Prestatiemanagement

advertisement
Prestatiemanagement
Het ontwikkelen van een prestatiemeetsysteem voor de
organisatie X
Afstudeerrapport
Methara Postma
25 april 2005
II
Prestatiemanagement
Het ontwikkelen van een prestatiemeetsysteem voor de
organisatie X
Afstudeerrapport voor de sectie Transportbeleid en Logistieke Organisatie (TLO)
Faculteit Technische Bestuurskunde (TBM)
Technische Universiteit Delft
Methara Postma, 9667029
Delft, 25 April 2005
Afstudeercommissie:
Prof. Dr. G.P. van Wee, voorzitter afstudeercommissie TBM, sectie TLO
Ir. M.W. Ludema, eerste begeleider TBM, sectie TLO
Drs H.G. van der Voort, tweede begeleider TBM, sectie Beleidskunde
Drs. M. van de Waarsenburg, externe begeleider, afstudeerbedrijf X
Wegens privacy redenen van het afstudeerbedrijf wordt de naam van het bedrijf niet
genoemd.
III
IV
Voorwoord
Voor u ligt het rapport dat het resultaat is van mijn afstudeeronderzoek, uitgevoerd bij de
organisatie X. Bedrijf X is een onderdeel van Bedrijf Z en is verantwoordelijk voor de logistiek
van Bedrijf Y. Met dit rapport rond ik de opleiding Technische Bestuurskunde aan de
Technische Universiteit Delft af.
Het afstudeeronderzoek gaat over prestatiemanagement. Prestatiemanagement is een
concept dat ontstaan is doordat het bedrijfsleven op zoek is gegaan naar een methode die
een verband legt tussen de strategie van de organisatie en de te behalen resultaten. Bij het
ontwikkelen van prestatiemanagement in organisaties wordt veelal gebruik gemaakt van
meetsystemen om de prestaties van de organisatie op verschillende factoren te meten.
Dit onderzoek richt zich op het ontwikkelen van een meetsysteem voor de organisatie X. Dit
meetsysteem moet continu inzicht geven in de prestaties van de organisatie. Daarbij wordt
veel aandacht besteed aan de implementatie van dit meetsysteem in de organisatie.
Van vele kanten heb ik steun gehad bij dit afstudeeronderzoek. Graag wil ik Professor Dr.
Bert van Wee, Ir. Marcel Ludema en Drs. Haiko van der Voort bedanken voor de
academische begeleiding vanuit de TU Delft. Dankzij de verschillende gezichtspunten van
deze mensen heb ik mijn afstudeeronderzoek op verscheidene vlakken diepgang kunnen
geven.
Verder wil ik mijn dagelijkse begeleider, Drs. Martijn van de Waarsenburg vanuit Bedrijf X
bedanken voor alle steun en begeleiding tijdens mijn afstudeeronderzoek. Ook wil ik alle
medewerkers van Bedrijf X en overige deskundigen bedanken, die ik niet genoemd heb,
maar die mij wel hebben geholpen bij het tot een goed einde brengen van mijn
afstudeeronderzoek.
Door de fijne samenwerking met alle bovengenoemde mensen, heb ik met veel plezier aan
dit afstudeeronderzoek gewerkt. Tenslotte wens ik u veel plezier toe bij het lezen van dit
onderzoeksrapport. Voor eventuele vragen kunt u terecht bij ondergetekende.
Delft, 25 april 2005
Methara Postma
V
VI
Samenvatting
Bedrijf X is een onderdeel van de divisie Bedrijf Y behorend tot Bedrijf Z. Bedrijf X wordt
beschouwd als de interne logistiek dienstverlener van bedrijf Y en is verantwoordelijk voor de
distributie en opslag van de door bedrijf Y geproduceerde producten, maar ook voor een
aantal producten dat ingekocht wordt bij externe leveranciers. bedrijf Y heeft vier fabrieken in
beheer die koffie, thee, rijst en noten produceren. Het doel van de organisatie is om optimale
kwaliteit te leveren tegen aanvaardbare kosten. De wensen van de klant worden hierbij als
uitgangspunt genomen.
Bij Bedrijf X ligt het klantenorderontkoppelpunt (KOOP). Het ontkoppelpunt geeft aan hoe ver
een klantenorder doordringt in het productie- of distributieproces van de aanbieder van het
product of dienst [Argelo e.a., 1993]. De klantenorders komen bij het orderbureau van Bedrijf
Y binnen en vanuit de voorraad bij Bedrijf X wordt aan de vraag van de afnemers voldaan.
Bedrijf X is tevens een consolidatiepunt. Dat betekent, dat orders per klant samengevoegd
worden tot één order en tegelijk geleverd. De onderstaande figuur I geeft aan waar Bedrijf X
zich bevindt in de gehele keten van grondstoffen tot eindproduct.
Figuur I Bedrijf X in de keten van aanvoer van grondstoffen tot eindproduct
Het afgelopen jaar hebben zich drie nieuwe ontwikkelingen voorgedaan op het
distributiecentrum Bedrijf X:
•
90 % van de orders (slechts 10 % volume) zijn uitbesteed aan een logistiek
dienstverlener (LDV).
Naast het centrale SAP systeem, dat gebruikt wordt in de hele organisatie van Bedrijf Z, zijn
twee nieuwe IT systemen ingevoerd:
•
•
Warehouse Management Systeem (WMS), MARC CS.
Transport Management Systeem (TMS), Intertour.
De invoering van deze ontwikkelingen is niet optimaal verlopen. Voorbeelden van problemen
die naar voren gekomen zijn:
•
•
•
Onevenwichtig voorraadniveau
Klanten kregen onverwachts vrachtwagens van LDV voor de deur en soms meerdere
op een dag.
Verandering in werkaanbod; meer bulkpick i.p.v. fijnpick.
VII
• Geen evenredig verdeelde werkdruk voor personeel
• Geen inzicht in de prestaties van de organisatie
Er wordt op dit moment geen meting uitgevoerd die de prestaties van de organisatie duidelijk
maakt. Het management van Bedrijf X heeft daardoor geen idee of de mensen, middelen, tijd
en ruimte na de in werking getreden veranderingen nog wel efficiënt ingezet worden. Het
inzichtelijk maken van de prestaties van de organisatie vormt de aanleiding van het
afstudeeronderzoek.
Het doel van dit onderzoek is het ontwerpen en implementeren van een instrument dat
continu inzicht verschaft in de geleverde prestaties van de organisatie, zodat sneller en
efficiënter bijgestuurd wordt. Het analyseren van de prestaties van de organisatie moet
slechte prestaties inzichtelijk maken en leiden tot verbeteringen binnen de organisatie.
Het ontwikkelen van een prestatiemeetsysteem levert een bijdrage aan het verschaffen van
continu inzicht in de prestaties van de organisatie. Dit prestatiemeetsysteem bestaat uit twee
elementen, het ontwerpen van het meetsysteem zelf en het implementeren en gebruiken van
het meetsysteem in de organisatie, zie figuur II. Nadat dit prestatiemeetsysteem gebruikt
wordt in de organisatie kan gekeken worden op welke punten de organisatie zijn doelstelling
niet haalt en kunnen mogelijke verbeteringen voorgesteld worden.
Figuur II Het prestatiemeetsysteem
Om het doel van het onderzoek te bewerkstelligen worden relevante theorieen onderzocht
en wordt een analyse uitgevoerd van de organisatieprocessen en de logistieke processen
van de organisatie X. Op basis van deze bevindingen wordt een aantal eisen opgesteld
waaraan het ontwerp van het prestatiemeetsysteem moet voldoen. Validatie moet er toe
leiden dat ontstane knelpunten opgelost en mogelijke verbeteringen voorgesteld worden. In
figuur III wordt de onderzoeksopzet weergegeven.
VIII
Figuur III Onderzoeksopzet
Theorie over prestatiemanagement en prestatie-indicatoren vormt een handvat bij het
ontwikkelen van het prestatiemeetsysteem. Prestatiemanagement heeft betrekking op alle
methodes, processen en systemen die gebruikt worden bij het managen van de prestaties in
een onderneming. Een prestatie-indicator is een meetpunt dat informatie geeft over het
functioneren van een bepaald proces en geeft daarmee aan of verbetering nodig is.
Om het prestatiemeetsysteem te ontwikkelen wordt het onderstaande stappenplan
gehanteerd, figuur IV. Dit stappenplan schenkt aandacht aan het ontwikkelen van het
meetsysteem zelf en aan het implementeren en gebruiken van het meetsysteem in de
organisatie.
Figuur IV Het stappenplan voor de ontwikkeling van het prestatiemeetsysteem
Stap 1 Definieer het doel van het meetsysteem
Stap 2 Creëer de infrastructuur voor prestatiemeting
Stap 3 Definieer het organisatiesysteem waarop de prestatiemeting betrekking heeft
Stap 4 Ontwerp het meetsysteem
Stap 5 Wat is nodig voor de gegevensverzameling van de prestatiemeting?
Stap 6 Implementatie en gebruik
Stap 7 Evaluatie
Het logistieke systeem dat gedefinieerd wordt heeft betrekking op het magazijnbeheer en de
transport en distributiefunctie, zie figuur V. Bij transport en distributie gaat het om de
verzending van de goederen, namelijk op welke tijden de trailers aankomen bij het
distributiecentrum en op welke tijden de trailers moeten vertrekken. Bij het distributiecentrum
wordt de interne organisatie van de goederenstroom bestudeerd met de volgende processen
en activiteiten:
•
Inslag:
o Melden chauffeur balie en wegzetten trailer
o Trailer lossen
o Pallets wegrijden naar eindlocatie
IX
•
Uitslag
o Orderverzamelen bulk
o Orderverzamelen OVR; hierbij hoort de activiteit uitslag van bulkopslag naar
orderverzamelruimte
o Pallets verplaatsen naar routestraat
o Trailers laten vertrekken
Figuur V Afbakening van het logistieke systeem
Bedrijf X is een kleine afdeling binnen de grote organisatie Bedrijf Z en wordt getypeerd als
een machinebureaucratie. Er is sprake van veel formalisatie van gedrag, taakspecialisatie,
een grote uitvoerende eenheid en verticale centralisatie. De technostructuur is echter niet
gedifferentieerd, de strategische top bestaat uit één persoon en het middenkader uit vier
personen.
Op basis van de theorie en de organisatie-analyse worden eisen opgesteld ten aanzien van
de algemene doelen van het prestatiemeetsysteem, de vormgeving en de structuur van het
meesysteem en ten aanzien van de implementatie en het gebruik van het meetsysteem in de
organisatie. Deze eisen vormen het Programma van Eisen (PvE). De belangrijkste eisen die
hierin naar voren komen zijn:
Algemene doelen ten aanzien van het prestatiemeetsysteem:
• Signalerings en monitoringsfunctie; Het systeem moet een waarschuwing geven als
er iets niet in orde is in de organisatie, maar geeft ook aan of de organisatie goed
functioneert.
• Het evalueren en analyseren van de prestaties moet mogelijk zijn. Hierdoor kunnen
verbeteringsmogelijkheden opgesteld worden en kan de besluitvorming ondersteund
worden.
Vormgeving van het meetsysteem:
• Visualisatie van prestaties; in één oogopslag moet de status van de organisatie
afgelezen kunnen worden.
• Hanteerbaarheid; De rapporten en systemen die gebruikt worden voor de
prestatiemeting dienen gebruikersvriendelijk te zijn. De prestatie informatie is
gemakkelijk te verkrijgen in het informatie systeem. Het meetsysteem moet
gebruikersvriendelijker zijn naarmate het organisatieniveau lager is.
Structuur van het meetsysteem :
• De uiteindelijke set van prestatie-indicatoren moet gebaseerd zijn op wat de
organisatie wil en wat past bij de strategische doelstellingen van de organisatie.
• De prestatie-indicatoren moeten voldoen aan het SMART principe.
X
•
Inhoudelijk klantgericht
Implementatietraject:
• Interactie; Interactie tussen bestuurder en uitvoerende kern moet leiden tot een groter
draagvlak voor het meetsysteem en voor onderling vertrouwen. Het doel van de
verandering moet goed duidelijk gemaakt worden.
• Verantwoordelijkheid; managers en medewerkers die zich verantwoordelijk voelen
voor de resultaten van de onderneming en voor de eigen prestatie-indicatoren.
Commitment van het management is hierbij belangrijk. Het management moet
volledig achter de keuze voor een nieuw middel staan. Discipline is ook een vereiste
bij dit punt.
• Beschikbaarheid van de benodigde tijd, geld en andere middelen die nodig zijn om
implementatie en gebruik mogelijk te maken.
Voor het kiezen van de prestatie-indicatoren is een werkgroep samengesteld. In deze
werkgroep zijn de volgende prestatie-indicatoren, die de structuur vormen van het
meetsysteem, gedefinieerd:
Servicelevel SAP
Servicelevel bedrijf X
Warehousing kosten
Inslagkosten
Uitslagkosten
Opslagkosten
Compleetheid levering
Tijdigheid levering
Rit te laat door ruimtegebrek
Rit te laat door route te laat gepickt
Rit te laat door transportmiddel
Aantal manco’s en overbevindingen
Aantal shortpicks
Aantal keer orderpakket te laat
Urenefficiëntie
Urenefficiëntie per activiteit
Aantal uren per activiteit
Bezettingsgraad bedrijf X
Voorraadniveau bedrijf X / magazijn A
Aantal klachten
Het meetsysteem zelf is ontwikkeld met behulp van Excel en Visual Basis for Applications
(VBA). Het meetsysteem neemt de vorm aan van een management informatiesysteem en
bestaat uit vijf onderdelen, zie figuur VI:
•
•
•
•
•
Interface
Gegevensopslag
Grafieken
Basiskennis
Handleiding
XI
Figuur VI Het management informatiesysteem
In de Interface worden gegevens ingevoerd. Deze gegevens worden opgeslagen in de
Gegevensopslag. In de Gegevensopslag en in de Interface is een Handleiding beschikbaar
die hulp biedt bij het werken met het meetsysteem. Vanuit de Gegevensopslag wordt een
aantal Grafieken gemaakt. De Basiskennis bevat alle gegevens die nodig zijn om
berekeningen uit te voeren in de Interface.
Nu het meetsysteem zelf ontworpen is, wordt gekeken hoe bedrijf X presteert op de
belangrijkste factoren van de organisatiedoelstelling, service en kosten. Het blijkt dat op deze
beide aspecten niet goed gepresteerd wordt. Het is echter nog te vroeg om een valide
conclusie te trekken, aangezien de informatie gebaseerd is op gegevens van acht weken.
Om een betere conclusie te kunnen trekken, zijn gegevens nodig over een langere periode,
bijvoorbeeld een half jaar.
Om het meetsysteem goed te implementeren en gebruiken in de organisatie is het volgende
implementatietraject opgesteld:
1. Medewerkers betrekken bij het bepalen van de inhoud en het vormgeven van het
meetsysteem. Deze stap is de basis voor het draagvlak dat gecreëerd wordt voor het
nieuwe meetsysteem en zorgt voor interactie tussen gebruikers en ontwikkelaar. Het
duidelijk maken van het doel is hierbij een vereiste.
2. Na de ontwikkeling van het meetsysteem, dit met iedereen persoonlijk doorspreken
om enige aanpassingen te doen. Door de verbeteringen samen met medewerkers
vorm te geven en te coördineren, wordt het gevoel van betrokkenheid versterkt.
Nadat de aanpassingen doorgevoerd zijn is het meetsysteem klaar voor de testfase.
3. In een groepssessie het uiteindelijke ontwerp presenteren en de werkwijze toelichten.
Hierbij kan een brainstormsessie gehouden worden over de manier van
implementatie en gebruik in de organisatie. Onderwerpen zijn; de
verantwoordelijkheden van de gebruikers, op wat voor manieren denken zij het te
gaan gebruiken, welke acties worden ondernomen, etc.
4. Datum vaststellen dat proefperiode ingesteld wordt. Begeleiding bij proefperiode is
gewenst. Het ter beschikking stellen van de benodigde middelen is in de proefperiode
een voorwaarde voor het slagen van de test.
5. Alle gebruikers nogmaals persoonlijk benaderen om te kijken of ze het daadwerkelijk
snappen (vooral nodig in een machinebureaucratische organisatie).
6. Valideren van resultaten uit proefperiode. In een gezamenlijke bijeenkomst worden
de eerste resultaten van de proefperiode gepresenteerd. Er wordt besproken welke
punten van het meetsysteem goed werken en welke slecht. Welke acties zijn er
ondernomen, etc. Eventueel kunnen nog enige aanpassingen gedaan worden om het
gebruikersgemak van het meetsysteem te verhogen.
7. Daadwerkelijke datum van invoering plannen.
8. Vastleggen van verantwoordelijkheden in functiebeschrijvingen.
9. Bespreken resultaten in wekelijks overleg met gebruikers. Welke acties zijn
ondernomen? Welke verbeteringen worden voorgesteld?
10. Op de lange termijn moet gekeken worden of het systeem nog steeds werkt, of het
nog gebruikt wordt, of er aanpassingen nodig zijn, of er daadwerkelijk actie
ondernomen wordt en of de prestaties verbeterd zijn. Dit is de taak voor het
topmanagement. Geduld is hierbij belangrijk. Veranderingen komen geleidelijk tot
stand.
Het meetsysteem en het implementatietraject vormen samen het prestatiemeetsysteem. Dit
prestatiemeetsysteem wordt geëvalueerd op basis van de in het Programma van Eisen
opgestelde criteria.
XII
Geconcludeerd wordt dat het goed mogelijk is een prestatiemeetsysteem te ontwikkelen dat
een bijdrage levert aan het inzichtelijk maken van de prestaties van de organisatie, het
hoofdprobleem in dit afstudeeronderzoek. Ten aanzien van het meetsysteem worden de
volgende conclusies getrokken:
•
•
•
•
•
•
Het meetsysteem heeft de signalerings- en monitoringsfunctie. Zodra een prestatieindicator onder de norm presteert wordt een rood signaal gegeven. Indien naar
behoren gefunctioneerd wordt, wordt een groen signaal gegeven.
Het evalueren en analyseren van de prestaties is mogelijk. Door over een langere
termijn gegevens bij te houden, kan een gedegen analyse uitgevoerd worden.
De prestaties worden gevisualiseerd door middel van grafieken. Bovendien kan in de
interface, een A4, de prestatie van één week duidelijk worden afgelezen, zodat in één
oogopslag duidelijk is hoe de organisatie er voor staat.
Het meetsysteem is simpel in gebruik. Dit blijkt uit de reacties van de gebruikers. Zij
vinden het een duidelijk meetsysteem en zeer gemakkelijk te gebruiken.
Het meetsysteem bevat weinig dynamiek. Het is moeilijk voor de gebruiker om het
meetsysteem aan te passen aan veranderende omstandigheden, doordat gebruik
gemaakt wordt van Visual Basic for Applications. Om dit nadeel zoveel mogelijk te
ondervangen zijn in het meetsysteem alle relevante prestatie-indicatoren
opgenomen, ook al wordt van een aantal prestatie-indicatoren, zoals compleetheid en
klachten, nog geen informatie bijgehouden.
Het lijkt alsof de parameters in de berekeningen beschouwd worden als constanten,
terwijl dit juist variabelen zijn. Bij gebruik van het meetsysteem in de organisatie moet
in acht genomen worden dat deze variabelen kunnen veranderen. Het is in het
meetsysteem mogelijk om de variabelen aan te passen.
Ten aanzien van de structuur van het meetsysteem, de prestatie-indicatoren wordt
geconcludeerd dat:
•
•
•
de service die geleverd wordt aan de klant en de totale kosten die hierbij gemaakt
worden de cruciale factoren zijn waarop de organisatie wordt afgerekend. Met name
de tijdigheid en compleetheid van de levering zijn belangrijk voor de klant en
daarmee ook voor bedrijf X. De efficiëntie van het personeel heeft een grote invloed
op de kosten die gemaakt worden en is daardoor ook een belangrijke factor.
de relaties tussen de factoren niet visueel zichtbaar zijn in het meetsysteem. Er is
getracht de relaties tussen de factoren weer te geven in het ontwerp, maar deze
komen slechts naar voren als de gegevens ingevoerd worden.
geen evenwicht bestaat tussen variëteit en redundantie en consistentie en stabiliteit.
Aan de hand van het implementatietraject moet het meetsysteem optimaal geïmplementeerd
kunnen worden in de organisatie. Geconcludeerd wordt dat:
•
•
alle stappen doorlopen zijn, behalve stap 8 en 10. Stap 8 heeft betrekking op de
formalisatie van de taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van het
meetsysteem. Dit heeft nog niet plaats gevonden. Stap 10 is nog niet uitgevoerd,
omdat dit op de lange termijn dient te gebeuren en niet meer in het tijdsbestek van
het afstudeeronderzoek gedaan kan worden.
de kenmerken van de organisatie een grote rol spelen bij de implementatie van een
nieuw meetsysteem in de organisatie. Doordat bij bedrijf X veel laaggeschoold
personeel werkt, is het bijvoorbeeld belangrijk extra aandacht te besteden aan het
leren werken met een nieuw meetsysteem.
XIII
•
door de gebruikers van een nieuw meetsysteem in een vroeg stadium te betrekken bij
de ontwikkeling ervan, draagvlak gecreëerd wordt voor het werken met dit nieuwe
meetsysteem. Het meetsysteem is daardoor succesvol geïmplementeerd in de
organisatie.
Tot slot worden conclusies getrokken over de wijze waarop het meetsysteem gebruikt wordt
in de organisatie en hoe de organisatie omgaat met een nieuw meetsysteem. De volgende
conclusies worden getrokken:
•
•
•
De manier waarop het prestatiemeetsysteem gebruikt wordt in de organisatie is als
analysetool en als management informatie systeem.
Een prestatiecultuur is niet direct gerealiseerd. Het meten van de prestaties heeft
alleen nut als er iets mee gedaan wordt, met andere woorden de mensen worden
afgerekend op de geleverde prestaties. De medewerkers moeten hier aan wennen.
Doordat strenger afgerekend wordt op de prestaties zullen de medewerkers manieren
zoeken om onder de prestatiemeting uit te komen of op een zodanige wijze de
prestaties proberen te beïnvloeden dat het lijkt of de medewerker beter presteert.
Door het meetsysteem en de daarbij gekozen prestatie-indicatoren zo eenduidig
mogelijk te definiëren, is getracht het meetsysteem ‘dicht te timmeren’. Dit moet
strategisch gedrag beperken, maar zal het niet in zijn geheel voorkomen.
XIV
Inhoudsopgave
Voorwoord........................................................................................... V
Samenvatting .................................................................................... VII
Deel I Inleiding en probleemanalyse ..........................................1
1 Inleiding.............................................................................................2
1.1 Achtergrond Bedrijf X ..................................................................................... 2
1.2 Achtergrond afstudeeronderzoek ................................................................... 4
1.3 Opbouw van het rapport................................................................................. 5
2 Onderzoeksopzet ..............................................................................7
2.1 Inleiding.......................................................................................................... 7
2.2 Doelstelling .................................................................................................... 7
2.3 Doelgroep ...................................................................................................... 8
2.4 Onderzoeksopzet ........................................................................................... 8
2.5 Onderzoeksvragen......................................................................................... 9
2.6 Onderzoeksmethodologie ............................................................................ 10
2.7 Onderzoeksaanpak ...................................................................................... 12
Deel II Theoretisch kader .........................................................13
3 Het ontwikkelen van het prestatiemeetsysteem............................... 14
3.1 Inleiding........................................................................................................ 14
3.2 Het introduceren van prestatiemanagement ................................................ 14
3.3 Het definiëren van het prestatiemeetsysteem .............................................. 15
3.4 Ontwerpprincipes ......................................................................................... 19
3.5 Samenvatting ............................................................................................... 21
4 Het werken met prestatie-indicatoren .............................................. 23
4.1 Inleiding........................................................................................................ 23
4.2 Het definiëren van een prestatie-indicator.................................................... 23
4.3 Prestatie-indicatoren zien vanuit verschillende perspectieven ..................... 23
4.4 Het opstellen van een stappenplan om prestatie-indicatoren te ontwikkelen 27
4.5 Samenvatting ............................................................................................... 30
Deel III Functionele analyse van de organisatie.......................32
5 Het afbakenen van het logistieke systeem ...................................... 33
5.1 Inleiding........................................................................................................ 33
5.2 De functie van Bedrijf X................................................................................ 33
5.3 Procesbeschrijving ....................................................................................... 35
5.4 Samenvatting ............................................................................................... 37
XV
6 Het analyseren van de organisatie .................................................. 38
6.1 Inleiding........................................................................................................ 38
6.2 Vijf vormen van organisatie.......................................................................... 38
6.3 Het toepassen van de organisatievormen op Bedrijf X ................................ 39
6.4 Samenvatting ............................................................................................... 42
7 Het Programma van Eisen voor het prestatiemeetsysteem ............. 44
7.1 Inleiding........................................................................................................ 44
7.2 Eisen ten aanzien van de doelen van het prestatiemeetsysteem ................ 44
7.3 Eisen ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem ...................... 45
7.4 Eisen ten aanzien van de structuur van het meetsysteem ........................... 45
7.5 Eisen ten aanzien van implementatie en gebruik van het meetsysteem ...... 46
Deel IV Ontwerp en validatie van het prestatiemeetsysteem...47
8 Het kiezen van de prestatie-indicatoren........................................... 48
8.1 Inleiding........................................................................................................ 48
8.2 Werkwijze..................................................................................................... 48
8.3 Het nader bekijken van de belangrijkste prestatie-indicatoren ..................... 50
8.4 Samenvatting ............................................................................................... 55
9 Het ontwerpen van het meetsysteem .............................................. 58
9.1 Inleiding........................................................................................................ 58
9.2 Werkwijze..................................................................................................... 58
9.3 De verschillende elementen van het meetsysteem ...................................... 59
9.4 Case Bedrijf X .............................................................................................. 63
9.5 Samenvatting ............................................................................................... 71
10 Het implementeren en gebruiken van het meetsysteem ................ 72
10.1 Inleiding...................................................................................................... 72
10.2 Het succesvol gebruiken van een nieuw middel ........................................ 72
10.3 Case Bedrijf X ............................................................................................ 74
10.4 Het opstellen van een traject voor implementatie en gebruik..................... 78
10.5 Samenvatting ............................................................................................. 79
11 Het testen van het ontworpen prestatiemeetsysteem .................... 80
11.1 Inleiding...................................................................................................... 80
11.2 Eisen ten aanzien van de doelen van het prestatiemeetsysteem .............. 80
11.3 Eisen ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem .................... 81
11.4 Eisen ten aanzien van de structuur van het meetsysteem ......................... 82
11.5 Eisen ten aanzien van implementatie en gebruik van het meetsysteem .... 83
11.6 Het valideren van de basiskennis en grafieken van het meetsysteem ....... 84
11.7 Het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van de organisatie............. 89
11.8 Samenvatting ............................................................................................. 92
Deel V Conclusies en aanbevelingen.......................................93
12 Conclusies en aanbevelingen........................................................ 94
12.1 Inleiding...................................................................................................... 94
12.2 Conclusies ................................................................................................. 94
XVI
12.3 Aanbevelingen ........................................................................................... 98
Reflectie ........................................................................................... 102
Reflectie op de gebruikte onderzoeksmethoden en technieken....................... 102
Leermomenten in het afstudeeronderzoek....................................................... 103
Meerwaarde en tekortkomingen van het onderzoek ........................................ 104
Begrippenlijst.................................................................................... 105
Literatuurlijst..................................................................................... 108
Bijlagen ................................................................................................. i
Bijlage 1 Het moederbedrijf Z.................................................................................i
Bijlage 2 Logistieke Prestatie-indicatoren brainstormsessie ................................ iii
Bijlage 3 Logistieke prestatie-indicatoren per proces en per functie .................... iv
Bijlage 4 Definitieve set prestatie-indicatoren ...................................................... vi
Bijlage 5 Het prestatiemeetsysteem..................................................................... xi
Bijlage 6 De personeelsplanning maken ...........................................................xxiii
XVII
Deel I Inleiding en probleemanalyse
1
1 Inleiding
In dit eerste hoofdstuk wordt een inleiding gegeven op dit afstudeeronderzoek. Er wordt
ingegaan op het bedrijf X, waar de afstudeeropdracht is uitgevoerd. De inrichting van het
distributiecentrum wordt gepresenteerd en er wordt ingegaan op verschillende
leveringsscenario’s. Vervolgens wordt de aanleiding van het afstudeeronderzoek geschetst.
