07 De regionale economie ­ 2011 10 09 11 12 13 Centraal Bureau voor de Statistiek 08 14 Verklaring van tekens . gegevens ontbreken * voorlopig cijfer ** nader voorlopig cijfer x geheim – nihil – (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met 0 (0,0) het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid niets (blank) een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen 2011–2012 2011 tot en met 2012 2011/2012 het gemiddelde over de jaren 2011 tot en met 2012 2011/’12 oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2011 en eindigend in 2012 2009/’10– 2011/’12 oogstjaar, boekjaar enz., 2009/’10 tot en met 2011/’12 In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen. Colofon Uitgever Bestellingen Prepress en druk Internet Omslag ISBN: 978-90-357-2102-9 ISSN: 1877-2773 Oplage: 140 Centraal Bureau voor de Statistiek Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Centraal Bureau voor de Statistiek Grafimedia Teldesign, Rotterdam Inlichtingen Tel. (088) 570 70 70 Fax (070) 337 59 94 Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice 601842012 P-42 E-mail: [email protected] Fax (045) 570 62 68 www.cbs.nl © Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen, 2012. Verveelvoudiging is toegestaan, mits het CBS als bron wordt vermeld. Inhoud 1 Sterkste economische groei in Noord-Brabant, Flevoland en Utrecht 2 2 Regionale economische groei 4 3 Bbp per inwoner 7 4 Werkgelegenheid loopt in alle provincies terug 10 5 Investeringen in vaste activa 13 6 Inkomen per provincie 18 Geringe groei in de Randstad en de vier grote steden 7.1 De Randstad en de G4 7.2 De economie van Utrecht 21 21 23 7 Begrippenlijst26 Bijlagen28 Technische toelichting 30 Tabellen32 Meer informatie 37 Medewerkers publicatie 38 De regionale economie 2011 1 1 Sterkste economische groei in Noord-Brabant, Flevoland en Utrecht De economieën van bijna alle provincies in Nederland groeiden in 2011. Het hardst groeiden de economieën van Noord-Brabant, Flevoland en Utrecht. In Zeeland kromp de economie enigszins. In Noord-Brabant bedroeg de economische groei 2 procent. Flevoland en Utrecht realiseerden een groei van bijna 2 procent. Hiermee zaten deze provincies ruim boven de nationale economische groei van 1 procent. De industrie was de belangrijkste trekker van de economische groei in NoordBrabant. Dit is vooral terug te zien in de regio Zuidoost-Noord-Brabant waar de economie met bijna 3 procent groeide. Utrecht en Flevoland profiteerden van de groei van de groothandel. Groningen, maar ook Friesland en Drenthe, hadden last van de verminderde vraag naar aardgas. De productie van de delfstoffenwining was in 2011 fors lager dan een jaar eerder. Vooral de economie van Groningen werd hierdoor getroffen met een krimp van ruim 3 procent. Door de aardgaswinning buiten beschouwing te laten resteert een groei van 0,5 procent in Groningen. Het uitblijven van economische groei in Zeeland werd voornamelijk veroorzaakt door een terugval in de vervaardiging van chemische producten, een belangrijke economische activiteit in deze regio. In 2010 zorgde de chemie er juist voor dat Zeeland de hoogste groei van alle provincies kende. Naast een hoofdstuk over de economische groei en de productiestructuur per provincie wordt in deze publicatie ook de werkgelegenheid na herstel van de economie beschreven. Andere onderwerpen die in deze publicatie aan bod komen zijn de effecten van de crisis op de investeringen en op het beschikbaar inkomen van huishoudens. Ten slotte staat als speciaal onderwerp de economie van Utrecht centraal. De regionale rekeningen zijn – conform de Europese afspraken – overgegaan op een nieuwe standaard bedrijfsindeling, de SBI 2008. Deze nieuwe indeling is afgestemd op veranderingen die vanaf 1993 in de productie van goederen en diensten hebben plaatsgevonden. Bij de regionale rekeningen is bij de introductie van de SBI 2008 overgegaan op een publicatieniveau van 21 bedrijfstakken voor de definitieve jaren. Deze indeling is Europees geharmoniseerd en wordt ook gebruikt door de nationale rekeningen. Regionale uitkomsten op basis van de SBI 2008 zijn op dit moment beschikbaar voor de jaren 2008 en later. In 2013 komt een tijdreeks beschikbaar vanaf 1995. Gepubliceerde cijfers gebaseerd op SBI 1993 blijven beschikbaar in het archief van StatLine. De regionale rekeningen leveren regionale cijfers over de economische groei, het bruto binnenlands product (bbp), het bbp per hoofd van de bevolking, de werkgelegenheid, de verdeling van de toegevoegde waarde over de bedrijfstakken en de bijdrage van iedere bedrijfstak aan het bbp. Daarnaast bieden de regionale rekeningen gegevens over de investeringen per regio en de regionale inkomensverdeling per regio. De regionale gegevens zijn uitsluitend beschikbaar op jaarbasis. De regionale cijfers sluiten aan op de jaarcijfers van de nationale rekeningen. De gegevens over 2011 hebben, evenals die over 2010, een voorlopig karakter. Dit wordt in grafieken en tabellen aangeduid met een sterretje achter het jaartal. Cijfers over het verslagjaar 2009 en 2 Centraal Bureau voor de Statistiek voorgaande jaren zijn definitief. Bij het samenstellen van deze publicatie is nog maar een beperkt aantal cijfers over het verslagjaar 2011 uit de regionale rekeningen beschikbaar. Hierdoor richt de publicatie zich op het nader voorlopig jaar 2010. De gegevens over de investeringen in vaste activa en de huishoudens lopen niet verder dan tot en met 2009. De nieuwste cijfers komen net te laat om nog mee te nemen in deze publicatie. Zodra nu nog ontbrekende gegevens beschikbaar komen, worden deze, net zoals alle overige gegevens van de regionale rekeningen, opgenomen in de CBS database StatLine, onder thema Macro-economie\Regionale rekeningen. Deze is toegankelijk via de CBS website www.cbs.nl. De regionale economie 2011 3 2 Regionale economische groei In 2011 groeide de Nederlandse economie (bbp) licht, met 1,0 procent. Deze economische groei kwam voornamelijk op het conto van de export. Handel, vervoer en industrie profiteerden hiervan en groeiden mee. De bouwproductie groeide ook, maar lag in 2011 nog altijd 10 procent lager dan in 2008. Ook de productie van de zakelijke dienstverlening is nog lang niet op het niveau van voor de kredietcrisis. De zorg was de enige bedrijfstak die de laatste jaren een overtuigende groei kende. De bedrijfstakken delfstoffenwinning en de energievoorziening krompen in 2011. Dit had een drukkend effect op zowel het bbp van Nederland als het binnenlands product van de noordelijke provincies. Noordelijke provincies geraakt door delfstoffenwinning Van alle Nederlandse provincies presteerde Noord-Brabant in 2011 met een groei van 2,0 procent het best, gevolgd door Flevoland. Deze twee provincies profiteerden vooral van de gunstige economische ontwikkelingen in de industrie, vervoer en handel. In Noord-Brabant en Flevoland vertegenwoordigt de industrie een toegevoegde waarde van respectievelijk 19 en 17 procent. Voor Nederland als geheel is het aandeel van de industrie slechts 12 procent. Ook de provincie Limburg wist goed te profiteren van het herstel van de industrie. 