Theoriebron 1: Hechting - Factor-E

advertisement
> Theoriebron 1: Hechting
In ieders leven speelt hechting een belangrijke rol. Maar wat is hechting eigenlijk? Het
woord ‘hechten’ doet in eerste instantie denken aan een wond. En aan een draad en
naald, om de randen van de wond bij elkaar te brengen en te houden, zodat deze kan
genezen. Na enige tijd, wanneer de wond genezen is, kun je soms niets meer zien. Het
komt ook voor dat je een litteken kunt zien. Hechting heeft echter ook een andere
betekenis. Psychologisch gezien is hechting een proces dat we bij mensen kunnen
waarnemen. Samenvattend kun je zeggen dat hechting de behoefte van mensen is om
de nabijheid van één of meer specifieke personen te zoeken.
Voor baby’s is hechting een voorwaarde om te overleven. Van nature zijn baby’s
ingesteld om een hechte, liefdevolle relatie aan te gaan met ten minste één persoon.
Vaak is dit de natuurlijke moeder, maar het kunnen ook andere opvoeders zijn: de
andere ouder, de vervangende opvoeder of de verzorger.
Met het aangaan van deze relatie streeft het kleine kind naar veiligheid, geborgenheid
en voldoening. Hechting is in de ontwikkeling van een kind zeer belangrijk, want nodig
voor een goede emotionele en sociale ontwikkeling. Door op te groeien in een veilige,
geborgen omgeving, waarin de opvoeder tegemoetkomt
aan de behoeften van het kind, is het kind in staat een
eigen persoonlijkheid te ontwikkelen.
Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die zich in het
eerste levensjaar veilig hebben kunnen hechten aan één
of meer personen, in sociaal-emotioneel opzicht beter
functioneren dan kinderen die deze mogelijkheid niet
hebben gehad. Veilig gehechte kinderen blijken beter te
kunnen omgaan met tegenslagen. Hun gevoel van
eigenwaarde is sterker ontwikkeld. Ze zijn weerbaarder,
leergieriger, sociaal vaardiger en minder angstig.
Dit wil overigens niet zeggen dat een kind dat angstig
aangelegd is en weinig zelfvertrouwen heeft, een kind dat
sociaal onhandig of angstig is, zich niet goed heeft kunnen
hechten. Deze problemen komen ook voor bij goed
gehechte kinderen, alleen minder vaak dan bij kinderen
die zich niet goed hebben kunnen hechten.
Onderzoek en theorie
Naar hechting is veel onderzoek gedaan. John Bowlby bijvoorbeeld kwam halverwege
de vorige eeuw met een hechtingstheorie, gebaseerd op veel verschillende
onderzoeken in Engeland. Hij benadrukte het belang van een goede interactie tussen
het kind en zijn opvoeder(s) om een goede hechting tussen hen tot stand te laten
komen. Bowlby was ervan overtuigd dat een sensitieve houding van de moeder voor de
signalen van het kind essentieel is om een veilige hechting tot stand te laten komen.
Zijn theorie heeft geleerd dat het verstandig is om huilende baby's niet te laten huilen,
maar te troosten. Baby’s laten door te huilen merken dat ze behoefte hebben aan de
nabijheid van hun verzorgers. De redenen voor het huilen kunnen verschillen: volle
luier, natte luier, darmkrampjes, honger, et cetera.
In Nederland heeft professor Van IJzendoorn veel onderzoek naar hechting gedaan. Hij
vindt dat kinderen als het ware 'geprogrammeerd' zijn om zich te hechten aan een
opvoeder. Hij deelt de mening van Bowlby dat veilig gehechte kinderen de beste
ontwikkelingskansen hebben. Samen met Israëlische onderzoekers toonde hij aan dat
kinderen die opgroeiden in een traditionele kibboets, minder vaak veilig gehecht zijn
aan hun ouders dan kinderen die in een gezin werden opgevoed. Ook ontdekte zijn
team dat crèchekinderen zich emotioneel hechten aan zowel hun leidsters als hun
ouders.