Er wordt ingegaan op de problemen die zich voordoen bij bedrijf X. Tot slot wordt de opbouw
van het rapport beschreven.
1.1 Achtergrond Bedrijf X
Bedrijf X is een onderdeel van de divisie Bedrijf Y behorend tot Bedrijf Z. Bedrijf X wordt
beschouwd als de interne logistiek dienstverlener van bedrijf Y en is verantwoordelijk voor de
distributie en opslag van de door bedrijf Y geproduceerde producten, maar ook voor een
aantal producten dat ingekocht wordt bij externe leveranciers. bedrijf Y heeft vier fabrieken in
beheer die koffie, thee, rijst en noten produceren. Het doel van Bedrijf Y is om niet alleen
koffie te leveren, maar ook aanverwante producten, zoals koffiemachines voor bedrijven met
bekers, lepels en suikerzakjes. Verder worden zoetstoffen en ijsthee extern ingekocht en
doorgeleverd.
De Nederlandse markt kan gesplitst worden in de markt voor Retail, de supermarktketens,
en de markt voor Out-of-Home klanten, zoals horeca, bedrijven en instellingen. Bedrijf Y
heeft vier werkmaatschappijen, Xa, Xb, Xc en Xd die verantwoordelijk zijn voor het beleveren
van deze twee markten.
Bedrijf X beschikt over een extern magazijn bij de firma A en bij de firma B. Sinds februari
2004 wordt de opslag en distributie van de kleinere Out-of-Home klanten uitbesteed aan een
logistiek dienstverlener. Figuur 1.1 geeft de huidige situatie weer van het distributienetwerk.
Supply (S), Replenishment (R), Distribution (D), Externe leverancier (Ext.lev.)
Figuur 1.1 Huidige situatie distributienetwerk
In principe wordt vanuit de fabrieken en externe leveranciers altijd aan A en B geleverd.
Vanuit bedrijf X worden replenishment opdrachten geplaatst bij deze externe magazijnen.
Indien hier geen voorraad aanwezig is, kan bij spoed vanuit de fabrieken en externe
leveranciers direct aan bedrijf X geleverd worden (gestippeld weergegeven). Gevaarlijke
2
goederen, zoals schoonmaakmiddelen voor koffiemachines worden direct aan LDV geleverd.
Bedrijf X heeft geen bevoegdheid om die op te slaan in het eigen magazijn.
1.1.1 Klant Order Ontkoppelpunt
Bij bedrijf X ligt het klantenorderontkoppelpunt (KOOP). Het ontkoppelpunt geeft aan hoe ver
(stroomopwaarts in een bedrijfskolom) een klantenorder doordringt in het productie- of
distributieproces van de aanbieder van het product of dienst [Argelo e.a., 1993]. De
klantenorders komen bij het orderbureau van Bedrijf Y binnen en vanuit de voorraad bij
bedrijf X wordt aan de vraag van de afnemers voldaan. Bedrijf X zorgt dat de
binnengekomen orders verzameld en vervoerd worden naar de afnemer. Bedrijf X is tevens
een consolidatiepunt. Dat betekent, dat orders per klant samengevoegd worden tot één order
en tegelijk geleverd. De onderstaande figuur 1.2 geeft aan waar Bedrijf X zich bevindt in de
gehele keten van grondstoffen tot eindproduct.
Figuur 1.2 Bedrijf X in de keten van aanvoer van grondstoffen tot eindproduct
1.1.2 Levering
Distributiecentrum Bedrijf X is van maandag tot en met vrijdag geopend van 7.00 uur tot
22.00 uur, bij overwerk langer. Er kunnen ’s nachts trailers vertrekken. Deze moeten voor
22:00 uur klaargezet zijn op de parkeerplaats. Geregeld vinden op zaterdag ontvangst- en
inslagactiviteiten plaats. Er wordt dan op zaterdag overgewerkt, waarbij alle normale
activiteiten plaatsvinden. Gebaseerd op de omvang van de levering, valt een order van een
afnemer van een van de business units Xa, Xb, Xc of Xd in een bepaald leveringsscenario.
De drie scenario'
s die bestaan, zijn;
8 uurs leveringen
Continuous Replenishment (CRP) orders, met 100% volle pallets
en altijd volle vrachtwagens
24 uurs leveringen
Reguliere orderstroom (inclusief CRP orders die niet in 8 uur
worden geleverd)
48 uurs leveringen
Groupage leveringen via logistiek dienstverlener
Tabel 1-1 leveringsscenario’s [Bedrijf X, 2002]
Bedrijf X handelt ook niet klantorder gerelateerde vervoersopdrachten af, bijvoorbeeld van
loonpakkers. Loonpakkers zijn instellingen en sociale werkplaatsen, die de
actieverpakkingen en displays voor Bedrijf Y vervaardigen. Zij plakken bijvoorbeeld stickers
met informatie over acties op de pakken koffie.
3
Tot slot bestaan er nog spoedorders. Deze worden door het orderbureau in overleg met
Accountplanning en Bedrijf X ingepland en worden toegevoegd aan de geplande
transporten. De acceptatie van spoedorders is mogelijk tot 15.30 uur voor afleverdag
morgen. Er wordt bij hoge spoed, levering binnen twee uur, een koerier ingehuurd om de
order af te leveren. Deze orders mogen alleen in hoge uitzonderingssituatie worden
geaccepteerd.
1.1.3 Inrichting Distributiecentrum
Het distributiecentrum kenmerkt zich door de spiegeling van producten, dat wil zeggen dat
de bulkvoorraad van de verschillende artikelen op dezelfde manier verdeeld is over vier
hallen. Hier is voor gekozen vanwege mogelijke calamiteiten, zoals brand. Het magazijn
wordt volledig met Radio Frequency (RF) aangestuurd. Het magazijn is onder te verdelen in
zes gedeelten: Hal 1, Hal 2, Hal 3-4, Hal 5, Hal 6 (allen voor bulk opslag) en de
OrderVerzamelRuimte (OVR) voor fijnpicken. Figuur 1.3 geeft een bovenaanzicht van het
magazijn.
docks
1-4
5-8
A
A
magazijnbesturing
9-12
13-16
A
A
laadvloer
gang
0
1
2
3
4
orderverzamelruimte
5
6
7
105 m
8
9
B
B
C
C
C
1
2
3
B
B
C
C
5
6
10
11
12
13
14
hal
4
144 m
Figuur 1.3 Bovenaanzicht magazijn [Bekius, 2003]
Er zijn 16 docks. De goederen worden hier aan en afgevoerd, waardoor de aan en afvoer
van de producten door elkaar loopt. In het magazijn is een ABC indeling. Deze indeling is
gemaakt op basis van doorlooptijd. A staat voor snel, B voor gemiddeld en C voor langzaam
lopende producten. Er zijn 9600 palletplaatsen op een vloeroppervlak van ongeveer 15.000
m2. Gemiddeld worden 1000 pallets per dag in- en uitgeslagen. Er zijn 700 verschillende
artikelen.
1.2 Achtergrond afstudeeronderzoek
Het afgelopen jaar hebben zich drie nieuwe ontwikkelingen voorgedaan op het
distributiecentrum Bedrijf X:
•
90 % van de orders (slechts 10 % volume) zijn uitbesteed aan logistiek dienstverlener
(LDV).
4
Naast het centrale SAP systeem, dat gebruikt wordt in de hele organisatie van Bedrijf Z, zijn
twee nieuwe IT systemen ingevoerd:
•
•
Warehouse Management Systeem (WMS), MARC CS.
Transport Management Systeem (TMS), Intertour.
De invoering van deze ontwikkelingen is niet optimaal verlopen. Voorbeelden van problemen
die naar voren gekomen zijn:
•
•
•
•
•
Onevenwichtig voorraadniveau
Klanten kregen onverwachts vrachtwagens van LDV voor de deur en soms meerdere
op een dag.
Verandering in werkaanbod; meer bulkpick i.p.v. fijnpick.
Geen evenredig verdeelde werkdruk voor personeel
Geen inzicht in de prestaties van de organisatie
Het gebruik van deze nieuwe IT-systemen is inmiddels de beginfase gepasseerd, maar is
nog steeds niet optimaal. Vooral het inzicht in de prestaties van Bedrijf X ontbreekt nog. Er
wordt op dit moment geen meting uitgevoerd die de prestatie van de organisatie duidelijk
maakt. Het management van Bedrijf X heeft daardoor geen idee of de mensen, middelen, tijd
en ruimte na de in werking getreden veranderingen nog wel efficiënt ingezet worden.
Bovendien is niet duidelijk welke factoren nu precies van invloed zijn op de prestatie van de
organisatie. Zolang geen inzicht bestaat in deze factoren en hun prestaties is het niet
duidelijk waar verbeteringen nodig zijn. Het is daarom belangrijk deze factoren te
onderzoeken en hierbij een meetsysteem te ontwikkelen, zodat de prestatie van de
organisatie in het vervolg gemeten kan worden. Het doel van het onderzoek is dan ook er
voor te zorgen dat de organisatie continu inzicht heeft in zijn prestaties, zodat sneller en
efficienter bijgestuurd wordt.
Prestatiemanagement is een concept dat aansluit bij het inzichtelijk maken van prestaties en
teweeg moet brengen dat naar aanleiding van deze prestaties verbeteringen worden
ingevoerd. Bij dit concept wordt gebruik gemaakt van een prestatiemeetsysteem. Het
ontwikkelen van dit prestatiemeetsysteem bestaat uit twee delen, namelijk het ontwerpen
van een meetsysteem en het ontwikkelen van een implementatietraject voor gebruik van het
meetsysteem in de organisatie.
Om het doel van het onderzoek te bereiken wordt een antwoord gezocht op de volgende
vragen:
•
•
•
Hoe wordt een prestatiemeetsysteem ontwikkeld?
Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit en efficiëntie van de logistieke
organisatie?
Hoe wordt het meetsysteem geïmplementeerd en gebruikt in de organisatie, zodat
daadwerkelijk inzicht ontstaat in de prestaties?
1.3 Opbouw van het rapport
In hoofdstuk 2 wordt de onderzoeksaanpak beschreven. Hierbij wordt het doel van het
onderzoek gedefinieerd en komen de onderzoeksvragen en de onderzoeksmethodologie aan
bod. Vervolgens komt de bestudeerde literatuur voor dit onderzoek in de hoofdstukken 3 en
4 aan de orde, het theoretische kader. In deze literatuurstudie wordt ingegaan op wat
prestatiemanagement is en op de manier waarop een prestatiemeetsysteem ontwikkeld kan
worden. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de structuur van het meetsysteem, het
5
ontwikkelen van de prestatie-indicatoren. Aan het eind van deze hoofdstukken wordt een
aantal criteria opgesteld waaraan het prestatiemeetsysteem moet voldoen.
Vervolgens wordt een functionele analyse van de organisatie uitgevoerd. In dit deel van het
onderzoek wordt het logistieke systeem afgebakend waarop de prestatiemeting betrekking
heeft. Hierbij komen zowel de operationele als de organisatorische processen aan bod. Ook
aan het eind van deze hoofdstukken wordt een aantal criteria opgesteld waaraan het
prestatiemeetsysteem moet voldoen. Uiteindelijk worden alle gedefinieerde criteria
samengevoegd tot een Programma van Eisen. Dit komt naar voren in hoofdstuk 7.
In deel vier wordt het ontwerp gemaakt voor het prestatiemeetsysteem. Het ontwikkelen van
het prestatiemeetsysteem omvat het ontwerpen van het meetsysteem en het ontwerpen van
een implementatietraject voor gebruik van het meetsysteem in de organisatie. Hiervoor
worden eerst de prestatie-indicatoren gekozen in hoofdstuk 8. Vervolgens wordt het
meetsysteem ontworpen (hoofdstuk 9) en wordt in hoofdstuk 10 aandacht besteed aan het
ontwikkelen van een traject voor implementatie en gebruik van dit meetsysteem in de
organisatie. Daarna vindt er evaluatie van beide onderdelen van het prestatiemeetsysteem
plaats in hoofdstuk 11. Het onderzoek wordt afgesloten in deel vijf met de conclusies en
aanbevelingen. De hoofdstukindeling wordt hieronder schematisch weergegeven (figuur 1.4).
De kleuren zijn willekeurig gekozen en hebben verder geen betekenis.
Figuur 1.4 Schematische weergave van de hoofdstuk indeling
6
2 Onderzoeksopzet
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de doelstelling van het onderzoek besproken in paragraaf 2.2. In
paragraaf 2.3 komt de doelgroep aan de orde en in paragraaf 2.4 wordt de onderzoeksopzet
gepresenteerd. Vervolgens komen de onderzoeksvragen (paragraaf 2.5) en de gehanteerde
onderzoeksmethodologie (paragraaf 2.6) aan bod. Tot slot wordt afgesloten met een
schematische weergave van de onderzoeksaanpak.
2.2 Doelstelling
Het doel van de organisatie X is om optimale kwaliteit te leveren tegen aanvaardbare kosten.
De wensen van de klant worden hierbij als uitgangspunt genomen. Klanttevredenheid heeft
betrekking op het beschikbaar stellen van het juiste product op de juiste plaats op het juiste
moment in de juiste hoeveelheid. Dit dient zo efficiënt mogelijk te gebeuren, met andere
woorden tegen aanvaardbare kosten. De mensen, middelen, tijd en ruimte die benodigd zijn
voor het fysieke distributieproces moeten zo efficiënt mogelijk ingezet worden.
Effectiviteit geeft de mate aan waarin de doelstelling van de organisatie gerealiseerd wordt.
Om de efficiëntie van de organisatie te kunnen verhogen en daarmee de prestaties te
verbeteren, moet eerst inzicht verkregen worden in de factoren die hierop van invloed zijn.
Het doel van dit onderzoek is het ontwerpen en implementeren van een instrument dat
continu inzicht verschaft in de geleverde prestaties van de organisatie, zodat sneller en
efficiënter bijgestuurd wordt. Het analyseren van de prestaties van de organisatie moet
prestaties inzichtelijk maken, zodat verbeteringen binnen de organisatie doorgevoerd
kunnen worden.
Veel gebruikte concepten in het bedrijfsleven om inzicht te geven in prestaties, zijn
Benchmarking, Total Quality Management (TQM), Balanced Scorecards (BSC) en
Organisatie Dashboards. Bij de eerste drie methodes wordt op basis van prestatieindicatoren een eenmalige analyse gemaakt van de organisatie. Het Benchmarken van de
organisatie met andere bedrijven uit de sector maakt slechte en goede prestaties ten
opzichte van deze bedrijven direct duidelijk, zodat verbeteringen bedacht kunnen worden.
Met de andere twee methodes, TQM en BSC is herhaling van de analyse nodig, bijvoorbeeld
vier keer per jaar, zodat de prestaties gedurende een jaar vergeleken worden en benodigde
verbeteringen aan het licht gebracht worden.
Het doel van dit onderzoek is echter om een continu inzicht in de prestaties van de
organisatie te creëren, dat wil zeggen dat op ieder willekeurig moment inzicht moet bestaan
in de geleverde prestaties. Een Organisatie Dashboard zorgt er voor dat op basis van
prestatie-indicatoren de prestaties continu gemonitord kunnen worden. Daarom is in dit
onderzoek gekozen voor het ontwerpen van een Organisatie Dashboard.
Een Organisatie Dashboard omvat slechts een deel van een groter geheel, namelijk een
prestatiemeetsysteem. Dit prestatiemeetsysteem schenkt naast het ontwikkelen van een
Organisatie Dashboard, ook wel meetsysteem genoemd, aandacht aan het implementeren
en gebruiken van dit meetsysteem in de organisatie. Doordat vanuit de organisatie behoefte
7
bestaat aan zowel het ontwikkelen als het implementeren van een instrument dat continu
inzicht verschaft in de geleverde prestaties, is in dit onderzoek gekozen voor het ontwikkelen
van een prestatiemeetsysteem. Nadat het prestatiemeetsysteem gebruikt wordt in de
organisatie kan gekeken worden op welke punten de organisatie zijn doelstelling niet haalt
en kunnen mogelijke verbeteringen voorgesteld worden.
Het meetsysteem (onderdeel een van het prestatiemeetsysteem) dient aan de hand van een
aantal prestatie-indicatoren in één oogopslag te laten zien of de organisatie efficiënt en
effectief werkt. Bovendien moet het meetsysteem inzicht geven in de relaties tussen de
verschillende prestatie-indicatoren. Na de ontwikkeling van de structuur van het
meetsysteem wordt gekeken wat de aandachtspunten zijn voor implementatie en gebruik
van het meetsysteem in de organisatie (onderdeel twee van het prestatiemeetsysteem) en
wordt het ontworpen meetsysteem geïmplementeerd.
2.3 Doelgroep
De organisatiestructuur van Bedrijf X bestaat uit vier organisatielagen (figuur 2.1). Het
prestatiemeetsysteem dient zo ontworpen te worden dat de logistiek manager, de
operationeel manager, de groepsleiders, het hoofd van de afdeling dc-planning en de
magazijnmedewerkers het kunnen gebruiken. De logistiek
manager zal geïnteresseerd zijn in de factoren waarop de
organisatie afgerekend wordt en waarop hij de organisatie
kan aansturen. De operationele manager wil inzicht hebben
in de onderliggende niveaus en relaties tussen deze
factoren. Hij moet sturen op de werkvloer. De groepsleider
wil de informatie gebruiken om zijn ploeg aan te sturen. Het
hoofd van de afdeling dc-planning wil de afdeling
transportplanning en de afdeling dc-planning kunnen
aansturen. De magazijnmedewerkers moeten worden
geconfronteerd met de eigen prestaties, zodat zij bewuster
omgaan met de prestaties die zij leveren.
Figuur 2.1 Onderdeel organogram Bedrijf X; vier organisatielagen
2.4 Onderzoeksopzet
In deze paragraaf wordt de onderzoeksopzet beschreven. In het onderzoek moet theorie en
organisatie analyse leiden tot een aantal criteria waaraan het ontwerp van het
prestatiemeetsysteem moet voldoen.
Theorie
Bij het onderzoeken van een bepaald probleem spelen theorieën een rol. Theorieën kunnen
een bepaalde aanpak aangeven voor het ontwerpen van een nieuw concept. Hierbij kan
gedacht worden aan richtlijnen of aan concrete modelleerwijzen. De onderzoeker maakt hier
uit een keuze.
Organisatie analyse
Het zoeken naar verbeteringen en het ontwerpen van een prestatiemeetsysteem moet
passen bij de organisatie. Verklaringen voor de manier van functioneren van de organisatie
worden gezocht in de organisatiestructuur. Een analyse van deze organisatiestructuur helpt
8
om de functies en verantwoordelijkheden van de werknemers vast te leggen. Een analyse
van de operationele processen geeft inzicht in de logistieke activiteiten van de organisatie.
Ontwerp
Op basis van de theorie, de afbakening van het logistieke systeem en de organisatie analyse
wordt een aantal criteria opgesteld waaraan het ontwerp van het prestatiemeetsysteem moet
voldoen. Het ontwikkelen van prestatie-indicatoren geeft de structuur weer van het te
ontwerpen meetsysteem. Dit zijn de factoren waarop de organisatie moet presteren om de
doelstelling van de organisatie te halen. Vervolgens wordt na het ontwerpen van het
meetsysteem een plan opgesteld voor de implementatie en het gebruik van het meetsysteem
in de organisatie. Deze twee elementen vormen samen het prestatiemeetsysteem. Validatie
moet er toe leiden dat ontstane knelpunten opgelost en mogelijke verbeteringen voorgesteld
worden. De onderzoeksopzet wordt schematisch weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Onderzoeksopzet
2.5 Onderzoeksvragen
Het antwoord op de hoofdvraag van het onderzoek wordt gebruikt om invulling te geven aan
de doelstelling. De hoofdvraag van dit onderzoek is tweeledig en wordt als volgt
geformuleerd:
Hoe ziet het ontwerp van het meetsysteem eruit, waarmee de factoren inzichtelijk
gemaakt kunnen worden die van invloed zijn op het verhogen van de effectiviteit en
efficiëntie van de logistieke organisatie en op welke wijze wordt dit meetsysteem
geïmplementeerd en gebruikt in de organisatie Bedrijf X?
Enerzijds wordt aandacht besteed aan het ontwerpen van het meetsysteem zelf en
anderzijds komt het organisatorische aspect naar voren door middel van het implementeren
en gebruiken van het meetsysteem in de organisatie. NB Hierbij wordt niet alleen gekeken
hoe het meetsysteem geïmplementeerd kan worden in de organisatie, het wordt ook
daadwerkelijk geïmplementeerd. De volgende deelvragen worden hier voor opgesteld
(achter de deelvragen is schuingedrukt de methode genoemd, die gebruikt wordt voor het
beantwoorden van de deelvraag):
Voor de ontwikkeling van het meetsysteem:
1. Wat zijn de eisen die aan een prestatiemeetsysteem gesteld kunnen worden?
(literatuur, interviews)
2. Wat is een prestatie-indicator? (literatuur)
3. Welke prestatie-indicatoren, of factoren, zijn van invloed op de effectiviteit en
efficiëntie van een logistieke organisatie? (Projectgroep, interviews)
9
4. Welke prestatie-indicatoren vormen de structuur van het meetsysteem?
(Projectgroep)
5. Hoe verhouden deze prestatie-indicatoren zich tot elkaar, wat zijn de onderliggende
relaties? (Causaal relatiediagram)
6. Hoe ziet het ontwerp van het meetsysteem eruit? (Ontwerp prototype, interne
documenten)
Voor de implementatie en het gebruik van het meetsysteem in de organisatie:
7. Wat voor soort organisatie is Bedrijf X? (Organisatie analyse, interne documenten)
8. Welke afdelingen of personen zijn betrokken bij de implementatie en het gebruik van
het meetsysteem? (Organisatie analyse)
9. Wie levert de informatie voor de prestatie-indicatoren en hoe wordt de
betrouwbaarheid van deze informatie gegarandeerd? (Projectgroep, interviews)
10. Wat zijn voorwaarden voor een optimale implementatie van een nieuw systeem in
een organisatie? (literatuur)
11. Hoe wordt het meetsysteem uiteindelijk gebruikt in de organisatie?
(Implementatietraject)
12. Welke verbeteringen kunnen gemaakt worden? (Validatie)
De deelvragen worden als handvat gebruikt voor het uitvoeren van het onderzoek. Er komen
in dit onderzoek meerdere aspecten naar voren dan alleen het beantwoorden van de
deelvragen. De deelvragen worden daarom slechts als leidraad voor het onderzoek gebruikt.
2.6 Onderzoeksmethodologie
In deze paragraaf wordt de onderzoeksmethodologie gepresenteerd, die nodig is voor het
optimaal uitvoeren van het onderzoek.
Literatuurstudie
In de literatuurstudie wordt gekeken naar werkwijzen die gebruikt kunnen worden bij het
ontwikkelen van het prestatiemeetsysteem. Er is gekozen voor een stappenplan dat ingaat
op de ontwikkeling van het meetsysteem, maar ook op de implementatie en het gebruik van
het meetsysteem in de organisatie (voor verdere uitleg zie hoofdstuk 3). Het stappenplan is
gepresenteerd in figuur 2.3 en komt terug in de schematische onderzoeksaanpak in
paragraaf 2.6. Vervolgens wordt in de literatuurstudie ingezoomd op stap 4, het ontwikkelen
van de structuur van het meetsysteem, de prestatie-indicatoren. Hiermee wordt antwoord
gegeven op deelvraag 2.
Projectgroep
Voor dit onderzoek is een projectgroep samengesteld. Door in de projectgroep werknemers
te betrekken uit verschillende organisatielagen, kunnen de wensen en eisen van de
gebruikers van het meetsysteem in kaart gebracht worden. Door deze mensen te betrekken
bij de ontwikkeling van het meetsysteem wordt bovendien draagvlak gecreëerd voor het
werken met een meetsysteem. Samen met deze projectgroep wordt antwoord gegeven op
de deelvragen 3, 4 en 9, het opstellen van de prestatie-indicatoren en het bepalen van de
verantwoordelijkheden met betrekking tot het aanleveren van de gegevens voor deze
prestatie-indicatoren. De relaties tussen deze prestatie-indicatoren worden weergegeven in
een causaal relatiediagram (deelvraag 5). Deze projectgroep is niet betrokken bij de
literatuurstudie, maar wel bij de stappen, die betrekking hebben op het ontwikkelen en
implementeren van het meetsysteem.
10
Figuur 2.3 Stappenplan voor de ontwikkeling van een prestatiemeetsysteem [Goubergen, Aken
2000]
Interviews
De wensen van de gebruikers komen naar voren in het wekelijkse overleg met de
projectgroep. Hierdoor zijn minder persoonlijke interviews nodig. De inteviews die
afgenomen zijn, helpen bij het beantwoorden van de deelvragen 1, 3 en 9. De volgende
interviews zijn afgenomen:
•
•
•
Met de directeur van de divisie Operations om te inventariseren wat de punten zijn
waar Bedrijf X intern op afgerekend wordt en hoe vaak per jaar deze evaluatie plaats
vindt (deelvraag 3).
Met de customer supply manager om te bepalen in hoeverre informatie bekend is
over hoe de klant de prestaties van Bedrijf X evalueert en hoe vaak dit plaats vindt
(deelvraag 9).
Andere bedrijven; om te kijken hoe zij omgaan met prestatiemeetsystemen in hun
organisatie (deelvraag 1).
Organisatie analyse
Een analyse van de organisatorische en logistieke processen geeft antwoord op de
deelvragen 7 en 8. Op basis van deze analyse wordt een aantal eisen opgesteld waaraan
het prestatiemeetsysteem moet voldoen. Deze eisen komen naar voren in het Programma
van Eisen.