2.1 Economische groei per provincie Drenthe Zeeland Flevoland Zuid-Holland Limburg Gelderland Friesland Noord-Brabant Noord-Holland Utrecht Overijssel Groningen –4 –3 Gemiddeld 2009–2011* –2 –1 2011* 0 1 2 3 % volumemutaties Bron: CBS, regionale rekeningen. De provincies Noord-Holland, Groningen en Zeeland presteerden onder het landelijk gemiddelde. In Zeeland was er zelfs sprake van een lichte krimp. Dit kwam vooral doordat de chemische industrie in deze provincie het slecht deed. Deze bedrijfstak heeft een groot aandeel 4 Centraal Bureau voor de Statistiek in de industrie van Zeeland. Het achterblijven van de economische groei in Groningen kwam vooral doordat de delfstoffenwinning het in 2011 slecht deed. De delfstoffenwinning heeft een aandeel van 40 procent in de toegevoegde waarde van Groningen. De winter van 2011 was vrij zacht, terwijl die van 2010 juist zeer koud was. Hierdoor werd er in 2011 veel minder gas verstookt dan een jaar eerder en kromp het volume van de toegevoegde waarde van de delfstoffenwinning met 7,6 procent. Exclusief delfstoffenwinning kende de provincie nog wel een bescheiden groei van 0,5 procent. Inclusief delfstoffenwinning kromp het bbp van Groningen met 3,2 procent. De groei in Friesland en Drenthe viel inclusief delfstoffenwinning ook lager uit dan exclusief. Als de economische ontwikkeling van de verschillende provincies over de jaren 2009–2011 wordt vergeleken, dan valt op dat de provincies Groningen, Overijssel en Noord-Holland de krimp ten gevolge van de kredietcrisis hebben goedgemaakt. De provincie Drenthe is in de dezelfde periode juist verder gekrompen met 1,8 procent. Van de vier stedelijke regio’s is Utrecht met 3,4 procent in 2011 het hardst gegroeid. Dit komt voornamelijk doordat de financiële sector, die het landelijk goed deed, in Utrecht een substantiële bijdrage levert aan de economie. Ook in de periode 2009–2011 noteerde de stadsregio Utrecht met 0,5 procent de hoogste gemiddelde groei. De grote verliezer is Rijnmond. Hier kromp de economie gedurende de periode 2009–2011 gemiddeld met 0,9 procent per jaar. Dit gebied kenmerkt zich door een omvangrijke bouwnijverheid en een grote aardolie-industrie. Deze bedrijfstakken deden het slecht in de afgelopen jaren. Ook Den Haag is de recessie die volgde op de kredietcrisis nog niet te boven. Dit hangt deels samen met een krimpende rijksoverheid. Den Haag heeft een zeer omvangrijke overheidssector. Bbp in meeste regio’s nog niet op het niveau van voor de kredietcrisis 2.2 Economische groei grote steden Rijnmond Rest Nederland Agglomeratie 's-Gravenhage GrootAmsterdam Stadsgewest Utrecht Nederland –1 0 2011* Gemiddeld 2009–2011* 1 2 3 4 % volumemutaties Bron: CBS, regionale rekeningen. De regionale economie 2011 5 Op het niveau van COROP-gebieden was er in bijna elke regio sprake van groei in 2011. Uitzonderingen waren Delfzijl, Overig Groningen, IJmond en Utrecht-West. De krimp in Utrecht-West wordt vertekend door een gemeentelijke herindeling in Utrecht in 2011. Daardoor zijn er 3 gemeenten minder in de provincie Utrecht (voor meer informatie zie hoofdstuk 7). De regio Overig Groningen had te kampen met een tegenvallende ontwikkeling in de delfstoffenwinning. In Zeeland, ZeeuwschVlaanderen en Overig Zeeland bleef de economische activiteit op hetzelfde niveau als in 2010. Ondanks dat er in 2011 in bijna alle regio’s weer sprake was van economische groei, lag het bbp nog niet overal op het niveau van voor de kredietcrisis van 2009. In slechts 17 van de 52 COROPgebieden was er sprake van economische groei in de periode 2009–2011. 2.3 Economische groei per COROP-gebied, 2011* Minder dan 0% 0 tot 1% 1 tot 2% 2% of meer Bron: CBS, regionale rekeningen. 6 Centraal Bureau voor de Statistiek 3 Bbp per inwoner In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen van het bbp per hoofd van de bevolking in de verschillende provincies en regio’s van Nederland besproken. Hierbij is niet gecorrigeerd voor prijsontwikkelingen. In 2010 bedroeg het bbp per inwoner in Nederland 35.616 euro. In 2010 is het bbp ten opzichte van het krimpjaar 2009 met 2,7 procent gestegen. Het bbp ligt in 2010 nog 1,5 procent onder het niveau van 2008. De toename van het bbp per hoofd was in 2010 het hoogst in Noord-Nederland (3,6 procent ) en in Zuid-Nederland (3,2 procent). In Oost-Nederland was de stijging van het bbp per inwoner met 1,7 procent het laagst. Bbp per inwoner Evenals in voorgaande jaren kende Groningen in 2010 met gemiddeld 49 duizend euro verreweg het hoogste bbp per inwoner van alle provincies. Dit is 1,4 keer zo hoog als het landelijk gemiddelde en bijna twee keer zo hoog als het gemiddelde van de provincies Drenthe en Flevoland. Dit hoge bbp per inwoner komt echter door de aardgaswinning (zie kader) die de economie van Groningen domineert. Als bijdrage aan het bbp per inwoner was de aardgaswinning in 2010 goed voor bijna 20 duizend euro. Exclusief aardgaswinning kwam Groningen in 2010 bij rangschikking van alle provincies naar hoogte van het binnenlands product per inwoner op de tiende plaats terecht. De provincie met het hoogste bbp per inwoner is Utrecht, met een bbp per hoofd van meer dan 42 duizend euro, gevolgd door Noord-Holland en Zuid-Holland met respectievelijk 41 en 36 duizend euro. De provincie Drenthe had in 2010 met bijna 25 duizend euro bbp per inwoner het laagste bbp van alle provincies. Het bbp per inwoner is het hoogst in de Randstedelijke provincies. De productie in deze provincies omvat een relatief hoog aandeel arbeidsintensieve economische activiteiten zoals dienstverlening. Hierdoor is ook het bbp relatief hoog in deze provincies. Daarnaast is een substantieel aandeel werkzame personen in deze provincies woonachting in de omliggende regio’s. Dit draagt verder bij aan het relatief hoge bbp per inwoner. Binnen de Randstedelijke provincies bestaan echter ook grote verschillen. Kleine COROP-gebieden als de Kop van NoordHolland en Zuidoost-Utrecht kenden in 2010 een bbp per inwoner van rond 25 duizend euro. Stadsgewest Utrecht en COROP-gebied Amsterdam staken er met een bbp per inwoner van respectievelijk 52 duizend en 63 duizend euro ver bovenuit. Vertekeningen in het bbp per inwoner Het bbp per provincie/COROP-gebied is de som van de toegevoegde waarde van bedrijven en instellingen die gevestigd zijn in de betreffende regio. Het bbp per inwoner kan vertekend worden door een aantal factoren. Ten eerste hebben uitgaande forensen een verlagend effect op het bbp per inwoner, en vice versa. Forensen dragen bij aan het bbp van de regio waarin zij werken maar niet aan het bbp van de regio waarin zij wonen. Zo zorgen grote aantallen uitgaande forensen voor een relatief laag bbp per inwoner in Flevoland, terwijl inkomende forensen in NoordHolland en Utrecht juist in positieve zin bijdragen aan het bbp per inwoner in deze provincies. In tegenstelling tot het bbp wordt het beschikbaar inkomen van huishoudens per regio bepaald op basis van het woonadres van huishoudens. Ten tweede hebben bedrijfstakken met een hoge toegevoegde waarde in combinatie met een beperkte inzet van arbeid een opwaartse druk op het bbp per inwoner van de regio waarin zij gevestigd zijn. Voorbeelden van deze bedrijfstakken zijn de gaswinning en kapitaalintensieve industrieën zoals de chemie. In grafiek 3.1 is de bijdrage van aardgaswinning aan het bbp in de noordelijke provincies weergegeven door de lichtgekleurde gedeelten. De regionale economie 2011 7 Van alle COROP-gebieden in Nederland had Haarlemmermeer in 2010 met bijna 66 duizend euro het hoogste bbp per inwoner. Oost-Groningen was het COROP-gebied met het laagste bbp per inwoner, namelijk iets meer dan 18 duizend euro. Het hoge cijfer in Haarlemmermeer hangt samen met de aanwezigheid van luchthaven Schiphol en de economische uitstralingseffecten daarvan. Hierdoor droeg dit gebied, waar slechts 1 procent van de bevolking woont, bijna 2,5 procent bij aan het bbp van Nederland. 3.1 Bbp per inwoner, 2009* Drenthe Flevoland Friesland Groningen Gelderland Overijsel Limburg Zeeland Nederland Noord-Brabant Zuid-Holland Noord-Holland Utrecht 0 10 Bbp per inwoner (exclusief delfstoffenwinning) 20 30 40 50 1 000 euro Bbp per inwoner (inclusief delfststoffenwinning) Bron: CBS, regionale rekeningen. Ontwikkeling bbp per inwoner In de periode 2001–2010 nam het bbp per inwoner in Nederland met 2,7 procent per jaar toe. Hierbij is niet gecorrigeerd voor prijsveranderingen. In de provincies Groningen (4,7 procent), Zeeland (3,8 procent), Noord-Holland (3,0 Procent) en Overijssel (2,9 procent) was de waardeontwikkeling van het bbp per inwoner hoger dan het landelijk gemiddelde. De provincie Drenthe kende met een jaarlijkse gemiddelde waardestijging van 1,7 procent de laagste stijging, gevolgd door de provincie Utrecht. Flevoland kende in 2001 een laag bbp per inwoner en heeft sindsdien een behoorlijke spurt doorgemaakt. Van de COROP-gebieden nam het bbp per inwoner in de beschouwde periode per jaar het meeste toe in de regio Overig Groningen (5,3 procent), gevolgd door Amsterdam (4,6 procent) en Overig Zeeland (4,1 procent). In de regio Zoetermeer liet het bbp per inwoner een gemiddelde jaarontwikkeling zien van -0,6 procent. Zoetermeer is bij uitstek een COROP-gebied met veel 8 Centraal Bureau voor de Statistiek 3.2 Gemiddelde ontwikkeling bbp per inwoner (lopende prijzen) 2001/2010* Drenthe Utrecht Friesland Zuid-Holland Flevoland Gelderland Noord-Brabant Nederland Limburg Overijsel Noord-Holland Zeeland Groningen 0 1 2 3 4 5 % Bron: CBS, regionale rekeningen. De regionale economie 2011 9 4 Werkgelegenheid loopt in alle provincies terug In 2010 herstelde de economie licht met 1,6 procent. De totale werkgelegenheid liep echter terug met 41 duizend arbeidsjaren, oftewel 0,6 procent. Hierin zijn de zelfstandigen inbegrepen. De afname was het gevolg van de sterke krimp van de economie in 2009, met 3,7 procent. Zakelijke dienstverlening verliest meeste banen Relatief gezien kromp de landelijke werkgelegenheid binnen de verhuur en handel van onroerend goed in 2010 het snelst, met 6 procent, gevolgd door de bedrijfstak informatie en communicatie, waar de afname 4,2 procent bedroeg. Het grootste aantal, 32 duizend arbeidsjaren, ging verloren binnen de zakelijke dienstverlening. In de industrie gingen 23 duizend arbeidsjaren verloren. Positieve uitschieter was de werkgelegenheid in de overheid en zorg. Deze nam met 2,9 procent toe, oftewel een plus van 50 duizend arbeidsjaren. Dit betrof voornamelijk een groei van de werkgelegenheid in de zorg (36 duizend arbeidsjaren). 