zondaar) naar elkaar toe brengt dan een Borg die God door Zijn kruisdood verzoent en plaatsvervangend de schuld betaalt. 11 Christus, onze Heere’ (Rom. 7:25). ‘0 diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen... Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. (Rom.11:33, 36).15 15 Zie: De Nationale Synode van Dordrecht (13 november 1618-29 mei 1619), uitgave van de Gereformeerde Bond in de NH Kerk, Maassluis z. j . Daarin ondermeer een bijdrage van drs. K. Exalto, De Dordtse Synode; van ds. J. van Sliedregt, Waar het eigenlijk om ging bij de veroordeling der remonstrantse dwaling; en drs. L. Vroegindewey, De Dordtse Leerregels. 12