Interne documenten
Interne documenten zijn documenten die geproduceerd zijn binnen Bedrijf X. Voorbeelden
zijn de financiële planning voor 2005 [Bedrijf Y, 2004], de Implementation Requirements voor
Marc Global [Bekius, 2003] en het kwaliteitshandboek Bedrijf Y [Bedrijf Y, 2004]. Deze
documenten bevatten informatie over de processen die plaats vinden bij Bedrijf X, de
organisatiestructuur (deelvraag 7) en financiële gegevens die gebruikt zullen worden in het
meetsysteem (deelvraag 6).
11
Ontwerp
Het komen tot het ontwerp van het prestatiemeetsysteem gebeurt stapsgewijs, iteratief
ontwerpen. Vanuit de theorie over prestatiemanagement en prestatie-indicatoren, de analyse
van de logistieke en organisatorische processen in de organisatie wordt een aantal eisen
opgesteld waaraan het ontwerp van het prestatiemeetsysteem moet voldoen, het
Programma van Eisen. Deze eisen zijn verdeeld in vier categorieën, namelijk ten aanzien
van de algemene doelen en gebruikersmogelijkheden van het prestatiemeetsysteem, ten
aanzien van de structuur van het meetsysteem, ten aanzien van de vormgeving van het
meetsysteem en ten aanzien van de implementatie en het gebruik van het meetsysteem in
de organisatie. Het ontwerp is tot stand gekomen door eerst de structuur van het
meetsysteem te ontwikkelen, de prestatie-indicatoren. Vervolgens is de vormgeving van het
meetsysteem ontworpen en tot slot is een implementatietraject bedacht om het meetsysteem
te implementeren en te gebruiken in de organisatie. Met dit ontwerp worden de deelvragen 6
en 11 beantwoord.
Validatie
Zoals eerder is aangegeven wordt het ontwerp van het prestatiemeetsysteem gevalideerd.
Dit vindt plaats door het ontwerp te toetsen aan de criteria van het Programma van Eisen die
opgesteld worden in hoofdstuk 7, na de literatuurstudie en de functionele analyse van de
organisatie (deelvraag 1). In deze validatie worden bovendien de berekeningen en
aannames uit het meetsysteem getoetst.
2.7 Onderzoeksaanpak
De onderzoeksaanpak is gebaseerd op de onderzoeksopzet, de zeven stappen om een
prestatiemeetsysteem te ontwikkelen van het stappenplan uit de literatuur, de
onderzoeksmethodologie en de hoofdstukindeling uit paragraaf 1.3. Deze aanpak wordt
schematisch weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4 Schematische weergave van de onderzoeksaanpak
Stap 1 Definiëer het doel van het meetsysteem
Stap 2 Creëer de infrastructuur voor prestatiemeting
Stap 3 Definieer het organisatiesysteem waarop de prestatiemeting betrekking heeft
Stap 4 Ontwerp het meetsysteem
Stap 5 Bepalen wat nodig is voor gegevensverzameling
Stap 6 Implementatie en gebruik
Stap 7 Beoordelen en verbeteren
12
Deel II Theoretisch kader
13
3 Het ontwikkelen van het prestatiemeetsysteem
3.1 Inleiding
In paragraaf 3.2 wordt een inleiding gegeven op het concept prestatiemanagement. Het
ontwikkelen van een prestatiemeetsysteem vormt een hulpmiddel bij het gebruiken van dit
concept in organisaties. Vervolgens wordt in paragraaf 3.3 een definitie gegeven van een
prestatiemeetsysteem en wordt gekeken welke stappen doorlopen moeten worden om het
prestatiemeetsysteem te ontwikkelen. In paragraaf 3.4 wordt aandacht besteed aan
ontwerpprincipes die bij het ontwerpen van een prestatiemeetsysteem benodigd zijn. Er
wordt afgesloten in paragraaf 3.5 met een aantal eisen dat opgesteld is met betrekking tot
het prestatiemeetsysteem.
3.2 Het introduceren van prestatiemanagement
‘De goede dingen goed doen’ [Pol 2004]
Anno 2005 wordt binnen bedrijven en overheidsinstellingen veel aandacht besteed aan
prestatiemanagement. Vooral in tijden van economische recessie en supermarktoorlogen is
ieder bedrijf of instelling op zoek naar methoden om de prestaties te verbeteren. Met
prestatiemanagement is een organisatie beter in staat om [Actino, 2004]:
•
•
•
•
•
•
Strategische doelen in operationele doelen te vertalen
Verantwoordelijkheden lager in de organisatie te leggen
Greep te krijgen op complexe verander- of verbeterprogramma’s
Transparantie over besluitvorming en resultaten te krijgen
Samenhang tussen afdelingen zichtbaar te maken
Een prestatiecultuur te ontwikkelen
Prestatiemanagement is een concept dat ontwikkeld is vanuit kwaliteitsmanagement en is
ontstaan doordat het bedrijfsleven op zoek is gegaan naar een methode die een verband kan
leggen tussen de strategie van de organisatie en de te behalen resultaten. Dit verband wordt
enerzijds gelegd om de organisatiedoelstellingen te behalen (interne focus) en anderzijds om
verantwoording af te kunnen leggen aan hogere niveaus in de organisatie of aan de
omgeving (externe focus). [Kerklaan, de Waal, 2002]
3.2.1 Het definiëren van prestatiemanagement
Prestatiemanagement is meer dan prestatiemeting alleen. Prestatiemanagement heeft
betrekking op alle methodes, processen en systemen die gebruikt worden bij het managen
van de prestaties in een onderneming. Prestatiemanagement gaat daarbij ook over de mate
waarin medewerkers zich verantwoordelijk voelen en inzetten voor het behalen van
gewenste resultaten. [Ardon, Serrurier Schepper, 2004].
Effectief prestatiemanagement is dus enerzijds gebaseerd op structuur, een goed
meetsysteem en anderzijds op gedrag, managers en medewerkers die prestatiegericht zijn.
Er kan veel worden gemeten en gerapporteerd, daarnaast moet er daadwerkelijk iets
gebeuren met de verkregen informatie wil een meetsysteem voor prestaties effectief werken.
Bovendien moet voor effectief gebruik de prestatie informatie betrouwbaar, op tijd zijn en
aansluiten bij de strategie van de organisatie. Gedrag en structuur verdienen beide daarom
evenveel aandacht, figuur 3.1. [Ardon, de Waal, 2004]
14
Figuur 3.1 Twee kanten van prestatiemanagement [Ardon, de Waal, 2004]
Voor beide kanten kunnen drie aspecten gedefinieerd worden waar aandacht aan
geschonken moet worden bij effectief prestatiemanagement [Ardon, de Waal, 2004]:
‘Structuur van prestatiemanagement:
• Inhoud; Keuze tussen financiële prestatie-indicatoren, zoals financieel resultaat, en
niet-financiële prestatie-indicatoren, zoals leverbetrouwbaarheid of voor gebruik van
beide, zie hoofdstuk 8.
• Relevantie; Alleen die prestatie-indicatoren, die waarde toevoegen voor de
organisatie moeten opgenomen worden.
• Hanteerbaarheid; De rapporten en systemen die gebruikt worden voor de
prestatiemeting dienen gebruikersvriendelijk te zijn. De prestatie informatie dient
gemakkelijk te worden verkregen in het informatie systeem.
Gedrag bij prestatiemanagement:
• Commitment en verantwoordelijkheid; managers en medewerkers die zich
verantwoordelijk voelen voor de resultaten van de onderneming en voor de eigen
prestatie-indicatoren.
• Verbetercultuur en actiegerichtheid; De integratie van prestatie-indicatoren in de
dagelijkse activiteiten moet zorg dragen voor een directe aanpak van problemen, proactief gedrag en het continu zoeken naar verbeteringen.
• Bereidheid tot communicatie; Regelmatig top-down en bottom-up communicatie,
regelmatige uitwisseling van prestatie informatie over organisatie onderdelen heen.’
Er is in dit onderzoek gekozen voor een brede definitie van prestatiemanagement, zodat
naast de aspecten die horen bij het ontwikkelen van een meetsysteem, ook de aspecten aan
bod komen, die behoren tot het gebruik en de implementatie van het concept
prestatiemanagement in de organisatie. Het prestatiemeetsysteem vormt hierbij een
hulpmiddel.
3.3 Het definiëren van het prestatiemeetsysteem
Zoals al eerder naar voren is gekomen in hoofdstuk 2 heeft het prestatiemeetsysteem
betrekking op het meetsysteem zelf en op een implementatietraject voor gebruik van het
meetsysteem in de organisatie. Deze beide onderdelen haken in op de twee kanten van
prestatiemanagement, structuur en gedrag. In figuur 3.2 is het prestatiemeetsysteem
weergegeven. Het implementatietraject heeft betrekking op zowel de technische als de
organisatorische implementatie van het meetsysteem in de organisatie.
15
Figuur 3.2 De onderdelen van het prestatiemeetsysteem
Een metafoor voor meetsysteem van prestaties in een organisatie die regelmatig gebruikt
wordt is ‘Organisatiedashboard’. [The Mag, 2004] Op een ‘Organisatiedashboard’ worden
alle factoren weergegeven, die van belang zijn voor een effectieve besturing van de
organisatie. Volgens de Van Dale is een dashboard ‘een instrumentenbord in een auto of
vliegtuig’ [Geerts, 1999]. Kerklaan beschrijft een dashboard als volgt [2004]:
‘Een dashboard is een Engelstalige term waarmee oorspronkelijk het paneel bedoeld wordt
dat zich in de besturingscabine van een rijtuig bevindt. Hierin zijn indicatielampjes ingebouwd
die aangeven wanneer er iets mis dreigt te gaan. Er gaat bijvoorbeeld een lampje branden
als de benzinetank leeg is of als het oliepeil te laag is. Het dashboard heeft dus een
waarschuwingsfunctie.’
Het dashboard dient aan te geven wat de belangrijkste ‘waarschuwingslampjes’ zijn voor de
organisatie. Deze lampjes, ook wel indicatoren genoemd, geven aan wanneer er iets mis
dreigt te gaan in de organisatie en dienen indirect als stuurinstrumenten. Wanneer een
lampje gaat branden is bijsturing nodig in de organisatie. Zolang er geen lampje gaat
branden op het dashboard betekent dit dat het goed gaat met de organisatie. Naast een
waarschuwingsfunctie heeft het dashboard daarom ook een monitoringsfunctie.
Het dashboard heeft
prestatiemanagement:
•
•
•
•
de
volgende
doelen,
die
aansluiten
bij
de
doelen
van
Het visualiseren van de prestaties van de onderneming. In één oogopslag kan de
status van de organisatie afgelezen worden.
Het evalueren en analyseren van de prestaties, waardoor verbeteringsmogelijkheden
getoond kunnen worden
Het ondersteunen van de besluitvorming
Het aansturen van de dagelijkse operaties
Voor het gemak wordt in het vervolg gesproken over meetsysteem in plaats van dashboard.
Het dashboard is eigenlijk een soort interface, die het functioneren van een achterliggend
systeem weergeeft. Het te ontwerpen meetsysteem bevat naast deze functie ook de
achterliggende gegevens, zoals de programmeercode voor het meetsysteem en de
berekeningen, die nodig zijn voor het weergeven van de gevraagde informatie. Het
meetsysteem is daarom uitgebreider dan het dashboard. Dit komt verder aan de orde in
hoofdstuk 9, het ontwerpen van het meetsysteem.
16
3.3.1 Het ontwikkelen van het stappenplan
Het prestatiemeetsysteem komt tot stand door een projectmatige werkwijze te hanteren, in
de vorm van een stappenplan, zie figuur 3.3. Hier is voor gekozen omdat dit stappenplan
goed aansluit bij de twee elementen van het prestatiemeetsysteem, namelijk het ontwikkelen
van het meetsysteem zelf en de implementatie en het gebruik van het meetsysteem in de
organisatie. In tegenstelling tot andere stappenplannen legt dit model de nadruk op de
implementatie. Aangezien dit een belangrijk element vormt in de doelstelling van het
onderzoek, is ook gekozen voor dit stappenplan. Bovendien is de toepassing van dit
stappenplan in service gerichte omgevingen zeer succesvol gebleken [Goubergen en Aken,
2000]. Aangezien het service aspect bij Bedrijf X een hoge waarde heeft, is daarom ook
gekozen voor dit stappenplan.
Figuur 3.3 Stappenplan voor de ontwikkeling van een prestatiemeetsysteem
Het stappenplan [Goubergen, Aken, 2000] wordt nu beschreven. De stappen zelf zijn
overgenomen van Goubergen en Aken [2000], maar aan de invulling van de stappen is op
basis van praktijkinzichten uit de organisatie eigen creativiteit gegeven. Het model biedt
daardooor een beter handvat voor de ontwikkeling van het prestatiemeetsysteem. Stap één
tot en met vier heeft vooral betrekking op het ontwikkelen van het meetsysteem. Stap vijf en
zes gaan in op het implementatietraject en stap zeven heeft betrekking op beide onderdelen.
Deze stappen vormen de rode draad in het rapport.
1. Definieer het doel van het meetsysteem
Het is noodzakelijk vast te stellen wat het doel is van het meetsysteem. Wat dient er bereikt
te worden met het meetsysteem? Zolang het doel niet duidelijk is, kan het middel niet
effectief worden ingezet.
In hoofdstuk 1 is de aanleiding van het onderzoek en in hoofdstuk 2 is het doel van het
onderzoek beschreven. Hieruit is naar voren gekomen dat een prestatiemeetsysteem een
bijdrage levert aan het inzichtelijk maken van de factoren die van invloed zijn op het
17
verhogen van de efficientie en effectiviteit van de organisatie. Dit inzicht moet leiden tot
mogelijke verbeteringen van de prestaties.
2. Creëer de infrastructuur voor een meetsysteem
In deze stap wordt de infrastructuur gecreëerd die van belang is voor de ontwikkeling van het
meetsysteem. Hiermee worden de elementen bedoeld die niet in het meetsysteem zelf
zitten, maar die het mogelijk maken het meetsysteem te ontwikkelen. Gedacht kan worden
aan geld, tijd, opleiding en andere praktische hulpmiddelen. Indien nodig kunnen gedurende
het hele proces elementen aan de infrastructuur toegevoegd worden.
Ten eerste is voor dit onderzoek theorie nodig over hoe prestatie-indicatoren, de factoren die
de structuur moeten vormen van het meetsysteem, ontwikkeld kunnen worden. Ten tweede
is een werkgroep aangesteld met deelnemers uit iedere organisatielaag, zodat binnen een
breed kader nagedacht kan worden over de te gebruiken prestatie-indicatoren. Ten derde is
er een projectruimte ter beschikking gesteld waar vergaderingen plaats kunnen vinden.
3. Definieer het organisatiesysteem waarop het meten betrekking heeft
Vastgesteld moet worden voor welke organisatie of organisatieafdeling het meetsysteem
ontworpen moet worden. De processen binnen deze organisatie of afdeling dienen
gedefinieerd te worden. Op welke elementen heeft het meten betrekking en op welke niet.
Hoofdstuk 5 van de functionele analyse schenkt hier aandacht aan.
4. Ontwerp het meetsysteem
In het meetsysteem kunnen niet alle factoren opgenomen worden die van invloed zijn op de
prestaties van de organisatie. Er moet een keuze gemaakt worden voor de indicatoren die
het meest toepasselijk zijn op het gedefinieerde organisatiesysteem. Deze prestatieindicatoren worden gekozen in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt het daadwerkelijke
meetsysteem ontworpen.
5. Wat is nodig voor de gegevensverzameling voor de prestatiemeting?
Het meetsysteem moet onderhouden worden in de toekomst. In deze stap worden de
verantwoordelijkheden vastgelegd. Wie gaat welke gegevens aanleveren en wanneer? Om
dit vast te kunnen stellen is eerst een analyse van de organisatie X nodig. Wat voor soort
organisatie is Bedrijf X, wie heeft welke functie en wat zijn de bijbehorende taken? Deze
analyse wordt uitgevoerd in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 10 worden de betreffende
verantwoordelijkheden voor het meetsysteem vastgelegd.
6. Implementatie en gebruik van het meetsysteem in de organisatie
Door gebrek aan communicatie en coördinatie komt het regelmatig voor dat nieuwe
initiatieven niet goed geïmplementeerd worden. Daarom is het noodzakelijk van te voren een
goed implementatieplan te ontwerpen, waarbij alle actoren betrokken worden. Door de
causale verbanden na te gaan tussen de prestatie-indicatoren kan nagegaan worden wat er
kan gebeuren en waarom dit zou kunnen gebeuren. Er kunnen dan actieplannen opgesteld
worden. Het testen van het meetsysteem is noodzakelijk voordat het in de praktijk
geïmplementeerd wordt, zodat fouten voorkomen worden. In hoofdstuk 10 wordt een plan
gepresenteerd voor de implementatie en het gebruik van het meetsysteem in de organisatie.
In hoofdstuk 11 wordt vervolgens de evaluatie uitgevoerd van het prestatiemeetsysteem, van
het meetsysteem zelf en van het implementatietraject.
7. Beoordelen en verbeteren van het prestatiemeetsysteem
Na een periode van gebruik dient het prestatiemeetsysteem opnieuw geëvalueerd te worden.
Heeft het prestatiemeetsysteem geleid tot verbeteringen in de organisatie, zijn op basis van
het meetsysteem de goede beslissingen genomen, moeten er nog veranderingen
aangebracht worden, etc.? Is het meetsysteem gemakkelijk te gebruiken en levert iedereen
18
die verantwoordelijk is voor een indicator ook daadwerkelijk de juiste informatie aan op het
juiste tijdstip? Het stappenplan geeft aan dat er sprake is van iteratie, waardoor het plan
opnieuw doorlopen kan worden als er aanleiding is om bijvoorbeeld de prestatie-indicatoren
te veranderen.
3.4 Ontwerpprincipes
De Bruijn [2001] bespreekt in zijn boek Prestatiemeting in de publieke sector drie
ontwerpprincipes waaraan prestatiemeting moet voldoen. Deze principes zijn:
•
•
•
Interactie
Variëteit en redundantie
Dynamiek
De Bruijn past deze ontwerpprincipes toe op professionele organisaties in de publieke
sector, zoals ziekenhuizen en universiteiten. Het meten van dienstverlening vraagt om een
procesmatige aanpak. De producten kunnen niet duidelijk gedefinieerd worden en de
waardering van diensten is vaak subjectief. In dit onderzoek is echter sprake van een
machinebureaucratische organisatie (zie hoofdstuk 6) in de private sector, die door middel
van logistieke processen, duidelijk te definiëren producten op de markt brengt. Deze
principes zijn daardoor niet zomaar toe te passen op het ontwikkelen van een
prestatiemeetsysteem voor Bedrijf X, maar kunnen wel als uitgangspunten genomen worden.
De ontwerpprincipes worden aangevuld met door Goubergen en Aken [2000] gedefinieerde
principes. Dit zijn:
•
•
•
•
•
Duidelijkheid; prestatie-indicatoren dienen duidelijk en begrijpbaar te zijn.
Focus; alleen de voor de organisatie belangrijkste prestatie-indicatoren dienen
gedefinieerd te worden.
Aanpasbaarheid; het meetsysteem moet aan te passen zijn aan veranderende
omstandigheden.
Zichtbaarheid; het meetsysteem moet op een toegankelijke manier, visueel
voorgesteld worden.
Actiegerichtheid; de conclusies die getrokken worden op basis van de door het
meetsysteem verkregen informatie moet aanleiding geven tot het ondernemen van
actie.
Hier wordt opgemerkt dat er een spanning bestaat tussen de principes focus en
aanpasbaarheid. Bij focus bestaat er een kans dat fixatie ontstaat, doordat bijvoorbeeld op
één aspect gefocust wordt. Fixatie is tegenstrijdig met aanpasbaarheid. Bij aanpasbaarheid
wordt juist flexibilitieit verwacht. Deze principes kunnen in theorie gelden, maar in de praktijk
blijkt een spanning te bestaan tussen deze twee principes als beide aanwezig moeten zijn. In
onderstaande paragrafen worden meer van deze spanningen aan de orde gebracht. Variëteit
en redundantie is bijvoorbeeld ook in tegenspraak met duidelijkheid.
3.4.1 Interactie
Prestatiemeting is gebaseerd op vertrouwen. Als er sprake is van wantrouwen tussen
bestuurder en uitvoerende medewerker, ontstaan er sterke prikkels om het systeem tegen te
werken. Vertrouwen komt echter niet vanzelfsprekend tot stand. [de Bruijn, 2001, 68]
Vertrouwen ontstaat alleen als bestuurder en uitvoerende medewerker zich beide realiseren
dat prestaties in een netwerk van afhankelijkheden tot stand komen. Bestuurder en
uitvoerder zijn afhankelijk van elkaar. Interactie tussen bestuurder en uitvoerende
19
medewerkers kan daardoor leiden tot een groter draagvlak voor het systeem van
prestatiemeting. [de Bruijn, 2001]
Interactie is bevorderlijk voor het vertrouwen in de onderlinge relatie van bestuurder en
uitvoerder. De uitvoerder die weet dat hij invloed heeft op de wijze waarop de prestaties
worden gemeten en de wijze waarop met prestaties omgegaan wordt, zal meer vertrouwen
in de bestuurder hebben dan wanneer prestatiemeting als interventie van bovenaf opgelegd
wordt. [de Bruijn, 2001]
3.4.2 Variëteit en redundantie
Variëteit en redundantie zijn bevorderlijk voor het inhoudelijke gehalte van de
prestatiemeting. In publieke dienstverlening is sprake van meervoudigheid; producten
kunnen op meerdere manieren gedefinieerd worden en op verschillende manieren gemeten
en beoordeeld worden. Daarom moet op enige manier recht gedaan worden aan een
verscheidenheid van criteria die ten grondslag liggen aan de beoordeling van de
professionele organisatie. Professionele organisaties moeten zich ook meervoudig
verantwoorden, bijvoorbeeld naar de centrale overheid, de gemeenteraad en de burgers.
Meervoudigheid is in mindere mate toepasbaar op een machinebureaucratie (zie hoofdstuk
6) en in dit onderzoek een logistieke operatie. De producten van de logistieke operatie
kunnen duidelijk gedefinieerd worden. Echter ook Bedrijf X moet zich verantwoorden naar
verschillende actoren, zoals naar de leiding van Operations, de ondernemingsraad en naar
haar medewerkers.
Variëteit heeft betrekking op productdefinities, prestatie-indicatoren, wijzen van meten en
wijzen van oordeelsvorming. [de Bruijn, 2001, 70] Variëteit is in tegenspraak met een
hierboven geformuleerd aspect, namelijk dat prestatiemeting relevant moet zijn (zie
paragraaf 3.2.1) en met het ontwerpprincipe focus. Relevant wil net als focus zeggen dat
alleen die prestatie-indicatoren gedefinieerd moeten worden die bijdragen aan de
doelstellingen van de organisatie. Er ontstaat een spanning tussen deze ontwerpprincipes.
Redundantie wil zeggen dat productdefinities, prestatie-indicatoren en systemen van meten
en beoordelen elkaar kunnen overlappen of strijdig met elkaar kunnen zijn. Als bij een
moeilijk definieerbaar product gekozen wordt voor een discutabele productdefinitie, kan dat
als gevolg hebben dat de prestatiemeting niet gezaghebbend is of leidt tot scheefgroei in de
organisatie. Als er ondanks verschillende productdefinities hetzelfde beeld uit de
prestatiemeting komt, is de meting meer gezaghebbend. [de Bruijn, 2001, 70] Redundantie is
in tegenspraak met relevantie, maar ook met duidelijkheid. Met duidelijkheid wordt bedoeld
dat de productdefinitie begrijpbaar moet zijn en niet op meerdere manieren uitgelegd kan
worden.
Er zijn grenzen aan variëteit en redundantie, aangezien een systeem van prestatiemeting
alleen goed functioneert bij een zekere consistentie en stabiliteit. Er dient daarom een
evenwicht gevonden te worden tussen enerzijds variëteit en redundantie en anderzijds
consistentie en stabiliteit. [de Bruijn, 2001] Daarbij komt dat in een machinebureaucratie
variëteit een minder grote rol inneemt, doordat producten eenduidiger geformuleerd kunnen
worden dan bij een professionele organisatie. Als een evenwicht gevonden kan worden,
wordt recht gedaan aan beide principes; relevantie en variëteit en redundantie.
3.4.3 Dynamiek
Het is belangrijk dat prestatiemeting levendig is: ze moet kunnen omgaan met de dynamiek
die zich voordoet bij de totstandkoming van producten, diensten en processen. Hoe gaat de
organisatie om met veranderingen in de omgeving, hoe innovatief is ze en hoe worden
relaties onderhouden met derden. Als geen recht wordt gedaan aan de dynamiek zal
20
prestatiemeting verworden tot een ‘doodse activiteit’. [de Bruijn, 2001, 71] Goubergen en
Aken [2000] spreken over de aanpasbaarheid en daarmee ook de dynamiek die het
meetsysteem dient te hebben.
Aangezien in dit onderzoek een stappenplan gebruikt wordt voor het ontwerpen en het
gebruiken van een prestatiemeetsysteem, is het moeilijk recht te doen aan deze dynamiek.
Een stappenplan is statisch. Hierdoor ontstaat een spanning tussen het principe van recht
doen aan de dynamiek van organisaties en het statische aspect van het stappenplan.
Om enigszins om te gaan met deze spanning is iteratie opgenomen binnen het stappenplan,
waardoor het systeem aan enige verandering onderhevig kan zijn. De evaluatie van het
systeem, die beschreven wordt in stap zeven, vormt de aanleiding voor het opnieuw
doorlopen van het stappenplan. Deze evaluatie vindt echter plaats nadat het systeem
ontworpen is en biedt tijdens het ontwikkelen weinig ruimte voor dynamiek, behalve bij het
het creëren van de infrastructuur. Tijdens het uitvoeren van het stappenplan kunnen nieuwe
elementen toegevoegd worden, die het mogelijk maken het stappenplan tot uitvoering te
brengen, bijvoorbeeld door nieuwe mensen met nieuwe ideeën over prestatie-indicatoren te
laten deelnemen.
Het is een voordeel dat Bedrijf X een machinebureaucratische organisatie is (zie hoofdstuk
6). De omgeving is redelijk stabiel en eenvoudig, waardoor het vanuit dit opzicht minder
noodzakelijk is dat er dynamiek aanwezig is binnen het prestatiemeetsysteem.
3.4.4 Zichtbaarheid en actiegerichtheid
In paragraaf 3.3 komt al naar voren dat het meetsysteem op een toegankelijke manier,
visueel voorgesteld moet worden. Bovendien moeten de conclusies die getrokken worden uit
de informatie die naar voren komt uit het meetsysteem aanleiding geven tot het
daadwerkelijk ondernemen van acties. [Goubergen, Aken, 2000] Het prestatiemeetsysteem
moet daarom recht doen aan deze twee ontwerpprincipes.