4.1 Werkgelegenheid per bedrijfstak, Nederland 2009 2010* Mutatie 2010*–2009 x 1 000 arbeidsjaren Mutatie 2010*–2009 % Landbouw, bosbouw en visserij Delfstoffenwinning Industrie Energievoorziening Waterbedrijven en afvalbeheer Bouwnijverheid Handel, vervoer en horeca Informatie en communicatie Financiële dienstverlening Verhuur en handel van onroerend goed Zakelijke dienstverlening Overheid en zorg Cultuur, recreatie, overige diensten 183 7 787 23 36 467 1 596 238 246 67 1 042 1 738 330 180 7 764 25 36 456 1 588 228 238 63 1 010 1 788 335 –3 0 –23 2 0 –11 –8 –10 –8 –4 –32 50 5 –1,6 0,0 –2,9 8,7 0,0 –2,4 –0,5 –4,2 –3,3 –6,0 –3,1 2,9 1,5 Totaal 6 759 6 718 –41 –0,6 Bron: CBS, Nationale rekeningen. Relatief snelste afname werkgelegenheid in Flevoland In elke provincie liep de werkgelegenheid in 2010 terug. Absoluut gezien was de afname het sterkst in Noord- en Zuid-Holland en in Utrecht. Dit hing, met name bij de eerste twee, samen met het hoge bevolkingsaantal in deze provincies. Relatief gezien was de afname het sterkst in Flevoland, Groningen en Utrecht. In alle drie de provincies slonk de werkgelegenheid met meer dan 1 procent. De krimp van de werkgelegenheid in Flevoland en Groningen werd vooral 10 Centraal Bureau voor de Statistiek veroorzaakt door een afname van het aantal banen in de zakelijke dienstverlening en de industrie. De provincie Utrecht raakte de meeste banen kwijt in de bedrijfstak informatie en communicatie. Daarnaast werden hier ook de zakelijke en financiële dienstverlening hard getroffen door verlies van werkgelegenheid. 4.2 Ontwikkeling totale werkgelegenheid, 2009–2010* Zeeland Drenthe Friesland Flevoland Limburg Overijssel Groningen Gelderland Noord-Brabant Noord-Holland Utrecht Zuid-Holland –7 –6 % –5 –4 –3 –2 –1 0 x 1 000 arbeidsjaren Bron: CBS, regionale rekeningen. Op COROP-niveau werden in 2010 Oost-Groningen, Delfzijl en omgeving, en Oost-Zuid-Holland het hardst getroffen. In Delfzijl en omgeving daalde de werkgelegenheid in meerdere bedrijfstakken met meer dan 20 procent. Ook in Oost-Zuid-Holland daalde de werkgelegenheid fors, maar dit is deels te wijten aan een gemeentelijke herindeling. De gemeentes Moordrecht en Zevenhuizen-Moerkapelle werden samengevoegd met de gemeente Nieuwekerk aan den IJssel en gingen op in COROP-gebied Groot-Rijnmond. De werkgelegenheid in Amsterdam nam toe. Dit komt met name door banengroei bij overheid en zorg en de financiële instellingen. Andere opvallende ontwikkelingen in 2010 betroffen een daling van ruim 3 duizend arbeidsjaren in de informatie en communicatie in Utrecht (–7,9 procent), en een krimp van ruim 3 duizend arbeidsjaren in de zakelijke dienstverlening in de regio Groot-Rijnmond (–2,8 procent). Uiteindelijk groeide de werkgelegenheid in de regio Groot-Rijnmond nog wel, maar dit werd veroorzaakt door bovengenoemde gemeentelijke herindeling. Overheid en zorg verzacht malaise op arbeidsmarkt In slechts weinig bedrijfstakken groeide de regionale werkgelegenheid. Alleen binnen de overheid en zorg was er in veruit de meeste COROP-gebieden sprake van een toename van het aantal banen. In het eerder genoemde Groot-Amsterdam steeg de werkgelegenheid binnen de De regionale economie 2011 11 overheid en zorg met ruim 5 duizend arbeidsjaren, een toename van 3,6 procent. Omdat andere bedrijfstakken in deze regio wél krompen, groeide de totale werkgelegenheid per saldo slechts met 0,3 procent. De overheid en zorg waren eveneens een aanjager van de werkgelegenheid in ZuidwestOverijssel. Hier steeg het aantal arbeidsjaren met 1,7 duizend. Zonder de overheid en zorg (die met ruim 14 procent groeide) zou er hier zelfs sprake zijn geweest van een lichte daling van de werkgelegenheid. Hetzelfde geldt voor de banenontwikkeling in de agglomeratie ’s-Gravenhage. Hier groeide de werkgelegenheid met bijna 2 duizend arbeidsjaren. Zonder de groei van de werkgelegenheid binnen de overheid en zorg zou het aantal arbeidsjaren zijn gekrompen met meer dan 2,5 duizend. 12 Centraal Bureau voor de Statistiek 5 Investeringen in vaste activa In dit hoofdstuk worden de recente ontwikkelingen van de investeringen in vaste activa naar provincie, bedrijfstak en type activa besproken. Hierbij gaat het om materiële en immateriële activa zoals gebouwen, vervoermiddelen, machines, computers, software en minerale exploratie. Investeringen naar provincie In 2009 bedroegen de totale investeringen in vaste activa 114 miljard euro. Dit is een afname van 9 procent ten opzichte van 2008. Dit was de eerste daling sinds 2004 en betrof de grootste terugval sinds de jaren dertig. Deze terugval viel samen met de economische crisis. De Nederlandse economie kromp in 2009 met 3,7 procent. Vooral in de woningen, gebouwen, vervoermiddelen en machines werd in 2009 veel minder geïnvesteerd. In 2011 trokken de investeringen weer aan, na twee jaren van krimp. De dalende investeringen in 2009 op landelijk niveau vertaalde zich naar een ongunstige ontwikkeling per provincie. In Limburg en Drenthe was de afname van de investeringen met respectievelijk 18 en 16 procent het sterkst. Zeeland (–3,1 procent) en Gelderland (–2,3 procent) lieten een matige daling zien. Alleen in de provincie Flevoland werd duidelijk meer geïnvesteerd. Hier namen de investeringen in 2009 toe met 14 procent ten opzichte van 2008. Het overgrote deel van deze toename werd gerealiseerd door de investeringen in de bedrijfstak zakelijke dienstverlening. 5.1 Ontwikkeling investeringen per provincie, 2009* Flevoland Gelderland Zeeland Groningen Noord-Holland Friesland Utrecht Noord-Brabant Nederland Zuid-Holland Overijssel Drenthe Limburg –20 –15 –10 –5 0 5 10 15 % Bron: CBS, regionale rekeningen. De regionale economie 2011 13 Investeringen naar bedrijfstak Doorgaans vinden de grootste investeringen plaats in de bedrijfstak verhuur en handel van onroerend goed. In 2009 bedroegen de investeringen in deze bedrijfstak iets meer dan 36 miljard euro. Hiermee had deze bedrijfstak een aandeel van 32 procent in de totale investeringen. In alle provincies werden de meeste investeringen gedaan in deze bedrijfstak, met Gelderland als koploper. Van alle investeringen in Gelderland ging 36 procent, oftewel 4,7 miljard euro, naar de bedrijfstak verhuur en handel van onroerend goed. De bedrijfstakken overheid en zorg hebben gezamenlijk met ongeveer 21 procent eveneens een groot aandeel in de totale investeringen. Op landelijk niveau omvatten de investeringen in 2009 in de bedrijfstak handel, vervoer en horeca 13 procent van de totale investeringen. In Zeeland (22,5 procent) en Noord-Holland (17,9 procent) was dit aandeel opvallend hoger. Dit hangt nauw samen met het relatief grote aandeel in de totale productie van de bedrijfstak handel, vervoer en horeca in deze provincies. 