Waarom beide vergunningen integreren?

advertisement
Omgevingsvergunning
ONTWERP-standpunt ter bespreking op DC (27 febr.)_Toc317522130
Beknopt standpunt....................................................................................................................... 2
Timing .......................................................................................................................................... 3
Standpunt verder toegelicht ........................................................................................................ 4
1 Waarom beide vergunningen integreren? ................................................................................ 4
1.1 Meerwaarde voor de bedrijven? ........................................................................................ 4
1.2 Meerwaarde voor de overheid? ......................................................................................... 5
1.3 Te overwinnen ongemakken voor de overheid .................................................................. 6
1.4 Geen 'uniek loket' voor dossiers met verschillende beslissers in eerste aanleg. .............. 6
2 Bevoegdheidsverdeling: daadwerkelijke keuze voor subsidiariteit .......................................... 7
2.1 Keuze voor subsidiariteit goede keuze .............................................................................. 7
2.2 Hertekening noodzakelijk voor klasse 1 ............................................................................ 7
2.3 Vlaamse projecten (RO) .................................................................................................... 9
2.3.1 Omvang en concretisering van de lijst ........................................................................ 9
2.3.2 Primaat van de politiek ................................................................................................ 9
2.3.3 Bevoegd niveau aanpassen via RUP? ..................................................................... 10
2.4 Moduleren vergunningsplicht (RO) .................................................................................. 10
2.5 Meer meldingsplichtig? (milieu én RO) ............................................................................ 10
3 Procedure ............................................................................................................................... 11
3.1 Voortraject ........................................................................................................................ 11
3.2 Ontvankelijkheid en volledigheid ..................................................................................... 11
3.2.1 MER-screening ......................................................................................................... 11
3.2.2 Verplicht beide luiken samen aanvragen .................................................................. 11
3.3 Samenstelling van de omgevingsvergunningscommissies ............................................. 12
3.3.1 Ook rechtstreeks advies gemeenten naar provincie/gewest .................................... 13
3.3.2 Deelname met raadgevende stem in élke omgevingsvergunningscommissie ......... 13
3.3.3 Gemeente mag op eigen initiatief advies LOVC vragen ........................................... 13
3.4 ‘Probleemoplossend vermogen’ ...................................................................................... 14
3.5 Hoedanigheid aanvrager (overheid of niet) niet meer bepalend ..................................... 14
3.6 Rol gemeentelijke personeelsleden ................................................................................. 14
3.7 Beroep ............................................................................................................................. 14
4 Meer aandacht voor handhaving ............................................................................................ 15
5 Gekoppelde voornemens ....................................................................................................... 16
5.1 Permanente vergunning (milieu) ...................................................................................... 16
5.2 Gedwongen ontvoogding (RO) ........................................................................................ 17
5.3 Indelingslijst volledig herindelen (milieu) ......................................................................... 17
6 Zorg voor een naadloze afstemming met parallelle regelgevende initiatieven ...................... 18
6.1 Versnelling van investeringsprojecten ............................................................................. 18
6.2 MER-screening ................................................................................................................ 18
6.3 Digitalisering .................................................................................................................... 19
7 Flankerende maatregelen ...................................................................................................... 19
7.1 Financiële gevolgen ......................................................................................................... 19
7.2 Fasering ........................................................................................................................... 20
7.2.1 Faseren als hulp voor gemeenten? .......................................................................... 20
7.2.2 Faseren om te leren: eerst gemengde projecten ...................................................... 20
7.2.3 Later andere vergunningen integreren ...................................................................... 20
8 Verdere totstandkoming ......................................................................................................... 21
8.1 Betrek gemeenten daadwerkelijk bij verdere uitwerking ................................................. 21
8.2 Voldoende voorbereidingstijd .......................................................................................... 21
16 april 2012 - 1/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
Beknopt standpunt
De gemeenten staan positief tegenover de doelstellingen die de omgevingsvergunning
nastreeft, in het bijzonder het versnellen en op elkaar afstemmen van procedures voor de
projecten die zowel een milieuvergunning als een stedenbouwkundige vergunning nodig
hebben.
De invoering van de omgevingsvergunning zal gepaard gaan met een omvangrijke
verschuiving van taken naar de gemeenten en heeft daarom belangrijke financiële
consequenties voor de gemeenten. De gemeenten kunnen maar instemmen met de
omgevingsvergunning voor zover bevoegdheidsverschuivingen volledig worden gedekt door
een bijkomende financiering.
De gemeenten willen dat het invoeren van de omgevingsvergunning resulteert in duidelijk
méér bevoegdheden voor de gemeenten. We staan daarom positief tegenover een
deklassering van klasse 1 naar klasse 2A omdat dit leidt tot meer bevoegdheden voor
gemeenten. De gemeente beoordeelt dan zowel het stedenbouwkundig als het milieuluik, met
behoud van het advies van de vergunningscommissie. De gemeenten zijn er bovendien
voorstander van om deze deklassering zo maximaal mogelijk in te vullen.
Gemeenten willen dat de lijst met Vlaamse projecten minimaal is, omdat dit de
sturingsmogelijkheden van de lokale overheid beperkt. Bij het beoordelen van aanvragen
waarvoor de gemeente niet bevoegd is, dient bovendien verplicht advies te worden gevraagd
aan de gemeente.
De gemeenten vragen om de omgevingsvergunning eerst in te voeren voor de ‘gemengde
projecten’, dus voor die inrichtingen die zowel een milieu- als stedenbouwkundige vergunning
nodig hebben. Dat maakt een integrale benadering mogelijk én maakt het mogelijk dat
ervaring wordt opgedaan alvorens het instrument wordt uitgebreid naar alle aanvragen. De
omgevingsvergunning mag er immers niet toe leiden dat de procedure verzwaard wordt voor
projecten die nu slechts één van beide vergunningen nodig hebben.
De gemeenten wijzen erop dat het verkrijgen van een vergunning één stap is in het
vergunningsproces. Het invoeren van de omgevingsvergunning of de aanpassing van de
vergunningenprocedures is (slechts) één van de antwoorden op de vraag naar versnelling van
investeringsprojecten. Het is echter vooral op het vlak van ruimtelijke planning en
milieueffectrapportering dat tijdswinsten kunnen worden geboekt. De gemeenten dringen erop
aan dat de Vlaamse regering ook werk blijft maken om op dat vlak vooruitgang te boeken.
Het invoeren van een omgevingsvergunning is een goede aanleiding om na te gaan of de
beroepsmogelijkheden voor derden niet kan worden aangepast.
16 april 2012 - 2/21
Timing
Op 22 juli keurde de Vlaamse Regering een ‘startnota’ goed over het integreren van de
milieuvergunning en de stedenbouwkundige vergunning tot een ‘omgevingsvergunning’. De
startnota werd geanalyseerd op diverse VVSG-fora1 en werd besproken op het directiecomité
van 12 september en 24 oktober 2011 en op de raden van bestuur van 14 november 2011, 23
januari en 13 februari 2012.2 Omdat de Startnota stelde dat we een advies over de
conceptnota tegen 30 november 2011 zouden moeten geven (timing die niet werd gehaald),
organiseerden we eind november – begin december drie vormingsvoormiddagen waarop we
250 aanwezigen bereikten. 3
De conceptnota’s4 werd uiteindelijk op 23 december 2011 goedgekeurd. De VVSG is hierover
om advies gevraagd tegen eind februari; samen met de VVP en de strategische adviesraden
Minaraad, SERV en SARO.