Hechting wordt gezien als de duurzame affectieve relatie tussen een kind en één of
meer opvoeders. In perioden van stress zullen veilig gehechte kinderen de nabijheid
zoeken van personen aan wie zij zijn gehecht. Deze personen, vaak de vader en/of de
moeder, zijn voor kinderen in een onbekende situatie de uitvalsbasis, van waaruit de
kinderen de omgeving verkennen. Onveilig gehechte kinderen klampen zich vast aan
hun verzorger, bijvoorbeeld de pedagogisch medewerker. Of ze laten gedrag zien dat
juist heel onverschillig en zelfstandig overkomt, los van de situatie.
Ieder kind heeft een gehechtheidsrelatie met zijn opvoeders. Het verschil tussen veilig
gehechte en onveilig gehechte kinderen is dat de laatste groep kinderen veel vaker te
maken krijgt met leer- of relatieproblemen. Ze zijn lastig aanspreekbaar en ontwikkelen
vaak een laag gevoel voor eigenwaarde.
Hechting en onthechting
Hechting en onthechting zijn belangrijke begrippen in de ontwikkeling van een kind,
maar wat betekenen die begrippen? Hechting speelt vanaf de geboorte van het kind
een belangrijke rol in zijn hele leven. Hechting speelt zelfs vóór de geboorte al een rol.
Ongeboren kinderen reageren immers al op externe prikkels, zoals muziek of harde
geluiden. Gedrag van mensen wordt gekenmerkt door hechting.
Hechtingsgedrag is het voortdurend zoeken naar de nabijheid van een ander. Als een
kind een goede hechting heeft met zijn ouders, maar ook met anderen in zijn naaste
omgeving, zal het zoeken naar redelijk vaste gedragspatronen. Het kind experimenteert
met zijn gedrag en met andere mensen om zich aan te gaan hechten.
De hechting tussen kind en ouder verloopt niet altijd goed. Het kind zal gaan
protesteren als het gedrag niet door de ouder wordt beantwoord. We zien bijvoorbeeld
protestreacties als de ouder geen liefde en geborgenheid geeft. Het kind wil met zijn
protest proberen de aandacht te trekken van zijn ouder. Als dit niets oplevert, zal een
totaal andere verandering optreden in het gedrag van het kind.
Zo kan het voorkomen dat het kind stil wordt en zich volledig terugtrekt. Dit is een
voorbeeld van een vrij ernstige vorm van onthechting. Wanneer de ouder nog niet alert
genoeg is en het kind in deze fase nog geen of onvoldoende aandacht schenkt, zal het
kind zich gaan onthechten. We spreken van onthechting als het kind de innerlijke
verbintenis met de ouder verbreekt. De ouder wordt door het kind niet meer als zijn
opvoeder gezien en sluit het gevoel naar de ouder af.
Onthechting heeft grote gevolgen voor het kind. Het gedrag van het kind kan op de wat
langere termijn gekenmerkt worden door slecht contact met anderen, niet kunnen
omgaan met nabijheid, onverschillig reageren in het omgaan met contacten of zich juist
direct vastklampen aan de persoon die warmte en liefde geeft. Dit vastklampen
kenmerkt zich door sterk claimgedrag, ook wel bezittingdrang genoemd.
In de kinderopvang komen we beide tegen: hechting én onthechting. Misschien waren
het tot voor kort nog onbekende woorden voor je, maar ze spelen een belangrijke rol in
ieders leven.