5.2 Investeringen in vaste activa naar bedrijfstak 2009*1) Landbouw, bosbouw en visserij DelfIndusstoffen- trie winning Energie Water- Bouwbedrij- nijverven en heid afvalbeheer Handel, vervoer en horeca Informatie en commerciële dienstverlening Financiële dienstverlening Verhuur en handel van onroerend goed Zakelijke Overdienst- heid en verlezorg ning Cultuur, Totaal recreatie, overige diensten mln euro Totaal Nederland 3 900 1 906 8 598 1 847 2 062 2 206 14 446 3 640 5 717 36 138 7 695 23 947 1 282 113 384 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 15 3 30 4 427 284 200 755 105 812 318 1 123 1 485 484 1 880 725 230 78 99 96 93 184 102 404 205 70 223 64 55 109 36 224 59 368 55 259 280 23 376 217 56 75 52 153 27 283 144 291 633 43 368 82 455 309 246 692 246 1 247 1 355 3 534 3 394 627 1 543 798 421 42 22 96 55 172 373 1 241 803 57 264 93 105 388 104 225 57 1 211 720 1 031 1 000 69 601 207 1 012 1 174 804 2 065 991 4 723 2 759 5 718 8 197 817 5 852 2 026 106 134 107 268 880 567 1 364 1 565 1 481 58 876 287 771 813 604 1 293 448 2 811 2 543 3 659 6 034 369 3 573 989 32 63 28 76 19 147 106 241 284 24 196 68 3 793 3 698 2 464 6 288 3 134 13 114 9 981 19 701 24 632 2 785 16 497 5 917 109 223 133 341 154 578 139 332 660 144 741 346 12 4 302 174 1 3 14 Bron: CBS, regionale rekeningen. Vanwege de Extra-regio kan het voorkomen dat het weergegeven cijfer van de totale economie niet overeenstemt met de som van de provincies. 1) Investeringen naar type In 2009 omvatte woningen ongeveer 29 procent van alle investeringen, dit aandeel is iets kleiner dan in de afgelopen jaren. In de Randstedelijke provincies is het aandeel van de investeringen in woningen iets kleiner dan de overige provincies. In Gelderland (33,8 procent) en Noord-Brabant (33,4 procent) is het aandeel van de investeringen in woningen relatief het 14 Centraal Bureau voor de Statistiek grootst. In de provincie Groningen is het aandeel woningen in de totale investeringen met 23 procent het kleinst. Vanaf 2000 domineerde de investeringen in vervoersmiddelen het beeld in Flevoland. Dit komt door de vestiging van leasebedrijven in deze provincie. In 2008 is door de economische teruggang een kentering zichtbaar. Het investeringsaandeel in vervoersmiddelen daalde van bijna 50 procent in 2007 naar 16 procent in 2008. In 2009 stegen de investeringen in vervoersmiddelen tot een niveau van 907 miljoen euro. In 2008 bedroegen deze investeringen 417 miljoen euro. Daarmee was het aandeel van vervoersmiddelen in het totaal van de investeringen in deze provincie terug op een niveau van bijna 29 procent. In 2009 betreft bijna een kwart van alle investeringen in Groningen investeringen in het machinepark. Dit hangt nauw samen met de relatieve grote aandeel van de industrie in de totale productie. Ook in Zeeland is in dit jaar het aandeel machines in de totale investeringen met bijna 23 procent relatief hoog te noemen. 5.3 Investeringen in vaste activa naar type, 2009* Gelderland Noord-Brabant Limburg Drenthe Overijssel Friesland Zuid-Holland Nederland Zeeland Flevoland Noord-Holland Utrecht Groningen 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 % van het totaal Woningen Vervoermiddelen Bedrijfgebouwen en GWW werken Overig Bron: CBS, regionale rekeningen. Investeringsquote De investeringsquote, bruto investeringen als percentage van de bruto toegevoegde waarde, daalde tussen 2008 en 2009 van 21 procent naar 20 procent. In de periode 2006–2008 bedroeg deze quote gemiddeld 20,5 procent. De investeringsquote in Flevoland was in 2009 hoger dan in 2008 en bedroeg in dat jaar 32 procent van het bbp. De provincie Groningen had in 2009 de laagste investeringsquote (14 procent). Dit komt door de aanzienlijke bijdrage van de delfstoffenwinning aan het bbp van Groningen. Hiervoor gecorrigeerd bedroeg de investerings- De regionale economie 2011 15 5.4 Investeringsquote, 2009* Groningen* Noord-Holland Limburg Overijssel Nederland Noord-Brabant Utrecht Friesland Zuid-Holland Drenthe Gelderland Zeeland Flevoland 0 5 10 15 Investeringsquote (exclusief investeringen vervoermiddelen) 20 25 30 35 % Investeringsquote (investeringen vervoermiddelen) Bron: CBS, regionale rekeningen. quote in deze provincie 23 procent. Daarmee ligt het niveau van de investeringen in Groningen, als aandeel van het bbp, iets boven het landelijke gemiddelde. Van de 52 regionale gebieden in Nederland hadden in 2009 de regio’s Delfzijl en Almere de hoogste investeringsquotes (hoger dan 30 procent) en de regio’s Overig Groningen en Amsterdam de laagsten (nog geen 15 procent). 16 Centraal Bureau voor de Statistiek 5.5 Investeringsquote per COROP-gebied, 2009* Minder dan 15% 15 tot 20% 20 tot 25% 25 tot 30% 30% of meer Bron: CBS, regionale rekeningen. De regionale economie 2011 17 6 Inkomen per provincie Inleiding Sinds 1995 publiceert het CBS de regionale huishoudensrekeningen. Deze regionale opdeling van de sectorrekeningen omvat per provincie de primaire en de secundaire inkomensverdelingen van de sector huishoudens. De primaire inkomensverdeling omvat de verdeling van het inkomen uit arbeid en kapitaal naar verschillende sectoren. Bij de secundaire inkomensverdeling wordt het primaire inkomen, ofwel het nationaal inkomen, gecorrigeerd voor secundaire inkomensoverdrachten zoals belastingen en sociale uitkeringen. Het secundaire inkomen wordt ook wel het beschikbaar inkomen genoemd. Dit inkomen kan worden aangewend voor consumptie of worden gespaard. Bij het bepalen van het beschikbaar inkomen per provincie wordt uitgegaan van de provincie waarin een huishouden woonachtig is, ongeacht waar het inkomen wordt verdiend. Het beschikbaar inkomen is hiermee een goede indicator voor de koopkracht van een regio. Voor een zuivere vergelijking van de koopkracht zou tevens gecorrigeerd moeten worden voor relatieve prijsverschillen tussen regio’s. Op dit moment worden in de Nederlandse regionale rekeningen vooralsnog geen correcties gemaakt voor regionale prijsverschillen. Provincies met relatief veel beloning uit arbeid ervaren laagste krimp inkomen In het crisisjaar 2009 groeide de beloning van werknemers landelijk licht met iets meer dan één procent. Deze lichte groei was terug te zien in bijna alle provincies. Daar staat tegenover 6.1 Aandeel beloning uit arbeid van het primair inkomen Friesland Zeeland Drenthe Noord-Brabant Gelderland Groningen Overijssel Noord-Holland Utrecht Limburg Zuid-Holland Flevoland 0 75 Bron: CBS, regionale rekeningen. 18 Centraal Bureau voor de Statistiek 80 85 90 % dat winsten van bedrijven fors onderuit gingen. Dit leidde tot dalingen in het gemengd inkomen van zelfstandigen en renteontvangsten door huishoudens in alle provincies. Dit ging per saldo gepaard met een krimp van het primair inkomen in alle provincies. Het hardst werd de provincie Drenthe getroffen. In deze provincie kromp het primair inkomen met zes procent. Dit komt doordat de huishoudens in Drenthe relatief meer afhankelijk zijn van renteontvangsten in vergelijking met andere provincies. In Zuid-Holland en Flevoland daalde het primair inkomen slechts met twee procent. Deze beperkte daling hangt samen met het feit dat het primair inkomen in deze provincies het zwaarst leunt op de beloning van werknemers, die in 2009 nog een lichte groei kende. Fors inkomensverlies van zelfstandigen in Friesland In 2009 daalde het gemengd inkomen in de provincie Friesland aanzienlijk met 30 procent. In deze provincie wonen en werken relatief veel zelfstandigen. Bijna een kwart van deze zelfstandigen is werkzaam in de landbouw, in het bijzonder in de melkveehouderij. Het jaar 2009 was een slecht jaar voor de melkveehouderij. Door de economische crisis nam de vraag vanuit het buitenland af, waardoor de prijzen daalden. Was Friesland voorafgaand aan de economische crisis nog koploper met een gemengd inkomen van ruim drie duizend euro per inwoner, in 2009 daalde het inkomen van zelfstandigen tot een landelijk gemiddelde van ruim twee duizend euro per persoon. Limburg profiteert van inkomensoverdrachten uit buitenland Het beschikbaar inkomen nam in 2009 in nagenoeg alle provincies af. Uitzonderingen zijn Flevoland en Limburg waar het beschikbaar inkomen toenam, en Zuid-Holland waar het beschikbaar inkomen ongeveer gelijk bleef. Flevoland en Zuid-Holland hebben dit te danken aan een relatief beperkte krimp van het primair inkomen. Limburg profiteerde van een relatief grote toename van de ontvangen secundaire inkomensoverdrachten, waaronder pensioeninkomsten uit het buitenland. Limburg heeft, doordat het grenst aan Duitsland en België, relatief veel inwoners die pensioenrechten in het buitenland hebben opgebouwd. Bovendien wonen er in deze provincie relatief veel pensioengerechtigden. Inkomensongelijkheid tussen provincies neemt toe Het beschikbaar inkomen was in 2009 met ruim 17 duizend euro per persoon het hoogst in de provincie Utrecht en het laagst in de provincie Groningen. De provincie Utrecht neemt al jaren deze toppositie in. Wat opvalt is dat de verschillen in het beschikbaar inkomen tussen de provincies door de jaren heen steeds groter zijn geworden. Provincies met een relatief hoog beschikbaar inkomen in 1995, zoals Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland profiteerden in de periode 1995–2009 van een relatief sterke inkomensgroei. In 19951) lag het beschikbaar inkomen in alle provincies rond de 10 duizend euro per persoon. In 2009 was het verschil tussen de provincie met het laagst beschikbare inkomen (Groningen) en de provincie met het hoogste beschikbaar inkomen (Utrecht) toegenomen tot ruim 4 duizend euro per persoon. Terwijl het De inkomens zijn hier niet gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. Als de prijsontwikkeling van de tussenliggende jaren wel meegenmen wordt is er nog steeds sprake van een toename in de inkomensongelijkhied tussen de provincies, hoewel minder groot. 