Na het inwinnen van deze adviezen zal de conceptnota worden herwerkt. Op basis van die
herwerkte conceptnota zal een voorontwerp van decreet of decreetswijziging worden
voorbereid en zullen de uitvoeringsbesluiten worden geschreven. Een harde einddatum is niet
geprikt, maar de bedoeling is wel om nog deze Vlaamse legislatuur de omgevingsvergunning
ingevoerd te hebben.
1
VVSG-commissies ruimtelijke ordening en milieu (gezamenlijke vergaderingen van 13
oktober 2011 en 9 februari 2012), Vlinter-werkgroepen milieu en ruimtelijke ordening, …
2 Zie doc. nr. RvB 2011-50 en RvB 2012-15.
3 Meer bepaald:
- op woensdag 23 november in Antwerp-Expo
- op maandag 28 november in het cultuurcentrum van Roeselare en
- op dinsdag 6 december in het cultuurcentrum van Hasselt.
Bij deze laatste sessie hebben we zelf moeten achterhalen dat beide kabinetten niet aanwezig
wilden zijn om de startnota voor te stellen.
4 Het schrappen van de einddatum in de milieuvergunning wordt nu overigens behandeld in
een afgezonderde conceptnota ‘permanente milieuvergunning’. Die vermeldt weliswaar eind
januari als adviestermijn, maar deze termijn is uiteindelijk verlengd tot eind februari.
16 april 2012 - 3/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
Standpunt verder toegelicht
1 Waarom beide vergunningen integreren?
We gaan ervan uit dat de omgevingsvergunning wordt ingevoerd omdat er een daadwerkelijke
meerwaarde is voor gemeenten én aanvragers zoals bedrijven.
In de loop van het proces lijkt iedereen het vanzelfsprekend te vinden dat het principe van
de integratie van beide vergunningen positief is, maar het is niet aan de VVSG om dit
voetstoots aan te nemen. Wij moeten concretiseren waarom dit zo is. De ongemakken die
deze integratie voor de overheid met zich mee zal brengen, zijn even vanzelfsprekend. Welke
voordelen moeten daartegen kunnen opwegen? Overigens, niet elke wijziging is op zich
voordelig, net zoals niet altijd alles beter blijft zoals het is. Die afweging is daarom geen
conservatieve reflex, maar een eerlijke analyse van pro’s en contra’s.
1.1 Meerwaarde voor de bedrijven?
De omgevingsvergunning wordt door de Vlaamse regering in de septemberverklaring
duidelijk verdedigd met het argument dat zij hiermee economische groei wil bevorderen:
“Durf heeft voor de Vlaamse Regering ook te maken met ruimte geven om te groeien. Onze
bedrijven en kmo’s zijn het hart van onze economie. Met een omgevingsvergunning zullen
ondernemers nog maar één dossier bij één uniek loket moeten aanvragen. Nu zijn er nog
aparte stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen nodig.”5
De organisaties die de belangen van de bedrijven behartigen (Voka, Unizo, Boerenbond), zijn
duidelijk voorstander van het principe van de omgevingsvergunning. Toch werd tot op heden
weinig gebruik gemaakt van het zgn. uniek loket.
Het uniek loket houdt in dat een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning én die
voor een milieuvergunning klasse 2 samen bij de gemeente worden ingediend, en de
gemeente die dan volledig synchroon moet behandelen. M.a.w. naar de buitenwereld
(aanvrager, openbaar onderzoek) zijn beide procedures geïntegreerd (niet voor de overheid
zelf). Op dit moment kan een bedrijf (dus niet moet) dat zowel een stedenbouwkundige als
milieuvergunning (klasse 2) nodig heeft, via het ‘uniek loket’ er nu al ervoor zorgen dat de twee
procedures gelijk lopen.
Welnu, het aantal bedrijven dat van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, is miniem. In de
meerderheid van de gemeenten kwam zo’n gezamenlijke aanvraag nog niet voor sinds die
mogelijkheid bestaat (begin 2010). In de andere gemeenten was dit beperkt tot 1 of 2
aanvragen sinds de invoering van de mogelijkheid. Een enkele gemeente heeft 3 aanvragen
5
Parl.St., Vl.Parl., 2011-2012, nr. 31/1, p. 4
16 april 2012 - 4/21
voor een afgestemde aanvraag gekregen. Er is ons geen onderzoek bekend dat aangeeft
waarom zo weinig gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid. Vanuit de praktijk halen de
gemeenten volgende redenen aan waarom er zo weinig van het uniek loket werd gebruik
gemaakt:

Beide vergunningsaanvragen worden veelal door verschillende externe adviseurs
opgemaakt en begeleid: de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag moet door een
architect worden opgemaakt, voor de milieuvergunningsaanvraag is daarentegen
soms een milieuadviesbureau nuttig. Beide aanvragen zijn dan ook op verschillende
momenten klaar voor indiening. Integreren – beide dossiers moeten op het zelfde
moment ingediend worden – betekent dan dat het ene dossier moet wachten op het
andere.

Bovendien zijn er ook redenen om opzettelijk een van beide vergunningen eerst aan
te vragen, en de andere pas te doen als de eerste is verkregen.
o
In een bepaald opzicht gaat de stedenbouwkundige vergunning vooraf aan de
milieuvergunningsaanvraag: eerst de doos (het gebouw), dan de inhoud (de
exploitatie). Als dan het stedenbouwkundige luik moet herwerkt worden,
betekent dat geen verloren werk voor het milieuluik.
o
Evengoed wordt soms de minder gedetailleerde milieuvergunning het eerst
aangevraagd om het principe van de exploitatie op die locatie af te toetsen.
Het voorgenomen project wordt dan pas gedetailleerd uitgewerkt in de
plannen voor de stedenbouwkundige vergunning wanneer de
milieuvergunning is verkregen.
1.2 Meerwaarde voor de overheid?
De integratie van beide vergunningen zal wel degelijk andere voordelen opleveren die ervoor
zorgen dat de integratie-oefening voor de overheid de moeite waard is.
Voor de overheid kan de meerwaarde liggen in de toegenomen mogelijkheden om een eigen
beleid te voeren, een verminderde administratieve last én een meer integrale benadering.
Zo zijn er vele discussiepunten die tijdens beide vergunningsaanvragen kunnen rijzen en
n.a.v. beide vergunningen zullen moeten getrancheerd worden. We denken dan aan de MERscreening, aan mobiliteitsaspecten (bv. vrachtwagenbewegingen in smalle woonstraten), de
impact van een bedrijf op het omliggende woongebied : moet je dat bij de stedenbouwkundige
vergunning bekijken (“draagkracht van de omgeving”), of bij de milieuvergunning (“hinder”) of
bij beide? Voor zulke discussiepunten bestaat het gevaar dat er ten onrechte wordt gezegd bij
de ene vergunning: “je moet dat later maar inbrengen bij de andere vergunningsaanvraag”, of
erger: “je had dat moeten aankaarten ter gelegenheid van de andere vergunning, die nu al is
verleend”. Ook is het is mogelijk dat bij beide vergunningen een andere inschatting wordt
gemaakt, bv. omdat het om twee verschillende beslissende overheden gaat, of omdat er bij de
eerste vergunning niemand (bezwaren, adviezen) op dat punt had gewezen.
16 april 2012 - 5/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
1.3 Te overwinnen ongemakken voor de overheid
Gemeenten begrijpen de wens van bedrijven om snel een beslissing te krijgen over het
voorgenomen project. Zij zijn, zeker in de ontvoogde gemeenten, ook het overheidsniveau dat
daar het best voor is uitgerust. Door de steeds complexere en uitdijende regelgeving
dreigen gemeenten echter minder vlot de vergunningen te kunnen verlenen. Het zich eigen
moeten maken van nieuwe regelgeving kost tijd.