> Theoriebron 2: Het
hechtingsproces
Voor de hechting tussen het kind en zijn ouders/opvoeders is het eerste levensjaar heel
belangrijk. Een moeilijke start betekent niet altijd dat het kind voor de rest van zijn leven
slecht gehecht zal zijn. De hechting kan met behulp van begeleiding aan de ouders
alsnog goed op gang komen. Na het eerste levensjaar is de hechting nog
beïnvloedbaar. In de praktijk betekent dit dat een onveilige hechting hersteld kan
worden, maar ook dat een veilige hechting alsnog verstoord kan worden door een
negatieve gebeurtenis. In het eerste levensjaar wordt de hechting opgebouwd, maar
daarna moet de hechting van het kind altijd een punt van aandacht blijven.
In de eerste maanden na de geboorte verloopt het hechtingsproces nog onbewust en
niet selectief. Een baby probeert door het hechtingsgedrag al heel vlot na de geboorte
de nabijheid op te zoeken van mensen in zijn directe omgeving. Hechtingsgedrag is het
reageren van de baby op zijn omgeving en het beïnvloeden ervan door te huilen, te
lachen, te brabbelen, te grijpen, te zuigen en de ander te volgen met de ogen.
De baby doet de eerste drie maanden zijn best om met iedereen in zijn omgeving
contact te krijgen. Het kind is hierin nog niet selectief en reageert instinctief op de
aanwezigheid van andere mensen. Na die drie maanden verandert dat; het kind begint
een voorkeur te ontwikkelen voor een paar personen in zijn directe omgeving. Het richt
zich met zijn gedrag op deze mensen door op hen te reageren. Dit noemen we reactief
gedrag: het kind geeft een reactie op de aanwezigheid van bepaalde personen en op
hun gedrag. Door dit gerichte hechtingsgedrag hecht het kind zich aan de ouders, maar
de ouders hechten zich ook aan het kind.
Na ongeveer een halfjaar gaat het kind zich echt bewust hechten aan de personen in
zijn directe omgeving. Vaak zie je dan dat één persoon hierin een speciale plaats
inneemt. Voor het kind is het belangrijk dat niet te veel verschillende personen voor
hem zorgen. Het is van belang voor zijn verzorging om niet te veel wisselingen te
hebben en ervoor te zorgen dat deze personen geregeld enige tijd met hem
doorbrengen.
Alleen het verzorgen van een kind en aanwezig zijn in zijn nabijheid is onvoldoende om
ervoor te zorgen dat een goede, en dus veilige, hechting plaatsvindt. Voor de kwaliteit
van de relatie van het kind met zijn ouders/opvoeders is het nodig dat alert en
adequaat gereageerd wordt op de signalen van het kind. Goed reageren op zijn
behoeften is belangrijker dan veel tijd met het kind doorbrengen. Door tegemoet te
komen aan de behoeften van het kind leert het kind dat het kan vertrouwen op zijn
omgeving.
Als het kind ongeveer zeven à acht maanden is, zien we vaak gedrag dat wel
‘eenkennig’ wordt genoemd. Wanneer iemand anders de kamer binnenkomt dan de
eigen ouder of opvoeder, zien we dat het kind op zoek gaat naar die ouder of opvoeder
en in eerste instantie niets wil weten van de ‘vreemde’ persoon. Dit gedrag, hoe
vervelend dat misschien ook is voor deze ‘vreemde’ persoon, bijvoorbeeld een opa of
tante, is een duidelijk signaal dat het kind zich gehecht heeft aan één of meer mensen
in zijn directe omgeving.
Ander gedrag dat we kunnen waarnemen, is scheidingsangst. Dit is bijvoorbeeld te zien
wanneer de persoon aan wie het kind gehecht is weg gaat. Het kind begint op deze
leeftijd te beseffen dat de ouders of opvoeders aan wie het gehecht is, ook wanneer
deze voor het kind niet meer zichtbaar zijn, blijven bestaan. Wanneer de ouders even
weg zijn en iemand anders op het kind past, leert het kind dat de ouders na een tijdje
weer terugkomen. Dit zorgt er wel voor dat het kind bij deze persoon wil zijn. Dit gaat
niet altijd zonder tranen. Op deze leeftijd kun je dit oefenen door heel even weg te
gaan, bijvoorbeeld door de kamer uit te gaan en na korte tijd weer binnen te komen. Of
door spelletjes te spelen, zoals verstoppertje of ‘kiekeboe’.