3.5 Samenvatting
Het prestatiemeetsysteem heeft betrekking op het meetsysteem zelf en op een
implementatietraject voor gebruik van het meetsysteem in de organisatie. In figuur 3.2 is het
prestatiemeetsysteem weergegeven. Het implementatietraject heeft betrekking op zowel de
technische als de organisatorische implementatie van het meetsysteem in de organisatie.
Voor de ontwikkeling van het prestatiemeetsysteem wordt een stappenplan gebruikt van
Goubergen en Aken [2000], zie figuur 3.3. De stappen zelf zijn overgenomen van Goubergen
en Aken [2000], maar aan de invulling van de stappen is op basis van praktijkinzichten uit de
organisatie eigen creativiteit gegeven. Het model biedt daardooor een beter handvat voor de
ontwikkeling van het prestatiemeetsysteem.
Ontwerpprincipes voor het ontwikkelen van het prestatiemeetsysteem zijn:
•
•
•
•
•
•
•
•
Interactie
Variëteit en redundantie
Dynamiek
Duidelijkheid
Focus
Aanpasbaarheid
Zichtbaarheid
Actiegerichtheid
21
Er bestaan spanningen tussen de principes focus en aanpasbaarheid, tussen de principes
Variëteit en redundantie en duidelijkheid en tussen dynamiek en aanpasbaarheid.
Eisen aan het prestatiemeetsysteem
Er wordt aan de hand van de uitgangspunten van het besproken stappenplan, de
ontwerpprincipes van de Bruijn [2001] en Goubergen en Aken [2000] en de praktijksituatie
van Bedrijf X een aantal eisen opgesteld waaraan het prestatiemeetsysteem moet voldoen.
Eisen ten aanzien van de doelen en gebruikersmogelijkheden van het prestatiemeetsysteem
zijn:
1. Signaleringsfunctie en monitoringsfunctie.
2. Het evalueren en analyseren van de prestaties, waardoor verbeteringen voorgesteld
kunnen worden en de besluitvorming ondersteund kan worden.
3. Het aansturen van de dagelijkse operatie; Het meetsysteem is een hulpmiddel bij de
aansturing van de dagelijkse werkzaamheden.
4. Verbetercultuur en actiegerichtheid; De integratie van prestatie-indicatoren in de
dagelijkse activiteiten moet zorg dragen voor een directe aanpak van problemen, proactief gedrag en het continu zoeken naar verbeteringen. Van te voren acties
bedenken bevordert pro-actief gedrag.
Eisen ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem:
5. Visualisatie van de prestaties; In een oogopslag moet de status van de organisatie
afgelezen worden.
6. Dynamiek; Enige vorm van dynamiek dient naar voren te komen in het meetstysteem,
anders verwordt prestatiemeting tot een ‘doodse activiteit’.
7. Hanteerbaarheid; De rapporten en systemen die gebruikt worden voor de
prestatiemeting dienen gebruikersvriendelijk te zijn. De prestatie informatie is
gemakkelijk te verkrijgen in het informatie systeem.
Eisen ten aanzien van de structuur van het meetsysteem:
8. Er moet een organisatiesysteem afgebakend worden waarop de prestatiemeting van
toepassing is. De prestatie-indicatoren die opgesteld worden, moeten betrekking
hebben op dit gedefinieerde organisatiesysteem.
9. Evenwicht tussen variëteit en redundantie en consistentie en stabiliteit.
10. Er moet een set van gebalanceerde prestatie-indicatoren ontwikkeld worden. Er dient
aandacht te zijn voor financiële indicatoren, zoals financieel resultaat, en voor nietfinanciële indicatoren, zoals leverbetrouwbaarheid.
Eisen ten aanzien van de implementatie en gebruik van het meetsysteem in de organisatie:
11. Het doel van het meetsysteem dient duidelijk te zijn voor de gebruikers.
12. Interactie; Interactie tussen bestuurder en uitvoerende kern kan leiden tot een groter
draagvlak voor het systeem en voor onderling vertrouwen.
13. Het vastleggen van de verantwoordelijkheden om onduidelijkheid te voorkomen
14. Testfase; mensen laten oefenen met het systeem.
15. Beschikbaar stellen van de benodigde tijd, geld en andere middelen om
implementatie en gebruik te bevorderen, de infrastructuur.
16. Communicatie; Regelmatig top-down en bottom-up communicatie, regelmatige
uitwisseling van prestatie informatie over organisatie onderdelen heen.
22
4 Het werken met prestatie-indicatoren
4.1 Inleiding
Een belangrijk deel van de informatievoorziening in de logistiek komt voort uit de logistieke
prestatie-indicatoren. Deze geven het huidige functioneren van de logistieke operatie weer
en maken daarmee de gebieden zichtbaar waar verbetering van het logistieke systeem
noodzakelijk is. [Aertsen, e.a., 1996, 176] In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op wat
prestatie-indicatoren precies zijn en hoe deze opgesteld kunnen worden.
4.2 Het definiëren van een prestatie-indicator
In de literatuur komen verschillende definities voor van het begrip prestatie-indicator:
•
•
•
Ahaus [1998, 80] beschrijft een prestatie-indicator als ‘een meetpunt dat een goede
indicatie geeft over het succes of falen van een succesbepalende factor of van het
functioneren van een proces’.
Dorr noemt in zijn boek Presteren met processen [2000, 138] een prestatie-indicator
‘een meetbare grootheid die informatie geeft over het functioneren van een bepaald
proces en de mate waarin gestelde doelen worden bereikt’.
Kerklaan in Sturen met kwaliteit [Jeanson-Banning, 1998, 43] beschrijft indicatoren
als ‘aanwijzingen die op tevoren bepaalde punten in het proces worden verzameld en
die iets zeggen over de toestand van het proces’.
Bij de definitie van een prestatie-indicator in dit onderzoek is gekozen voor het combineren
van de gemeenschappelijke begrippen in deze definities; meetpunt, informatie geven en
proces. Onder prestatie-indicator wordt daarom in het vervolg verstaan:
Een meetpunt dat informatie geeft over het functioneren van een bepaald proces.
De logistieke processen waarop het meten betrekking heeft, worden beschreven in
hoofdstuk 5. De prestatie-indicatoren zijn de factoren die van invloed zijn op de prestaties
van de organisatie en kunnen gebruikt worden om de operatie aan te sturen [Aertsen, e.a.,
1996]. De uiteindelijke set van prestatie-indicatoren moet gebaseerd zijn op wat de
organisatie wil en wat past bij de strategische doelstellingen van de organisatie [Bonset,
2004].
4.3 Prestatie-indicatoren zien vanuit verschillende perspectieven
Prestatie-indicatoren kunnen vanuit verschillende gezichtspunten beschreven worden
[Jansen, 2001]. Hieronder wordt uitgelegd welke gezichtspunten dit zijn en in welke mate
deze perspectieven een rol spelen bij de definitie van prestatie-indicatoren voor Bedrijf X. De
volgende perspectieven worden beschouwd:
•
•
•
•
•
‘Van schakel tot activiteit’
Transformatieproces
Gebied
Organisatieniveau
Tijdshorizon
23
4.3.1 Van schakel tot activiteit
Binnen dit perspectief worden vier niveaus van prestatie-indicatoren onderscheiden (figuur
4.1).Tussen deze niveaus bestaat samenhang. De aggregatie van de prestatie-indicatoren
op niveau D vormt een getal op niveau C, etc.
Figuur 4.1 Vier niveaus prestatie-indicatoren [Goor, e.a., 1996]
A Van schakel tot schakel
In dit perspectief wordt gekeken hoe totale distributieketen functioneert. [Goor, e.a., 1996] Dit
is niet toepasselijk op Bedrijf X. Bedrijf X vervult een functie, namelijk de fysieke distributie,
binnen de schakel fabrikant. Dit niveau geldt dus niet voor Bedrijf X.
B Per functie per schakel
Hier wordt gekeken hoe een specialistische functie of afdeling, zoals verkoop en fysieke
distributie, functioneert binnen een schakel in de distributiekolom. De ene afdeling binnen
een bedrijf is hierbij klant van een andere afdeling. [Goor, e.a., 1996] Vanuit deze functies
gezien is de afdeling Verkoop bijvoorbeeld de klant van Bedrijf X. Op dit niveau is het
mogelijk de fysieke distributiefunctie van Bedrijf X te bestuderen binnen de schakel.
C Per subsysteem per functie of afdeling
Binnen elke functie of afdeling van een bedrijf worden een aantal deelfuncties of
subsystemen onderscheiden. Aandacht binnen onderdeel C gaat uit naar het functioneren
van een subsysteem binnen de betreffende afdeling of functie binnen de schakel. [Goor, e.a.,
1996] De functie waar in dit onderzoek de aandacht naar uit gaat, is het distributiecentrum en
komt naar voren in hoofdstuk 5.
D Per activiteit
Hier worden per activiteit van een subsysteem de prestaties bijgehouden. Dit is zeer
gedetailleerd. Bij de magazijnfunctie van Bedrijf X worden dan de prestaties bijgehouden van
bijvoorbeeld de ontvangst van de goederen, de opslag en het orderverzamelen, gemeten in
het aantal colli per uur. [Goor, e.a., 1996]
Binnen dit onderzoek worden voor Bedrijf X vooral prestatie-indicatoren opgesteld op niveau
C en D, het subsysteem distributiecentrum met de desbetreffende activiteiten. Dit leidt tot
een totaal resultaat op niveau B.
24
4.3.2 Transformatieproces
Een logistiek proces kan bekeken worden als een transformatieproces, een proces dat de
invoer, via een proces omzet in een uitvoer (figuur 4.2).
Figuur 4.2 Transformatieproces [Nevem-workgroup, 1989]
Invoerindicator:
Bij een invoerindicator wordt aan het begin van het proces gemeten. Voldoet de invoer aan
de vastgestelde specificaties? De beheersbaarheid van het proces kan verhoogd worden
door het meten van de invoer, waardoor storingen in het proces voorkomen kunnen worden.
[Dorr, 2000] Voorbeelden van invoerindicatoren zijn arbeid, materiaal, kapitaal en informatie.
Uitvoerindicator:
Het meten van het resultaat of de uitvoer van een proces geeft een indicatie of het proces
goed functioneert. De uitvoer wordt vergeleken met de norm. [Dorr, 2000] Voorbeelden van
uitvoerindicatoren zijn kwaliteit, prijs, kwantiteit, plaats en tijd.
Procesindicator:
Deze indicator zit in het proces zelf. Voorbeelden van procesindicatoren zijn de doorlooptijd
van het proces en het voorraadniveau. Meestal wordt een procesindicator gebruikt om een
indicatie te geven van de uitvoer van een proces. [Dorr, 2000] Uit kostenoverwegingen wordt
vaak gekozen voor een procesindicator, die gemakkelijker te meten is. Het aantal op tijd
vertrokken ritten vanaf het distributiecentrum naar de klant geeft bijvoorbeeld een indicatie
over de leverbetrouwbaarheid. Als alle ritten op tijd vertrekken kan aangenomen worden dat
alle ritten op tijd bij de klant aankomen. Dit levert een vergelijkbaar resultaat op en bespaart
de kosten van het bij de klant meten.1
Combinatie indicatoren:
Deze indicatoren geven een relatie weer tussen de verschillende indicatoren. Productiviteit
zegt bijvoorbeeld iets over de verhouding tussen de hoeveelheid middelen die ingezet zijn en
de uitvoer.
4.3.3 Gebied
In dit perspectief wordt een onderscheid gemaakt tussen financiële indicatoren, zoals omzet,
rendement en kosten, en niet-financiële indicatoren, zoals leverbetrouwbaarheid, flexibiliteit
en kwaliteit. In dit onderzoek worden beide aspecten in acht genomen, maar bestaat focus
op de niet-financiële indicatoren.
4.3.4 Organisatieniveau
Er bestaan verschillende organisatieniveaus binnen een organisatie, de strategische top, het
middenmanagement en de uitvoerende kern [Mintzberg, 1995]. Iedere laag in de organisatie
heeft zijn eigen taken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen strategische, tactische en
1
Als alleen gekeken wordt naar de processen op het distributiecentrum is het ‘aantal op tijd vertrokken
ritten’ een uitvoerindicator. Wordt het hele ketenproces beschouwd, van leverancier tot aan de klant,
waar het distributiecentrum slechts een schakel vormt in de keten, dan is het aantal op tijd vertrokken
ritten een procesindicator die een indicatie kan geven over de leverbetrouwbaarheid van de producten
naar de klant toe.
25
operationele taken (figuur 4.3). De aard van deze hiërarchie komt tot uitdrukking in drie
kenmerken [Aertsen, e.a., 1996]:
•
•
•
de mate van omvattendheid; taken op een hoger niveau omvatten een groot deel van
de activiteiten binnen een onderneming en hebben een langere tijdshorizon.
het aggregatieniveau van de variabelen; hoe hoger het niveau, hoe hoger de
aggregatiegraad van de gegevens.
de opeenvolging van het werkelijk uitvoeren van activiteiten; het raamwerk voor de
activiteiten op een lager niveau wordt gevormd door activiteiten van hogere niveaus.
Figuur 4.3 indeling logistieke taken [Aertsen, e.a. 1996]
Strategische taken worden gepland voor de middellange tot lange termijn, 1 tot 5 jaar.
Tactische taken voor de korte tot middellange termijn, 6 maanden tot een jaar. Operationele
taken beslaan de dagelijkse beslissingen, wekelijkse en maandelijkse rapportages. In
onderstaande tabel 4-1 wordt duidelijk gemaakt welke taken bij welk organisatieniveau
horen.
Organisatieniveau
Strategische top
Middenmanagement
Uitvoerende kern
Taak
Strategische taken
Tactische taken
Operationele taken
Tabel 4-1 Besturingsniveau en taken in een organisatie
Op basis van deze indeling kunnen prestatie-indicatoren gekoppeld worden aan een
organisatieniveau en aan een taak. Voor Bedrijf X worden op alle drie de organisatieniveaus
prestatie-indicatoren opgesteld. Deze indeling naar organisatieniveau lijkt op de al eerder
gemaakte indeling in vier niveaus ‘Van schakel tot activiteit’. Bij de indeling naar
organisatieniveau worden de prestatie-indicatoren echter gekoppeld aan het niveau en de
taken binnen de organisatie om daarmee de juiste personen verantwoordelijk te kunnen
stellen voor de verschillende prestatie-indicatoren.
4.3.5 Tijdshorizon
De meeste prestatie-indicatoren worden gebruikt voor het geven van terugkoppeling,
‘feedback’ op basis van informatie over het bereikte resultaat. Evaluatie leidt dan tot
bijsturing. Indicatoren kunnen ook gebruikt worden op basis van ‘feedforward’. Hierbij wordt
26
op basis van voorspellingen van toekomstige gebeurtenissen en effecten gekeken of
bijsturing nodig is. [Engelbregt, 1999] De prestatie-indicatoren die informatie geven over
toekomstige gebeurtenissen worden wel leading indicatoren genoemd. Lagging indicatoren
geven informatie over de prestaties in het verleden. [Wentink, 1999] Het gebruik van een
combinatie van beide indicatoren wordt optimaal geacht. De voorspelling van toekomstige
gebeurtenissen en effecten blijft echter onzeker.
4.4 Het opstellen van een stappenplan om prestatie-indicatoren te ontwikkelen
In deze paragraaf wordt een stappenplan opgesteld voor de ontwikkeling van de prestatieindicatoren. Om tot adequate prestatie-indicatoren te komen moet een aantal stappen
doorlopen worden [USAID, 1996]:
1. Het vaststellen van de te bereiken resultaten
2. Het ontwikkelen van een lijst met mogelijke prestatie-indicatoren
3. Bepalen van de bruikbaarheid en relevantie van de prestatie-indicatoren; toetsen van
prestatie-indicatoren aan de SMART criteria
4. Selecteren van de ‘beste’ prestatie-indicatoren
4.4.1 SMART Criteria
In de gaten gehouden moet worden dat alleen die informatie gegenereerd wordt die relevant
is voor de prestatiemeting: ‘Eenvoudig is beter’ [Bonset, 2004]. Bovendien moet
prestatiemeting niet meer geld kosten dan dat het oplevert. Goede prestatiemetingen
voldoen aan het SMART-principe. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Reëel en Tijdgebonden [Engelbregt, 1999].
Specifiek betekent dat de gegevens gekoppeld moeten worden aan de persoon in de
organisatie die verantwoordelijk is voor de gemeten waarde en dat een duidelijk kader
bestaat voor de meting, zodat misverstanden voorkomen kunnen worden. Meetbaar betekent
dat aan de metingen een objectieve waarde gegeven kan worden, zodat de meting
eenvoudig is en niet veel geld kost. Acceptabel wil zeggen dat er draagvlak bestaat voor een
bepaalde meting. Zonder draagvlak onder de medewerkers is het niet mogelijk de gewenste
informatie te genereren. Het is nodig om reële en praktische waarden te meten. Dit maakt de
meting voor medewerkers concreet en kan een vertaalslag gemaakt worden naar de praktijk.
Tot slot moeten de metingen tijdgebonden zijn en slechts een beperkt tijdvak representeren.
De metingen moeten een zodanige frequentie hebben dat actie ondernomen kan worden. De
indicator heeft anders geen sturende werking. [Engelbregt, 1999].
Het SMART-principe is in tegenspraak met het eerder genoemde principe van variëteit en
redundantie (hoofdstuk 3). De SMART-criteria bieden hier geen ruimte voor. In hoofdstuk 3 is
echter wel gesproken over het vinden van een evenwicht tussen consistentie en stabiliteit en
variëteit en redundantie. De SMART criteria kunnen bijdragen aan deze consistentie en
stabiliteit.
4.4.2 Valkuilen bij het werken met prestatie-indicatoren
Dorr en de Bruijn noemen een aantal valkuilen en risico’s die optreden bij het werken met
prestatie-indicatoren. De Bruijn [2001] noemt het ontstaan van strategisch gedrag, het
blokkeren van innovaties en ambities en het verhullen van de prestaties. Dorr [2000] spreekt
vooral over de valkuilen van het meetproces, zoals obsessief meten, niet gericht meten,
elkaar de schuld geven en voor anderen meten. Hieronder volgt uitleg over deze valkuilen en
risico’s en hoe deze opgevangen kunnen worden in het prestatiemeetsysteem.
27
Prestatiemeting is een stimulans tot strategisch gedrag
Een prestatiecultuur, het meten en belonen van prestaties, kan een prikkel vormen voor
strategisch gedrag. Strategisch gedrag is het gedrag dat vertoond wordt om een gestelde
doelstelling te bereiken. [De Bruijn, 2001] Een vorm van strategisch gedrag is ‘gaming the
numbers’. De Bruijn [2001] geeft een voorbeeld over de productiecijfers van het Openbaar
Ministerie (OM) in Groningen:
‘Het blijkt dat het Ministerie minder zaken seponeert dan in de jaren ervoor. Dit behoort tot
een van de doelstellingen van de minister van Justitie; Wie het aantal sepots omlaag weet te
brengen krijgt een bonus. Er lijkt sprake te zijn van succesvolle prestatiemeting. In de praktijk
blijkt echter dat een justitiemedewerker al een groot aantal delicten uit de computer van het
politiebureau schrapt. Daardoor vermindert het aantal zaken dat bij het OM binnenkomt, wat
het positieve cijfer voor een deel verklaart. De cijfers geven dus een vertekend beeld van de
werkelijkheid en geven een te positief resultaat. Het inzetten van de justitiemedewerkers op
het politiebureau is een strategische actie van het OM.’
In het te ontwerpen plan voor implementatie en gebruik van prestatie-indicatoren in de
organisatie, moet aandacht besteed worden aan het verhinderen van strategisch gedrag. Het
geheel voorkomen van strategisch gedrag is echter niet mogelijk. Mensen zoeken altijd naar
manieren om het niveau van de uitkomst te manipuleren, zodat ze zelf beter uit de verf
komen. Er kan echter wel gekeken worden hoe strategisch gedrag zoveel mogelijk beperkt
wordt.
Door het doel van het meetsysteem duidelijk te maken, door de wijze van invullen van het
model te specificeren, door er voor te zorgen dat er geen mogelijkheid bestaat om het model
creatief in te vullen, met andere woorden het meetsysteem volledig ‘dicht te timmeren’, wordt
het strategisch invullen van de gegevens beperkt. Dit ‘dichttimmeren’ van het model is in
tegenspraak met het principe van redundantie, waarbij juist meerdere uitleg van het model
mogelijk is. Vanuit de organisatie X bezien is het vanwege het lage opleidingsniveau, beter
om het model zoveel mogelijk ‘dicht te timmeren’ dan dat recht gedaan wordt aan het
principe van redundantie. Dit komt verder naar voren in hoofdstuk 6. Dit ‘dichttimmeren’ van
het model is ook in tegenspraak met het principe van dynamiek dat naar voren komt in
hoofdstuk 3. Bij dynamiek kunnen veranderingen optreden, terwijl dit bij het ‘dichttimmeren’
van het model niet mogelijk is.
Prestatiemeting blokkeert innovaties en ambities
Dit risico kan naar voren komen bij het gebruik van het perspectief ‘Transformatieproces’
waarbij gestuurd wordt door middel van invoer, uitvoer en proces indicatoren. Een
organisatie die zich bezighoudt met prestatiemeting, zal zich inspannen om haar
productieproces zoveel mogelijk te optimaliseren, zodat de prestaties zo efficiënt mogelijk
gerealiseerd worden. Dit gebeurt zeker als prestatiemeting gekoppeld wordt aan enige vorm
van financiële beloning. [De Bruijn, 2001]
Het koppelen van prestatiemeting aan een financiële beloning kan een prikkel vormen tot het
denken in ‘cash cows’. Er wordt dan gekeken welke producten relatief eenvoudig worden
gemaakt, zodat zoveel mogelijk geld wordt gegenereerd. Het denken in cash cows betekent
dat een organisatie haar throughput zoveel mogelijk minimaliseert. Dit gaat meestal ten
koste van de innovatie in de onderneming. Innovatie betekent namelijk dat risico’s genomen
worden en dat de resultaten anders kunnen uitpakken dan verwacht. Innovatie kan daardoor
schadelijk zijn voor de productie en daarmee de prestatie van de organisatie, waardoor
innovatie geblokkeerd wordt. [De Bruijn, 2001]
Bij Bedrijf X kunnen ‘cash cows’ naar voren komen als gekozen wordt om bij te houden
hoeveel orders een magazijnmedewerker verwerkt. Hierdoor doet hij alle kleine orders en
28
worden de grote orders met veel pickwerk tot het laatst bewaard, om een zo hoog mogelijke
score te behalen op het onderdeel ‘verwerkte orders’. De keuze van deze werkwijze van de
medewerker is ook een vorm van strategisch gedrag. Deze cash cow kan ondervangen
worden door ervoor te zorgen dat een medewerker niet willekeurig een opdracht kan kiezen.
Een onderneming kan ook selecteren op invoer. Dit wordt wel ‘cherry picking’ genoemd. Het
weigeren van potentiële leerlingen met een gedragsstoornis op een school is hier een
voorbeeld van. Door de kwaliteit of kwantiteit van de invoer te manipuleren, hoeven
organisaties minder inspanningen te leveren om een gewenste uitvoer te creëren. Hierdoor
daalt het ambitieniveau. [De Bruijn, 2001]
Aangezien Bedrijf X een machinebureaucratie is (dit komt naar voren in hoofdstuk zes), alle
regels, procedures en processen zijn vastgelegd, is er weinig ruimte voor innovatie en
ambitie. Aan de ene kant kan prestatiemeting dit verergeren, maar aan de andere kant is dit
nadeel minder aan de orde, omdat het aansluit bij de kenmerken van de organisatie. Een
evenwicht tussen het sturen met invoer, proces en uitvoer indicatoren kan dit risico
beperken.
Prestatiemeting verhult de daadwerkelijke prestaties
Dit risico haakt in op het risico strategisch gedrag. Prestatiemeting kan de prestaties van de
onderneming verhullen, doordat informatie geaggregeerd wordt. Hoe meer aggregatie plaats
vindt, hoe meer het resultaat af komt te staan van het primaire proces. Hierdoor gaat het
zicht verloren op de onderlinge relaties die er op het niveau van het primaire proces zijn. Dit
kan naar voren komen bij het perspectief ‘Van schakel tot activiteit’, waarbij geaggregeerd
wordt naar een hoger niveau. [De Bruijn, 2001]
Hierbij komt dat een productiecijfer van het geheel, meestal een gemiddelde is en niet
zonder meer van toepassing is op de afzonderlijke delen. Naarmate de afstand groter is
tussen degene die de productiecijfers produceert en degene die de cijfers gebruikt, neemt de
betekenis af van deze cijfers. Het cijfer op niveau B van bovengenoemd perspectief is
bijvoorbeeld een gemiddelde van een aantal activiteiten samen. [De Bruijn, 2001]
Om dit nadeel te kunnen ondervangen is het noodzakelijk in het meetsysteem informatie te
geven over de onderlinge relaties tussen de prestatie-indicatoren, zodat de gebruiker kan
zien welke impact het heeft als een prestatie-indicator slecht scoort en daarmee de oorzaken
kan terugvinden.
Het meetproces
Obsessief meten
Obsessief meten betekent dat de persoon zich alleen bezighoudt met de meting en niet meer
met de resultaten. De meting wordt een opzichzelfstaand doel in plaats van een middel om
informatie te leveren over prestaties [Ploos van Amstel e.a., 2004]. Om dit te voorkomen is
het belangrijk dat het doel van de prestatie-indicator niet uit het oog verloren wordt. Door
bijvoorbeeld het doel visueel zichtbaar te maken, wordt de medewerker hieraan herinnerd.
Elkaar de schuld geven
De oorzaak van een negatief resultaat is niet helemaal duidelijk, waardoor mensen elkaar de
schuld gaan geven. Bovendien is een probleem vaak een samenloop van omstandigheden,
waardoor het moeilijk is één schuldige aan te wijzen. Dit kan ondervangen worden door het,
hierboven al genoemde, aangeven van causale verbanden tussen prestatie-indicatoren.
Door hieraan verantwoordelijkheden te koppelen, wordt duidelijk wie welke informatie moet
aanleveren en wie verantwoordelijk is voor welke prestatie-indicator. Het perspectief
‘Organisatieniveau’ biedt hier ruimte voor. [Dorr, 2000]
29
Voor anderen meten
De meting die je uitvoert, moet eigenlijk door iemand anders gedaan worden. Degene die
verantwoordelijk is voor het aanleveren van bepaalde informatie houdt zich niet aan de
afspraken of heeft bij nader inzien geen tijd om de gewenste informatie aan te leveren.