In elk geval zal het integreren van beide vergunningen grote impact hebben op de interne
organisatie: beide diensten zullen zich gefusioneerd moeten aandienen voor het externe luik
van het behandelen van omgevingsvergunningen (aanvragen ontvangen, openbaar onderzoek
organiseren) en zullen moeten samenwerken voor het voorbereiden van de eindbeslissing op
het schepencollege.
Weliswaar is dit minder belangrijk op gemeentelijk vlak dan op Vlaams vlak (individuele
schepenen hebben geen eigen beslisbevoegdheden, i.t.t. Vlaamse minister), maar het zou
handig zijn, eens beide vergunningen geïntegreerd zijn, dat er ook slechts één bevoegde
schepen is voor beide vergunningsfacetten. Momenteel is in slechts één of vijf
schepencolleges (60 op 308) één en dezelfde schepen bevoegd voor milieu en ruimtelijke
ordening, in meer dan de helft van de gemeenten bestuurd door een coalitie (108 op 207)
behoren beide schepenen tot een verschillende partij.
Tenslotte hangt deze beoordeling ook af van de mate waarin elk overheidsniveau zijn
nieuwe bevoegdheden inhoudelijk en qua mankracht aankunnen. Dit komt verder nog aan
bod.
1.4 Geen 'uniek loket' voor dossiers met verschillende beslissers in eerste
aanleg.
Een tussenoplossing die vermijdt dat de bevoegdheidsverdeling moet worden gelijkgetrokken
zou erin kunnen bestaan dat de gemeente ook ‘uniek loket’ wordt voor de vergunningen die
door een ander overheidsniveau worden behandeld. Waarom is dat geen goed idee?
1. Nu is het 'uniek loket' (samen indienen en behandelen van beide vergunningen) al
mogelijk voor zover voor beide de gemeente bevoegd is (klasse 2). We merken dat de
bedrijfswereld hier bijna nooit gebruik van maakt. Waarom zou dat dan aantrekkelijk
zijn als deel van de vergunning na het indienen onmiddellijk naar de provincie
verhuist, waardoor de voordelen van het samen indienen nog kleiner zijn?
2. Een uitbreiding naar klasse 1, met verschillende beslissers, betekent een extra stap in
de vergunningsprocedure, waardoor die nog complexer wordt: de gemeente moet
het dossier onmiddellijk doorsturen naar provincie en voor de timing van elke volgende
stap in beide vergunningsprocedures (ontvankelijkheid, adviesvragen, openbaar
onderzoek, eventuele termijnverlenging, eindbeslissing,…) moeten gemeenten en
provincie onderling afspreken. Door het behandelen van aanvragen op verschillende
16 april 2012 - 6/21
niveaus aan elkaar te koppelen, vergroot je alleen de kans op vertraging en
tegenstrijdigheden tijdens de vergunningsprocedure.
3. Principieel lijkt het ons beter dat een dossier telkens ingediend wordt bij het
bestuursniveau die de aanvraag ook behandelt. Dit is duidelijker voor de aanvrager,
zodat hij het informele voortraject (voorbesprekingen) voert met het overheidsniveau
dat ook inhoudelijk zijn dossier zal behandelen.
2 Bevoegdheidsverdeling: daadwerkelijke keuze voor subsidiariteit
2.1 Keuze voor subsidiariteit goede keuze
De gemeenten staan achter de keuze om van het schepencollege het principieel bevoegde
orgaan te maken voor de omgevingsvergunning. Een vergunning betekent immers per definitie
een geval per geval beoordeling, en de gemeente is het best geplaatst om een
omgevingsvergunning op maat van de concrete situatie te beoordelen. De gemeenten hebben
immers de beste terreinkennis, staan het dichtst bij de burger, kunnen bezwaren van
omwonenden het best naar relevantie inschatten en zijn principieel het beste niveau om
uitspraak te doen over de goede ruimtelijke ordening.
Sommigen werpen hiertegen op dat er dan teveel verschil in beoordeling tussen de
gemeenten zal ontstaan. Dit wordt echter opgevangen doordat het wetgevend kader gelijk is
over heel Vlaanderen. De beoordelingsmarge die daarbij in concrete gevallen aan de
vergunningverlener wordt opengelaten, is dan gekaderd door adviesverplichtingen,
motiveringsplicht en mogelijkheid om in beroep te gaan.
We vinden dat die principiële keuze voor subsidiariteit geen ‘gratuite’ keuze mag zijn. Na het
invoeren van de omgevingsvergunning moeten de gemeenten daadwerkelijk meer
zeggingskracht dan nu hebben over het vergunningenbeleid. Het overnemen van
bevoegdheden die momenteel bij gemeenten liggen, maar in de toekomst door de provincies
(of gewest) zouden worden opgepakt, zou dan ook een stap terug betekenen.
2.2 Hertekening noodzakelijk voor klasse 1
De integratie van beide vergunningen betekent noodzakelijkerwijs dat de
bevoegdheidsverdeling gelijk getrokken moet worden voor die projecten waar nu verschillende
overheidsniveaus bevoegd zijn voor beide vergunningen. Dat is het geval voor klasse 1bedrijven, waarvoor de gemeente de stedenbouwkundige vergunning aflevert en de provincie
de milieuvergunning.
Voor die hertekening zijn er slechts twee mogelijke oplossingen:
- hetzij het stedenbouwkundig luik volgt het milieuluik naar de provincie
- hetzij het milieuluik volgt het stedenbouwkundig luik naar de gemeente.
16 april 2012 - 7/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
De impact van de integratie is zeer verschillend in beide sectoren, zo ook de impact van deze
twee alternatieven voor beide sectoren in de gemeente.
De gemeenten willen dat het invoeren van de omgevingsvergunning resulteert in duidelijk
méér bevoegdheden voor de gemeenten. We staan daarom positief tegenover een
deklassering van klasse 1 naar klasse 2A omdat dit leidt tot meer bevoegdheden voor
gemeenten. De gemeente beoordeelt dan zowel het stedenbouwkundig als het milieuluik, met
behoud van het advies van de vergunningscommissie. De gemeenten zijn er bovendien
voorstander van om deze deklassering zo maximaal mogelijk in te vullen.
Voorwaarden daarbij zijn wel :
- dat de verschuiving van taak en werklast die uit deze bevoegdheidsherverdeling volgt,
integraal wordt gedekt door bijkomende financiering en
- dat het deskundige advies van de vergunningscommissie behouden blijft (zie verder).
Eventueel kan van sommige klasse 1-inrichtingen ook de inschatting worden gemaakt dat de
ruimtelijke impact ervan veel minder belangrijk is dan hun milieuimpact en dus het potentiële
bevoegdheidsverlies voor de gemeente (stedenbouwkundig luik) minder belangrijk is. (Bv.
IPPC-bedrijven, MER-plichtige milieuvergunningsplichtige inrichtingen,… die gelegen zijn in de
daartoe geëigende zone). Wanneer dergelijke inrichtingen niet gelegen zijn in de daartoe
geëigende zone, wint het stedenbouwkundige luik aan belang, wordt het belangrijker dat de
gemeente een doorslaggevende stem hebben over de inplanting van zo’n inrichting. Wanneer
de indelingslijst nu verschillende drempels gebruikt naargelang de zonering, is dit meestal
andersom: een bedrijf dat niet in de geëigende zone ligt, zal sneller tot een hogere klasse
behoren.