Als het kind ongeveer negen maanden is, wordt deze gevoelige periode van het
hechtingsproces afgesloten. In de meeste gevallen is het kind veilig gehecht. Maar het
hechtingsproces is nog niet afgerond. Kinderen kunnen wel totdat ze 1,5 of 2 jaar zijn
moeite hebben om korte of iets langere tijd van hun ouders of opvoeders gescheiden te
worden. Soms duurt het nog (veel) langer en kunnen kinderen en hun ouders er nog
jaren hinder van ondervinden.
Rond de leeftijd van 3 jaar verandert het hechtingsgedrag. De kinderen gaan zich
vanuit zichzelf meer op de behoefte van de ander(en) richten. Ze zoeken niet alleen het
contact voor zichzelf, maar richten zich ook op het plezier dat zij en de
ouders/opvoeders beleven aan hun onderling contact. De kinderen zijn in hun gedrag
steeds meer sociaal gericht op de ander.
Veilige of onveilige hechting?
Meestal verloopt het hechtingsproces goed, dan spreken we van een veilige hechting.
Het tegenovergestelde komt ook voor: het hechtingsproces verloopt niet zoals gewenst.
Veel oorzaken kunnen hieraan ten grondslag liggen, zoals problemen bij het kind, in
het gezin of bij de ouders, maar ook omstandigheden buiten het gezin. Bij het kind kun
je denken aan een verhoogde prikkelbaarheid, zoals bij een huilbaby of een kind met
een gesloten karakter. Bij andere oorzaken moet je denken aan emotionele problemen
bij de ouders of aan ziekte van het kind of de ouders, waardoor ze langere tijd
gescheiden kunnen zijn van elkaar. Als het kind onveilig gehecht is, varieert het gedrag
dat je bij het kind kunt waarnemen van enorm sterk aan de ouders hangen tot amper
contact met of de nabijheid van de ouders zoeken.
Een kind dat veilig gehecht is, krijgt de ruimte van zijn ouders en durft deze ruimte te
verkennen. Als het kind onzeker wordt of angstig is, zoekt het de veiligheid op bij zijn
ouders. Het gedrag van het kind wordt door de ouders begrepen; zij reageren op de
signalen van hun kind. Ze zorgen ervoor dat ze er zijn als het kind hen nodig heeft.
Wanneer ouders niet adequaat op het kind reageren (ze wijzen het kind bijvoorbeeld af,
verwaarlozen het of reageren niet op zijn behoeften), zien we dat het kind op zijn beurt
het contact met de ouders gaat vermijden. Deze kinderen hebben doorgaans weinig
vertrouwen in andere mensen. Hier dreigt het gevaar dat het kind in een isolement
komt.
Sommige ouders reageren op het kind vanuit de eigen behoefte. Zij reageren vaak op
de verkeerde wijze op een situatie. Ze willen bijvoorbeeld spelen of knuffelen als het
kind wil slapen. En wanneer het kind de behoefte heeft aan spelen of knuffelen, geven
deze ouders niet thuis. Dit gedrag is niet bevorderlijk voor het hechtingsproces. Het
gevolg hiervan is vaak een onveilige hechting: het kind klemt zich vaak aan de ouder
vast, omdat het onzeker is over hun reactie en hoe ze reageren.
Onveilige hechting komt in verschillende gradaties voor. Het varieert van lichte tot zeer
ernstige vormen. Bij een kind komt de meest onveilige hechting vaak voor als gevolg
van een traumatische ervaring of door een psychiatrische stoornis van een ouder. De
gevolgen van het verlies van een ouder door overlijden kunnen voor een kind zeer
ingrijpend zijn. De ouder komt immers niet meer terug. Als sprake is van een
psychiatrische aandoening, komt het voor dat er in sommige periodes niet en in andere
periodes weer wel adequaat op de behoeften van het kind gereageerd wordt. Dit is niet
bevorderlijk voor het vertrouwen dat kinderen in de ouder zouden moeten hebben.