Gevolg is dat een ander de taak overneemt, die de informatie nodig heeft voor de
verantwoording naar een leidinggevende. Hierdoor kan de informatie minder volledig worden
of niet juist en daardoor minder betrouwbaar zijn. [Dorr, 2000]
Om dit nadeel te ondervangen, is het nodig dat prestatiemeting leeft onder de mensen, zodat
ze zich verantwoordelijk voelen voor het aanleveren van de informatie. Dit valt of staat in een
machinebureaucratie onder andere met adequate leiding, die de medewerkers continu
aanspreekt op het nakomen van de gemaakte afspraken. Hierbij komt dat de mensen in de
organisatie ook prioriteit moeten geven aan het werken met prestatie-indicatoren en hier tijd
voor moeten vrijmaken. Dit kan alleen als dit geoorloofd is in de organisatie, omdat iedereen
het belang van de prestatiemeting inziet. Dit komt overeen met een al eerder geformuleerde
eis over commitment en verantwoordelijkheid (eis 13 in hoofdstuk 3).
4.5 Samenvatting
De verschillende perspectieven voor prestatie-indicatoren zijn beschreven. In onderstaande
tabel 4-2 wordt dit samengevat.
Perspectief
Van schakel tot activiteit
Transformatieproces
Gebied
Organisatieniveau
Tijdshorizon
Focus
Schakel, functie, subsysteem, activiteit
Invoer, proces, uitvoer
Financieel, niet-financieel
Strategisch, tactisch, operationeel
Verleden, toekomst
Tabel 4-2 Samenvatting perspectieven prestatie-indicatoren
Een combinatie van deze perspectieven wordt gebruikt bij het opstellen van de prestatieindicatoren. Vooral op het gebied van subsysteem en activiteiten worden prestatieindicatoren opgesteld. Invoer-, uitvoer- en procesindicatoren worden door elkaar gebruikt. Er
worden vooral niet-financiële indicatoren benoemd, op alle drie de organisatieniveaus. Er
wordt getracht een combinatie te maken van indicatoren die het verleden beschrijven en die
de toekomst proberen te voorspellen.
Het opstellen van de prestatie-indicatoren gaat volgens het stappenplan [USAID, 1996] :
1. Het vaststellen van de te bereiken resultaten
2. Het ontwikkelen van een lijst met mogelijke prestatie-indicatoren
3. Bepalen van de bruikbaarheid en relevantie van de prestatie-indicatoren; toetsen van
prestatie-indicatoren aan de SMART criteria
4. Selecteren van de ‘beste’ prestatie-indicatoren
Bij het opstellen van prestatie-indicatoren moet rekening gehouden worden met een aantal
valkuilen en risico’s:
•
•
•
•
Prestatiemeting is een stimulans tot strategisch gedrag
Prestatiemeting blokkeert innovaties en ambities
Prestatiemeting verhult de daadwerkelijke prestaties
De risico’s van het meetproces
30
Eisen aan het prestatiemeetsysteem
De eisen die in dit hoofdstuk gedefinieerd worden, hebben betrekking op de structuur van het
meetsysteem:
17. De uiteindelijke set van prestatie-indicatoren moet gebaseerd zijn op wat de
organisatie wil en wat past bij de strategische doelstellingen van de organisatie.
18. De prestatie-indicatoren moeten gezien worden vanuit verschillende perspectieven;
18.1 Van schakel tot activiteit; Voor Bedrijf X worden prestatie-indicatoren opgesteld
op niveau C en D, het subsysteem magazijn met de desbetreffende activiteiten.
Dit leidt tot een totaal resultaat op niveau B.
18.2 Transformatieproces; Invoer, proces en uitvoer indicatoren worden door elkaar
gebruikt.
18.3 Gebied; Er worden vooral niet-financiële indicatoren benoemd.
18.4 Organisatieniveau; Op strategisch, tactisch en operationeel niveau worden
indicatoren opgesteld.
18.5 Tijdshorizon; combinatie van verleden en toekomst.
19. De prestatie-indicatoren moeten voldoen aan het SMART principe.
20. Causale relaties; om eventuele verhulling van de daadwerkelijke prestaties te
voorkomen.
21. Evenwicht; tussen het sturen met invoer, proces en uitvoer indicatoren, zodat er
ruimte is voor innovatie en ambitie.
22. De risico’s van het meetproces; door het doel van de prestatie-indicator goed
zichtbaar te maken, door het testen van de prestatie-indicatoren aan de SMART
criteria, door het koppelen van prestatie-indicatoren aan verantwoordelijkheden, door
adequate leiding en de mogelijkheid om de benodigde tijd te kunnen besteden aan de
meting.
Eén eis heeft betrekking op de implementatie en het gebruik van het meetsysteem:
23. Het voorkomen van strategisch gedrag, door het ‘dicttimmeren’ van het meetsysteem.
31
Deel III Functionele analyse van de
organisatie
32
5 Het afbakenen van het logistieke systeem
5.1 Inleiding
Alvorens verder te gaan met de ontwikkeling van het prestatiemeetsysteem, wordt in dit
hoofdstuk het logistieke systeem afgebakend waarop de meting betrekking zal hebben. Eerst
wordt de functie van de organisatie besproken (paragraaf 5.2). Vervolgens wordt een
procesbeschrijving gegeven van de operationele processen die bestudeerd worden
(paragraaf 5.3).
5.2 De functie van Bedrijf X
Binnen de logistiek is een tweedeling zichtbaar. Aan de ene kant staat ‘Materials
Management’ en aan de andere kant staat ‘Physical Distribution Management’. Materials
Management betreft de geïntegreerde beheersing van de goederenstroom naar en door de
fabriek. Fysiek distributiemanagement betreft de beheersing van de goederenstroom in het
traject van de fabriek naar de uiteindelijke afnemer. Bedrijf X is gericht op het fysieke
distributiemanagement en is dus verantwoordelijk voor de producten in het traject van de
fabriek tot aan de afnemer. [Aertsen, e.a. 1996] Dit komt tot uitdrukking in figuur 5.1.
Figuur 5.1 Fysiek distributiemanagement, het traject vanaf de fabriek tot aan de afnemer
Fysiek distributiemanagement kan onderverdeeld worden in activiteiten betrekking hebbend
op voorraadbeheer, transport en distributie, en het distributiecentrum [Aertsen, e.a. 1996,
48]. Het onderzoek is gericht op de activiteiten die samenhangen met het distributiecentrum
en met transport en distributie. Bedrijf X heeft geen invloed op het voorraadbeheer. Het
management van de fabrieken bepaalt in samenspraak met de afdeling Verkoop de
productieplanning en daarmee de voorraad die geproduceerd wordt. Bedrijf X heeft geen
invloed op deze beslissingen en moet de problemen die hierdoor ontstaan zelf oplossen.
Figuur 5.2 Subsystemen binnen fysiek distributiemanagement
Het logistieke systeem waar het meten dus betrekking op heeft betreft onderdelen van het
distributiecentrum van Bedrijf X en onderdelen van de activiteiten transport en distributie, zie
33
figuur 5.2. Hieronder wordt besproken welke aspecten hierbij naar voren komen en welke
nader bestudeerd zullen worden.
5.2.1 Transport en distributie
De taken die onder de transport en distributiefunctie vallen zijn [Aertsen, e.a. 1996]:
•
•
•
•
•
Keuze transportmiddel
Eigen vervoer of beroepsgoederenvervoer
Routeplanning
Beladingplanning
Verzending
Er is al veel aandacht besteed aan de transportfunctie. Recentelijk is er een project
uitgevoerd om een keuze te maken tussen meer eigen vervoer of meer
beroepsgoederenvervoer. Er is gekozen voor meer uitbesteding van vervoer, aangezien de
eigen chauffeurs van Bedrijf X veel duurder zijn. Op dit moment wordt er een tender
uitgegeven om de optimale beroepsgoederenvervoerder te kiezen.
Er is een nieuw routeplanningsysteem ingevoerd (Intertour). Dit werkt nog niet optimaal,
maar wordt op dit moment al onder de loep genomen. Op het gebied van de
beladingsplanning worden kortingen aangeboden als volle vrachtauto’s of volle pallets
besteld worden. Hierover wordt onderhandeld met een aantal klanten, maar nog niet met
allemaal. De afdeling Logistiek accountmanagement is hier mee bezig.
Op het gebied van verzending liggen mogelijkheden tot verbetering. Knelpunten ontstaan
doordat zowel de aanlevering als de verzending van de goederen niet volgens standaard
afspraken plaats vindt. Hierdoor worden zowel producten van de eigen fabrieken als
producten van de externe leveranciers vaak tegelijk en onverwacht aangeleverd. Als op dat
moment ook een aantal leveringen moet vertrekken, ontstaat een grote druk op het werk en
op de ruimte. Verzending en aankomst wordt daarom meegenomen in de
systeemafbakening.
5.2.2 Distributiecentrum
De taken die samenhangen met een distributiecentrum zijn [Aertsen, e.a. 1996]:
•
•
•
•
•
•
Bepaling functie in distributiekanaal
Keuze optimale vestigingsplaats
Organisatie goederenstroom
Lay-out en inrichting van het magazijn
Intern transport
Orderverzamelsystemen
Dit onderzoek richt zich op de organisatie van de goederenstroom. De andere aspecten
vormen nu geen aanleiding tot discussie en worden daarom buiten beschouwing gelaten. De
organisatie van de goederenstroom, ook wel magazijnbeheer genoemd, heeft betrekking op
twee activiteiten, namelijk het verplaatsen en de opslag van goederen. Verplaatsing bestaat
uit een aantal subprocessen: ontvangen, wegzetten, orders verzamelen en verschepen.
[Coyle, e.a. 2003] Deze processen worden als uitgangspunt genomen voor het onderzoek. In
het vervolg wordt gesproken over het inslag- en het uitslagproces.
5.2.3 Voorraadbeheer
Voorraadbeheer heeft invloed op de keuzes die gemaakt worden binnen Bedrijf X. Het in
kaart brengen van de relaties die bestaan tussen deze functie en het distributiecentrum kan
34
van nut zijn bij het verklaren van de toe- of afname van bepaalde prestatie-indicatoren.
Daarom worden nu enkele activiteiten besproken die betrekking hebben op het
voorraadbeheer.
Voorraadbeheer is het per product bepalen van de voorraadhoogte. Voorraadbeheer voor de
producten die geproduceerd worden door de fabrieken van bedrijf Y, wordt gedaan door de
bedrijfsbureaus van de fabrieken en door de afdeling Demand Planning. Demand planning
plant de productie in voor de fabrieken in globale lijnen. De bedrijfsbureaus van de fabrieken
maken daar een gespecificeerde weekplanning van. De afdeling Supply planning die zich bij
Bedrijf X bevindt, is verantwoordelijk voor de planning van de externe producten, de
producten die niet door de eigen fabrieken gemaakt worden. Dit betreft slechts 20% van de
totale voorraad die aangehouden wordt bij Bedrijf X.
Bedrijf X kan alleen invloed uitoefenen op de productieplanning van de fabrieken door met
de desbetreffende personen te praten om aan te geven dat er te veel of te weinig voorraad
is, waardoor de efficiëntie van de logistieke activiteiten in gevaar komt. Op de daadwerkelijke
productieplanning van de fabrieken heeft Bedrijf X geen invloed. De taken die onder
voorraadbeheer vallen, maar die Bedrijf X dus niet doet voor Bedrijf Y producten zijn
[Aertsen, e.a., 1996]:
•
•
•
•
•
Bepalen hoeveel er besteld moet worden
Optimale bestelhoeveelheid bepalen
Optimaal bestelmoment bepalen
Keuze bestelsysteem
Vraagvoorspelling
De vraagvoorspelling van de te verwachten verkoop van de producten is heel belangrijk voor
Bedrijf X. Deze informatie geeft een beeld over het werk dat verricht moet worden, zodat de
personeelsplanning gemaakt kan worden. Bovendien heeft deze informatie invloed op het
managen van de ruimte. Bij een hoge vraag kan besloten worden, pallets direct te leveren
vanaf de fabriek of vanaf magazijn A.
5.3 Procesbeschrijving
In deze paragraaf volgt een korte beschrijving van de te bestuderen processen. Er wordt een
aantal activiteiten buiten beschouwing gelaten, namelijk het rangeren, het controleren van de
orderverzamelruimte, corvee en het retourenproces. Deze activiteiten vormen slechts een
klein onderdeel van de handelingen die verricht worden bij Bedrijf X en maken geen deel uit
van de belangrijkste activiteiten van een distributiecentrum.
5.3.1 Het inslagproces
Dit proces betreft het ontvangen en wegzetten van de goederen op locatie Bedrijf X. De
fabrieken geven in een wekelijkse planning aan de afdeling Transportplanning van Bedrijf X
door wanneer er voldoende pallets klaar staan om vervoerd te worden naar Bedrijf X. Deze
afdeling plant op basis hiervan de vrachtwagens in die de producten ophalen. In figuur 5.3 is
een globale weergave gemaakt van het inslagproces. Het inslagproces gaat als volgt
[Sprang, 2001]:
•
•
De chauffeur meldt zich bij de administratiebalie en plaatst zijn vrachtwagen bij het
aangewezen dock.
De chauffeurs van de kleine heftrucks rijden de vrachtwagen in, scannen de pallets,
controleren de hoeveelheid op de pallet, pakken de pallet op en zetten hem weg op
het losdock.
35
•
•
De chauffeurs van de grote heftrucks rijden naar het losdock, scannen de pallet,
brengen de pallet naar de beschikbare locatie, plaatsen hem in de locaties en
scannen de locatie. De snellopende producten worden dichter bij de
orderverzamelruimte geplaatst dan de langzaamlopende producten.
De pallets blijven in opslag, totdat ze naar de orderverzamelruimte of de routestraat
gaan.
Figuur 5.3 Het inslagproces bij Bedrijf X
5.3.2 Het uitslagproces
Het uitvoeren van de klantenorders wordt in gang gezet, nadat de orders van de
distributiecentra van de retailers bekend zijn. De orders worden binnengehaald in het
Warehouse Management Systeem (WMS) door middel van het opstarten van de interface.
Vervolgens worden deze gegevens door de afdeling transportplanning gebruikt om de
routeplanning te maken. Er wordt gepland welke voorraad aangesproken wordt voor de
orders en op welke routestraten de ritten klaargezet zullen worden. Hierna kunnen de
werkzaamheden voor het verzamelen van de orders beginnen. [Sprang, 2001] In figuur 5.4
wordt een globale weergave gemaakt van het uitslagproces.
Figuur 5.4 Het uitslagproces bij Bedrijf X
Het uitslagproces gaat als volgt:
•
•
•
Keuze of de order volle pallets bevat of clusters (losse colli en losse lagen)
Clusters verzamelen in de orderverzamelruimte
Volle pallets verzamelen en doorrijden
36
•
•
•
Keuze of de order eerst klaar gezet moet worden op de routestraat
Laden
Trailers laten vertrekken door middel van ‘OK’melding
5.4 Samenvatting
De afbakening van het logistieke systeem waarop het prestatiemeetsysteem betrekking
heeft, is gericht op de subsystemen distributiecentrum en transport en distributie, zie figuur
5.5. Bij transport en distributie gaat het om de verzending van de goederen, namelijk op
welke tijden de trailers aankomen bij het distributiecentrum en op welke tijden trailers moeten
vertrekken. Bij het distributiecentrum wordt de interne organisatie van de goederenstroom
bestudeerd met de volgende processen en activiteiten:
•
•
Inslag:
o Melden chauffeur balie en wegzetten trailer
o Trailer lossen
o Pallets wegrijden naar eindlocatie
Uitslag
o Orderverzamelen bulk
o Orderverzamelen OVR; hierbij hoort de activiteit uitslag van bulkopslag naar
orderverzamelruimte
o Pallets verplaatsen naar routestraat
o Trailers laten vertrekken
Figuur 5.5 De afbakening van het logistieke systeem
Eisen aan het prestatiemeetsysteem
Uit dit hoofdstuk komt één eis voort ten aanzien van de structuur van het meetsysteem:
24. Om het overzicht niet uit het oog te verliezen, moet een logistiek systeem gekozen
worden waarop de prestatiemeting van toepassing is. De prestatie-indicatoren die
opgesteld worden, moeten betrekking hebben op dit gedefinieerde systeem.
Er wordt ook een eis opgesteld ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem:
25. De wensen en prioriteiten van organisaties kunnen veranderen, waardoor de
systeemafbakening ook kan veranderen. Daarom moet het mogelijk zijn om het
prestatiemeetsysteem in een later stadium te kunnen aanpassen aan deze
veranderende omstandigheden. Met andere woorden, er dient geen statisch
prestatiemeetsysteem ontworpen te worden, het moet recht doen aan de dynamiek
van organisaties.
37
6 Het analyseren van de organisatie
6.1 Inleiding
Het analyseren van de organisatie waarop het prestatiemeetsysteem van toepassing is, helpt
bij de implementatie en het gebruik van prestatiemanagement in de organisatie. Er bestaan
verscheidene organisatievormen met verschillende structurele kenmerken en
toepassingsgebieden. Voorbeelden zijn verschillen met betrekking tot personeel,
informatiesystemen en aansturingsmethoden. Het motiveren van laag geschoold personeel
vergt bijvoorbeeld een andere beleidsstrategie dan voor hoog opgeleid personeel. In dit
hoofdstuk wordt eerst beschreven wat voor soort organisatievormen er zijn. Daarna wordt
deze beschrijving toegepast op de organisatie X. Tot slot wordt een aantal eisen opgesteld
waaraan het prestatiemeetsysteem moet voldoen.
6.2 Vijf vormen van organisatie
Mintzberg typeert vijf vormen van organisatie [1995]:
•
•
•
•
•
Eenvoudige structuur
Machinebureaucratie
Professionele bureaucratie
Divisiestructuur
Adhocratie
Hieronder volgt een korte beschrijving van deze organisatievormen gebaseerd op de
uitgangspunten van Mintzberg [1995].
Eenvoudige structuur
Deze structuur wordt gekenmerkt door direct toezicht. Meestal is er een strategische top die
bestaat uit één persoon en een kleine uitvoerende kern, die centraal aangestuurd wordt
vanuit de top. Er vindt geen standaardisatie plaats, waardoor de organisatie getypeerd wordt
als organisch, niet voorspelbaar. Eenvoudige structuren zijn kleine en jonge organisaties met
een eenvoudige, maar dynamische omgeving. Eenvoudig, omdat de omgeving door één
persoon overzien kan worden en dynamisch, omdat niet bekend is hoe de omgeving er in de
toekomst uit zal zien.
Machinebureaucratie
Het belangrijkste kenmerk van een machinebureaucratie is dat de uitvoerende
werkzaamheden routinematig en redelijk eenvoudig zijn. De werkprocessen zijn zo
gestandaardiseerd dat gesproken wordt van een machine. De uitvoerende eenheden zijn
groot, er is een overvloed aan geformaliseerde regels en procedures. De organisatie is oud.
Het werk in een complexe en dynamische omgeving is niet voorspelbaar en kan niet
gestandaardiseerd worden, waardoor de omgeving van een machinebureaucratie stabiel en
eenvoudig moet zijn.
Professionele bureaucratie
De professionals in de uitvoerende kern hebben de macht in handen. Zij bezitten de kennis
en vaardigheden waarop de organisatie draaiende gehouden wordt. Training is hiervoor erg
belangrijk. Leeftijd en omvang spelen geen grote rol binnen een professionele organisatie.
Deze organisatie bevindt zich in een ingewikkelde, maar stabiele omgeving. Ingewikkeld,
38
omdat er moeilijke procedures nodig zijn om de vaardigheden aan te leren, stabiel omdat
deze vaardigheden wel nauwkeurig omschreven kunnen worden.
Divisiestructuur
De divisiestructuur is een structuur die bestaat uit een verzameling losse elementen, die bij
elkaar gehouden wordt door een centrale bestuurlijke structuur. Deze elementen beslaan het
middenkader van de organisatie en worden de divisies genoemd. Belangrijk aandachtspunt
in de divisiestructuur is de controle van resultaten. De divisies worden op basis van de markt
gegroepeerd. De organisatie is oud en groot, de omgeving stabiel en eenvoudig.
Adhocratie
De adhocratie wordt gekenmerkt door innovatie. Experts uit verschillende disciplines worden
bij elkaar gebracht in projectteams. Het bedrijf bevindt zich in een complexe en dynamische
omgeving en wordt gekenmerkt door een organische structuur. Flexibiliteit is hierbij gewenst
en onderlinge aanpassing noodzakelijk. Het zijn jonge bedrijven die gebruik maken van
geavanceerde en vaak geautomatiseerde technologieën.
Het komt zelden voor dat een bedrijf alle kenmerken van één structuur in zijn geheel bezit of
slechts tot één structuur behoort. Meestal komen mengvormen voor en kunnen allerlei
aspecten van de verschillende organisatievormen terug gevonden worden binnen een
organisatie.
6.3 Het toepassen van de organisatievormen op Bedrijf X
In deze paragraaf wordt ingegaan op Operations, waartoe Bedrijf X behoort, en op de
organisatiestructuur van Bedrijf X. Voor een beschrijving van het moederbedrijf Z wordt
verwezen naar bijlage 1, waarin Bedrijf Z beschreven wordt als een divisiestructuur. De
meeste divisies zijn gebaseerd op machinebureaucratische elementen. Vooral binnen de
business unit Operations, komen deze elementen naar voren. Bedrijf X behoort samen met
de fabrieken tot deze business unit.
6.3.1 Bedrijf X als machinebureaucratie
De missie van Bedrijf X sluit aan bij die van Operations door op het gebied van logistiek
toegevoegde waarde te leveren aan de producten om zo de harten van de klanten en
consumenten te veroveren. De doelstelling is om kwaliteit te leveren tegen aanvaardbare
kosten. In deze paragraaf wordt uitgelegd waarom Bedrijf X gezien kan worden als een
machinebureaucratie.
De Leeuw spreekt [2000] over een machinebureaucratie als een organisatie waar de
effectiviteit en doelmatigheid wordt nagestreefd door alles van te voren te regelen. Dit
regelwerk is typisch voor Bedrijf X. Werkvoorbereiding, planning, boekhouding,
kwaliteitsvoorschriften en werkvoorschriften moeten het werk optimaliseren.
Bedrijf X, opgericht in 1973, is een oude en middelgrote organisatie. Er werken ongeveer 90
mensen. De omgeving van een machinebureaucratie is stabiel en eenvoudig. Dit geldt ook
voor Bedrijf X. De omgeving is ten eerste stabiel doordat op basis van ervaring de
gemiddelde werkspreiding over de week bekend is, waarin geen grote fluctuatie plaats vindt.
Ten tweede doordat in de bedrijfsdoelstellingen van Bedrijf X staat dat de logistiek voorlopig
in eigen beheer blijft, waardoor geen concurrentie ondervonden wordt. De omgeving is
eenvoudig doordat, in tegenstelling tot in een ziekenhuis, geen ingewikkelde
trainingsprogramma’s nodig zijn om de werkzaamheden op een distributiecentrum te leren.
De cultuur in een machinebureaucratie is sterk rolgericht. De rechten en plichten zijn
duidelijk gedefinieerd. Er is sprake van veel bureaucratie, stabiliteit en rationaliteit [Tan,
39
1994]. Er is een sterke hiërarchie aanwezig. Dit vindt ook plaats bij Bedrijf X. Bedrijf X is
naast een rolgerichte ook een sterk klantgerichte organisatie. De hele organisatie staat in het
teken van het tevreden stellen van de klant.
In het onderstaande organogram, figuur 6.1, wordt de formele structuur van de organisatie
Bedrijf X weergegeven.
Figuur 6.1 Formele organisatiestructuur Bedrijf X
Dit organogram wordt gebruikt als basis voor de beschrijving van de verschillende
onderdelen van de organisatie. Mintzberg beschrijft de indeling van organisaties in termen
van de strategische top, het middenkader, de uitvoerende kern, de technostructuur en de
ondersteunende diensten.
Uitvoerende kern
De uitvoerende kern binnen Bedrijf X bestaat uit ongeveer 55 magazijnmedewerkers, acht
chauffeurs, vier dc planners, drie laadmeesters, drie transportplanners en de administratie,
twee man. Zij voeren routinematige handelingen uit. De magazijnmedewerker rijdt op de
kleine of grote heftruck of is aan het orderverzamelen. De chauffeur vervoert zijn vracht.
Deze taken zijn eenvoudig en worden steeds herhaald. Hiervoor zijn minimale vaardigheden
en is minimale scholing vereist. Iedere taak wordt nauwkeurig omschreven. Er is daardoor
sprake van formalisatie van gedrag en veel bureaucratie.
De werkprocessen zijn volledig gestandaardiseerd en bieden weinig ruimte voor initiatief van
de werknemers. Een orderverzamelaar bijvoorbeeld verzamelt de losse colli van een order.
Dit gaat altijd volgens een standaard proces. Hij voert het ordernummer in in zijn
handterminal. Hij kijkt naar welke locatie hij moet, neemt een lege pallet mee en loopt er
heen. Hij pakt nu alle colli op die hij moet verzamelen. Het kan voorkomen dat er niet genoeg
colli aanwezig zijn op de locatie. De orderverzamelaar geeft dan opdracht om de locatie aan
te vullen. Totdat de locatie aangevuld is, heeft hij niets te doen. Hij kan niet beginnen aan
een volgende order, omdat dit niet mogelijk is volgens het standaard werkproces. Hierdoor
40
komen veel stilstanden voor in het magazijn en werkt het standaard werkproces nadelig voor
de operatie. De hierboven genoemde kenmerken sluiten aan bij de kenmerken van de
uitvoerende kern in een machinebureaucratie.
Strategische top
De strategische top van een machinebureaucratie heeft de formele macht in handen. In de
organisatie Bedrijf X bestaat de strategische top slechts uit één persoon, namelijk de
logistiek manager. De logistiek manager stelt de strategie vast van de onderneming en
bepaalt de doelstellingen die het komende jaar gehaald moeten worden, zoals een hogere
servicegraad en een daling van de operationele kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met
vanuit de hogere divisies opgelegde doelstellingen en strategieën.
De strategische top heeft veel macht, zowel formeel als informeel. Formeel door middel van
de gezagslijn en hiërarchie, informeel doordat de manager over veel kennis beschikt.
Hierdoor treedt verticale centralisatie op, de macht blijft centraal boven in de organisatie.
Ondanks dat de strategische top uit één persoon bestaat, komen de taken en
verantwoordelijkheden overeen met die van de strategische top in een machinebureaucratie.
Middenkader
Het middenkader verbindt de strategische top met de uitvoerende kern. In een
machinebureaucratie is het middenkader uitgebreid en gedifferentieerd. De middenmanager
geeft terugkoppelinformatie over de prestaties van zijn eenheid aan de manager waaraan hij
verantwoording af moet leggen. Hij krijgt de middelen aangewezen die in de eenheid
verdeeld worden en de regels en plannen die uitgewerkt moeten worden. Het middenkader
heeft relatief weinig macht. Bij Bedrijf X bestaat het middenkader uit:
•
•
•
De operationele manager die leiding geeft aan de groepsleiders en hoofd
transportplanning en dc planning. Hij legt verantwoording af aan de logistiek manager
over het functioneren van de eenheid.
Twee groepsleiders die leiding geven aan de magazijnmedewerkers en
verantwoording moeten afleggen aan de operationele manager en logistiek manager
over het aantal mensen dat zij ingezet hebben in het magazijn.
