De Groene Amsterdammer van 3-2-2001 Máxima's vader had er álles mee te maken Econoom Roelf Haan woonde in Argentinië tijdens Jorge Zorreguieta's deelname aan de junta. «Dat schrikbewind kon niet zonder moorden. Zorreguieta wist dat dondersgoed.» — Door Joeri Boom «De strijd tegen de linkse guerrilla was slechts een excuus voor het vestigen van het Argentijnse schrikbewind. Het ware motief voor de misdaden was het radicaal omvormen van de economie. Burger bestuurders als Jorge Zorreguieta werkten daar volop aan mee», meent dr. Roelf Haan, econoom en van 1985 tot 1996 algemeen directeur van de Ikon. Tijdens het regime van generaal Videla woonde hij in Buenos Aires. Het wordt steeds duidelijker dat Jorge Zorreguieta, de vader van de kroonprinselijke geliefde Máxima, schuldig is aan misdaden tegen de menselijkheid. Zorreguieta was van 1976 tot 1981 in Videla's regering belast met de post landbouw. Eerst als staatssecretaris en uiteindelijk als minister. Tijdens de militaire dictatuur werden volgens officiële cijfers tussen de vijftien- en dertigduizend mensen op systematische wijze ontvoerd, gemarteld en vermoord. Toen de relatie van Willem-Alexander en Máxima net bekend was geworden en de media lucht kregen van de rol die haar vader in het regime van Videla had gespeeld, werd nog tamelijk luchtig gedaan over zijn verantwoordelijkheid. Wat had een minister van Landbouw te maken met de misdaden van militairen? Alles, meent Roelf Haan. «De grote fout is dat het beleid van Videla in het teken wordt geplaatst van de strijd tegen het terrorisme. Dat was precies wat de junta wilde. Het terrorisme was al onder controle toen Videla aan de macht kwam. Het ging veel verder. In de ogen van het bewind was iedereen die ook maar iets voorstond van ware democratie en vrijheid van meningsuiting een rebel die uitgeroeid moest worden.» Op de stations hingen posters met de tekst «Wie niet voor mij is, is tegen mij», herinnert Haan zich. In feite voerde de junta een totale oorlog met de vernietiging van de moderne Argentijnse samenleving als inzet. «De elite wilde terug naar een economie waarin zij het voor het zeggen had. Dát was voor haar de reden om mee te werken aan Videla's schrikbewind. Ze wisten precies waar ze aan begonnen. Als je de economie in korte tijd wilt veranderen ten nadele van arbeiders, kleine boeren en middenstanders, lukt dat alleen door keihard op te treden. Dan moet het volk monddood worden gemaakt.» In september 1975 vertrok Haan met vrouw en kinderen naar Argentinië. Hij werd door de Nederlandse gereformeerde kerken uitgezonden om economie te doceren aan het Instituto Superior Evangélico de Estudios Teológicos (ISEDET) in Buenos Aires. Nog geen half jaar later pleegde Videla zijn coup. De terreur die volgde was «zichtbaar onzichtbaar». Haans vrouw herinnert zich nog de schok die door haar heenging toen na de val van de junta in 1983 bekend werd dat in enkele woonhuizen waar ze bijna dagelijks langsliep cellen en martelkamers waren gevestigd. Verdwijningen waren aan de orde van de dag. Een Argentijnse hoogleraar van ISEDET was al eerder spoorloos verdwenen en keerde nooit terug. Enkele studenten van het instituut had hetzelfde lot getroffen. Soms keerden gemartelde Argentijnen terug, al dan niet in de waan dat ze gevlucht waren. Haan: «Die mensen moesten met hun verhalen angst verspreiden. Het volk moest zo lamgeslagen worden dat het de afbraak van de staat en de economie slikte.» Bij toeval kwam Haan erachter dat ook een van zijn Argentijnse buren was gemarteld: «Hij was een aardige, bescheiden jurist. We hadden weinig contact. Maar toen ik op een dag liet blijken hoe blij ik was dat de Argentijnse mensenrechtenactivist Pérez Esquivel de Nobelprijs voor de vrede had gewonnen (in 1980 — jb), kwam het hele verhaal eruit.» Toen Haan in Argentinië aankwam, trof hij een welvarend land met een sterk ontwikkelde middenklasse en een goed georganiseerde arbeidersklasse. «De vakbonden waren machtig en hielden er eigen ziekenhuizen, vakantieoorden en opleidingsinstituten op na. De wetenschap bloeide en er was een beroemde medische stand. Kortom, een ontwikkeld land.» Maar tegelijkertijd verkeerde Argentinië in een crisis. Die was tweeledig. In de nadagen van Isabel Perón heerste er een inflatie van meer dan driehonderd procent op jaarbasis. Daarnaast was er een structureel economisch conflict. Een conflict dat volgens Haan aan de basis ligt van de machtsgreep door de junta en van de deelname aan het schrikbewind van pure kapitalisten als Zorreguieta. De groei van een moderne, nationale