1) De regionale economie 2011 19 verschil tussen het laagste beschikbaar inkomen per hoofd (Overijssel) en het hoogste (Utrecht) in 1995 slechts iets meer dan 1,5 duizend bedroeg. Deze inkomensspreiding is in de beschouwde periode gestaag toegenomen. 6.2 Beschikbaar inkomen per inwoner, 1995 en 2009* 18 000 euro 16 000 14 000 12 000 10 000 8 000 6 000 4 000 2 000 0 Groningen Drenthe Friesland Overijssel Zeeland 1995 2009* Bron: CBS, regionale rekeningen. 20 Centraal Bureau voor de Statistiek Gelderland Flevoland NoordBrabant Nederland Limburg ZuidNoordHolland Holland Utrecht 7 Geringe groei in de Randstad en de vier grote steden 7.1 De Randstad en de G4 De Randstad is de belangrijkste economische regio. Hier wordt jaarlijks de helft van alle toegevoegde waarde in Nederland gegenereerd. Binnen de Randstad zijn de vier grote steden, ook wel de G4 genoemd, de belangrijke pijlers onder de Nederlandse economie. De economische groei in Rotterdam, Den Haag en Utrecht bleef in 2010 achter bij die van Nederland. Amsterdam kende echter een hogere groei. In 2011 kenden alle vier de grote steden economische groei. In dat jaar oversteeg de economische groei van Rotterdam en Utrecht het Nederlandse groeicijfer van 1 procent. Dit geldt ook voor de Randstad als geheel met een groei van 1,1 procent. Utrecht deed het van de vier grote steden het beste met een groei van 3,4 procent. Vorig jaar was Amsterdam nog koploper met 3,7 procent. In tegenstelling tot Rotterdam en Den Haag is het bbp van Utrecht en Amsterdam weer terug op het niveau van 2008, het jaar voorafgaande aan de financiële crisis. 7.1.1 Economische groei van Nederland, de vier grote steden en de rest van Nederland 7 % 6 5 4 3 2 1 0 –1 –2 –3 –4 –5 –6 –7 Nederland Stadsgewest Utrecht Gemiddelde 09–11* 2008 GrootAmsterdam 2009 Agglomeratie 's-Gravenhage 2010 Rijnmond Rest van Nederland 2011* Bron: CBS, regionale rekeningen. De regionale economie 2011 21 In De regionale economie 2010 werd ingegaan op de economie van Amsterdam. In deze publicatie wordt ingezoomd op Utrecht, na Amsterdam, de stad met de hoogste relatieve bijdrage van de commerciële dienstverlening aan het bbp. Met Utrecht wordt hier het COROPplusgebied, stadsgewest Utrecht bedoeld. 7.1.2 De Randstad en de vier grote steden1) Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht G4 Randstad Nederland 1,2 0,5 3,4 1,2 1,1 1,0 % volumemutatie Economische groei 2011* 0,6 % Aandeel op basis van de toegevoegde waarde Totaal Landbouw, bosbouw en visserij Nijverheid Commerciële dienstverlening Niet-commerciële dienstverlening 11,9 3,2 4,3 17,7 8,6 8,1 4,7 8,9 8,4 7,1 5,1 2,7 2,0 5,7 7,0 5,4 1,0 2,8 6,8 5,7 30,6 11,7 18,0 38,6 28,5 50,0 44,9 35,1 58,1 49,0 100 100 100 100 100 Arbeidsvolume werkzame personen Arbeidsvolume werknemers 10,5 10,8 7,6 7,8 5,1 5,3 4,9 5,1 28,1 29,0 49,2 49,7 100 100 100 0,5 8,7 72,9 17,9 100 1,0 26,4 50,7 21,9 100 1,0 9,3 55,2 34,5 100 0,3 12,4 61,1 26,1 100 0,7 14,2 62,0 23,2 100 1,6 16,9 57,1 24,4 100 1,8 24,1 49,2 24,9 42,8 0,4 11,3 21,7 9,4 26,7 0,3 2,5 14,8 9,2 28,6 0,1 3,6 17,5 7,5 161,0 1,1 22,8 99,8 37,3 263,2 4,2 44,5 150,3 64,2 526,2 9,3 127,0 258,8 131,1 345,3 310,2 329,6 300,9 1 888,4 1 708,6 3 307,6 2 927,8 6 718,4 5 891,6 Aandeel bedrijfstakken in de toegevoegde waarde Totaal Landbouw, bosbouw en visserij Nijverheid Commerciële dienstverlening Niet-commerciële dienstverlening mld euro Toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) Totaal Landbouw, bosbouw en visserij Nijverheid Commerciële dienstverlening Niet-commerciële dienstverlening 62,8 0,3 5,5 45,8 11,2 1 000 arbeidsjaren Arbeidsvolume Arbeidsvolume werkzame personen Arbeidsvolume werknemers Bron: CBS, regionale rekeningen Kernvariabelen 2010* tenzij anders vermeld. 1) 22 Centraal Bureau voor de Statistiek 705,4 636,1 508,1 461,4 7.2 De economie van Utrecht Productiestructuur De economie van Utrecht leunt, met ruim 87 procent in het bbp, zwaar op de dienstverlening. De commerciële dienstverlening alleen neemt ruim 61 procent voor haar rekening. De overige 26 procent komt van de niet-commerciële dienstverlening. De aandelen in de totale toegevoegde waarde van afzonderlijke bedrijfstakken geven een helder beeld van de productiestructuur van een regio. Evenals in Amsterdam is de financiële dienstverlening in Utrecht de belangrijkste economische activiteit, gevolgd door de informatie- en communicatiebranche. De nietcommerciële dienst-verlening wordt gedomineerd door de gezondheids- en welzijnszorg. Wat opvalt, is dat in de COROP-Plus regio Utrecht-West de bedrijfstak ‘Groot- en detailhandel; reparatie van auto’s’ bovengemiddeld vertegenwoordigd is in vergelijking met Utrecht als geheel. 7.2.1 Bijdrage van de commerciële dienstverlening aan de toegevoegde waarde 2010* Verhuur van roerende goederen en overige zakelijke dienstverlening Advisering, onderzoek en overige specialistische zakelijke dienstverlening Verhuur van en handel in onroerend goed Financiële instellingen Informatie en communicatie Logies-, maaltijd- en drankverstrekking Vervoer en opslag Groot- en detailhandel; reparatie van auto's 0 5 Nederland 10 Stadsgewest Utrecht 15 20 25 % Utrecht-West Bron: CBS, regionale rekeningen. Economie van Utrecht herstelt zich uit de crisis Een breed bereik aan goed florerende economische activiteiten is mede de oorzaak van de economische veerkracht van Utrecht. Dit heeft er waarschijnlijk toe geleid dat de economie in deze regio zich relatief snel heeft hersteld van de economische malaise die in 2009 begon. De regionale economie 2011 23 De invloed van de gemeentelijke herindeling In 2011 heeft er een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden in de provincie Utrecht. Daardoor zijn er drie gemeenten minder in deze provincie. De gemeenten Breukelen, Loenen en Maarssen houden per 1 januari 2011 op te bestaan. De nieuw gevormde gemeente Stichtse Vecht behoort tot Stadsgewest Utrecht. In de situatie vóór 2011 behoorden de gemeenten Loenen en Breukelen tot COROP-Plus gebied Utrecht-West. De gemeente Maarssen behoorde al, als grootste van de 3 gemeenten, tot COROP-plusgebied Stadsgewest Utrecht. Gemeentelijke herindelingen kunnen van invloed zijn op de economische uitkomsten van regio’s die hiermee te maken krijgen. Zo kunnen regionale groei- en bevolkingscijfers veranderen door het wijzigen van de regionale grenzen. Mogelijk is de afname van het bbp van UtrechtWest deels het gevolg van de bovengenoemde herindeling. Door de internationaal afgesproken definities kan hiervoor niet worden gecorrigeerd. Door de gemeentelijke herindeling van 2011 groeide Utrecht met 23 298 personen tot 657 426 inwoners. Dit ging ten koste van COROP-plusgebied Utrecht-West. Daar nam de bevolking met 23 298 personen af tot 130 382 inwoners. Hiermee is Utrecht dus ruim 5 maal zo groot als Utrecht-West. Investeringen in Utrecht Van de drie regio’s in de provincie Utrecht is COROP-plusgebied stadsgewest Utrecht de grootste. In 2008 bedroegen de totale investeringen in deze regio een kleine zeven miljard euro. Als knooppunt in het vervoer per spoor is het niet verwonderlijk dat er in Utrecht veel wordt geïnvesteerd in vervoermiddelen. In de periode 1995–2008 zijn deze investeringen meer dan verdrievoudigd. In 2009 is er sprake van een terugval waardoor de investeringen in vervoermiddelen weer terug zijn op het niveau van 2005. De totale investeringen in Nederland daalden in de periode 2008–2009 met 8,7 procent. Utrecht liet een daling zien van slechts 2 procent en doet het relatief gezien dus beter. Arbeidsvolume Zoals gezegd heeft Utrecht een diverse economische