Formeel gezien is er een hoofd van de afdeling transportplanning en een hoofd van
de afdeling DC planning. Dit wordt echter uitgevoerd door één persoon, die leiding
geeft aan beide afdelingen. Hij legt verantwoording af aan de logistiek manager en
werkt samen met de operationele manager. Formeel gezien zou dit hoofd van de
twee afdelingen verantwoording af moeten leggen aan de operationele manager,
maar dit gebeurt in de praktijk niet altijd.
Het middenkader is niet uitgebreid en gedifferentieerd, maar de taken en
verantwoordelijkheden zijn wel vergelijkbaar met die van het middenkader in een
machinebureaucratie.
Technostructuur
In de technostructuur van een organisatie bevinden zich de analisten. ’Deze analisten staan
los van de werkzaamheden in de uitvoerende kern’ [Mintzberg 1995, 16]. De analisten
houden zich bezig met aanpassing. Zij spelen in op de veranderingen in de omgeving en
stemmen de organisatie daar op af. Zij houden zich bezig met controle van activiteiten die
standaardisatie in de organisatie moeten bewerkstelligen. In een machinebureaucratie is de
technostructuur uitgebreid.
Bij Bedrijf X vormt de technostructuur meer de ondersteuning van de logistiek manager. De
mate waarin zij zich bezighoudt met het standaardiseren van taken en procedures is gering.
41
Deze verantwoordelijkheid ligt meer bij het hoofd van de afdeling dc planning. De
technostructuur bij Bedrijf X is niet uitgebreid:
•
•
Supply planning, verantwoordelijk voor de planningslogistiek en de Third Party
Supply (3 FTE). Deze afdeling hoort formeel bij Bedrijf X, maar houdt zich niet direct
bezig met aan Bedrijf X gerelateerde activiteiten. Indirect hebben de werkzaamheden
wel invloed op Bedrijf X, aangezien de supply van de Third Parties ook bij Bedrijf X
opgeslagen wordt.
Logistiek
accountmanagement,
verantwoordelijk
voor
het
logistieke
accountmanagement (2 FTE).
Ondersteunende diensten
De ondersteunende diensten zijn diensten die onafhankelijk werken van de operationele
kern. Zij hebben een eigen specialisatie. Bij Bedrijf X zijn dit projectmanagement, de
financiële afdeling, P&O, de kantine, de postkamer, de technische dienst en de
bewakingsdienst.
6.4 Samenvatting
Bedrijf X is een kleine afdeling binnen de grote organisatie Z. Bedrijf Z kan getypeerd worden
als een organisatie met een divisiestructuur. Deze organisatie bezit machinebureaucratische
elementen die naar voren komen bij de business unit Operations, waartoe Bedrijf X behoort.
De kenmerken van de machinebureaucratie zijn aan te wijzen bij Bedrijf X. Echter de
technostructuur is niet gedifferentieerd, de strategische top bestaat uit één persoon en het
middenkader uit vier personen. Dit komt niet helemaal overeen met hoe Mintzberg een
machinebureaucratie omschrijft, maar vormt geen aanleiding om Bedrijf X niet te typeren als
een machinebureaucratie. Er is namelijk wel sprake van veel formalisatie van gedrag,
taakspecialisatie, een grote uitvoerende eenheid en verticale centralisatie.
Eisen aan het prestatiemeetsysteem
Een algemene eis die opgesteld wordt, heeft betrekking op de structuur van het
meetsysteem en op het implementatietraject hiervan in de organisatie:
26. De uitgangspunten van de organisatievorm waarmee de organisatie getypeerd wordt,
moeten onderdeel vormen van de filosofie achter de definiëring van de prestatieindicatoren en voor het implementatietraject binnen de organisatie.
De eisen die nu opgesteld worden, zijn specifiek van toepassing op organisaties met
machinebureaucratische elementen. Het meetsysteem moet recht doen aan:
27. Externe controle; het meetsysteem moet in staat zijn bij te dragen aan de controle
van de van bovenaf gedefinieerde doelstellingen, bij Bedrijf X de doelstellingen van
Operations.
28. Hanteerbaarheid; Hoe lager het niveau in de organisatie, hoe lager het
opleidingsniveau en hoe makkelijker het meetsysteem moet zijn in gebruik. De
logistiek manager heeft bijvoorbeeld voldoende aan een rapportcijfer, terwijl op lager
niveau duidelijke visualisatie van de prestaties plaats moet vinden.
29. Hiërarchie; Aangezien de structuur van een machinebureaucratie hiërarchisch van
aard is, moet de structuur van het meetsysteem recht doen aan deze hiërarchie. Op
deze manier wordt het duidelijk op welk niveau van de organisatie de prestatieindicator betrekking heeft. Hierdoor kunnen de prestatie-indicatoren gekoppeld
worden aan verantwoordelijkheden; van de strategische top, het middenkader of de
uitvoerende kern.
42
30. De prestatie-indicatoren dienen SMART gedefinieerd te worden. SMART is zeer
toepasselijk op een machinebureaucratie, waarbij processen, taken en
bevoegdheden duidelijk omschreven worden.
31. Aangezien de organisatie sterk klantgericht is, moet dit aspect naar voren komen in
het meetsysteem. Dit betekent voor het opstellen van de prestatie-indicatoren dat de
wensen van de klant als uitgangspunt genomen moeten worden.
Eisen ten aanzien van het implementatietraject zijn:
32. Top-down aansturing; de aansturing en implementatie van het nieuwe meetsysteem
dient georganiseerd te worden vanuit de top.
Een eerder gedefinieerde eis over interactie in hoofdstuk 3, spreekt dit principe tegen.
Interactie is nodig tussen bestuurder en uitvoerder, zodat draagvlak ontstaat voor het
werken met een nieuw systeem. Bij top-down aansturing is er weinig aandacht voor
de inbreng van de medewerkers. Er moet daarom een evenwicht gevonden worden
tussen deze twee principes. Het werken met een nieuw meetsysteem wordt
aangestuurd vanuit de top, maar het meetsysteem wordt ontwikkeld op basis van de
wensen en eisen van de werknemers; Top-down aansturing met inbreng van de
medewerkers.
33. Formalisatie; Voor een goed gebruik van het meetsysteem in de organisatie, moeten
de werkzaamheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot het systeem helder
geformuleerd en opgenomen worden in de functiebeschrijvingen van de
medewerkers.
De organisatie is sterk rolgericht en gestandaardiseerd, waardoor vastlegging per
organisatiefunctie een noodzaak is voor de uitvoering van de nieuwe taken. Hoe
lager men komt in de organisatie hoe duidelijker de taken beschreven moeten
worden. Bij een machinebureaucratie ligt de taak van het standaardiseren van
werkzaamheden bij de technostructuur. Bij Bedrijf X ligt deze taak meer bij het hoofd
van de afdeling transportplanning.
34. Bereidheid tot communicatie; Deze taak komt grotendeels neer op het middenkader,
aangezien zij de spil vormt tussen de strategische top en de uitvoerende kern. De
strategische top moet de resultaten communiceren aan de externe controle.
35. Actie; Doordat de verantwoordelijkheden en taken goed omschreven zijn bij de
machinebureaucratie, kan duidelijk vastgelegd worden wie actie dient te
ondernemen. Er dient actie ondernomen te worden, wanneer de verantwoordelijke
voor een prestatie-indicator ziet dat één van zijn indicatoren niet goed scoort.
43
7 Het Programma van Eisen voor het prestatiemeetsysteem
7.1 Inleiding
Het Programma van Eisen (PvE) vormt een referentiekader voor het prestatiemeetsysteem.
In dit programma wordt een aantal criteria opgesteld waaraan het ontwerp van het
prestatiemeetsysteem moet voldoen, zodat het doel van het onderzoek bereikt wordt. Zodra
het prestatiemeetsysteem ontwikkeld is, moet het getoetst worden aan dit PvE.
Het programma van eisen wordt opgesteld door de gedefinieerde eisen in de verschillende
hoofdstukken te combineren tot één programma. Er bestaat overlap tussen een aantal eisen.
Deze overlap wordt eruit gefilterd, alvorens het definitieve Programma van Eisen op te
stellen. In onderstaand stroomschema wordt weergegeven welke eisen uit welk hoofdstuk tot
de nieuw geformuleerde eisen leiden (figuur 7.1). De eisen worden geformuleerd ten aanzien
van de algemene doelen en gebruikersmogelijkheden van het prestatiemeetsysteem (blauw),
ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem (groen), ten aanzien van de structuur
van het meetsysteem (paars) en ten aanzien van het implementatietraject van het
meetsysteem in de organisatie (geel).
$ %
'
%
.'
! (
# .'
.(
( %
)
%
*
.(
+
.&
! "
# $ % $&
,
$-
.)
$$
$. %
.+
$&
.,
*
"-
%
! &
# .& % "(
"$
$)
# $) %
! '
."
$+ %
."
".
..
/
""
%
"'
1
"(
0
Figuur 7.1 De eisen uit de hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 worden gecombineerd tot definitieve eisen
7.2 Eisen ten aanzien van de doelen van het prestatiemeetsysteem
In deze paragraaf worden de eisen opgesteld die recht doen aan de doelen en
gebruikersmogelijkheden van het prestatiemeetsysteem. Eis één tot en met vier komen uit
44
hoofdstuk drie en worde eis a tot en met d. Eis d wordt echter aangevuld met eis 35. Eis e
was voorheen eis 27 uit hoofdstuk 6.
a. Signalerings en montoringsfunctie; Het systeem moet een waarschuwing geven als
er iets niet in orde is in de organisatie, maar geeft ook aan of de organisatie goed
functioneert.
b. Het evalueren en analyseren van de prestaties moet mogelijk zijn. Hierdoor kunnen
verbeteringsmogelijkheden opgesteld worden en kan de besluitvorming ondersteund
worden.
c. Aansturen van de dagelijkse operatie; Het meetsysteem is een hulpmiddel bij de
aansturing van de dagelijkse werkzaamheden.
d. Verbetercultuur en actiegerichtheid; Er moet daadwerkelijk actie ondernomen worden
als een prestatie-indicator niet goed scoort. Door van te voren acties te bedenken
wordt pro-actief gedrag bevorderd.
e. Geschikt voor externe controle
7.3 Eisen ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem
De eisen ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem worden gedefinieerd. Eis f
was voorheen eis vijf uit hoofdstuk drie. Eis g wordt gecombineerd uit eis zes en 25. Eis h
wordt gecombineerd uit eis zeven en 28. Eis i was voorheen eis 29 uit hoofdstuk zes.
f.
Visualisatie van prestaties; in één oogopslag moet de status van de organisatie
afgelezen kunnen worden.
g. Dynamiek; De wensen en prioriteiten van organisaties kunnen veranderen, waardoor
de systeemafbakening ook kan veranderen. Daarom moet het mogelijk zijn om het
prestatiemeetsysteem in een later stadium te kunnen aanpassen aan deze
veranderende omstandigheden.
h. Hanteerbaarheid; De rapporten en systemen die gebruikt worden voor de
prestatiemeting dienen gebruikersvriendelijk te zijn. De prestatie informatie is
gemakkelijk te verkrijgen in het informatie systeem. Het meetsysteem moet
gebruikersvriendelijker zijn naarmate het organisatieniveau lager is.
i. Hiërarchisch; Het meetsysteem moet de verschillende organisatieniveaus en
organisatiefuncties duidelijk maken.
7.4 Eisen ten aanzien van de structuur van het meetsysteem
Ten aanzien van de structuur van het meetsysteem, de prestatie-indicatoren, worden de
volgende eisen gedefinieerd:
j.
Om het overzicht niet uit het oog te verliezen, moet een organisatiesysteem en een
logistiek systeem afgebakend worden waarop de prestatiemeting van toepassing is.
De prestatie-indicatoren die opgesteld worden, moeten betrekking hebben op deze
twee systemen.
k. De uiteindelijke set van prestatie-indicatoren moet gebaseerd zijn op wat de
organisatie wil en wat past bij de strategische doelstellingen van de organisatie.
l. Evenwicht tussen variëteit en redundantie en consistentie en stabiliteit.
m. De prestatie-indicatoren moeten gezien worden vanuit verschillende perspectieven;
•
•
•
Van schakel tot activiteit;
Transformatieproces; Invoer, proces en uitvoer indicatoren worden door
elkaar gebruikt. Er dient een evenwicht te bestaan tussen deze indicatoren
Gebied; financieel of niet-financieel. Er moet een set van gebalanceerde
prestatie-indicatoren ontwikkeld worden.
45
•
n.
o.
p.
q.
Organisatieniveau; op strategisch, tactisch en operationeel niveau moeten
indicatoren opgesteld worden.
• Tijdshorizon; combinatie van verleden en toekomst.
De prestatie-indicatoren moeten voldoen aan het SMART principe.
Causale relaties; Het systeem dient relaties aan te geven tussen de prestatieindicatoren.
De risico’s van het meetproces moeten ondervangen worden
Inhoudelijk klantgericht
Eis j wordt gecombineerd uit eis acht en eis 24, eis k uit zeventien en 26. Eis negen uit
hoofdstuk drie is nu eis l. Eis m wordt gecombineerd uit eis tien, achttien en 21. Eis n is een
combinatie van eis negentien en 30. De eisen o, p en q waren respectievelijk de eisen
twintig, 21 en 32.
7.5 Eisen ten aanzien van implementatie en gebruik van het meetsysteem
Tot slot worden eisen opgesteld waaraan het implementatietraject moet voldoen:
r.
s.
t.
u.
v.
w.
x.
y.
z.
De uitgangspunten van de organisatievorm waarmee de organisatie getypeerd wordt,
moeten een filosofie vormen achter het plan voor implementatie en gebruik van het
meetsysteem in de organisatie.
Interactie; Interactie tussen bestuurder en uitvoerende kern moet leiden tot een groter
draagvlak voor het meetsysteem en voor onderling vertrouwen. Het doel van de
verandering moet goed duidelijk gemaakt worden.
Verantwoordelijkheid; managers en medewerkers die zich verantwoordelijk voelen
voor de resultaten van de onderneming en voor de eigen prestatie-indicatoren.
Commitment van het management is hierbij belangrijk. Het management moet
volledig achter de keuze voor een nieuw middel staan. Discipline is ook een vereiste
bij dit punt.
Testfase; mensen laten oefenen met het meetsysteem.
Beschikbaarheid van de benodigde tijd, geld en andere middelen die nodig zijn om
implementatie en gebruik mogelijk te maken.
Bereidheid tot communicatie; Er dient regelmatige top-down en bottom-up
communicatie te zijn, waardoor regelmatige uitwisseling van prestatie informatie over
de organisatie onderdelen heen plaats vindt. Het middenkader moet dit mogelijk
maken.
Voorkomen van strategisch gedrag, door het ‘dichtimmeren’ van het model.
Top-down aansturing, maar wel met aandacht voor de invoer van de medewerkers.
Formalisatie; de uitbreiding van taken ten aanzien van het prestatiemeetsysteem
dient helder geformuleerd en opgenomen te worden in de desbetreffende
functiebeschrijving.
Eis r was eerst eis 26. Eis s is een combinatie van eis elf en twaalf. Eis t tot en met v waren
voorheen de eisen dertien tot en met vijftien. Eis w is een combinatie van eis zestien en 34.
Eis 23 uit hoofdstuk vier is nu eis x. Eis y en z zijn respectievelijk de eisen 32 en 33 uit
hoofdstuk zes.
Binnen deze gedefinieerde eisen wordt nog een onderscheid gemaakt tussen criteria waar
het prestatiemeetsysteem altijd aan moet voldoen en criteria die minder belangrijk worden
geacht, maar die wel een toegevoegde waarde leveren aan het prestatiemeetsysteem. De
criteria waaraan het meetsysteem altijd moet voldoen zijn de eisen a, b, f, h, k, n, q, s, t en v.
Deze eisen zijn gekozen op basis van de behoefte vanuit de organisatie en op basis van de
culturele factoren die van toepassing zijn op deze organisatie. Dynamiek wordt hierdoor
minder belangrijk geacht, terwijl in andere situaties dynamiek juist een grote rol kan spelen.
46
Deel IV Ontwerp en validatie van het
prestatiemeetsysteem
47
8 Het kiezen van de prestatie-indicatoren
8.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de belangrijkste informatie voor het meetsysteem, namelijk de prestatieindicatoren. De werkwijze voor de totstandkoming van de prestatie-indicatoren wordt
beschreven in paragraaf 8.2. In paragraaf 8.3 wordt een aantal prestatie-indicatoren
toegelicht. Hierbij komen ook de berekeningen aan de orde.
8.2 Werkwijze
Bij het opstellen van de prestatie-indicatoren is iets anders te werk gegaan dan de vier
beschreven stappen in hoofdstuk 4:
1. Het vaststellen van de te bereiken resultaten
2. Het ontwikkelen van een lijst met mogelijke prestatie-indicatoren
3. Bepalen van de bruikbaarheid en relevantie van de prestatie-indicatoren; toetsen van
prestatie-indicatoren aan de SMART criteria
4. Selecteren van de ‘beste’ prestatie-indicatoren
Dit stappenplan is als uitgangspunt genomen. Om draagvlak te creëren voor het werken met
het meetsysteem, wordt het belangrijk geacht om samen met de gebruikers van het
meetsysteem de prestatie-indicatoren op te stellen. Daarom wordt het stappenplan uit
hoofdstuk 4 uitgebreid met stappen die betrekking hebben op het samenstellen van en
werken met een projectgroep. Daardoor is gekomen tot het volgende stappenplan:
1.
2.
3.
4.
5.
Projecgroep samenstellen met uit iedere organisatielaag één of twee mensen
Doel en relevantie duidelijk maken van projectgroep
Uitleggen in een workshop wat prestatie-indicatoren zijn
Vastleggen wat de logistieke doelstellingen zijn van de operatie
Brainstormen over mogelijke prestatie-indicatoren aan de hand van de processen in
de organisatie
6. Per organisatiefunctie een aantal prestatie-indicatoren opstellen
7. Groepsevaluatie, aanvullen en schrappen van prestatie-indicatoren
8. Elementen prestatie-indicatoren bepalen
9. Elementen invullen per prestatie-indicator
10. Combineren prestatie-indicatoren tot definitieve set
Het samenstellen van de projectgroep
De projectgroep is samengesteld met uit iedere organisatielaag één of twee mensen. De
projectgroep bestaat uit de operationele manager, de logistiek manager, hoofd afdeling
transportplanning, een groepsleider, een DC-planner en iemand van de afdeling F&A.
Doel en relevantie van de projectgroep
Het doel en de relevantie van de projectgroep sluit aan bij het doel van het onderzoek.
Aangezien op dit moment geen gegevens bijgehouden worden over de geleverde prestaties,
kan er geen gefundeerde conclusie getrokken worden over het functioneren van de
organisatie. Het doel is nu om door middel van het ontwikkelen van een
prestatiemeetsysteem deze prestaties inzichtelijk te maken, waardoor [Actino, 2004]:
•
de werknemer bewust wordt van zijn eigen prestaties en een prestatiecultuur
ontwikkeld kan worden
48
•
•
•
de besluitvorming ondersteund kan worden
verbeteringen voorgesteld kunnen worden
verantwoordelijkheden lager in de organisatie gelegd kunnen worden
Het vastleggen van de logistieke doelstellingen van de operatie
Er is een interview gehouden met de directeur van Operations over de punten waarop Bedrijf
X afgerekend wordt en hoe vaak dit plaats vindt. Dit zijn het serviceniveau dat geleverd wordt
en de kosten die gemaakt worden. Bedrijf X hanteert daarom als doelstelling dat een zo
hoog mogelijke service geleverd wordt tegen zo laag mogelijke kosten. De klant is hierbij de
belangrijkste graadmeter. Vanuit deze doelstelling worden de prestatie-indicatoren
opgesteld.
Brainstormen over de mogelijke prestatie-indicatoren aan de hand van de processen
Nadat uitgelegd is wat prestatie-indicatoren precies zijn en de doelstellingen van de operatie
voor iedereen duidelijk zijn, gaat de brainstormsessie van start. In deze bijeenkomst wordt
per gedefinieerd logistiek proces (zie hoofdstuk 5) door iedereen willekeurig prestatieindicatoren genoemd, zodat een idee ontstaat over welke indicatoren mogelijk zijn. De lijst
die hier uit ontstaan is, wordt weergegeven in bijlage 2.
Het opstellen van prestatie-indicatoren per organisatiefunctie
Ieder groepslid stelt voor zichzelf een aantal prestatie-indicatoren op vanuit de gemaakte
lijst, waarvan hij denkt dat dit de punten zijn waarop hij wordt afgerekend en dus belangrijk
zijn voor het correct uitoefenen van zijn functie.
Groepsevaluatie, het vaststellen van de prestatie-indicatoren
In vier bijeenkomsten is besproken welke prestatie-indicatoren per organisatiefunctie
relevant geacht worden. Aan de hand van de SMART criteria zijn de prestatie-indicatoren
geëvalueerd. De indicatoren die hierna zijn overgebleven en die dus de uiteindelijke set van
prestatie-indicatoren vormen, worden vermeld in bijlage 3. Deze bijlage bevat een indeling
naar proces en naar functie. Tevens is een causaal diagram gemaakt om de relaties tussen
deze prestatie-indicatoren te verduidelijken (zie figuur 8.1). Dit causaal diagram is algemeen
toepasbaar op een logistieke operatie, zodat de factoren duidelijk worden, die van invloed
zijn op het functioneren van zo’n onderneming. Er is bij dit diagram sprake van afbakening
van het logistieke systeem, waarin de kosten van transport bijvoorbeeld niet meegenomen
worden. Een plus bij de pijl betekent een positieve relatie, een min betekent een negatieve
relatie.
Figuur 8.1 Factoren die van invloed zijn op een logistieke onderneming
49
Het vaststellen van de te definiëren elementen van de prestatie-indicatoren
De elementen die per prestatie-indicator bepaald moeten worden zijn vastgesteld met behulp
van Dorr [2000, 139]. De volgende elementen kunnen bepaald worden per prestatieindicator:
•
•
•
•
•
•
•
•
Titel
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor het aanleveren van de gegevens
Bron
Rapportagevorm
Rapportagevorm
Rapportage kan geschieden in verschillende vormen [Nevem-Workgroup 1989]:
•
•
•
•
Tabellen
Grafieken: histogram, staafdiagram, cirkeldiagram, spreidingsdiagram, etc.
Geschreven
Combinatie
Grafieken kunnen snel de situatie weergeven, maar precieze waarden kunnen moeilijk
afgelezen worden. Een tabel is daar duidelijker in. Nadeel van geschreven rapporten is dat
het veel tijd kost en dat de gegevens al weer verouderd zijn, voordat het rapport opgeleverd
is. Een combinatie van deze drie methodes is daarom wenselijk. Een kort overzicht met
tabellen en grafieken is duidelijk.
Het opstellen van de complete set prestatie-indicatoren
Nadat alle elementen per prestatie-indicator bepaald zijn, kan een definitieve set van
prestatie-indicatoren vastgesteld worden. Voor een gedetailleerd overzicht wordt verwezen
naar bijlage 4.
8.3 Het nader bekijken van de belangrijkste prestatie-indicatoren
Bij het ontwikkelen van de prestatie-indicatoren is duidelijk geworden wat de
informatiebehoefte is binnen de organisatie Bedrijf X en van de externe controle, Operations.
Dit is de volgende informatiebehoefte:
•
•
•
Operations: vier keer per jaar (periodiek) een rapportage over de kosten die gemaakt
zijn en de service die geleverd is.
Logistiek manager:
o Periodiek: de totale Warehousing kosten.
o Maandelijks: de gegevens over het verloop van het ziektepercentage van het
personeel, het servicelevel en de kosten per proces.
o Wekelijks: de gegevens over de urenefficiëntie van het personeel en het
voorraadniveau bij Bedrijf X en magazijn A.
Operationele manager:
o Wekelijks: de urenefficiëntie per activiteit, het totale aantal uren dat ingezet is,
het ziektepercentage, het servicelevel, de bezettingsgraad van Bedrijf X, het
percentage klachten, het percentage tijdigheid, het percentage compleetheid
en de interne schade.
o Dagelijks: aantal ritten te laat vertrokken
50
•
•
•
Groepsleider:
o Wekelijks: de interne schade, het aantal hertellingen, het totale aantal uren
per activiteit.
o Dagelijks: het aantal ritten dat te laat vertrekt doordat de route te laat klaar
staat, het aantal volle pallets, het aantal losse colli
Hoofd afdeling Dc-planning:
o Wekelijks: het voorraadniveau bij Bedrijf X en A, het aantal cheppallets,
gemiddelde aantal shortpicks
o Dagelijks: orderpakket te laat, aantal ritten te laat doordat geen
transportmiddel aanwezig is.
Magazijnmedewerker:
o Wekelijks: de urenefficiëntie per activiteit, aantal schade intern, aantal
hertellingen, aantal ritten te laat en het servicelevel.
In een later stadium wordt duidelijk of aan deze informatiebehoefte voldaan wordt. De
belangrijkste prestatie-indicatoren met hun definities worden nu besproken. Hierbij wordt
aandacht besteed aan de verschillende perspectieven die naar voren gekomen zijn in
hoofdstuk 4 en worden de berekeningen getoond die nodig zijn om de prestatie-indicatoren
uit te rekenen.
8.3.1 Service
Op basis van het SAP systeem, dat gebruikt wordt bij alle afdelingen van Bedrijf Z en dus
ook bij Bedrijf X, kan een berekening gemaakt worden van het servicelevel dat door Bedrijf X
geleverd wordt.
Servicelevel SAP
Dit betreft het servicelevel dat SAP oplevert, door de klant en door Bedrijf Y gedefinieerd als
het percentage op tijd en in de juiste hoeveelheid aangeleverde orderregels.
Het betreft hier alle orderregels die door de klant gevraagd worden. Het kan voorkomen dat
een aantal orderregels op voorhand al niet door Bedrijf X uitgeleverd kan worden, omdat er
geen voorraad aanwezig is. Deze orderregels krijgt Bedrijf X niet te zien, maar worden wel
meegenomen in het Servicelevel SAP. Het servicelevel is daardoor over het algemeen lager
dan dat Bedrijf X dit ondervindt. Het is daarom voor Bedrijf X belangrijk om intern ook een
meting bij te houden. Dit wordt uitgedrukt in de prestatie-indicator ‘Servicelevel Bedrijf X’.
Beide indicatoren zijn uitvoerindicatoren op strategisch niveau. ‘Servicelevel Bedrijf X’ wordt
samengesteld uit de indicatoren compleetheid, tijdigheid en het aantal klachten dat binnen
komt bij Bedrijf X. Deze klachten komen binnen bij de afdeling Logistiek
accountmanagement van Bedrijf X en komen indirect terecht bij de operatie. Het bijhouden
van het aantal en soort klachten geeft aan of het service niveau dat Bedrijf X denkt te leveren
overeen komt met dat wat de klant ervaart. Hierin willen zich wel eens verschillen voordoen,
zoals in de tijdigheid van de levering. Bedrijf X denkt op tijd uit te leveren, terwijl de klant de
levering als te vroeg registreert.