Niet elke situatie is hetzelfde
Voor ieder kind is het kunnen aangaan van een gehechtheidsrelatie in de eerste
levensfasen een van de belangrijkste opgaven. Als het kan rekenen op zijn vaste
verzorgers en wanneer deze er zijn als het kind hen nodig heeft, kan een veilige
hechting ontstaan. Het kind voelt zich in hun aanwezigheid op zijn gemak, durft op
onderzoek uit te gaan, gaat spelen en zoekt troost en bescherming bij hen. Vooral in
situaties wanneer het zich bedreigd of alleen gelaten voelt. Het kind kan een sterk ‘ik’
ontwikkelen vanuit deze situatie.
Veilig gehechte kinderen ontwikkelen zich beter dan onveilig gehechte kinderen. Ze
durven de wereld te gaan verkennen, hebben een prettige omgang met
leeftijdsgenootjes en volwassenen en durven hun emoties en angsten te tonen in
situaties waarin ze zich onveilig voelen. Ze ontwikkelen eerder een positief zelfbeeld.
Een veilige hechting is voor verdere relaties in het leven van groot belang. Wanneer je
als kind hebt ervaren dat je kunt vertrouwen op anderen en daardoor je zelfvertrouwen
verder hebt kunnen opbouwen, ben je in de positie om gemakkelijker prettige en
langdurige relaties in je latere leven te kunnen aangaan.
Als het kind niet altijd op zijn verzorgers kan bouwen, kan een onveilige hechting
ontstaan. Er is vaak veel te weinig aandacht en zorg besteed in de vroege kinderjaren
van het kind. Deze ervaring staat het ontstaan van een gevoel van basisveiligheid en
basisvertrouwen bij het kind in de weg. Hierdoor zal het kind zich niet veilig kunnen
voelen en minder vertrouwen in verzorgers krijgen. Het gevolg daarvan is dat het kind
zich minder of angstig zal gaan hechten. Dit kan zich op verschillende manieren uiten.
Vastklampen
Er zijn kinderen die zich zo onveilig voelen dat ze hun ouders of verzorgers niet durven
loslaten uit angst deze te verliezen. Ze vertrouwen er niet op dat de ouder zal
terugkomen. Het gevolg hiervan is dat ze geen contact met andere kinderen of
volwassenen maken en zich soms letterlijk vastklampen aan de ouder of verzorger. Ze
lopen deze de hele dag achterna.
Vooral niet jezelf zijn
Andere kinderen voelen zich zo onveilig dat ze alleen maar oppervlakkige contacten
aangaan. Ze maken met iedereen gemakkelijk contact, maar maken geen onderscheid
tussen buurvrouw of ouders. Ze kunnen geen intieme relaties aangaan, durven geen
nabijheid te zoeken, zijn er niet aan gewend getroost of aangehaald te worden en
zullen dit steeds proberen te vermijden. Deze kinderen durven hun gevoel niet te laten
zien. Ze sluiten zich hiervoor af door hard te zijn voor zichzelf en hun omgeving. Ze
lijken heel zelfstandig, maar dat is schijn: het is zelfstandigheid gebaseerd op angst.
Gevolgen?
Adoptiekinderen vragen meer van de opvoeder dan eigen, biologische, kinderen.
Adoptie kenmerkt zich door een niet vanzelfsprekende hechte band tussen het kind en
de ouders. Dit verschilt met de situatie waarin een ‘eigen kind’ geboren wordt. In het
geval van adoptie moet de band met de adoptieouders groeien. Dit proces kost veel
tijd. Tijd die gebruikt kan worden door de adoptieouders om in woorden en met daden
te laten zien dat ze heel veel kunnen betekenen voor het kind.