productiestructuur. In de gezondheids- en welzijnszorg zijn de meeste mensen werkzaam. De zorg is goed voor 13 procent van de werkgelegenheid, gemeten aan de hand van het aantal werkzame personen. Goede tweede is de Groot en detailhandel; reparatie van auto’s. Het aandeel in de werkgelegenheid van deze branche is bijna 13 procent. De informatie en communicatiebranche is goed voor iets minder dan 9,5 procent. Bbp per inwoner In Utrecht ligt het bbp per inwoner al jarenlang boven het landelijk gemiddelde. In 2010 bedroeg het bbp per inwoner bijna 51 500 euro in Utrecht en ruim 35 500 euro in Nederland als geheel. Binnen het COROP-gebied Utrecht zijn er aanzienlijke regionale verschillen te vinden zoals grafiek 7.2.2 aangeeft. Zo is het bbp per inwoner van stadsgewest Amersfoort nagenoeg gelijk 24 Centraal Bureau voor de Statistiek aan dat van Nederland. Terwijl het bbp per inwoner van Zuidoost-Utrecht slechts de helft is van dat van Stadsgewest Utrecht. In Zuidoost-Utrecht zijn slechts weinig grote bedrijven gevestigd die veel toegevoegde waarde genereren. Zo zijn er in andere delen van Utrecht grote ondernemingen te vinden in onder andere de informatie- en communicatiebranche en in de financiële sector. Ook de gezondheids- en welzijnszorg is zwaar ondervertegenwoordigd in deze regio. 7.2.2 Bbp per inwoner Nederland en Utrecht 1 000 euro 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Bbp per inwoner Zuidoost-Utrecht (CP) Bbp per inwoner Utrecht-West (CP) Bbp per inwoner Nederland Bbp per inwonerStadsgewest Amersfoort (CP) Bbp per inwoner Utrecht (CR) Bbp per inwonerStadsgewest Utrecht (CP) 2008 2009 2010* Bron: CBS, regionale rekeningen. Concurrentie positie van Utrecht als provincie. Uit een onderzoek van het Joint Research Centre van de Europese Commissie uit 2010 blijkt dat de provincie Utrecht van alle 271 Europese regio’s de meest concurrerende is. De hiervoor gebruikte EU Regional Competitiveness Index 2010 is gebaseerd op 11 indicatoren. Utrecht doet het vooral goed op de volgende gebieden: Arbeidsmarkt (2e positie), bedrijfsstructuur en productiviteit (3e positie), Hoger onderwijs (6e positie) en innovatie ( 7e positie). De regionale economie 2011 25 Begrippenlijst Arbeidsvolume werkzame personen De hoeveelheid arbeid die is ingezet in het arbeidsproces; deze wordt uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren. Werkzame personen zijn alle personen (werknemers en zelfstandigen) die bijdragen aan de Nederlandse productie, ongeacht leeftijd, het aantal uren dat men werkt of het land waarin ment woont. Bruto binnenlands product Het bruto binnenlands product (bbp) tegen marktprijzen is het eindresultaat van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle bedrijfsklassen aangevuld met enkele transacties die niet naar bedrijfsklassen worden verdeeld. Bruto toegevoegde waarde De bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen is gelijk aan het verschil tussen de productie in basisprijzen en het intermediair verbruik tegen aankoopprijzen. COROP-gebied De naam COROP is afgeleid van de naam van een interdepartementale commissie die de betreffende regionale indeling van Nederland omstreeks 1970 heeft ontworpen. Voluit luidde de naam van deze commissie: Coördinatiecommissie Regionaal OnderzoeksProgramma. Economische groei De volumemutatie van het bruto binnenlands product tegen marktprijzen. Voor het bepalen van de regionale volumemutaties van de toegevoegde waarde, worden nationale volumemutaties per bedrijfsgroep toegepast op de regionale productiestructuren. Prijsontwikkelingen van de geproduceerde en verbruikte goederen en diensten in de verschillende regio’s worden gelijk verondersteld. Grote steden (G4) In deze publicatie zijn de grote steden gedefinieerd als kerngemeente plus omliggend gebied. Amsterdam betreft COROP-gebied Groot-Amsterdam, Rotterdam betreft COROP-subgebied 26 Centraal Bureau voor de Statistiek Rijnmond, Den Haag omvat COROP-gebied Agglomeratie ’s-Gravenhage en Utrecht ten slotte omvat COROP-plusgebied stadsgewest Utrecht. Investeringen in vaste activa Investeringen in vaste activa zijn uitgaven voor geproduceerde materiële of immateriële activa die langer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt. Investeringsquote Bruto kapitaalinvesteringen in vaste activa in een bedrijfstak als percentage van de bruto toegevoegde waarde van de bedrijfstak. Het betreft hier niet alleen de investeringen door ondernemingen maar door alle sectoren van uitvoering (publieke en private partijen). Randstad In deze publicatie wordt onder de Randstad verstaan: de provincie Zuid-Holland; de provincie Noord-Holland; de provincie Utrecht; provincie Flevoland. Recessie De toestand waarin de economie verkeert wanneer het volume van het bruto binnenlands product (na correctie voor seizoeninvloeden) twee opeenvolgende kwartalen krimpt. Zelfstandigen Zelfstandigen zijn personen die een inkomen ontvangen door voor eigen rekening of risico arbeid te verrichten in het bedrijf of het beroep dat zij zelfstandig uitoefenen. Ook meewerkende gezinsleden worden tot zelfstandigen gerekend, tenzij zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. De regionale economie 2011 27 Bijlagen Bijlage 1, indeling bedrijfstakken en klassen, gebaseerd op de SBI 2008. Letter Bedrijfsklassen Bedrijfstakken Vierdeling A Landbouw, bosbouw en visserij A Landbouw, bosbouw en visserij Landbouw, bosbouw en visserij B Delfstoffenwinning B Delfstoffenwinning Nijverheid C Industrie C Industrie D Energievoorziening D Energievoorziening E Waterbedrijven en afvalbeheer E Waterbedrijven en afvalbeheer B-E Nijverheid (geen bouw) en energie F Bouwnijverheid F Bouwnijverheid G Handel G-I Handel, vervoer en horeca H Vervoer en opslag I Horeca J Informatie en communicatie J Informatie en communicatie K Financiële dienstverlening K Financiële dienstverlening L Verhuur van en handel in onroerend goed L Verhuur van en handel in onroerend goed M Specialistische zakelijke diensten M-N Zakelijke dienstverlening N Verhuur en overige zakelijke diensten O Openbaar bestuur en overheidsdiensten P Onderwijs Q Gezondheids- en welzijnszorg R Cultuur, sport en recreatie S Overige dienstverlening T Huishoudens U Extraterritoriale organisaties 28 Centraal Bureau voor de Statistiek O-Q Overheid en zorg R-U Cultuur, Recreatie, overige diensten Commerciële dienstverlening Niet-commerciële dienstverlening Bijlage 2, indeling van COROP-gebieden naar provincie en landsdeel. Nr. COROP-gebied Provincie Landsdeel 0100 0200 0300 Oost-Groningen Delfzijl e.o. Overig Groningen Groningen Noord 0400 0500 0600 Noord-Friesland Zuidwest-Friesland Zuidoost-Friesland Friesland 0700 0800 0900 Noord-Drenthe Zuidoost-Drenthe Zuidwest-Drenthe Drenthe 1000 1100 1200 Noord-Overijssel Zuidwest-Overijssel Twente Overijssel 4000 4001 4002 4003 Flevoland Almere Flevoland-Midden Noordoostpolder en Urk Flevoland 1300 1400 1500 1600 Veluwe Achterhoek Agglomeraties Arnhem en Nijmegen Zuidwest-Gelderland Gelderland 1700 1701 1702 1703 1704 Utrecht Utrecht-West Stadsgewest Amersfoort Stadsgewest Utrecht Zuidoost-Utrecht Utrecht 1800 1900 2000 2100 2200 2300 2311 2321 2322 2323 2400 Kop van Noord-Holland Alkmaar e.o. IJmond Agglomeratie Haarlem Zaanstreek Groot-Amsterdam Amsterdam Overig Agglomeratie Amsterdam Edam-Volendam e.o. Haarlemmermeer e.o. Het Gooi en Vechtstreek Noord-Holland 2500 2600 2601 2602 2700 2800 2900 2910 2920 3000 3001 3002 Agglomeratie Leiden en Bollenstreek Agglomeratie ’s-Gravenhage Agglomeratie ’s-Gravenhage excl. Zoetermeer Zoetermeer Delft en Westland Oost-Zuid-Holland Groot-Rijnmond Rijnmond Overig Groot-Rijnmond Zuidoost-Zuid-Holland Drechtsteden Overig Zuidoost-Zuid-Holland Zuid-Holland 3100 3200 Zeeuwsch-Vlaanderen Overig Zeeland Zeeland 3300 3400 3500 3510 3520 3600 West-Noord-Brabant Midden-Noord-Brabant Noordoost-Noord-Brabant Stadsgewest ’s-Hertogenbosch Overig Noordoost-Noord-Brabant Zuidoost-Noord-Brabant Noord-Brabant 3700 3800 3900 Noord-Limburg Midden-Limburg Zuid-Limburg Limburg Oost West Zuid De regionale economie 2011 29 Technische toelichting Inleiding Regionale rekeningen geven een kwantitatieve beschrijving van het economisch proces van regio’s binnen een land en sluiten aan op de nationale rekeningen. De nadruk in de regionale rekeningen ligt op de productie en inkomensvorming. Theoretisch kunnen de nationale rekeningen beschouwd worden