Het servicelevel SAP (SS) wordt berekend op basis van het totale aantal orderregels (O) en
het aantal dat hiervan conform de afspraken met de klant uitgeleverd wordt. De norm is 97%.
Het totale aantal orderregels wordt berekend op basis van een uitdraai in SAP waarop per
verkoopmaatschappij het aantal orderregels vermeld wordt dat niet conform de afspraak is
uitgeleverd en het servicelevel dat hier bij hoort. Van deze verkoopmaatschappijen worden
er vier beleverd door Bedrijf X, te weten Xa, Xb, Xc en Xd. Door per verkoopmaatschappij
het aantal orderregels te berekenen kan het totale aantal orderregels berekend worden dat
door Bedrijf X uitgeleverd moet worden.
51
Een voorbeeld:
Bedrijf Y heeft 361 orderregels niet conform de afspraak beleverd gekregen. Dit levert een
servicelevel op van 89,6%. Het totale aantal orderregels is dan (361 / (100 – 89,6)) * 100 =
3471. Op deze manier wordt ook voor de drie andere verkoopmaatschappijen het totale
aantal orderregels berekend. Het totale aantal orderregels dat niet conform de afspraak
geleverd (Ol) wordt is een kwestie van optellen van de aantallen uit het SAP bestand van de
vier verkoopmaatschappijen. De formule voor servicelevel SAP (percentage) wordt daardoor:
SS = 1- (Ol / O)
Het Servicelevel Bedrijf X (SD) wordt berekend op basis van de tijdigheid van de orders
(OT), de compleetheid van de orders (OC) en het aantal klachten dat binnenkomt over de
orders (OK). De formule die gehanteerd wordt voor Servicelevel Bedrijf X (percentage) is:
SD = (((OC + OT) / 2) + OK) / 2
Compleetheid
Compleetheid heeft betrekking op de producten en op de bijgeleverde documenten. De order
dient zonder manco’s en overbevindingen2, zonder schade en inclusief vrachtdocumenten
geleverd te worden.
Manco’s en overbevindingen kunnen voorkomen doordat er fouten gemaakt zijn bij het
orderverzamelen, maar ook doordat er geen voorraad aanwezig is bij Bedrijf X en de order
wel uitgeleverd wordt. Dit noemt men het accepteren van een shortpick. Shortpicks komen
voor als het SAP systeem aangeeft dat er voorraad is, maar deze voorraad niet bij Bedrijf X
aanwezig is.
Compleetheid wordt gezien als een procesindicator op tactisch niveau. Het servicelevel
wordt opgesteld aan de hand van compleetheid, waardoor compleetheid betrekking heeft op
een niveau lager, niveau C ‘het functioneren van een subsysteem’ binnen het afgebakende
logistieke systeem. Deze indicator wordt uitgedrukt in een percentage en niet in kosten en is
daarom een niet-financiele indicator.
De compleetheid (OC) wordt berekend door het totale aantal orderregels (O) te verminderen
met het aantal shortpicks (Sh), het aantal orderregels met schade (OS) en het aantal
orderregels met een manco of overbevinding (OM) en dit vervolgens te delen door het totale
aantal orderregels. De formule is:
OC = (O – OM – Sh– OS) / O
Tijdigheid
Tijdigheid betreft het aantal orderregels dat op tijd bij de klant aankomt. Deze meting wordt
uitgevoerd door middel van het tellen van het aantal ritten dat te laat vertrekt. Hieruit wordt
een percentage berekend ten opzichte van het totale aantal vertrokken ritten. De indicator is
daarom niet-financieel.
Vanuit de klant gezien is dit een procesindicator, maar vanuit Bedrijf X gezien wordt deze
indicator beschouwd als uitvoerindicator. Deze indicator geeft niet exact aan of de levering
daadwerkelijk op tijd aankomt, want dat moet bij de klant zelf gemeten worden, maar geeft
wel een indicatie, ervan uitgaande dat de geschatte reistijd realistisch is, van het aantal
2
Een manco is een tekort van een bepaald product, een overbevinding is een overschot van een
bepaald product. Als dit plaats vindt, betekent dit dat de order niet compleet geleverd is en dat het
servicelevel naar beneden gaat.
52
leveringen dat op tijd arriveert. Deze indicator wordt op tactisch niveau bepaald, voor de
middellange termijn. Het niet op tijd leveren van de orders kan een aantal oorzaken hebben:
•
•
•
•
•
Het niet op tijd klaar hebben staan van de routes
Het niet beschikbaar hebben van een transportmiddel (opleggers / chauffeurs)
Het niet beschikbaar hebben van ruimte (docks / routestraten)
Het niet op tijd binnen komen van het orderpakket
Shortpicks
In de berekening wordt buiten beschouwing gelaten wat de impact is van het aantal
shortpicks en het te laat binnenkomen van het orderpakket. Het aantal shortpicks wordt al
meegenomen in de berekening van compleetheid. Het is moeilijk na te gaan hoeveel
shortpicks betrekking hebben op de tijdigheid en hoeveel op de compleetheid. Er is gekozen
om deze mee te nemen in de berekening van de compleetheid, omdat de naam shortpick als
eerste gerelateerd wordt aan een tekort. Het percentage tijdigheid (OT) wordt berekend aan
de hand van het aantal ritten dat te laat vertrekt (Rl). Rt is het totaal aantal ritten. De formule
voor tijdigheid luidt als volgt:
OT = (Rt – Rl) / Rt
Klachten
Het percentage opgeloste klachten (OK) wordt berekend door het aantal opgeloste klachten
(Klo) te delen door het totale aantal klachten (Klt):
OK = Klo / Klt
8.3.2 Kosten
De hoeveelheid kosten is het andere aspect waar Bedrijf X op afgerekend wordt. Zodra de
kosten oplopen, heeft dit een negatieve invloed op het resultaat. Belangrijke posten die een
grote invloed hebben op de kosten zijn het personeel en het voorraadniveau. De kosten voor
transport vormen ook een grote post, maar worden in dit onderzoek buiten beschouwing
gelaten, zie hiervoor hoofdstuk 5.
Voorraadniveau
In Hoofdstuk 5 is gesproken over het feit dat Bedrijf X geen invloed heeft op het
voorraadniveau. Dit wordt bepaald door de bedrijfsbureaus van de fabrieken en de afdeling
Demand planning. Het is voor Bedrijf X echter belangrijk om te weten hoeveel voorraad er
aanwezig is en waar deze voorraad zich bevindt. Aangezien er nog een tweede, extern
magazijn gebruikt wordt (A) is het van belang de eigen ruimte optimaal te benutten en het
gebruik van het externe magazijn tot een minimum te beperken. Het extern op voorraad
hebben van een groot aantal producten brengt extra kosten met zich mee en dient daardoor
beperkt te worden.
Bovendien geeft het voorraadniveau Bedrijf X een indicatie over de bezettingsgraad van het
magazijn. Een hoge voorraad leidt tot een kleine bewegingsvrijheid in het magazijn,
waardoor het moeilijk wordt om pallets in en uit te slaan. Hierdoor kunnen orders
bijvoorbeeld niet op tijd uitgeleverd worden aan de klant. Het voorraadniveau wordt gezien
als een prestatie-indicator op niveau C. Het voorraadniveau geeft een indicatie over het
subsysteem dat betrekking heeft op het voorraadbeheer. Deze prestatie-indicator is niet
direct financieel gerelateerd. Maximaal kunnen er 9600 pallets opgeslagen worden bij Bedrijf
X (PDo). Er wordt gestreefd naar een bezettingsgraad (B) tussen de 85% en 90%. De
formule voor bezettingsgraad is als volgt:
B = PDo / 9600
53
Personeel
Bij personeel gaat het om de mate van efficiëntie, urenefficiëntie genoemd (EU). Het aantal
uren dat ingezet wordt, hangt af van de grootte van het orderpakket. Zodra er meer werk is,
zijn er meer manuren nodig. De productiviteit van de werknemers is daarbij belangrijk. Er
kunnen veel uren ingezet zijn, terwijl er niet efficiënt gewerkt wordt. Deze urenefficiëntie
wordt bijgehouden per activiteit; orderverzamelen (Elc), werk met de grote (Egt) en werk met
de kleine heftruck (Ekt). De totale urenefficiëntie is een uitvoerindicator, de urenefficiëntie per
activiteit is een procesindicator en het aantal uren dat ingezet wordt is een invoerindicator.
De norm voor deze activiteiten is indexcijfer 100. De urenefficientie (EU) wordt berekend met
de volgende formule:
EU = (Egt + Ekt + Elc) / 3
Efficiëntie orderverzamelen
De norm voor orderverzamelen is 13,5 seconden per collo (Nlc) [Bedrijf Y, 2004]. Over x
aantal colli mag een y aantal uren gedaan worden (Ulc). Dit wordt vergeleken met het
werkelijke aantal uren dat gemaakt is, waardoor de efficiëntie van de activiteit
orderverzamelen, uitgedrukt in een indexcijfer, berekend kan worden door onderstaande
formule. C is het aantal colli dat verwerkt moet worden.
Elc = (Ulc * 3600 sec. / C / Nlc) * 100
Efficiëntie grote heftruck en kleine heftruck
De efficiëntie van de grote en van de kleine heftruck wordt op eenzelfde manier berekend.
Hierbij wordt het aantal volle pallets (P) als uitgangspunt genomen. De norm voor de grote
heftruck (Ngt) is 460,1 seconden per pallet [Bedrijf Y, 2004]. Voor de kleine heftruck (Nkt)
geldt 300,9 seconden per pallet. Ugt en Ukt zijn het aantal uren dat ingezet wordt bij deze
activiteiten. Dit leidt tot de volgende formules:
Efficiëntie grote heftruck:
Efficiëntie kleine heftruck:
Egt = (Ugt * 3600 sec. / P / Ngt) * 100
Ekt = (Ukt * 3600 / P / Nkt) * 100
Warehousing kosten
Warehousing kosten (KW) zijn de totale kosten die gemaakt worden voor inslag (KI), opslag
(KO) en uitslag (KU). Het spreekt voor zich dat alle kosten uitgedrukt worden in euro’s en
daarom financiële indicatoren zijn. Op strategisch niveau wordt bepaald hoe hoog de kosten
voor Warehousing mogen zijn. Op tactisch niveau wordt dit bepaald per proces, inslag,
uitslag en opslag.
Inslag- en uitslagkosten zijn gebaseerd op de uren die gemaakt worden in het magazijn door
de vaste medewerkers (Uv) en de uitzendkrachten (Uu). Opslagkosten worden gebaseerd op
de vaste kosten voor huisvesting bij Bedrijf X en op een variabel bedrag dat berekend wordt
op basis van het tarief bij de externe opslag (A) en het aantal pallets dat daar opgeslagen
wordt per week.
KW = KI + KO + KU
Kosten inslag en uitslag
Alle kosten die gemaakt worden bij Bedrijf X ten behoeve van het inslag en uitslagproces. Op
basis van de cijfers in de financiële planning voor Bedrijf X van 2005 [Bedrijf Y, 2004] wordt
aangenomen dat 47% van de vaste krachten werkt op de activiteit inslag en 53% op de
activiteit uitslag. Voor de uitzendkrachten geldt een verdeling van 19% / 81%. Het tarief voor
een vaste werknemer (Tv) bedraagt 234,44 en voor een uitzendkracht (Tu) is dit 224,01. Er
54
wordt van uitgegaan dat bijna alle uitzendkrachten in de orderverzamelruimte werken,
waardoor het grootste gedeelte van de kosten voor uitslag bepaald worden door de kosten
voor uitzendkrachten. De formule voor inslag ziet er als volgt uit:
KI = (0,47 * Uv * Tv) + (0,19 * Uu * Tu)
De kosten voor inslag bestaan echter niet alleen uit kosten voor magazijnpersoneel. Er wordt
ook een aantal kosten doorbelast dat niet direct toe te wijzen is aan een bepaalde activiteit.
Hierbij kan gedacht worden aan gas, water, elektriciteit, onderhoud van heftrucks, stellingen
en docks, maar ook aan kosten voor beveiliging, groepsleiders en management. Er is op
basis van de financiële planning voor Bedrijf X [Bedrijf Y, 2004] gekeken welk gedeelte van
de inslagkosten bepaald wordt door magazijnpersoneel. Dit bedraagt 49% voor inslag. De
formule voor totale inslagkosten wordt daarom als volgt:
KI = (0,47 * Uv * Tv) + (0,19 * Uu * Tu) * 100/49
Op eenzelfde manier worden de kosten voor uitslag berekend. De kosten voor
magazijnpersoneel bij uitslag bedragen echter 38% van het totaal in plaats van 49% bij
inslag. De formule voor totale uitslagkosten wordt daarom:
KU = (0,53 * Uv * Tv) + (0,81 * Uu * Tu) * 100/38
Opslagkosten
Dit zijn de kosten die gemaakt worden voor opslag intern en extern. Onder de kosten van
externe opslag worden volgens de financiële planning [Bedrijf Y, 2004] ook de kosten
gerekend voor het inslaan en uitslaan van de pallets. Aangezien de financiële planning voor
alle berekeningen als uitgangspunt genomen wordt, worden in deze definitie ook de externe
kosten van inslag en uitslag meegenomen.
Kosten voor huisvesting bedragen 2 890.000 per jaar. Dit komt neer op 2 17.115 per week.
Hierbij komen de variabele kosten die gemaakt worden door opslag bij A. Het tarief bedraagt
2 1,16 per pallet per week (THo), gebaseerd op het hoogste aantal pallets dat die week in
opslag heeft gestaan (PHo). Daarbij komt dat de handlingkosten voor inslag en uitslag (THh)
bij A ook bij deze opslagkosten worden gerekend. Het inslaan of uitslaan van een pallet kost
2 4,118 per pallet. Phh is het aantal pallets dat in en uitgeslagen wordt. Dit leidt tot de
volgende formule voor opslagkosten:
KO =
17.115 + (THo * PHo) + (THh * PHh)
8.4 Samenvatting
De belangrijkste prestatie-indicatoren worden samengevat in het onderstaande overzicht
(tabel 8-1). Hierin worden de prestatie-indicatoren gekoppeld aan de perspectieven uit
hoofdstuk 4. De klant wordt hierbij als uitgangspunt genomen, waardoor de prestatieindicator tijdigheid bijvoorbeeld gezien wordt als een procesindicator. In bijlage 5 wordt een
tabel gepresenteerd, waarin alle gebruikte afkortingen, normen en verhoudingen naar voren
komen.
Wat opvalt in deze tabel is dat alle prestatie-indicatoren gerelateerd zijn aan het verleden. Dit
komt doordat de metingen plaats vinden over activiteiten die al plaats gevonden hebben. In
de meting zelf is het moeilijk om een toekomstperspectief te hanteren. Dit toekomstbeeld
komt beter tot uiting in de doelstellingen die gehanteerd worden in de organisatie,
bijvoorbeeld voor volgend jaar of op kortere termijn, voor volgende maand. Een
subdoelstelling is bijvoorbeeld het terugdringen van het aantal uren met 10 %. Hiervoor is
55
bijsturing nodig aan de prestatie-indicator ‘Aantal uren per activiteit’. Er moet gezocht worden
naar mogelijkheden om het personeel op dusdanige wijze in te zetten dat minder uren
gemaakt worden. Achteraf kan gemeten worden of de doelstelling daadwerkelijk gehaald is.
Prestatie-indicator
Transformatie
proces
Organisatie
niveau
Financieel
/ nietfinancieel
Tijdshorizon
Servicelevel SAP
Van
Schakel
tot
activiteit
Niveau B
Uitvoer
Strategisch
Verleden
Servicelevel Bedrijf X
Niveau B
Uitvoer
Strategisch
Kosten Warehousing
Kosten Inslag
Kosten Opslag
Kosten Uitslag
Compleetheid
Niveau B
Niveau C
Niveau C
Niveau C
Niveau C
Uitvoer
Proces
Proces
Proces
Proces
Strategisch
Tactisch
Tactisch
Tactisch
Tactisch
Tijdigheid
Niveau C Proces
Tactisch
Rit te laat door route
te laat gepickt
Rit te laat door
transportmiddel
Rit te laat door
ruimtegebrek
Aantal shortpicks
Niveau D Invoer
Operationeel
Niveau D Invoer
Operationeel
Niveau D Invoer
Operationeel
Niveau D Invoer
Operationeel
Niveau D Invoer
Operationeel
Niveau D Invoer
Operationeel
Niveau B
Strategisch
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Financieel
Financieel
Financieel
Financieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Nietfinancieel
Aantal manco’s en
overbevindingen
Aantal keer
orderpakket te laat
Urenefficiëntie
Magazijn Personeel
Urenefficiëntie per
activiteit
Aantal uren per
activiteit
Bezettingsgraad
Bedrijf X
Voorraadniveau
Bedrijf X / A
Aantal klachten
Uitvoer
Niveau C Proces
Tactisch
Niveau D Invoer
Operationeel
Niveau B
Strategisch
Uitvoer
Niveau C Uitvoer
Tactisch
Niveau C Proces
Tactisch
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Verleden
Tabel 8-1 Samenvatting prestatie-indicatoren, perspectief gerelateerd
Opmerkelijk is ook dat de meeste prestatie-indicatoren niet-financieel zijn. Een andere
opmerking is dat de indicatoren uit het perspectief ‘Van schakel tot activiteit’ overeen komen
met de organisatieniveaus van het perspectief ‘Organisatieniveau’, zie tabel 8-2. Op niveau
B, Bedrijf X vervult de functie ‘Fysieke distributie’ binnen de schakel, worden de strategische
beslissingen voor Bedrijf X genomen. Een niveau lager, niveau C, gaat uit van het
functioneren van subsystemen binnen de functie fysieke distributie. Voor deze subsystemen
56
worden tactische beslissingen genomen, beslissingen voor een periode van zes maanden tot
een jaar. Het laagste niveau D, waarop per activiteit in het subsysteem prestaties
bijgehouden worden, is gekoppeld aan de operationele taken. Op dit niveau worden
beslissingen genomen voor de korte termijn, dagelijks, wekelijks, etc.
‘Van schakel tot activiteit’
Niveau B
Niveau C
Niveau D
Organisatieniveau
Strategisch
Tactisch
Operationeel
Tabel 8-2 Combinatie perspectieven ‘Van schakel tot activiteit’ en ‘Organisatieniveau’
De prestatie-indicatoren die gedefinieerd zijn in dit hoofdstuk hebben betrekking op de
structuur van het meetsysteem. Het prestatiemeetsysteem moet voldoen aan de volgende
informatiebehoefte:
•
•
•
•
•
•
Operations: vier keer per jaar (periodiek) een rapportage over de kosten die gemaakt
zijn en de service die geleverd is.
Logistiek manager:
o Periodiek: de totale Warehousing kosten.
o Maandelijks: de gegevens over het verloop van het ziektepercentage van het
personeel, het servicelevel en de kosten per proces.
o Wekelijks: de gegevens over de urenefficiëntie van het personeel en het
voorraadniveau bij Bedrijf X en magazijn A.
Operationele manager:
o Wekelijks: de urenefficiëntie per activiteit, het totale aantal uren dat ingezet is,
het ziektepercentage, het servicelevel, de bezettingsgraad van Bedrijf X, het
percentage klachten, het percentage tijdigheid, het percentage compleetheid
en de interne schade.
o Dagelijks: aantal ritten te laat vertrokken
Groepsleider:
o Wekelijks: de interne schade, het aantal hertellingen, het totale aantal uren
per activiteit.
o Dagelijks: het aantal ritten dat te laat vertrekt doordat de route te laat klaar
staat, het aantal volle pallets, het aantal losse colli
Hoofd afdeling DC-planning:
o Wekelijks: het voorraadniveau bij Bedrijf X en magazijn A, het aantal
cheppallets, gemiddelde aantal shortpicks
o Dagelijks: orderpakket te laat, aantal ritten te laat doordat geen
transportmiddel aanwezig is.
Magazijnmedewerker:
o Wekelijks: de urenefficiëntie per activiteit, aantal schade intern, aantal
hertellingen, aantal ritten te laat en het servicelevel.
De structuur van het meetsysteem is nu bepaald. Op basis van de gekozen prestatieindicatoren en de daarbij behorende berekeningen kan gestart worden met het ontwerpen
van het meetsysteem zelf. In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 9, wordt hier verder op
ingegaan.
NB Het lijkt nu of de berekeningen bestaan uit constanten. Dit zijn echter variabelen en
kunnen veranderen in de loop van de tijd. Bij het gebruiken van het meetsysteem moet dit in
acht genomen worden.
57
9 Het ontwerpen van het meetsysteem
9.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe het meetsysteem ontwikkeld is en welke elementen het
meetsysteem bevat (paragraaf 9.2 en 9.3). Het meetsysteem lijkt veel op een management
informatie systeem. Beide termen, meetsysteem en management informatiesysteem, worden
in het vervolg gebruikt. In paragraaf 9.4 wordt het meetsysteem toegepast op de organisatie
Bedrijf X en wordt gekeken hoe de organisatie op dit moment presteert.
9.2 Werkwijze
Het programma van eisen wordt als uitgangspunt genomen voor het ontwikkelen van het
meetsysteem. Hierbij wordt een aantal eisen cruciaal geacht om aan de algemene doelen en
gebruikersmogelijkheden van het prestatiemeetsysteem te voldoen en voor het ontwikkelen
van de vormgeving van het meetsysteem, zie voor uitleg hoofdstuk 7. Deze eisen zijn:
•
•
•
•
Het prestatiemeetsysteem heeft een signalerings- en monitoringsfunctie
Het evalueren en analyseren van de prestaties moet mogelijk zijn. Hierdoor kunnen
verbeteringsmogelijkheden opgesteld worden en kan de besluitvorming ondersteund
worden. Dit betekent dat een historie van gegevens bijgehouden moet worden.
Het meetsysteem moet simpel zijn in gebruik.
Visualisatie van de prestaties; In één oogopslag moet de status van de organisatie
afgelezen kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van grafieken.
Er is gekozen om te werken met Excel. Dit programma is enigszins bekend bij de
medewerkers en is simpel in gebruik. Visual Basic For Applications (VBA) wordt hierbij
gebruikt om handelingen te programmeren. VBA maakt een duidelijke gebruikersinterface,
waardoor het niet moeilijk is om er mee te werken. Met behulp van Alter [1999] zijn de
elementen bepaald die het meetsysteem moet hebben. Het meetsysteem bestaat uit vijf
onderdelen:
•
•
•
•
•
Interface
Gegevensopslag
Grafieken
Basiskennis
Handleiding
In de Interface worden gegevens ingevoerd. Deze gegevens worden opgeslagen in de
Gegevensopslag. In de Gegevensopslag en in de Interface is een Handleiding beschikbaar
die hulp biedt bij het werken met het meetsysteem. Vanuit de Gegevensopslag wordt een
aantal Grafieken gemaakt. De Basiskennis bevat alle gegevens die nodig zijn om
berekeningen uit te voeren in de Interface. Het management informatie systeem wordt
gepresenteerd in figuur 9.1.
Om tot de werking te komen van de hierboven beschreven functionaliteit zijn de volgende
stappen ondernomen:
1. De vormgeving van de Interface; Alle benoemde prestatie-indicatoren uit hoofdstuk 8
komen hierin naar voren. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen prestatie-
58
2.
3.
4.
5.
6.
indicatoren die ingevuld moeten worden (‘Invulkolom’) en prestatie-indicatoren die
berekend worden (‘resultaatkolom’).
Gegevensopslag; Er zijn vijf sheets gemaakt voor vijf organisatiefuncties om de
gegevens in op te slaan.
VBA; Met dit programma is geprogrammeerd dat de informatie uit de Interface,
opgeslagen wordt op de verschillende sheets van de Gegevensopslag.
Basiskennis; De berekeningen en normen, die nodig zijn om een aantal prestatieindicatoren uit te rekenen zijn opgesteld. Dit is naar voren gekomen in hoofdstuk 8.
Grafieken; Bepaald is welke prestatie-indicatoren uitgedrukt worden in een grafiek.
Signaleringsfunctie; Er zijn voorwaarden gesteld aan de cellen in de Interface op
basis van de normen voor de prestatie-indicatoren. Als een prestatie-indicator onder
de norm presteert, wordt de cel rood. Presteert de indicator goed dan wordt de cel
groen.
Figuur 9.1 Het management informatie systeem
9.3 De verschillende elementen van het meetsysteem
In deze paragraaf worden de verschillende onderdelen van het meetsysteem toegelicht,
behalve het element Handleiding. De Handleiding staat in bijlage 5 en bevat een uitleg over
hoe het meetsysteem werkt en welke stappen ondernomen moeten worden door de
gebruiker om het meetsysteem optimaal te laten functioneren.
9.3.1 De Interface
Er is gekozen om informatie bij te houden per week. Hierdoor wordt iedereen geconfronteerd
met up-to-date informatie, waardoor snel bijgestuurd kan worden. Voor de lay-out van de
Interface is gekozen voor het weergeven van alle informatie op een A4. Indien deze A4
geprint wordt, is er een duidelijk overzicht van alle relevante managementinformatie
aanwezig van de desbetreffende week. De Interface wordt het dashboard genoemd en bevat
de signaleringsfunctie. Deze functionaliteit wordt bewerkstelligd door voor elke prestatie-
59
indicator een norm op te stellen. Zodra de prestatie-indicator onder de norm presteert, wordt
het desbetreffende vakje rood. Presteert de prestatie-indicator goed, dan verschijnt er een
groen vakje. Bij rood moet er actie ondernomen worden en dient uitgezocht te worden wat de
oorzaak is van het niet goed functioneren van de prestatie-indicator. Groen geeft aan dat het
goed gaat, waardoor de monitoringsfunctie bewerkstelligd wordt.
Om een beeld te vormen van hoe de Interface er ongeveer uit ziet geeft figuur 9.2 een deel
van de Interface weer. Een duidelijke weergave staat in bijlage 5. Op deze sheet kan alle
data ingevoerd worden. Hiervoor is de kolom “Invullen”. Zodra gegevens ingevoerd worden,
berekent het programma automatisch de resultaten (kolom “Resultaat”). Hiervoor zijn
gegevens nodig uit de Basiskennis, zie paragraaf 9.3.4.
Figuur 9.2 Interface van het management informatie systeem
Er zijn twee commandobuttons: “Cellen leeg maken” en “Gegevens naar sheets”. Met de ene
knop worden de gegevens naar de verschillende sheets weggeschreven, met de andere
knop worden de cellen in de interface leeg gemaakt, zodat nieuwe gegevens ingevuld
kunnen worden. Zodra op de knop “Gegevens naar sheets” gedrukt wordt, wordt een
formulier geopend (figuur 9.3).
Figuur 9.3 Weekkeuze in Interface
Hierin kan de desbetreffende week gekozen worden, waarop de gegevens betrekking
hebben. Vervolgens wordt gekeken of deze week al informatie bevat. Indien dit het geval is,
wordt hiervan melding gemaakt, zo niet dan worden de gegevens opgeslagen. Als er
60
gegevens aanwezig zijn in de betreffende week, kan er gekozen worden deze gegevens te
overschrijven.