economie druiste in tegen de belangen van de traditionele elite: het leger, de grootgrondbezitters en bankiers, groot geworden in de koloniale tijd. Een nationaal gerichte economie met handelstarieven en belastingen bedoeld voor de ontwikkeling van het land en het volk, was niet in hun voordeel. De elite wilde onbelemmerd geld kunnen verdienen en liefst belastingvrij graan en vlees kunnen uitvoeren. Haan: «Ze huldigde een negentiende-eeuws, internationalistisch kapitalisme. Ze nam haar toevlucht tot regelrechte smokkel. Er vertrokken schepen naar het Westen met ladingen waarvan slechts de helft of minder officieel geboekt was. Daardoor nam in de tijd van enorme inflatie op papier ook nog eens de Argentijnse export sterk af, waardoor de staatsinkomsten met de helft daalden en de chaos nog groter werd.» Al voor de junta aantrad, speelde Jorge Zorreguieta een rol in het ondermijnen van de economie. Als secretaris van de conservatieve Sociedad Rural Argentina, destijds de machtigste organisatie van landbouwers en veetelers in het land, was hij direct betrokken bij het bespoedigen van proteststakingen tegen de regering van Isabel Perón. Eind 1975, begin 1976 kwam daardoor nauwelijks nog vlees op de markt. De stakingen verhevigden de sociale onrust en bespoedigden de staatsgreep van de militairen. Toen Videla eenmaal de macht had gegrepen, werden de lonen bevroren, ondanks de enorme inflatie. «Mensen konden van het ene op het andere moment bijna niets meer kopen. Om zo'n beleid erdoorheen te drukken is een schrikbewind nodig. Zonder moord lukt dat niet. Iemand met economische kennis als Zorreguieta wist dat dondersgoed.» Tijdens Zorreguieta's ambtsperiode beweerde minister van Planning Guillermo Walter Klein bovendien dat de drastische economische hervorming alleen onder dwang was uit te voeren, want, zei hij, «geen enkele democratie zou het hebben toegestaan». Het economische beleid was ontworpen door de minister van Economische Zaken, José Martínez de Hoz, grootgrondbezitter en nauw verbonden met verscheidene multinationals. Zijn hervormingen waren alomvattend en vormden de economische basis van het Proces van Nationale Reorganisatie dat door Videla in 1976 werd afgekondigd. Volgens Haan was het doel ervan Argentinië te reduceren tot leverancier van grondstoffen aan het westerse industriële krachtencentrum. Daartoe moesten alle moderne economische instituties, inclusief het nationale, voor de lokale markt producerende ondernemerschap, vernietigd worden. Het vestigen van een dergelijk economisch model kon niet anders gaan dan over de lijken van de vertegenwoordigers van de moderne, nationaal gerichte economie: vakbondsleiders, kleine boeren en middenstanders. Ten overstaan van enkele honderden bankiers en beleggers verklaarde Martínez de Hoz dat zijn economische plannen konden worden doorgevoerd zonder instemming van de bevolking, omdat de strijdkrachten achter hem stonden. Het door Martínez de Hoz nagestreefde model had ook de steun van de elite en van Zorreguieta's Sociedad Rural. Als landbouwminister viel Zorreguieta rechtstreeks onder Martínez de Hoz. «Het gaat om het grotere verhaal, niet om Jorge Zorreguieta alléén. Je moet bekijken wat er schuilging achter de propaganda», meent Haan. «Reken maar dat ook de Nederlandse regering boter op het hoofd had.» Het economische beleid van Martínez de Hoz was afkomstig uit de koker van de economen van de Chicago School, waarvan Milton Friedman de voortrekker was. In het friedmanniaanse model was steun van het buitenland onontbeerlijk. En die kwam. Met name Nederland liet zich niet onbetuigd. Bedrijven als Boskalis en de Gasunie investeerden ten tijde van de junta voor miljoenen guldens in Argentinië en hielpen daarmee het schrikbewind in het zadel te houden. Het friedmanniaanse model had zo zijn voordelen voor het hoogindustriële Nederland. Een officiële veroordeling van de dictatuur werd dan ook nooit uitgesproken. In Nederland werden zelfs Argentijnse officieren opgeleid en Hollandse Signaal leverde onderdelen voor wapensystemen. Haan benaderde een manager van de Gasunie in Argentinië. «Ik vroeg hem of het mogelijk zou zijn de Nederlanders die voor hem werkten van informatie te voorzien over de mensenrechtensituatie. Maar voor dergelijke ‹linkse praat› voelde hij niets. Hij legitimeerde de aanwezigheid van de Gasunie met de wederopbouw van de Argentijnse economie. Ik wees hem erop dat dat onzin was. Doorgestoken kaart, omdat de junta eerst de economie om zeep had geholpen en nu nieuwe investeringen nodig had om te overleven.» Na