Bovendien moet de Vlaamse overheid de impact concreter omschrijven door op voorhand per
gemeente op te lijsten welke klasse 1 bedrijven in die gemeente gedeklasseerd zouden
worden. De klasse-verandering is immers niet pas bij eerstvolgende vergunning (wijziging, ev.
hernieuwing) belangrijk, het moet voor de verschillende overheidsniveaus en voor de
betrokken bedrijven al onmiddellijk bij de inwerkingtreding duidelijk zijn wie in het vervolg
instaat voor de permanente evaluatie (permanente vergunning) en voor de handhaving.
Anderzijds heeft de keuze voor het opnemen van extra bevoegdheden ook financiële
consequenties waarop de Vlaamse overheid een antwoord moet kunnen bieden. Het moet
duidelijk zijn hoe groot de financiële compensatie is voor deze bevoegdheidsverschuiving. Zo
is bijvoorbeeld voor de meeste gemeenten het aantal klasse 1-dossiers over een welbepaalde
periode evenwaardig aan het aantal klasse 2-dossiers, zodat het overnemen van klasse 1dossiers een verdubbeling van het werk voor de milieudienst betekent. Dat is dan nog zonder
rekening te houden met het feit dat klasse 1-dossiers per definitie zwaarder zijn dan klasse 2dossiers.
16 april 2012 - 8/21
De piste in de startnota waarbij een schepencollege de beoordeling van een welbepaalde
binnengekomen vergunningsaanvraag tegen betaling kon overdragen aan de provincie, werd
gelukkig verlaten in de conceptnota.
2.3 Vlaamse projecten (RO)
2.3.1 Omvang en concretisering van de lijst
De gemeenten kunnen zich vinden in het idee dat er projecten kunnen zijn waarbij een
beoordeling op Vlaams niveau aangewezen is. Met name het feit dat er grensoverschrijdende
infrastructuur wordt aangelegd over een reeks van gemeenten is een indicatie in de
beoordeling of een vergunning op Vlaams niveau wordt aangevraagd. Het per gemeente
aanvragen van al die vergunningen zou niet erg efficiënt zijn.
We zijn echter van mening dat de indicatieve lijst die thans in de conceptnota is opgenomen te
vaag en te uitgebreid is. In de conceptnota lost de lijst van Vlaamse projecten
onvoldoende de verwachting in dat er daadwerkelijk meer bevoegdheden naar de
gemeenten zullen gaan.
De Vlaamse overheid dient zeer terughoudend te zijn om grote projecten op het grondgebied
van één gemeente (ziekenhuis, universiteit, sportinfrastructuur, winkelcentra, tramlijnen, … )
als Vlaams project te beschouwen. Een project met een bovengemeentelijke impact of een
gemeentegrensoverschrijdend project, kan relevant zijn voor de realisatie van de gewenste
ruimtelijke structuur op Vlaams niveau. Dit is echter een onvoldoende reden om het dan maar
meteen tot een Vlaams project te bestempelen en de vergunningverlening over te laten aan de
gewestelijke overheid. De Vlaamse overheid kan ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken en
sturen op planniveau, maar moet de concrete beoordeling van de inpassing in de omgeving
maximaal overlaten aan het schepencollege, dat de beste terreinkennis heeft.
2.3.2 Primaat van de politiek
Het feit dat de conceptnnota de ruimte laat om Vlaamse projecten te laten goedkeuren door
een gewestelijke ambtenaar (in plaats van door de minister) betekent volgens ons impliciet
dat er binnen de dossiers die een Vlaamse afweging vragen ook belangrijke en minder
belangrijke dossiers zijn. Als het volgens de Vlaamse overheid zelf om een minder belangrijk
dossiers gaat, vervalt de reden om het dossier weg te halen van de gemeente als
aangewezen beslissingsniveau. We pleiten er dus voor dat gewestelijke projecten enkel door
de Vlaamse regering kunnen worden vergund. Bovendien druist dit in tegen het principe van
het primaat van de politiek, waarbij een beleidsmatige afweging, het invullen van een
beoordelingsruimte, door een politiek verantwoordelijke dient te gebeuren.
16 april 2012 - 9/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
2.3.3 Bevoegd niveau aanpassen via RUP?
De conceptnota stelt voor dat de bevoegdheid om te vergunnen projectmatig of gebiedsgericht
kan worden aangepast:
-
In een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen projectzones worden afgebakend
waarbinnen de vergunningen bij de Vlaamse overheid moeten worden aangevraagd.
-
Andersom zal ook kunnen: naar aanleiding van een gewestelijk ruimtelijk
uitvoeringsplan of op basis van een convenant kan worden bepaald dat ondanks het
feit dat een aanvraag een Vlaams project is, de vergunningverlening toch door de
gemeente kan gebeuren.
De gemeenten spreken zich uit tegen deze mogelijkheden.
Enerzijds omdat wij van mening zijn dat de lijst van Vlaamse projecten beperkt dient te zijn.
Het gaat dus om écht grote projecten. Een delegatie ervan naar de gemeenten zou er dan
toch op wijzen dat er iets fout is met de samenstelling van de lijst.
Anderzijds kan het ‘afnemen’ van een bevoegdheid via het aanwijzen van projectzones dan
weer de gemeentelijke autonomie uithollen en de Vlaamse overheid zichzelf een carte blanche
toekent.
De gemeenten zijn er geen voorstander van dat Vlaanderen project- of gebiedsmatig
bevoegdheden naar zich toe kan trekken of kan delegeren.
2.4 Moduleren vergunningsplicht (RO)
De Vlaamse regelgeving in het kader van de omgevingsvergunning moet voldoende ruimte
voor maatwerk laten. Op die manier kan de ruimtelijke kwaliteit worden gewaarborgd, zonder
dat de Vlaamse regelgeving volledig moet worden afgestemd op situaties die zich slechts her
en der in Vlaanderen voordoet.
Indien het nodig is moeten gemeenten daarom eigen regelgeving kunnen aannemen zodat
handelingen die op Vlaams niveau niet (omgevings-)vergunningsplichtig zijn of
meldingsplichtig zijn, toch aan een vergunningsplicht kan onderwerpen. De mogelijkheid
bestaat nu om meldingsplichtige werken vergunningsplichtig te maken. Het is ons onduidelijk
of dit in de toekomst nog kan.
2.5 Meer meldingsplichtig? (milieu én RO)
Op milieukundig vlak zal het aantal meldingsplichtige inrichtingen toenemen. De gemeenten
zijn hier tegenstander van. De overheid heeft immers geen instrument in handen om de
exploitatie tegen te houden, mocht daar aanleiding toe zijn. Een overheveling van de huidige
klasse 2 bedrijven naar klasse 3 (meldingsplicht) betekent in de praktijk dat heel wat bedrijven
die wel degelijk hinder kunnen opleveren aan iedere voorafgaande beoordeling door de
overheid ontsnappen. Het belang van controle achteraf zal daardoor toenemen, terwijl de
gemeenten eigenlijk hun energie willen steken in preventie vooraf. Vanuit het standpunt van
16 april 2012 - 10/21
de aanvrager (meldingsplichtige) biedt een melding ook weinig meerwaarde, waardoor die
veelal niet gebeurt.
De stedenbouwkundige meldingsplicht is zo’n twee jaar geleden ingevoerd. Indertijd is een
evaluatie van dit instrument aangekondigd. De invoering van een omgevingsvergunning is een
goede aanleiding om zo’n evaluatie uit te voeren en voorafgaandelijk aan de invoering van de
omgevingsvergunning te beslissen of het zin heeft dit instrument te behouden.