De leeftijd van het kind is een belangrijke factor. In de eerste maanden in het leven van
een kind wordt de basis gelegd voor zijn verdere leven. In het geval van
adoptiekinderen is in de eerste maanden of jaren van hun leven al vaak sprake van
veel verschillende verzorgers. Deze hebben vaak allemaal andere - verschillende eisen aan het kind gesteld. Of het adoptiekind heeft te maken (gehad) met één of meer
onvoorspelbare verzorgers, die wel aanwezig zijn en aandacht hebben, maar niet altijd.
Het gevolg hiervan is dat adoptiekinderen al vaak meer dan één keer geprobeerd
hebben zich te hechten aan één of meer verzorgers. Telkens weer voelden ze zich in
de steek gelaten. In eerste instantie door hun biologische moeder, die niet voor het kind
kon zorgen, en vervolgens door de verzorgers in het kindertehuis. Het is niet zo dat alle
adoptiekinderen onveilig gehecht zijn. Wel geldt voor de meeste adoptiekinderen dat
hun achtergrond niet de meest optimale basis is om de hechting optimaal te kunnen
laten verlopen.
Adoptiekinderen die in het land van herkomst wel veilig gehecht zijn geweest aan hun
verzorgers, zullen in de eerste periode na thuiskomst een rouwperiode doormaken. Dit
is een logische en gezonde reactie op het verlies dat ze meegemaakt hebben, hoe jong
het kind ook is. Deze kinderen zullen zich na hun adoptie opnieuw moeten gaan
hechten, in dit geval aan de adoptieouders. Zij zullen zich wel gemakkelijker gaan
hechten dan kinderen die zich in het verleden nooit goed hebben kunnen hechten.
> Theoriebron 3: Motiveren en
stimuleren
Als vertegenwoordiger van de humanistische psychologie is Maslow ervan overtuigd
dat mensen, dus ook kinderen, oneindig veel mogelijkheden in zich hebben en van
nature uit zichzelf proberen deze mogelijkheden en hun talenten te ontplooien. Het is
daarom goed voor ouders en andere opvoeders om te weten dat kinderen benaderd
moeten worden vanuit hun mogelijkheden. De omgeving van het kind is een zeer
belangrijke schakel om hun mogelijkheden maximaal te ontwikkelen. De opdracht aan
opvoeders en pedagogisch medewerkers is om deze theoretische opvatting te vertalen
naar de dagelijkse praktijk.
Verschillende factoren beïnvloeden deze ontwikkeling. Het gevolg hiervan is dat vaak
slechts een klein deel van onze potentiële mogelijkheden tot ontplooiing wordt
gebracht. Er zijn verschillende belemmeringen die ons ervan weerhouden werkelijk uit
onszelf te halen wat in ons zit. Als die belemmeringen weggenomen kunnen worden,
zouden we veel meer mogelijkheden kunnen realiseren dan we nu doen.
Maslow stelt in zijn theorie dat ieder mens in een vaste volgorde een bepaalde
behoeftenopbouw doorloopt. Hij heeft deze behoeftenhiërarchie in een
behoeftepiramide samengevat. Aan de hand hiervan is het mogelijk een beeld te geven
van de drijfveren die een grote betekenis hebben in het leven van mensen.
Eerst moet voldaan zijn aan de basisbehoeften voordat aan minder noodzakelijke
behoeften kan worden voldaan. Wanneer aan alle ontberingsbehoeften is voldaan, is
het mogelijk aan zelfactualisatie te gaan doen en ben je psychisch gezond.
Behoeftenhiërarchie van Maslow
1. Aan de basis van deze piramide staan de lichamelijke behoeften. Het gaat hier om
de fysiologische behoeften die bij ieder mens aanwezig zijn. Onder deze organische
of lichamelijke behoeften vallen de behoefte aan voedsel, drinken, onderdak en
ontlasting. Afhankelijk van de leeftijd rekent Maslow hiertoe ook seks en andere
lichamelijke zaken, zoals sport en comfort.