een ambassadeurswisseling bleek ook de Nederlandse ambassade te zijn verworden tot een plek waar Nederlandse ondernemers zich thuis konden voelen. Haan herinnert zich met afgrijzen hoe Liesbeth den Uyl, die uiterst kritisch stond ten opzichte van de junta, er werd ontvangen. «De ambassadeur hield een algemeen praat je, maar heette haar daarin niet officieel welkom. Daardoor voelden de vrouwen van Nederlandse ondernemers zich gesterkt. Ze lazen haar zeer grof de les. Wat ze wel niet dacht met al haar praatjes over mensenrechtenschendingen. Of ze niet wist dat het oorlog was. Uiteindelijk trok ze zich terug. Huilend.» Haan en zijn vrouw deden wat ze konden. Zijn vrouw werkte in een krottenwijk, hij werd actief voor de mensenrechtenorganisatie van Esquivel. Haan regelde zo nu en dan wat geld voor organisaties die zich teweerstelden tegen het regime. Hij schoof onder tafel een envelop met inhoud in de aktetas van een in krijtstreep gehulde vakbondsman, gaf informatie door aan minister van Staat Marga Klompé over de werkelijke situatie in Argentinië en hielp een Argentijnse collega die werd gezocht via de Duitse ambassade het land te ontvluchten. Het eerste kantoor van de Dwaze Moeders van de Plaza de Mayo werd gefinancierd met geld dat hij in Nederland had losgekregen. Maar telefoongesprekken werden afgeluisterd en post werd onderschept. De bewegingsruimte was beperkt. Toen het instituut waar Haan doceerde, ruimte ter beschikking stelde voor het organiseren van een jeugdcongres over de mensenrechten, ontploften 's nachts drie brandbommen in het gebouw. Medio 1981 hield het gezin Haan het voor gezien. De manier waarop hun kinderen, die naar een Argentijnse school gingen, werden volgepompt met propaganda, gaf de doorslag. «Het was absoluut onverantwoord onze kinderen onder de junta te laten opgroeien. Er is een hele generatie via het onderwijs gestupificeerd en gehersenspoeld. Dat konden we niet langer aanzien.» Was de aanstaande schoonvader van Willem-Alexander op de hoogte van de mensenrechtenschendingen? Juridisch gezien doet het nauwelijks ter zake. Volgens de aanklacht die oud-Unesco-ambassadeur Maarten Mourik onlangs tegen Zorreguieta indiende, bevond hij zich als lid van de regering in een positie waarin hij hoe dan ook verantwoordelijk gesteld kan worden voor de misdaden van de junta. Toch is de vraag van belang, want hoe kan Zorreguieta's komst naar Nederland te verkroppen zijn voor zelfs de fanatiekste Oranjeklant als hij willens en wetens martelingen en executies heeft getolereerd? Het kan haast niet anders of Zorreguieta wist van de misdaden, oordelen zowel Roelf Haan als de advocaten van Mourik. Diverse ex-burgerministers hebben er blijk van gegeven op de hoogte te zijn geweest van de methoden van de militairen. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat Zorreguieta op zijn voor het Proces van Nationale Reorganisatie zo cruciale post onwetend was. Haan: «De meeste ondernemers, bankiers en landlords juichten het economische beleid van de junta toe. Ze verstrekten aan de veiligheidsdiensten ledenlijsten van ondernemingsraden en namen van werknemers en boerenleiders die als subversief werden aangemerkt. Dan volgden doorgaans verdwijning, marteling en executie.» Zorreguieta's ministerie had een eigen contactman bij de militairen, kapitein ter zee Federico Rousillón, die herhaaldelijk boerenleiders met de dood bedreigde. Op één punt valt Zorreguieta hoe dan ook door de mand. Bij zijn aantreden als secretario legde hij de eed af op de wetten van het land en verklaarde hij «de doelstellingen van de militaire junta» te zullen nastreven. Hij verklaarde zich daarmee onder meer akkoord met het decreet van 2 juni 1976 waarin «lichamelijke eliminatie» van leden van linkse organisaties was vastgelegd, meldt Mouriks aanklacht. Een kleine steekproef van Roelf Haan maakt duidelijk dat ook de rest van de nieuwe door de junta afgekondigde grondwet alle ruimte bood voor mensenrechtenschendingen. Uit de nieuwe grondwet waren essentiële artikelen geschrapt die er in een eerdere versie (die van 1949) nog instonden, en na de val van de junta weer in zijn opgenomen. Verdwenen zijn onder meer de artikelen over persvrijheid, het recht op associatie en het verbod op bestraffing zonder gefundeerd proces of door speciale commissies. Ook is het artikel geschrapt waarin staat dat «de doodstraf om politieke redenen en iedere soort van marteling en geseling» voor altijd verboden zullen zijn. Alleen dat al moet toch voldoende zijn om Jorge Zorreguieta een poos zijn vrijheid te ont nemen.