3 Procedure
3.1 Voortraject
De gemeenten erkennen het belang van een voortraject. Zij steken veel tijd in gesprek en
onderhandeling met de vergunningaanvrager. De gemeenten zijn geen vragende partij voor
een verdere formalisering van het voortraject (projectvergadering), omdat we vrezen dat
hierdoor de procedures juist langer zullen duren.
3.2 Ontvankelijkheid en volledigheid
3.2.1 MER-screening
Zie nr. 6.2.
3.2.2 Verplicht beide luiken samen aanvragen
Bedrijven kiezen er soms opzettelijk voor om beide vergunningen afzonderlijk aan te vragen.
Dit wordt nu opgevangen met de koppelingsregeling (de eerst verkregen vergunning is
geschorst tot de andere is verkregen en vervalt als de andere wordt geweigerd), dit om te
vermijden dat de overheid voor voldongen feiten wordt geplaatst door het uitvoeren van de
eerst verkregen vergunning.
Het is belangrijk dat de overheid de nodige instrumenten in handen houdt om te
vermijden dan men nog steeds beide ‘halve’ vergunningen afzonderlijk aanvraagt. Als
uit de aanvraag voor het ene luik van de omgevingsvergunning duidelijk blijkt dat ook het
andere luik moet worden aangevraagd, moet de gemeente het tegelijk behandelen van beide
luiken kunnen afdwingen, door zo’n aanvraag onontvankelijk of onvolledig te verklaren. Zoniet
gaat immers een van de voordelen van de omgevingsvergunning verloren, omdat men dan
nog steeds de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning afzonderlijk behandelt,
en de ‘omgevingsvergunning’ slechts een naamswijziging betekent.
Het kan hierbij zowel gaan om het stedenbouwkundig luik dat als eerste wordt aangevraagd
(bv. alleen het bouwen van een varkensstal, en niet het exploiteren van ‘het houden van
varkens’ in die stal), als om het milieuluik dat als eerste wordt aangevraagd (bv. alleen
exploiteren van crossterrein, en niet de reliëfwijzigingen die hiervoor nodig zijn).
Als er geen manier bestaat om beide luiken tegelijk te doen aanvragen, wordt veiligheidshalve
best de bestaande koppelingsregeling behouden.
16 april 2012 - 11/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
3.3 Samenstelling van de omgevingsvergunningscommissies
Er wordt in de conceptnota voorgesteld een gewestelijke, provinciale en gemeentelijke
omgevingsvergunningscommissie in het leven te roepen, naar het voorbeeld van de
bestaande gewestelijke en provinciale milieuvergunningscommissies (GMVC, PMVC). Het
onderscheid geven we hieronder schematisch weer:
Voorstel conceptnota:
gewestelijke
provinciale
lokale
omgevingsvergunnings-
omgevingsvergunnings-
omgevingsvergunnings-
commissie (GOVC)
commissie (POVC)
commissie (LOVC)
Geeft advies aan:
gewest
provincie
gemeente
Aantal
Één (Brussel)
Vijf (provinciehoofdsteden)
Vijf (provinciehoofdsteden)
Samenstelling
Gewestelijke
Gewestelijke adviserende
Gewestelijke adviserende
adviserende instanties
instanties (buitendiensten)
instanties (buitendiensten)
Aanwezig (“vertegenwoordiger
Aanwezig (“vertegenwoordiger
van het schepencollege”)
van de gemeentelijke
(hoofdbestuur)
Gemeente
afwezig
administratie”)
Voorzitter
gewest
provincie
gewest
Geeft advies over:
Alle aanvragen
Alle aanvragen (klasse 1) en
Sommige aanvragen wel: (naar
(Vlaamse projecten) en
beroepen tegen gemeente
keuze of niet van de gemeente?
beroep tegen provincie
(conceptnota p; 9 en p. 22
tegenstrijdig)

Klasse 2A

zuiver RO: Afstemmen bij
twee of meer gewestelijke
adviesinstanties

Aanvragen van gemeente
zelf
Andere aanvragen (klasse 2B,
zuiver RO) niet (verboden).
Het enige fundamentele verschil tussen de LOVC en de POVC volgens de conceptnota is net
de rol van de provincie (afwezig in de LOVC versus zelfde rol in POVC als in PMVC nu), terwijl
dezelfde buitendiensten van dezelfde gewestelijke adviesinstanties erin zullen zetelen.
Waarom dan twee commissies per provincie?
16 april 2012 - 12/21
3.3.1 Ook rechtstreeks advies gemeenten naar provincie/gewest
Het schepencollege geeft een eigen advies over aanvragen beslist door provincie of
gewest; We pleiten ervoor dat naast een advies van de provinciale en gewestelijke
omgevingsvergunningscommissie ook altijd rechtstreeks aan de gemeente een advies wordt
gevraagd. Door als gemeente rechtstreeks een advies te geven, komt de onafhankelijkheid
van een gemeente als politiek bestuursniveau met eigen belangen, los van de gewestelijke
adviesverlenende instanties, beter tot uiting.
3.3.2 Deelname met raadgevende stem in élke omgevingsvergunningscommissie
Op dit moment zetelt de gemeente (vertegenwoordiger van het schepencollege) met
raadgevende stem in de PMVC. Namens de gemeente zetelt een vertegenwoordiger met
raadgevende stem in de vergunningscommissies. De gemeente hoeft geen
stemgerechtigd lid van een omgevingsvergunningscommissie te zijn, maar slechts raadgevend
lid. Het is wél aangewezen dat namens de gemeente een deskundige aanwezig kan zijn op de
omgevingsvergunningscommissie als dat nodig is. De terreinkennis van gemeenten is er
immers welkom.
Voor de lokale omgevingsvergunningscommissie geldt bovendien als extra argumentatie dat
op die manier het zwaartepunt van de vergunningverlening en de feitelijke afweging ligt in de
gemeente zélf, en niet in de provinciehoofdstad, ver van het eigenlijke bestuur en de
aanvrager. Ten slotte adviseert de lokale omgevingsvergunningscommissie het
schepencollege en het is niet aangewezen dat een deel van de commissie zichzelf adviseert.
Overigens, de betrokken gemeente moet ook in de gewestelijke
omgevingsvergunningscommissie (GOVC) zetelen, weliswaar met raadgevende stem. Waar
de gewestelijke milieuvergunningscommissie (GMVC) nu alleen advies geeft in
beroepsdossiers tegen de provincie, wordt de GOVC ook bevoegd voor ‘Vlaamse projecten’ in
enige aanleg en het is belangrijk dat bij het opstellen van dat syntheseadvies de terreinkennis
van de gemeente weerklinkt in de GOVC.
3.3.3 Gemeente mag op eigen initiatief advies LOVC vragen
Het moet voor de gemeente ook voor andere aanvragen (andere dan de drie gevallen
opgesomd in de conceptnota) mogelijk zijn om een synthese-advies te vragen aan de lokale
omgevingsvergunningscommissie (LOVC). Dit is een belangrijk hulpmiddel voor een
gemeente, zeker wanneer zij, vergeleken met andere besturen, relatief weinig
milieuvergunningsaanvragen dient te beoordelen. Volgens de conceptnota is het echter alleen
mogelijk (en verplicht) voor de gemeente om het synthese-advies te vragen bij klasse 2Ainrichtingen, aanvragen met twee of meer gewestelijke adviesinstanties en aanvragen van de
gemeente zelf, en is het synthese-advies niet toegelaten in andere gevallen. We pleiten ervoor
dat gemeenten ook voor andere inrichtingen (vnl. klasse 2B) een advies kunnen vragen.