als de sommatie van de regionale rekeningen. De productie in een land wordt immers voortgebracht door bedrijven en instellingen in de verschillende regio’s, de zogenoemde ‘ingezeten eenheden’. In de Nederlandse praktijk worden echter eerst de nationale rekeningen samengesteld en worden vervolgens de regionale cijfers hiervan afgeleid. Bij het samenstellen van de regionale rekeningen worden dezelfde concepten en definities gehanteerd als bij de nationale rekeningen. Voor beide wordt aangesloten op de internationale richtlijnen van het System of National Accounts 1993 (SNA 1993) en het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995). Hierdoor zijn de uitkomsten van de regionale rekeningen zowel binnen Nederland als internationaal vergelijkbaar. Eén van belangrijkste gebruikers van deze cijfers is de Europese Unie ten behoeve van het regionaal beleid. Het regionale bruto binnenlands product (bbp) per inwoner is één van de criteria voor het toekennen van uitkeringen in het kader van de Europese structuurfondsen. Regio’s Het Nederlandse deel van het continentaal plat in de Noordzee en de Nederlandse ambassades in het buitenland vallen onder het economisch gebied van Nederland. De activiteiten in deze gebieden maken deel uit van de Nederlandse economie maar zij worden niet aan de provincies toegekend. Voor dit doel is de zogenoemde Extra-regio gecreëerd. De som van de provinciecijfers stemt hierdoor niet overeen met het nationale rekeningencijfer. In de tabellen met provinciecijfers in deze publicatie is de Extra-regio weggelaten. In de regionale rekeningen wordt de actuele regionale indeling gehanteerd. Bij grenswijzigingen door bijvoorbeeld gemeentelijke herindelingen ontstaan, meestal beperkte, breuken. Bij grotere breuken worden volgtijdelijk vergelijkbare reeksen samengesteld. Methoden Er zijn grofweg twee methoden om regionale rekeningen samen te stellen: bottom-up en topdown. Bij de bottom-up methode worden gegevens over in de regio gevestigde eenheden opgeteld tot een regionaal cijfer. De som van alle regionale cijfers moet overeenkomen met het nationale cijfer. Bij de top-down methode wordt het nationale aggregaat verdeeld met een verdeelsleutel. Meestal wordt hiervoor informatie over de inzet van arbeid gebruikt. Voor de Nederlandse regionale rekeningen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bottom-up methode waarbij gegevens van individuele eenheden uit de productiestatistieken centraal staan. Wanneer een eenheid vestigingen in verschillende regio’s omvat dan wordt de informatie 30 Centraal Bureau voor de Statistiek van deze eenheid toegedeeld aan de betreffende regio’s, meestal op basis van de aantallen banen van werknemers. Voor een deel van de economie zijn geen goede gegevens van de individuele eenheden beschikbaar. Hiervoor wordt dus teruggegrepen op de top-down methode. Omdat de regionale inzet van arbeid bij deze methode cruciaal is, dienen afgeleide cijfers over regionale arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde per arbeidsjaar) met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Kerncijfers Regionale rekeningen In de regionale rekeningen worden de volumemutaties anders berekend dan in de nationale rekeningen. In de regionale rekeningen worden de berekeningen uitgevoerd op bedrijfsklasseniveau en niet zoals in de nationale rekeningen op het niveau van goederen en diensten. Verder worden in de regionale rekeningen de gegevens eerst in lopende prijzen samengesteld terwijl dit in de nationale rekeningen simultaan in lopende prijzen en in prijzen van het voorafgaande jaar gebeurt. Nadat in de regionale rekeningen de cijfers in lopende prijzen zijn bepaald worden deze gedefleerd om te komen tot de volumemutaties. Er zijn bij het CBS geen gegevens over regionale prijsontwikkelingen per bedrijfstak beschikbaar. Daarom worden de regionale uitkomsten van de productie en het intermediair verbruik, en dus van de toegevoegde waarde, per bedrijfsklasse gedefleerd met nationale deflatoren. Overigens wordt voor de landbouw en de aardolie- en aardgaswinning wel gebruikgemaakt van regionale verdelingen van de geproduceerde goederen. Voor het meest recente jaar zijn geen ramingen van het regionale bbp in lopende prijzen beschikbaar. De economische groei naar regio wordt voor dat jaar gebaseerd op de productiestructuur van het voorgaande jaar en de nationale ontwikkelingen per bedrijfsklasse. Voor enkele bedrijfsklassen (landbouw, aardolie- en aardgaswinning, verhuur van en handel in onroerend goed) worden wel regionale gegevens ingezet. Verder worden voor enkele (verzorgende) bedrijfsklassen cijfers over de bevolkingsgroei meegenomen. Alle voorlopige cijfers kunnen onderhevig zijn aan bijstellingen, maar door de gehanteerde methode geldt dit in hoge mate voor de economische groeicijfers naar regio van het meest recente jaar. Het bbp is de som van de toegevoegde waarde tegen basisprijzen per bedrijfstak en het saldo van de productgebonden belastingen en subsidies. Deze laatste post is niet volledig toe te wijzen aan de verschillende bedrijfstakken. Basis voor het regionaliseren zijn juist de cijfers over de toegevoegde waarde per bedrijfsklasse. Conform internationale afspraken worden de productgebonden belastingen en subsidies verdeeld over de regio’s overeenkomstig de totale toegevoegde waarde tegen basisprijzen om tot het bbp tegen marktprijzen per regio te komen. Revisiestrategie De regionale rekeningen sluiten aan op de nationale rekeningen, niet alleen qua concepten en definities, maar ook wat betreft de revisiestrategie. Eens in de 5 à 10 jaar worden bij een revisie de niveaus opnieuw bepaald en tussen revisies worden de jaar-op-jaar veranderingen zo juist mogelijk weergegeven. Conceptuele wijzigingen, nieuwe of gewijzigde bronnen en eventuele correcties worden pas bij de periodieke revisies doorgevoerd. Om de vergelijkbaarheid in de tijd te behouden worden dan ook de cijfers over eerdere jaren aangepast. De regionale economie 2011 31 Tabellen 1 Regionale economische groei 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010* 2011* % volumemutaties Totaal Nederland 0,1 0,3 2,2 2,0 3,4 3,9 1,8 –3,7 1,6 1,0 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 2,7 –1,6 0,3 –0,6 1,5 –0,8 –1,2 2,4 –0,7 3,8 –1,1 1,1 1,2 0,8 –0,8 0,8 6,2 0,5 –1,4 1,5 0,2 1,4 0,2 –0,9 2,7 0,3 0,1 1,3 4,0 1,1 1,8 3,0 1,8 1,4 2,7 2,9 –2,0 2,2 2,8 2,2 4,0 1,9 2,2 2,8 2,8 2,0 3,1 0,2 1,0 2,0 0,3 3,0 7,5 5,3 3,9 3,3 3,4 2,1 3,9 2,5 –1,8 5,0 5,6 4,4 5,1 3,7 4,6 4,0 4,4 6,3 3,3 4,0 8,7 0,5 1,0 2,9 0,1 1,9 1,5 2,2 1,0 2,9 1,8 1,0 –3,2 –3,0 –5,4 –2,9 –5,4 –3,2 –1,1 –3,4 –4,0 –4,5 –4,8 –4,8 9,3 0,3 –1,7 2,3 1,4 0,4 –0,5 2,5 1,1 1,3 2,0 2,2 –3,2 1,5 1,7 1,7 1,8 1,3 1,7 0,8 1,2 0,0 2,0 1,2 Exclusief delfstoffenwinning Groningen Friesland Drenthe 0,9 –0,6 1,0 –0,6 1,5 –0,4 –0,1 0,7 0,8 2,4 3,4 2,4 1,5 2,5 2,5 2,4 4,5 5,2 –0,2 0,6 1,6 –2,0 –3,4 –5,3 –0,8 0,4 –1,6 0,5 1,2 1,4 Bron: CBS, regionale rekeningen. 2 Bruto binnenlands product per inwoner 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010* 1 000 euro Totaal Nederland 27,9 28,8 29,4 30,2 31,5 33,0 34,9 34,9 34,7 35,6 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 32,4 23,0 22,3 24,2 20,2 23,7 35,1 31,4 28,3 23,7 28,0 24,7 33,0 23,1 22,8 24,8 20,7 24,3 35,5 33,6 29,1 25,7 28,6 25,8 34,6 23,8 23,1 25,4 21,7 24,8 35,6 34,3 29,8 26,7 29,1 26,2 35,3 23,9 23,2 25,9 22,1 25,2 36,3 35,3 30,6 27,2 30,0 27,1 38,3 25,2 24,5 26,8 22,9 26,0 37,5 36,6 32,2 27,8 31,3 27,7 43,2 26,3 25,3 28,0 25,2 27,7 38,8 37,8 33,6 28,9 32,9 29,1 42,9 28,0 27,1 29,7 26,7 29,3 40,7 39,4 35,8 31,9 34,6 31,3 42,9 28,0 27,0 29,6 26,6 29,3 40,5 39,2 35,7 31,9 34,5 31,3 45,5 27,9 26,3 30,6 24,9 29,6 41,9 39,3 34,7 31,6 34,5 30,3 48,9 28,3 25,9 31,4 25,5 29,9 42,2 41,0 35,6 33,1 35,5 31,6 Exclusief delfstoffenwinning Groningen Friesland Drenthe 24,1 21,4 20,7 25,2 21,9 21,5 25,5 22,7 21,8 25,6 22,9 22,1 26,6 24,2 23,0 27,7 25,1 24,1 29,2 26,6 25,7 29,4 27,1 26,2 29,4 26,6 25,1 29,1 27,0 24,8 Bron: CBS, Regionale rekeningen. 