2. De tweede trede van de piramide is de behoefte aan lichamelijke veiligheid en
zekerheid. In het streven naar deze behoefte aan bestaanszekerheid gaan mensen
op zoek naar veiligheid in een georganiseerde kleine of grote groep, zoals het gezin
of de groep in de kinderopvang. Voorbeeld bij volwassenen is de behoefte aan
huisvesting en relaties. Zo heeft een baby niet alleen melk nodig, maar heeft het
ook een sterke behoefte aan koestering, warmte, liefde, een vast ritme, regelmaat,
orde, stabiliteit en rust. Onverwachte, onvoorspelbare gebeurtenissen en
inconsequent gedrag van opvoeders en/of pedagogisch medewerkers zorgen
ervoor dat kinderen in de war raken en angstig worden.
Als voldaan is aan de fysiologische behoeften en veiligheidsbehoeften, ontstaat
vertrouwen. Basisvertrouwen ontstaat in het contact met de opvoeder of verzorger,
die de eerste is die daadwerkelijk voor die veiligheid zorgt. Meestal is dat in het
begin de moeder van het kind, vervolgens breidt dat vertrouwen zich uit naar
anderen die dicht bij het kind staan. Op deze manier ontstaat bij een gezonde
ontwikkeling ook vertrouwen in zichzelf.
3. De derde trede van de piramide wordt gevormd door de behoefte aan sociaal
contact, zoals vriendschap, erbij horen, saamhorigheid, liefde en positief sociale
relaties.
4. De trede daarboven is de behoefte aan waardering en erkenning, die zich uit in
zelfimago, reputatie, eigendunk en zelfrespect. Ieder mens, jong en oud, heeft
behoefte aan waardering en erkenning. Het is de bevestiging van dat je erbij hoort
en gewaardeerd wordt om wie je bent en wat je doet en om wat je niet doet en niet
kunt.
5. De top van de piramide wordt gevormd door de behoefte aan zelfontplooiing. Ieder
mens heeft deze behoefte aan ontwikkeling, zelfactualisatie en zelfverwerkelijking,
dus doen wat je roeping is. Concreet komt het neer op de individuele behoefte van
de mens om zijn persoonlijkheid en individuele mogelijkheden maximaal te
ontwikkelen.
Behoeften en opvoeding
De vijf opeenvolgende treden zijn essentieel voor de opvoeding van kinderen.
De basis van de piramide, de eerste trede, bestaat uit de primaire biologische
behoeften. Deze behoeften hebben betrekking op het belang van een regelmatige
voeding en verzorging en op tijd een schone luier.
De tweede trede, de behoefte aan bestaanszekerheid, vertaalt zich in de opvoeding
van kinderen in koestering, veiligheid, exploratie door het zelf ervaren van grenzen en
de drie R’s: het belang van rust, reinheid en regelmaat in de voeding en verzorging.
Met de sociale behoefte, de derde trede van de piramide, wordt het belang van de
onvoorwaardelijke liefde en de aanvaarding van het totale kind zoals het is duidelijk.
Daarnaast is de plaats die het kind inneemt in de groep leeftijdsgenoten belangrijk.
De behoefte aan erkenning, de vierde trede van de piramide, blijkt als we als
opvoeders en pedagogisch medewerkers openstaan voor het belang van het kind bij
succeservaringen en het bereiken en het zich bewust worden van meer
zelfstandigheid.
Het voldoen aan deze voorwaarden gaat vooraf aan de ‘hoogste’ behoefte: de behoefte
aan zelfontplooiing. Tijdens het vorm en richting geven hieraan moet sprake zijn van
een goede balans. Aan deze behoefte kom je pas toe wanneer er balans is in je leven
doordat aan alle onderliggende behoeften is voldaan.
De sociale omgeving van mensen speelt een zeer belangrijke rol bij het realiseren van
de individuele mogelijkheden.
Download