16 april 2012 - 13/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
3.4 ‘Probleemoplossend vermogen’
De gemeenten vinden het een goede zaak dat er, mits voldoende waarborgen voor de
rechtszekerheid, wordt nagedacht over meer probleemoplossende mogelijkheden in de
vergunningsprocedure, zoals:
- de ‘bestuurlijke lus’: de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen om een procedurefout
van de overheid te kunnen rechtzetten,
- de mogelijkheid de beslistermijn te verlengen met akkoord van de aanvrager, en
- verruiming van de mogelijkheid om bij de beslissing vergunningsvoorwaarden op te leggen
en/of het aangevraagde plan beperkt aan te passen, daar waar dit nu snel botst op het
bezwaar dat hiervoor het openbaar onderzoek dient te worden overgedaan.
3.5 Hoedanigheid aanvrager (overheid of niet) niet meer bepalend
Aangezien de hoedanigheid van de aanvrager geen rol meer speelt bij de
bevoegdheidsverdeling, is het in principe mogelijk dat een gemeente of provincie aan zichzelf
een vergunning moet aanvragen en verlenen. De gemeenten vinden dit positief. Nu behoren
stedenbouwkundige aanvragen van overheden om die reden alleen naar de Vlaamse
overheid.
Om deze ‘structurele belangenvermenging’ tussen gemeente-als-aanvrager en gemeente-alsbeslisser op te lossen, stelde de startnota voor om de beslisbevoegdheid te verschuiven van
het schepencollege naar de gemeenteraad. Deze piste werd gelukkig verlaten: dergelijke
vergunningsdossiers passen niet binnen de huidige bevoegdheden van de gemeenteraad en
leidt tot tragere besluitvorming (een gemeenteraad komt maandelijks bijeen, een
schepencollege wekelijks).
De conceptnota voorziet als extra waarborg op gemeentelijk niveau nu het verplichte advies
van de lokale omgevingsvergunningscommissie. Voor de andere overheidsniveaus die zichzelf
een vergunning moeten verlenen, worden daarentegen geen extra waarborgen voorzien.
Eventueel kan als extra waarborg eraan gedacht worden om aan dossiers waarbij een
overheid aan zichzelf een vergunning aanvraagt en verleent, meer
openbaarheidsverplichtingen op te leggen.
3.6 Rol gemeentelijke personeelsleden
De gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaren formuleren een ‘onafhankelijk en neutraal’
advies aan het schepencollege over de aanvraag. Het is onduidelijk wat hun rol is in het kader
van de omgevingsvergunning, ongeacht of die louter voor ‘gemengde projecten’ dan wel voor
alle aanvragen wordt ingevoerd.
3.7 Beroep
Tegen een beslissing in tweede aanleg (provincie of Vlaamse ministers) staat beroep open bij
de Vlaamse Raad voor Vergunningsbetwistingen. Om de overbelasting van deze laatste te
16 april 2012 - 14/21
compenseren, zou die geïntegreerd worden met andere Vlaamse administratieve rechtbanken
tot een nieuw ‘Vlaams Bestuursrechtscollege’.
De gemeenten kunnen zich achter zo’n rechtscollege scharen, in zoverre dit een vlotte
rechtsgang bevordert en Vlaanderen daadwerkelijk bevoegd is een dergelijk alomvattend
rechtscollege op te richten. Voor milieuvergunningen betekent dit wel een verzwaring van de
procedure: in de huidige procedure voor milieuvergunningen is er, na beroep bij provincie of
minister, een rechtstreekse beroepsmogelijkheid bij de Raad van State; voor de
stedenbouwkundige vergunning en voor de toekomstige omgevingsvergunning is er (na het
administratief beroep) eerst beroep bij de Vlaamse Raad voor Vergunningsbetwistingen of het
nieuwe Vlaams Bestuursrechtscollege, en daarna cassatieberoep bij de Raad van State.
Het invoeren van een omgevingsvergunning is een goede aanleiding om na te gaan of de
beroepsmogelijkheden voor derden niet kan worden aangepast.
4 Meer aandacht voor handhaving
De gemeenten vinden dat indien er een nieuw vergunningensysteem wordt opgezet, ook het
handhavingsluik daarop moet aansluiten. Net zoals de vergunningverlening net een beetje
teveel verschilt tussen beide domeinen om ze makkelijk te kunnen integreren, zo is ook de
handhaving zeer sterk verschillend geregeld. Wanneer je beide sectoren vergelijkt welke
vorderingsrechten omwonenden al of niet hebben en of de nadruk gelegd wordt op
administratieve dan wel rechterlijke bestraffing van overtredingen, dan kun je met enige zin
voor overdrijving stellen dat bij milieu de overheden niet genoeg aangepord kunnen worden
om wél aan handhaving te doen,6 terwijl bij ruimtelijke ordening er net zoveel mogelijk
mechanismen worden ingebouwd om de overtreder te beschermen en handhaving tot het
ultimum remedium te beperken.7 Gaat het immers in de perceptie van de burger bij milieu toch
om ‘anderen’ die in overtreding zijn, terwijl bij stedenbouw iedereen wel eens zelf overtreder
zou kunnen worden? Belangrijk is bovendien dat doordat door de ‘deklassering’ van de
inrichtingen er minder inrichtingen voorafgaandelijk zullen worden beoordeeld en daarmee het
belang aan een slagkrachtige handhaving toeneemt.
We vragen dat de Vlaamse regering ook op het vlak van handhaving tot een samenhangende
instrumentarium te komen, die vlot werkbaar is voor de handhavende overheid, met een
duidelijk zich op de taakverdeling tussen gemeente, provincies en gewest en tussen
administratieve en gerechtelijke handhaving.
6
Zie bv. het verzoek van een derde om tot handhaving over te gaan (art. 16.4.18 DABM), en
de combinatie van de milieustakingswet en art. 194 gemeentedecreet waarbij eenieder
namens de gemeente aan de rechter kan vragen om een milieuovertreding te beëindigen.
7 Zie bv. de tussenkomst van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid.
16 april 2012 - 15/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
5 Gekoppelde voornemens
Aan het dossier van de omgevingsvergunning worden ook enkele andere beleidsvoornemens
gekoppeld, zoals de permanente milieuvergunning, de gedwongen ontvoogding en een
volledige herwerking van de Vlarem-indelingslijst.
Wat verder ook kan meespelen bij de keuzes die in dit dossier worden gemaakt, is de wens
om te besparen op dossierbehandelaars op Vlaams niveau (minder adviezen door de
gedwongen ontvoogding en minder vergunningen te verlenen door het Vlaams niveau) en de
discussies over de taakomschrijving van de provincies.
5.1 Permanente vergunning (milieu)
Verder maken de gemeenten zich zorgen over de zgn. permanente milieuvergunning
waarbij een milieuvergunning niet langer voor bepaalde duur zou verleend worden. Dit werd in
de startnota voorgesteld als een van de obstakels die moet opgeruimd worden om beide
vergunningen te kunnen integreren: eens gebouwd, mag een stedenbouwkundig vergund
gebouw er altijd blijven staan, terwijl een milieuvergunning ten langste 20 jaar exploiteren dekt.
Is dit wel zo onoverkomelijk? In Wallonië kent men de integratie van beide vergunningen
(‘permis unique’) terwijl het milieuaspect nog steeds tot 20 jaar beperkt is en het
stedenbouwkundige niet.8 Die argumentatie wordt niet meer herhaald in de conceptnota.