32 Centraal Bureau voor de Statistiek 3 Toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen)1) 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010* mld euro Totaal Nederland 414,4 425,3 436,9 456,2 479,0 507,6 528,2 510,9 526,2 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 16,8 13,1 9,7 24,2 6,4 42,3 36,3 76,9 88,9 8,6 61,1 26,2 17,7 13,6 9,9 24,9 6,9 43,4 36,8 78,8 91,5 9,0 62,4 26,6 18,1 13,7 9,9 25,5 7,1 44,2 37,7 81,5 94,0 9,2 64,3 27,5 19,5 14,4 10,5 26,4 7,5 45,7 39,2 84,7 99,1 9,4 67,2 27,9 22,0 15,0 10,9 27,7 8,3 48,6 40,7 87,4 102,9 9,8 70,6 29,1 21,9 16,0 11,7 29,6 9,0 51,6 43,4 91,9 109,9 10,8 74,5 31,2 26,5 16,5 12,1 31,1 9,0 53,5 44,6 94,7 112,6 11,4 77,1 31,8 23,4 16,1 11,5 30,8 8,6 52,6 45,4 93,2 108,1 10,7 75,0 30,3 25,2 16,3 11,4 31,6 8,8 53,3 45,9 97,4 111,1 11,3 77,4 31,7 Exclusief delfstoffenwinning Groningen Friesland Drenthe 12,8 12,4 9,2 13,0 13,0 9,4 13,1 13,1 9,5 13,6 13,8 9,9 14,1 14,3 10,4 14,8 15,2 11,1 15,0 15,5 11,4 15,1 15,3 11,0 15,0 15,6 10,9 Bron: CBS, regionale rekeningen. Vanwege de Extra-regio kan het voorkomen dat het weergegeven cijfer van de totale economie niet overeenstemt met de som van de provincies. 1) 4 Arbeidsvolume werknemers1) 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010* 1 000 arbeidsjaren Totaal Nederland 5 776,3 5 699,4 5 682,5 5 772,6 5 905,3 6 013,3 5 939,6 5 891,6 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 186,3 191,5 142,2 374,5 91,9 660,1 485,5 1 032,9 1 244,3 116,3 871,7 373,9 183,2 190,1 140,7 368,8 92,9 649,6 474,9 1 022,1 1 224,4 114,1 863,5 369,6 182,6 191,0 140,3 370,2 94,1 651,2 475,1 1 015,6 1 221,6 112,6 860,5 362,3 181,5 190,2 140,6 374,3 97,7 662,7 487,8 1 037,0 1 240,6 110,5 882,2 362,0 182,5 195,1 142,9 384,8 102,7 681,2 501,7 1 054,9 1 265,6 113,4 902,9 372,0 184,9 196,0 147,5 390,3 105,2 693,7 507,0 1 072,0 1 294,1 114,9 922,1 380,2 182,9 191,9 141,5 393,4 103,9 681,7 510,8 1 063,7 1 274,0 114,5 905,0 370,8 179,9 190,7 140,1 390,3 102,0 675,9 503,0 1 056,4 1 266,4 113,8 899,3 368,3 Bron: CBS, regionale rekeningen. Vanwege de Extra-regio kan het voorkomen dat het weergegeven cijfer van de totale economie niet overeenstemt met de som van de provincies. 1) De regionale economie 2011 33 5 Arbeidsvolume werkzame personen1) 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010* 1 000 arbeidsjaren Totaal Nederland 6 547,2 6 480,1 6 478,0 6 582,8 6 728,3 6 832,4 6 759,4 6 718,4 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 211,6 228,0 166,9 428,1 107,9 757,2 538,2 1 164,3 1 388,0 137,6 989,8 424,3 208,7 227,0 165,6 423,0 109,2 747,6 528,7 1 157,1 1 368,9 135,6 983,3 420,0 208,8 228,5 165,6 425,0 111,2 751,0 530,7 1 154,1 1 368,7 134,3 982,2 412,8 208,0 228,0 166,3 429,7 115,0 764,1 544,7 1 178,7 1 391,0 132,5 1 006,1 413,2 208,9 232,2 168,9 440,4 120,8 783,9 560,5 1 199,7 1 419,3 135,5 1 028,8 423,9 210,1 232,9 173,2 445,1 123,1 797,9 566,3 1 214,2 1 448,4 137,0 1 048,0 430,6 207,8 228,5 167,0 447,8 121,7 784,8 570,2 1 208,3 1 429,3 136,4 1 030,8 421,2 205,0 227,3 166,0 445,4 120,0 780,6 563,3 1 201,9 1 422,4 135,8 1 026,0 419,0 Bron: CBS, regionale rekeningen. Vanwege de Extra-regio kan het voorkomen dat het weergegeven cijfer van de totale economie niet overeenstemt met de som van de provincies. 1) 6 Toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen), 2010*1) Landbouw Nijverheid Commerciële dienstverlening Niet-commerciële dienstverlening Alle economische activiteiten mld euro Totaal Nederland 9,3 127,0 258,8 131,1 526,2 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 0,3 0,8 0,4 0,6 0,9 0,3 1,0 2,5 0,4 1,1 0,6 0,4 14,0 4,2 3,2 9,1 11,5 6,7 13,1 23,1 4,3 22,4 9,2 1,7 6,0 6,6 4,5 13,0 25,1 27,2 62,1 56,5 3,9 35,9 13,5 4,5 4,8 4,7 3,3 9,0 15,7 11,7 21,3 29,0 2,6 17,9 8,3 2,2 25,2 16,3 11,4 31,6 53,3 45,9 97,4 111,1 11,3 77,4 31,7 8,8 Exclusief delfstoffenwinning Groningen Friesland Drenthe 0,3 0,8 0,4 3,8 3,5 2,7 6,0 6,6 4,5 4,8 4,7 3,3 15,0 15,6 10,9 Bron: CBS, regionale rekeningen. Vanwege de Extra-regio kan het voorkomen dat het weergegeven cijfer van de totale economie niet overeenstemt met de som van de provincies. 1) 34 Centraal Bureau voor de Statistiek 7 Primaire inkomensverdeling per inwoner 2009* Gemengd inkomen Beloning werknemers Ontvangen inkomen uit vermogen Betaalde inkomen uit vermogen Primair inkomen euro Totaal Nederland 2 129 17 720 2 682 1 164 21 367 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 1 877 2 287 2 031 1 951 1 817 2 107 2 322 2 337 1 952 2 476 2 307 1 880 14 652 14 369 15 248 15 664 18 342 16 953 20 566 19 371 19 165 15 346 17 247 15 358 2 140 2 853 2 345 2 356 2 070 2 692 3 106 2 931 2 754 2 962 2 662 2 169 928 1 025 1 050 1 047 1 333 1 147 1 361 1 259 1 135 1 064 1 222 1 059 17 740 18 485 18 574 18 923 20 895 20 604 24 633 23 381 22 735 19 721 20 995 18 348 Bron: CBS, regionale rekeningen. 8 Secundaire inkomensverdeling per inwoner 2009* Belasting op inkomen en vermogen Sociale premies Betaalde inkomensoverdrachten Beschikbaar Inkomen Sociale uitkeringen Ontvangen inkomensoverdrachten euro Totaal Nederland 3 345 8 427 1 592 15 403 6 080 1 320 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 2 331 2 508 2 676 2 573 2 767 3 046 4 201 4 130 3 709 3 068 3 196 2 589 7 697 6 898 7 364 7 474 9 252 8 032 9 650 9 114 9 477 6 899 7 714 7 185 1 649 1 544 1 516 1 477 1 464 1 532 1 591 1 707 1 635 1 593 1 541 1 590 12 814 13 753 13 464 13 943 15 049 14 948 17 068 16 275 15 994 14 760 15 261 15 452 5 700 5 081 5 444 5 435 6 533 5 810 6 848 6 553 6 808 5 080 5 565 5 326 1 051 1 137 1 003 1 109 1 103 1 144 1 028 1 292 1 271 1 518 1 152 3 142 Bron: CBS, regionale rekeningen. De regionale economie 2011 35 9 Totale investeringen in vaste activa1) 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009* mln euro Totaal Nederland 96 197 94 507 94 759 94 336 99 170 108 568 116 712 124 191 113 384 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 2 912 3 318 2 353 5 268 3 113 9 383 8 016 16 522 22 029 1 999 14 442 5 546 2 914 3 235 2 521 5 340 3 051 10 043 8 173 15 797 19 998 2 254 14 425 5 347 3 085 3 327 2 705 4 970 3 631 9 947 7 770 16 463 20 408 2 516 13 622 4 900 3 048 3 209 2 329 5 680 2 881 10 296 8 450 16 542 20 689 2 158 13 105 4 812 3 473 3 263 2 578 6 112 3 823 10 120 9 149 16 622 21 673 2 102 13 792 5 412 4 470 3 444 2 877 6 762 3 953 10 482 9 518 18 074 23 462 2 305 15 356 6 219 3 894 4 092 2 905 6 842 4 285 12 212 10 311 18 681 25 949 2 696 16 837 6 744 4 018 3 975 2 940 7 343 2 747 13 424 10 817 20 918 27 755 2 874 18 197 7 227 3 793 3 698 2 464 6 288 3 134 13 114 9 981 19 701 24 632 2 785 16 497 5 917 Bron: CBS, regionale rekeningen. Vanwege de Extra-regio kan het voorkomen dat het weergegeven cijfer van de totale economie niet overeenstemt met de som van de provincies. 1) 10 Investeringen in vaste activa naar type, 2009* Woningen Bedrijfs gebouwen GWW werken Vervoer middelen Machines en Overige installaties investeringen in vaste activa In cultuur gebrachte activa Overdrachts- Totaal kosten op grond % Totaal Nederland 29,0 17,0 12,2 9,0 13,6 17,9 0,3 1,0 100,0 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 23,1 29,6 31,0 30,2 28,5 33,8 25,0 25,6 29,4 28,6 33,4 31,7 16,3 26,3 15,9 16,1 14,7 22,2 18,1 15,4 16,6 11,7 16,4 15,5 10,8 9,3 15,0 11,9 7,7 11,0 17,4 10,8 13,0 8,7 11,3 9,6 8,7 5,5 5,9 5,7 28,9 4,9 13,6 11,3 8,9 14,3 6,3 5,9 24,0 12,1 12,9 16,2 7,9 10,4 7,3 13,6 13,1 22,4 13,9 17,4 16,1 15,5 17,6 18,2 11,1 16,1 17,4 22,2 17,8 12,0 17,3 18,4 0,2 0,7 0,4 0,5 0,6 0,7 0,3 0,1 0,1 1,6 0,4 0,5 0,9 1,1 1,2 1,2 0,5 1,0 0,9 1,1 1,1 0,7 0,9 1,1 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: CBS, regionale rekeningen. 36 Centraal Bureau voor de Statistiek Meer informatie op www.cbs.nl Enkele aanverwante publicaties De regionale economie 2010 Een beeld van de regionale economie 1995–2005 Regionale investeringen in vaste activa 1995–2006 Nationale Rekeningen 2011 De Nederlandse economie 2011 Het dossier Nederland regionaal, te vinden op www.cbs.nl (thema’s/dossiers/Nederland regionaal), bevat naast informatie over de regionale rekeningen een schat aan informatie over overige regionale gegevens, gerangschikt op thema. In het domein Nederland regionaal zijn in pdf-formaat de publicaties van de regionale rekeningen opgenomen. De meest recente zijn ‘de regionale economie 2009’, ‘regionale investeringen in vaste activa 1995–2006’ en ‘een beeld van de regionale economie 1995–2005’. Alle tabellen van de regionale rekeningen staan in de elektronische database StatLine (Thema’s/macro-economie/Regionale rekeningen. De regionale economie 2011 37 Aan deze publicatie werkten mee: Edgar Angus Rita Bhageloe-Datadin Mark de Haan Ilham Malkaoui Paul Mangoenkarso Nico Mens Frank Notten 38 Centraal Bureau voor de Statistiek