In elk geval geldt dat argument alleen voor de toekomstige omgevingsvergunningen en gaat
niet op om de einddatum te schrappen in de milieuvergunningen die al afgeleverd zijn of om
de bepaalde termijn los te laten in de milieuvergunningen die nog zullen afgeleverd worden in
de periode dat beide nog niet geïntegreerd zijn.
Het cijfer van slechts 1,25% hernieuwingen klasse 1 die geweigerd wordt, verdient overigens
nuancering: het gaat met name alleen over cijfers voor wie de hernieuwing nog aanvroeg; uit
die cijfers blijkt niet hoeveel vergunningen afliepen zonder dat een hernieuwing werd
aangevraagd (bv. omdat exploitant wist dat hernieuwing er niet meer inzat en hij de verloren
moeite van een hernieuwingsaanvraag niet meer deed)
Het klopt dat nu de administratieve last volledig bij de exploitant wordt gelegd: die moet na 20
jaar een volledig nieuwe aanvraag indienen, met eventueel het opmaken van een MER.9 Maar
de ‘permanente’ vergunning mag er niet toe leiden dat die administratieve last volledig bij de
overheid wordt gelegd. Eens de overheid een lopende vergunning wil herbekijken, moet een
deel van de dossiervorming ook bij de exploitant kunnen worden gelegd. Ook moet zo’n
heroverweging kunnen zonder specifieke aanleiding, bv. louter omdat een vooraf bepaald
8
Art. 97, al. 2 Waals milieuvergunningendecreet 11.03.1999 : de beperkte duur van de
milieuvergunning (art. 50) geldt niet voor het stedenbouwkundige aspect van een
geïntegreerde vergunning (‘permis unique’).
9 Of een MER noodzakelijk is bij een zuivere hernieuwing, kan betwijfeld worden voor vele
rubrieken in de MER-bijlagen, zie H.v.J., 17.03.2011, nr. C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk
Gewest e.a. v/ Vlaams Gewest, Inforum 262200 (over de luchthaven van Zaventem)
16 april 2012 - 16/21
aantal jaren is verstreken sinds de vergunningverlening. De bestaande mogelijkheid van
schorsing of opheffing van de vergunning is daarom ontoereikend: een schorsing of opheffing
is immers bedoeld als sanctiemechanisme en kan dus alleen als de exploitant zijn
exploitatievoorwaarden heeft overtreden.
De gemeenten zijn voorstander om te werken met een vereenvoudigde procedure voor
het hernieuwen van de vergunning, i.p.v. de einddatum volledig te laten vallen.
5.2 Gedwongen ontvoogding (RO)
De Startnota stelt dat in 2015 alle gemeenten ontvoogd moeten zijn op stedenbouwkundig
vlak. Dit houdt in dat zij de stedenbouwkundige aanvragen beoordelen zonder advies van de
gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar; dat advies is bindend is voor zover het negatief
is of voorwaarden oplegt.
De gemeenten zijn van mening dat er nog steeds voldoende voortgang wordt geboekt 10.
Jaarlijks raken veel gemeenten bijkomend ontvoogd. Voor gemeenten die dit nog niet zijn
heeft dit meestal een praktische oorzaak, zoals het niet kunnen vinden van een
stedenbouwkundige ambtenaar of de beperkte ervaring in de stedenbouwkundige dienst.
De VVSG is van mening dat het beter is in te zetten om het stimuleren van ontvoogding en
obstakels ervoor weg te nemen. Van een gedwongen ontvoogding zijn de gemeenten
tegenstander.
5.3 Indelingslijst volledig herindelen (milieu)
De Vlarem-indelingslijst moet minstens aangepast worden om de bevoegdheidsverdeling gelijk
te trekken voor de projecten waar dit nu niet zo is (klasse 1: stedenbouwkundige vergunning
door gemeente – milieuvergunning door provincie). Een herwerking van de indelingslijst die
verder gaat dan noodzakelijk is voor de integratie van beide vergunningen, is interessant,
maar hoeft niet noodzakelijk gekoppeld te zijn aan de invoering van de omgevingsvergunning.
Ook dit is een gekoppeld dossier in de zin dat de geplande wijziging interessant is, ook los van
de omgevingsvergunning en het dossier over de omgevingsvergunning onnodig verzwaard
wordt door die oefening daaraan te koppelen.
De gemeenten willen gerust meehelpen in die denkoefening, maar vragen wel om beide zaken
gescheiden te houden en de besluitvorming over de omgevingsvergunning niet nodeloos te
verzwaren met deze extra wijziging.
10
Begin 2012 waren 106 gemeenten stedenbouwkundig ontvoogd. Ruim 100 gemeenten
voldoen aan 4 of 5 voorwaarden. Begin 2009 waren er 39 gemeenten stedenbouwkundig
ontvoogd, terwijl er 64 gemeenten aan 4 of 5 voorwaarden voldeden.
16 april 2012 - 17/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
6 Zorg voor een naadloze afstemming met parallelle regelgevende
initiatieven
Naast de omgevingsvergunning zijn verschillende andere dossiers lopende die ermee te
maken hebben, maar die een parallelle weg volgen.
6.1 Versnelling van investeringsprojecten
Het streven van de Vlaamse regering om tot een snellere projectrealisatie te komen is positief.
Het vlot en oordeelkundig beslissen over een stedenbouwkundige of verkavelingsaanvraag is
daar een onderdeel van.
Het verhaal van de versnelling van investeringsprojecten (commissies-Berx en –Sauwens)
wordt slechts gedeeltelijk aangepakt door de omgevingsvergunning.
Enerzijds focust de conceptnota ‘omgevingsvergunning’ op het venster van aanvraag tot
beslissing (en ook het natraject met beroepsprocedures), terwijl ‘versnelling’ veel ruimer is. Dat
omvat vooral het voortraject met bestemmingswijzigingen en milieueffectrapportering,
waarvoor aparte ontwerpdecreten (‘drietrapsraket’ resp. ‘integratiespoor MER’) zullen gemaakt
worden.
De ‘omgevingsvergunning’ heeft anderzijds ook veel ruimere impact, want het zal gelden voor
alles wat een milieu- of stedenbouwkundige vergunning nodig heeft, en niet alleen de ‘grote’
projecten.
De gemeenten vinden het belangrijk dat ook ‘de vaart wordt gehouden’ in de voortgang
van de andere initiatieven die zijn genomen om tot een snellere en betere
besluitvorming te komen, zoals het Kaderdecreet drietrapsraket en het integratiespoor
(waarbij de milieueffect en veiligheidsrapportage wordt geïntegreerd in de
vergunningenprocedure).
6.2 MER-screening
Voor de belangrijkste inrichtingen die onder de MER-richtlijn vallen, verlopen de procedures
om de opmaak van een MER en de ontheffing (om geen MER te moeten maken) aan te
vragen, volledig via een gespecialiseerde gewestelijke administratie, de dienst MER.
Voor de inrichtingen die wel onder de MER-richtlijn vallen, maar niet onder de Vlaamse MERprocedures vallen, moet de vergunningverlenende overheid sinds kort zelf oordelen of een
MER nodig is of niet. Nu is dit voorlopig nog degene die op het einde van de rit over de
vergunning zelf beslist (bv. schepencollege),11 in de toekomst wordt dit de administratie in de
fase van de ontvankelijk- en volledigverklaring.12
11
M.O.(Vl.) 22.07.2011 nr. LNE-2011/1 - Milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor
bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C435/09, Europese Commissie t. België) (auteurs: Vl.min.v. Leefmilieu Schauvliege + Vl.min.v.
Ruimtelijke Ordening Muyters), B.S., 31.08.2011, Inforum 259260
12 Voorstel van decreet houdende wijziging (1) van het decreet 28.06.1985 betreffende de
milieuvergunning, (2) van het decreet 05.04.1995 houdende algemene bepalingen inzake
milieubeleid en (3) van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (MER-screening) (indieners:
16 april 2012 - 18/21
Een beslissing over het al of niet moeten opstellen van een MER valt inderdaad best zo vroeg
mogelijk in de besluitvorming, maar is toch wel van een andere orde dan de zuiver
administratieve beoordeling die de ontvankelijk- en volledigheidsverklaring nu is. De
beslissing over het al of niet opmaken van een MER, is een inhoudelijke beoordeling
met verregaande consequenties en komt aan het politieke niveau toe (primaat van de
politiek).
Wordt er ten onrechte geen MER geëist, dan zal daardoor de vergunning zelf gebrekkig zijn
(derden kunnen in beroep dat argument inroepen tegen de vergunning zelf). Omgekeerd, vindt
de aanvrager dat hij ten onrechte wél een MER moet maken, dan zal hij onmiddellijk beroep
kunnen aantekenen tegen de onvolledig-verklaring van zijn dossier.
6.3 Digitalisering
Op Vlaams niveau lopen er projecten die het mogelijk maken dat op niet al te lange termijn de
burger een aanvraag voor stedenbouwkundige of milieuvergunning op digitale wijze indient en
de interne afwikkeling tussen overheden ook digitaal kan gebeuren. De gemeenten vragen
een optimale afstemming van deze beide projecten onderling, zodat ook de digitale indiening
van een omgevingsvergunning mogelijk zal zijn. Het zijn voor gemeenten immers
overbodige kosten om nu te investeren in de digitale stedenbouwkundige of
milieuvergunningsaanvraag, als over een aantal jaren heel andere procedures rond
vergunnen bestaan. Dat kan dan een dubbele kost voor gemeenten betekenen. Zoiets is
absoluut te vermijden, gelet op de beroerde financiële situatie van veel gemeenten. Een
naadloze afstemming is noodzakelijk.
Noch in de startnota, noch in de conceptnota, wordt hier aandacht aan besteed.
7 Flankerende maatregelen
7.1 Financiële gevolgen
De gemeenten zijn van mening dat het invoeren van de omgevingsvergunning voor
gemeenten een financieel neutrale en zelfs voordelige situatie moet zijn.
Door het invoeren van de omgevingsvergunning zullen we er echter bevoegdheden bijkrijgen.
Dat is een goede zaak, maar de bijkomende werkingkosten die daarmee gaan gepaard
dienen wel volledig gecompenseerd te worden. Daartoe dient het Gemeentefonds
aangepast te worden.
Tinne Rombouts, Bart Martens, Wilfried Vandaele, Lode Ceyssens, Michèle Hostekint, Valerie
Taeldeman - meerderheidspartijen), Parl.St., Vl.Parl., 2011-2012, nr. 1463 (ingediend
01.02.2012)
16 april 2012 - 19/21
ONTWERPDOCUMENT ter bespreking op het Directiecomité 27 febr. 2012
7.2 Fasering
7.2.1 Faseren als hulp voor gemeenten?
De conceptnota geeft enerzijds aan dat de omgevingsvergunning in één keer wordt
ingevoerd, maar stelt anderzijds dat bij de bevoegdheidsoverdrachten een “doordachte
fasering wordt in acht genomen” (p. 10) om rekening te kunnen houden met de “institutionele
capaciteit”, met “de mogelijkheden van de gemeenten inzake de daartoe vereiste know how en
capaciteit”. De conceptnota lijkt zichzelf tegen te spreken op dit punt: de integratie zelf wordt
niet gefaseerd, maar die vereist nu eenmaal bevoegdheidsoverdracht voor de zaken die nu
door verschillende niveaus worden beoordeeld (klasse 1 – zie hoger), en die
bevoegdheidsoverdracht zou dan wél gefaseerd worden.
Wat die fasering precies inhoudt (“praktische modaliteiten… zonder het integraal concept te
hypothekeren”) is overigens nog niet duidelijk en moet nog onderzocht worden.
Een gefaseerde bevoegdheidsoverdracht of ondersteuning door de gewestelijke
administratie kunnen zinvol zijn maar zijn geen structurele oplossing die kan komen in
de plaats van financiële compensatie voor de bijkomende werklast.
7.2.2 Faseren om te leren: eerst gemengde projecten
Het invoeren van de omgevingsvergunning zal een grote impact hebben. De gemeenten
vragen om de omgevingsvergunning eerst in te voeren voor de ‘gemengde projecten’, dus
voor die inrichtingen die zowel een milieu- als stedenbouwkundige vergunning nodig hebben.
Dat maakt een integrale benadering mogelijk én maakt het mogelijk dat ervaring wordt
opgedaan alvorens het instrument wordt uitgebreid naar alle aanvragen. De
omgevingsvergunning mag er immers niet toe leiden dat de procedure verzwaard wordt voor
projecten die nu slechts één van beide vergunningen nodig hebben.
7.2.3 Later andere vergunningen integreren
Bij de vergunningen die in een latere fase kunnen geïntegreerd worden (natuurvergunning,
kapmachtiging), wordt best ook de socio-economische vergunning vermeld13. Bovendien
wijzen we erop dat in de huidige situatie voor sommige aanvragen in verkavelingen behalve
een stedenbouwkundige vergunning ook een verkavelingswijziging noodzakelijk is. Er dient te
worden onderzocht of het een omgevingsvergunning ook een toelating voor
verkavelingswijziging kan impliceren.
13
Wordt een gewestelijke bevoegdheid (akkoord over de staatshervorming, p. 40 of
regeerakkoord, p. 46-47)
16 april 2012 - 20/21
8 Verdere totstandkoming
8.1 Betrek gemeenten daadwerkelijk bij verdere uitwerking
Als belangrijkste vergunningverlenende overheid dringen de gemeenten erop aan om
daadwerkelijk betrokken te worden bij de verdere uitwerking van het decreet en bij de
opmaak of het uitschrijven van de uitvoeringsbesluiten. Zo zouden we graag betrokken
worden bij de overheidsopdracht uitgeschreven door de afdeling Milieuvergunningen
“Onderzoek en voorstel tot actualisatie en vereenvoudiging van het milieuvergunningsdecreet
en tot integratie ervan onder de vorm van een titel ‘Unieke Omgevingsvergunning’ in het
decreet algemeen milieubeleid – Uitvoeringsbepalingen.”14
8.2 Voldoende voorbereidingstijd
Het afschaffen van de stedenbouwkundige en milieuvergunning en de invoering van een
omgevingsvergunning betekent organisatorisch heel wat voor gemeenten. Beide diensten
zullen zich immers gefusioneerd moeten aandienen voor het externe luik van het behandelen
van omgevingsvergunningen (aanvragen ontvangen, openbaar onderzoek organiseren) en
zullen moeten samenwerken voor het voorbereiden van de eindbeslissing op het
schepencollege. Ook kan het aanleiding zijn om één schepen bevoegd voor de
omgevingsvergunning aan te wijzen (zie punt 1.3).
De gemeenten pleiten ervoor om eenmaal het wetgevend luik rond is (de uitvoeringsbesluiten
gepubliceerd zijn), de gemeenten een jaar de kans te geven zich voor te bereiden.
-*-
14
Bestek nr. LNE/AMV/TWOL/2011/001
16 april 2012 - 21/21
Download