Om fouten bij het invoeren van de gegevens te voorkomen, wordt een foutmelding gemaakt
als een vreemd getal wordt ingevuld. Het is bijvoorbeeld niet reëel als het voorraadniveau bij
Bedrijf X 20.000 pallets bedraagt, want er kunnen maar maximaal 9600 pallets worden
opgeslagen. Om te voorkomen dat de werknemer per ongeluk een verkeerd getal, of een
getal in het verkeerde vakje invult, wordt deze foutmelding gemaakt (figuur 9.4).
Figuur 9.4 Foutmelding bij invullen verkeerde waarde
9.3.2 De Gegevensopslag
De gegevens worden opgeslagen op verschillende sheets in de Gegevensopslag. Er is voor
gekozen om informatie bij te houden per organisatiefunctie. Ten eerste heeft iedere
organisatiefunctie verschillende prestatie-indicatoren die een rol spelen bij het goed
uitoefenen van de functie en is het niet relevant om alle informatie te tonen. Ten tweede, te
veel informatie biedt geen overzicht en leidt de aandacht af van de indicatoren waar het
werkelijk om draait.
De mogelijkheid bestaat om de informatie van andere functies te bekijken. Dit is nuttig als
een prestatie-indicator niet goed presteert. De medewerker kan dan bij andere functies kijken
wat daarvan de oorzaak is. Bijvoorbeeld, als de operationele manager ziet dat er te veel
ritten te laat vertrokken zijn, kan hij kijken op de sheet van de groepsleider of hij zijn routes
wel op tijd klaar gezet heeft of bij de dc planning of de transportmiddelen wel aanwezig
waren. Hierdoor weet hij direct wie hij moet aanspreken.
Figuur 9.5 Gegevens organisatiefunctie logistiek manager
61
Een deel van de Gegevensopslag, de sheet van de logistiek manager wordt in de volgende
figuur 9.5 getoond. De sheets van de andere organisatiefuncties zien er net zo uit en worden
gepresenteerd in bijlage 5.
9.3.3 De Grafieken
De grafieken zijn een onderdeel van de Gegevensopslag. Het is een sheet die grafieken
bevat met het verloop van een aantal prestatie-indicatoren. Hierdoor kan de trend
bijgehouden worden, een stijgende lijn of een dalende lijn.
Uit interviews met de operationele manager en de groepsleoders blijkt dat er bij Bedrijf X een
vermoeden bestaat dat de uitzendkrachten harder werken dan de vaste krachten. Om dit
vermoeden te bevestigen moet gekeken worden naar de verhouding tussen het aantal uren
inleenkrachten, dat ingezet wordt en de productiviteit. Hoe meer uitzendkrachten worden
ingezet, hoe hoger de productiviteit, hoe minder inefficiënte uren er gemaakt worden. Door
deze verhouding in een grafiek te laten zien, kan dit vermoeden wel of niet bevestigd
worden. Ook als er meer werk te verrichten is, worden er meer uitzendkrachten ingehuurd,
waardoor de urenefficiëntie bij Bedrijf X moet verbeteren. Daarom wordt een grafiek getoond
met het aantal uitzenduren ten opzichte van het aantal uren eigen personeel en de
urenefficiëntie. Deze grafiek 9.9 wordt getoond in paragraaf 9.4.2.
Er bestaat een trade-off tussen de aspecten kosten, voorraad en servicelevel. Hoe hoger het
voorraadniveau, hoe sneller en completer aan de klant geleverd kan worden, hoe hoger het
servicelevel. Aan de andere kant betekent het op voorraad houden van alle producten in
grote hoeveelheden, hoge kosten. Daarom moet een evenwicht gevonden worden tussen de
kosten van het op voorraad houden van de producten en het servicelevel. Aangezien Bedrijf
X in haar beleid heeft dat er altijd aan de klant uitgeleverd moet worden, wordt er relatief veel
voorraad aangehouden. De verhoudingen worden uitgedrukt in de grafieken kosten-service
en kosten-voorraad.
Verder wordt van een aantal gegevens een grafiek bijgehouden, omdat de visuele weergave
een duidelijker beeld geeft dan alleen de cijfers. Deze grafieken zijn een middel om aan
laaggeschoolde mensen de prestaties duidelijk te maken. Van de volgende gegevens wordt
het verloop bijgehouden:
•
•
•
•
•
•
Servicelevel; Indicatie of boven of onder de norm gescoord wordt
Voorraadniveau; Verhouding tussen de twee magazijnen
Urenefficiëntie; Indicatie of boven of onder de norm gescoord wordt (vb in figuur 9.6)
Tijdigheid; Indicatie hoeveel ritten te laat vertrekken
Aantal hertellingen; Indicatie of boven of onder de norm gescoord wordt
Ziektepercentage; Het verloop wordt duidelijk gemaakt
62
Uren Efficientie
250
Uren Efficientie OVR
Index
200
150
Uren Efficientie Gr
Truck
100
Uren Efficientie Kl
Truck
50
0
1
2
3
4
5
6
7
8
Norm
Week
Figuur 9.6 Urenefficiëntie
9.3.4 De Basiskennis
De informatie uit de Basiskennis wordt weergegeven in bijlage 5. De Basiskennis bevat alle
informatie die nodig is om berekeningen te kunnen uitvoeren in de Interface, zoals de
normen die gehanteerd worden voor de processen, de wiskundige formules, maar ook de
programmeercode die gebruikt wordt om de Interface te laten werken. De gedetailleerde
programmeercode in Visual Basic For Applications wordt weergegeven in deze bijlage. De
berekeningen en normen zijn naar voren gekomen in hoofdstuk 8.
9.4 Case Bedrijf X
Op basis van het meetsysteem wordt een eerste analyse uitgevoerd voor Bedrijf X. Er
worden gegevens verzameld, waardoor bepaald wordt hoe de organisatie er op dit moment
voor staat. Op basis van deze resultaten, kunnen verbeteringen voorgesteld worden.
9.4.1 Gegevensverzameling
Van week 1 tot en met week 8, 2005 worden alle gegevens verzameld en ingevoerd in het
meetsysteem. Er wordt gekeken of het mogelijk is om alle informatie te verzamelen. In week
9 wordt het meetsysteem gebruikt in de organisatie en moeten de medewerkers hier mee om
kunnen gaan. Dit betekent dat alle partijen vanaf dan de juiste informatie moeten aanleveren
op het juiste moment.
Het blijkt dat informatie ontbreekt over de tijdigheid van de ritten. Er wordt pas vanaf 22
februari 2005 (week 8) bijgehouden wat de oorzaak is van het te laat vertrekken van een rit.
Vanaf 13 januari 2005 is er af en toe bijgehouden wat de oorzaak is. Deze informatie wordt
meegenomen, maar is nog niet betrouwbaar. De informatie over het totale aantal te laat
vertrokken ritten is wel bekend.
Over de compleetheid van een order is bijna niets bekend. Men weet alleen het aantal
shortpicks dat geaccepteerd wordt. Over pickfouten en schade is niets bekend. Vanaf 22
februari 2005 gaat er intern iedere week een schadecontrole plaats vinden om het schade
percentage naar beneden te krijgen en worden er hertellingen gedaan om het aantal
pickfouten te verminderen. Doordat controle plaats vindt, worden de werknemers zich meer
bewust van het maken van schade.
Over klachten is niets bekend. Er bestaat geen registratie, waardoor niet bekend is hoeveel
klachten er zijn, wat de oorzaak is en hoeveel klachten er opgelost worden. Het Servicelevel
63
Bedrijf X kan hierdoor niet berekend worden. Er is ook geen informatie over het
ziektepercentage. Deze gegevens kunnen op dit moment niet uit het SAP systeem gehaald
worden. De rest van de gegevens kunnen echter wel verzameld worden. Deze worden voor
een deel al gepresenteerd in figuur 9.5. Voor de rest van de gegevens wordt verwezen naar
bijlage 5.
9.4.2 Resultaten
Er wordt eerst gekeken naar de twee belangrijkste aspecten van de organisatie, het
servicelevel en de kosten die gemaakt worden.
Percentage
Servicegraad
99,0%
98,0%
97,0%
96,0%
95,0%
94,0%
93,0%
92,0%
Servicelevel SAP
Norm
1
2
3
4
5
6
7
8
Week
Figuur 9.7 Servicegraad SAP
Het ‘Servicelevel SAP’ blijkt niet elke week in orde te zijn (zie figuur 9.7). Uit gesprekken met
de logistiek manager, een logistiek accountmanager en de customer supply manager blijkt
dat de klant op dit moment redelijk tevreden is over dit servicelevel. De totale kosten voor
Warehousing zijn boven de norm. Vooral op het inslag en uitslagproces worden te veel
kosten gemaakt. De kosten voor opslag zijn meestal conform de norm (zie figuur 9.5).
Geconcludeerd kan worden op basis van de uitkomsten van het meetsysteem, dat op zowel
het kostenaspect als het service aspect, de doelstellingen van de operatie niet gehaald
worden.
In de organisatie bestaat een aantal vermoedens over het slecht presteren van deze
indicatoren. Doordat nu gegevens bijgehouden worden, kan onderzocht worden in hoeverre
deze vermoedens juist zijn. Het gaat om de volgende vermoedens:
•
•
•
•
20% tot 30% van de ritten komt te laat aan bij de klant
Geen goede doorstroming in de docks, waardoor vrachtwagens niet op tijd kunnen
vertrekken en de norm voor efficiëntie niet gehaald wordt
Uitzendkrachten werken harder dan het eigen personeel
Er worden te veel niet efficiënte uren gemaakt
20% tot 30% van de ritten komt te laat aan bij de klant
Aan onderstaande figuur 9.8 kan gezien worden dat de norm wat betreft de tijdigheid van de
ritten niet gehaald wordt. Deze blijkt echter hoger te zijn dan vermoed wordt. Het percentage
tijdigheid schommelt tussen de 80% en 95%.
64
350
300
250
200
150
100
50
0
120,0%
100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0%
1
2
3
4 5
6
7
8
Totaal Aantal Ritten
Percentage
Aantal
Ritten
Totaal Aantal Ritten
te laat
% op tijd
norm
Week
Figuur 9.8 Tijdigheid van de ritten
Uit deze grafiek blijkt dat er een relatie bestaat tussen de hoeveelheid ritten die verwerkt
moet worden en het aantal dat te laat vertrekt. Hoe meer ritten er per dag zijn, hoe meer er
te laat komen en andersom.
Geen goede doorstroming in de docks.
Het vermoeden bestaat dat er geen goede doorstroming is in de docks, doordat trailers niet
verspreid over de dag aankomen en vertrekken, maar ook doordat er binnen de docks niet
efficiënt gewerkt wordt. Hierdoor ontstaat gebrek aan ruimte en transportmiddelen, waardoor
ritten te laat vertrekken en is het niet mogelijk voor het personeel om de norm voor efficiëntie
te halen.
Uit de cijfers die bijgehouden worden op de sheet ‘Groepsleider’ blijkt echter dat
ruimtegebrek niet als oorzaak (slechts een keer) wordt opgegeven van het te laat vertrekken
van de ritten. Gebrek aan transportmiddel komt echter wel regelmatig voor (gemiddeld acht
keer per week). Deze gegevensverzameling is nog niet optimaal, waardoor een goede
conclusie over dit aspect pas over een aantal weken getrokken kan worden.
Het blijkt ook dat de activiteiten met de kleine heftruck en de grote heftruck niet efficiënt zijn.
Aan de ene kant kan dit komen doordat het personeel niet efficiënt werkt, maar aan de
andere kant doordat er geen efficiënte werkwijze toegepast wordt binnen de docks.
Uitzendkrachten werken harder dan het eigen personeel
Uit figuur 9.9 blijkt dat het vermoeden over het productiever werken van uitzendkrachten juist
is. Uit de grafiek blijkt in week 1 tot en met 4 dat hoe meer uitzendkrachten ingehuurd
worden, hoe beter de efficiëntie wordt. Week 5 geeft een verslechtering weer van de
efficiëntie. In deze week worden iets minder uitzendkrachten ingehuurd en wordt iets meer
eigen personeel ingezet. In week 6 klopt het vermoeden echter niet. De efficiëntie is
hetzelfde, terwijl veel minder eigen personeel ingezet is en maar iets minder
uitzendkrachten. Week 7 daarentegen laat weer een sterke verslechtering zien van de
efficiëntie. Er wordt veel meer eigen personeel ingezet en veel minder uitzendkrachten. In
week 8 worden weer meer uitzendkrachten en minder eigen personeel ingezet. De efficiëntie
is opnieuw beter. Op basis van informatie over een korte periode kan echter geen valide
conclusie getrokken worden. Daarom moet over een langere periode gemeten worden,
bijvoorbeeld een half jaar.
65
Aantal uren
Verhouding uren - efficientie
1400
1200
1000
800
600
400
200
0
200
150
100
50
0
1
2
3
4
5
6
7
Aantal Uren Vaste mw
Aantal Uren Inleen
Uren Efficientie Mag.
Personeel
8
Week
Figuur 9.9 Verhouding uren / efficiëntie
Er worden te veel niet efficiënte uren gemaakt
De efficiëntie blijft boven de 100 en is dus niet in orde. Er worden te veel uren ingezet, die
niet productief gebruikt worden. In het begin is een lichte daling te zien, maar daarna wordt
de efficiëntie weer slechter.
9.4.3 Oorzaken
Een nadere analyse is nodig om de oorzaken aan het licht te brengen van het slecht
presteren van de indicatoren kosten en service. Hiervoor worden twee aspecten nader
onderzocht, waarvan uit de vorige paragraaf bleek dat ze niet goed functioneren. Dit zijn het
personeel en de doorstroming van de goederen in de docks. Beide aspecten veroorzaken
inefficiëntie van de processen.
Personeel
Als te veel uren ingezet worden, gaan de kosten omhoog. Op dit moment zijn de kosten voor
inslag en uitslag te hoog. Vooral de activiteiten in de orderverzamelruimte en met de kleine
heftruck presteren volgens het meetsysteem niet goed. Mogelijke oorzaken van het niet goed
functioneren van deze activiteiten kunnen zijn:
•
•
•
Het niet beschikbaar zijn van het werk
o Tijdstip orderpakket
o Wachttijd replenishment
De productiviteit van de mensen is niet in orde;
o Minder werk, minder vaste krachten
o Motivatie
o Geen spreiding van pauzes
Het aantal mensen dat ingezet wordt, wordt niet goed gespreid over de dag en over
de week.
Beschikbaarheid werk
Tijdstip orderpakket
Het komt regelmatig voor dat het orderpakket te laat binnen is, waardoor er op bepaalde
momenten (rond elf uur in de ochtend) geen werk beschikbaar is en waardoor de werkdruk
later op de dag komt te liggen. Door betere afspraken te maken met het orderbureau wordt
dit voorkomen. Het orderpakket moet voor 11:00 uur binnen zijn. Hiervoor is naar de klant
toe een definitieve eindtijd afgesproken tot wanneer zij een order kan plaatsen.3 Met de
3
Is het op de een of andere manier toch niet mogelijk om het orderpakket op tijd te leveren dan wordt
dit gecommuniceerd naar de afdeling transportplanning, maar in principe is hier een harde afspraak
over gemaakt.
66
prestatie-indicator ‘Aantal keer orderpakket te laat’ wordt bijgehouden of het orderpakket
daadwerkelijk op tijd binnenkomt en daarmee of de gemaakte afspraak nagekomen wordt.
Het komt nu nog ongeveer een keer per week voor dat het orderpakket te laat is.
Wachttijd replenishment
Stilstand in het magazijn komt voor doordat er gewacht moet worden op de replenishment
die vanuit A moet komen, de shortpicks. Shortpicks komen pas naar voren zodra de route
geactiveerd wordt. Er wordt dan een opdracht gegeven voor replenishment en moet er
gewacht worden (de afstand hemelsbreed is ongeveer 500 meter). Dit proces duurt veel te
lang.
Productiviteit
Minder werk en minder vaste krachten
Door de uitbesteding van het kleine pickwerk aan LDV (logistiek dienstverlener), vindt minder
werk plaats bij Bedrijf X en door het doel om met minder vaste krachten te werken, zijn 19
mensen van Bedrijf X overgeplaatst naar de koffiefabriek. Dit blijken echter de beste
medewerkers te zijn. De minder goede medewerkers zijn overgebleven, wat een nadelig
effect heeft op de productiviteit.
Doordat er minder vast personeel is, zijn er meer uitzendkrachten nodig. Dit verhoogt de
flexibiliteit, maar is in eerste instantie nadelig voor de productiviteit. De meeste
uitzendkrachten zijn onervaren en moeten eerst opgeleid worden, voordat ze aan de slag
kunnen. Het kost minimaal een week om uitzendkrachten in te werken, waardoor de
productiviteit negatief beïnvloed wordt.
In tegenstelling tot wat hierboven genoemd wordt over een lagere productiviteit door het
werken met uitzendkrachten, bestaat er een vermoeden dat de uitzendkrachten harder
werken dan het eigen personeel. In grafiek 9.9 is hiervoor een bewijs geleverd. Dit is echter
nog niet betrouwbaar aangezien over een vrij korte periode gemeten is en tevens geen
meting per persoon wordt bijgehouden.
Een argument dat dit vermoeden tegenspreekt is dat in het meetsysteem ervan uitgegaan
wordt dat 81% van de uitzendkrachten op het uitslagproces werkt en daarbij vooral in de
orderverzamelruimte. Als gekeken wordt naar de efficiëntie van het orderverzamelen, blijkt
dit ruim boven de norm van 100 te liggen en is dus niet in orde. Als uitzendkrachten harder
zouden werken dan het eigen personeel, dan zou deze efficiëntie in ieder geval in orde
moeten zijn of de aanname dat 81 % van de uitzendkrachten in de orderverzamelruimte
werkt is niet juist.
Om dit goed te kunnen onderbouwen zijn daarom gegevens nodig over de productiviteit van
iedere werknemer apart. Het zou niet eerlijk zijn alle medewerkers over één kam te scheren,
zonder daar duidelijk onderbouwde gegevens bij te hebben.
Motivatie
Een verklaring voor het minder hard werken van het eigen personeel is dat deze mensen
minder gemotiveerd zijn. De mensen die overgebleven zijn, hebben het gevoel dat zij op een
gegeven moment ook niet meer nodig zullen zijn. Er is echter besloten binnen Operations
dat een deel van de werkzaamheden niet uitbesteed zal worden. Dit is al meerdere malen
gecommuniceerd naar deze mensen, maar het gevoel dat ze eigenlijk overbodig zijn bestaat
nog steeds.
Hier rest een moeilijke taak voor het management om deze mensen weer gemotiveerd te
krijgen. Deze taak is niet alleen voor het topmanagement, maar ook voor de groepsleiders,
67
die direct leiding geven op de werkvloer. Motiverend leiderschap is echter niet een van de
sterkste eigenschappen van deze mensen. Het trainen of coachen van deze mensen kan
helpen deze vaardigheden te ontwikkelen.
Spreiding van pauzes
Een andere, simpele oplossing voor een verhoogde productiviteit is het spreiden van de
pauzes. Tot voor kort had iedereen tegelijk pauze. Er is nu een afspraak gemaakt met
groepsleiders, laadmeesters, eerste medewerkers en magazijnmedewerkers om gespreide
pauze te nemen met een verdeling van 50% / 50%.
Spreiding personeel
Op dit moment maken de groepsleiders de personeelsplanning. Dit doen ze op basis van
ervaring en niet op basis van werkelijke gegevens. Om een goede planning te kunnen
maken is het noodzakelijk inzicht te hebben in de forecastgegevens van de verkoop voor de
komende periode. Hoe meer er in een week verkocht wordt, hoe meer werk er te verrichten
is bij Bedrijf X en hoe meer mensen er nodig zijn.
Met het orderbureau zijn nu afspraken gemaakt over het opleveren van deze gegevens.
Eens in de maand worden de geplande verkopen doorgegeven aan de operationele
manager. De groepsleiders krijgen hier ook inzicht in, waardoor zij een betere planning
kunnen maken. De planning wordt echter handmatig verricht, waardoor veel fouten gemaakt
worden en waardoor niet exact berekend wordt hoeveel mensen daadwerkelijk nodig zijn.
Om dit op te lossen is een elektronisch planningssysteem (zie bijlage 6) gemaakt, waarmee
de groepsleiders gemakkelijk een planning kunnen maken en weer kunnen aanpassen. Dit
systeem is gebaseerd op de forecastgegevens per week en op de werkelijke gegevens per
dag.
De doorstroming in de docks
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de doorstroming van de goederen binnen de docks.
Gedurende vier weken zijn de aankomst- en vertrektijden van de trailers geanalyseerd. Er
zijn pieken en dalen op de dag wat betreft de beschikbaarheid van de docks en de
routestraten. Oorzaken van deze pieken en dalen kunnen liggen bij:
•
•
•
De ingaande stroom;
o Het niet gespreid over de dag aankomen van trailers
o Het niet melden van chauffeurs voordat ze gaan lunchen
o Het niet of niet op de juiste manier analyseren van de inslagadvieslijst
De uitgaande stroom;
o Geen goede spreiding over de dag van het vertrekken van trailers
Geen efficiënte werkwijze in de docks
De ingaande stroom
Aankomsttijden trailers
Om een gefundeerd beeld te krijgen van welke trailers op welk tijdstip aankomen, wordt dit
gedurende vier weken bijgehouden op een invulformulier. Dit bijhouden had nogal wat
voeten in de aarde, aangezien de verantwoordelijke laadmeester wel eens vergat een
streepje te zetten. Al met al kan toch een redelijk beeld gevormd worden.
Het blijkt dat trailers met meerdere tegelijk aankomen en soms onverwacht. Er is een piek
om 7.00 uur als het magazijn open gaat en tussen 10.30 en 11.30 uur, zie grafiek 9.10. Een
betere spreiding van de aankomsten over de dag is nodig. Er bestaan geen afspraken met
toeleveranciers, niet met de eigen fabrieken en ook niet met externe leveranciers, over
68
timeslots. Timeslots zijn vaste tijden waarop de goederen aangeleverd moeten worden,
waardoor een betere spreiding mogelijk gemaakt wordt en vrachtwagens niet meer
onverwacht aankomen.
Aankomsttijden vrachtwagens
6.
30
7. - 7.
30 00
8. - 8.
30 00
9. - 9
30 .0
10 - 1 0
.3 0.
0
11 - 1 00
.3 1 .
0
0
12 - 1 0
.3 2 .
0
0
13 - 1 0
.3 3 .
0
0
14 - 1 0
.3 4 .
0
0
15 - 1 0
.3 5 .
0
0
16 - 1 0
.3 6 .
0
0
17 - 1 0
.3 7 .
0
0
18 - 1 0
.3 8 .
0
0
19 - 1 0
.3 9 .
0
0
-2 0
0.
00
Aantal vrachtwagens
Het blijkt dat de drie pendelchauffeurs, die rijden tussen de koffiefabriek, A en Bedrijf X,
alledrie op hetzelfde tijdstip aankomen bij Bedrijf X. Er is nu een afspraak gemaakt over het
niet meer gelijktijdig ophalen en aanleveren van deze goederen, zodat er gemiddeld maar
een trailer per uur aankomt vanaf de fabriek. Controle van deze afspraak is noodzakelijk.
Tijdstip
Figuur 9.10 Aankomsttijden van vrachtwagens bij Bedrijf X
Melden chauffeurs
De meeste chauffeurs melden zich niet voordat ze gaan lunchen, waardoor volle
vrachtauto’s een half uur langer op de parkeerplaats staan, terwijl er wel ruimte is om te
lossen. Er is nu afgesproken met alle chauffeurs om zich eerst te melden voordat ze gaan
lunchen.
Onjuiste losbeslissingen en het analyseren van de inslagadvieslijst
Deze twee punten hebben betrekking op het niet nauwkeurig uitvoeren van de handelingen
die betrekking hebben op de inslagprocedure van goederen. De inslagadvieslijst wordt niet
gebruikt en als deze wel gebruikt wordt, wordt een verkeerde conclusie getrokken. Het
lossen van een vrachtauto bij Bedrijf X in plaats van bij A of het plaatsen van een
vrachtwagen aan het verkeerde dock, zijn hier voorbeelden van.
Door de laadmeesters te wijzen op het feit dat een verkeerde inslagprocedure gevolgen kan
hebben voor de beschikbaarheid van de ruimte en het gebruiken van de lijst te bevorderen,
moet voorkomen worden dat onjuiste losbeslissingen genomen worden. Toezicht hierop is
belangrijk. De operationele manager controleert regelmatig, maar niet op vaste tijden, of de
lijst gebruikt wordt en of er fouten gemaakt zijn.
De uitgaande stroom
Vertrektijden vrachtwagens
Er is onderzoek gedaan naar de vertrektijden van de vrachtwagens, zie grafiek 9.11. Het
blijkt dat er twee pieken zijn op de dag. Tussen 3.30 uur en 6.30 uur in de morgen en tussen
11.00 en 12.30 uur op de dag. De vrachtwagens die moeten vertrekken voordat het
distributiecentrum open is om 7.00 uur, moeten op de avond klaar gezet worden. Hierdoor
ligt de werkdruk op de avond en in de ochtend. Bij de ingaande stroom is er een piek om
69
7.00 uur als het magazijn open gaat en tussen 10.30 en 11.30 uur. Deze pieken overlappen
elkaar, waardoor drukte ontstaat in de docks en op de routestraten. Door andere afspraken
te maken met de klant over de aanlevertijden, kan het werk beter verspreid worden over de
dag, waardoor de pieken en dalen voorkomen kunnen worden.
Een klantanalyse is nodig om te bepalen welke klanten op welk tijdstip aangeleverd krijgen.
Veel klanten bestellen volgens een patroon dat ze al jaren hebben, zonder dat daar ooit over
nagedacht is. Het blijkt dat met Retail klanten, zoals Albert Hein en Laurus afspraken
gemaakt zijn, maar met klanten van Xa nog niet.
2.
30
-3
.0
4.
0
00
-4
.3
5.
0
30
-6
.
7.
00 00
-7
.3
8.
0
30
-9
10
.0
.0
0
0
-1
11
0.
.3
30
0
-1
13
2.
.0
00
0
-1
14
3.
30
.3
0
-1
16
5.
.0
00
0
-1
17
6.
.3
30
0
-1
19
8.
.0
00
0
-1
9.
30
Aantal
Vertrektijden
Tijdstip
Figuur 9.11 Vertrektijden van vrachtwagens bij Bedrijf X
Geen efficiënte werkwijze in de docks
In principe worden alle docks gebruikt voor laden en lossen. Heftrucks rijden elkaar daardoor
in de weg, goederen die net gelost zijn, staan naast goederen die geladen worden, de ene
keer wordt een dock gebruikt voor laden, daarna voor lossen. Hierdoor ontstaat verwarring
en wordt de kans op fouten groter. Deze inefficiëntie binnen de docks heeft een negatieve
invloed op de urenefficiëntie van het personeel. Er is onderzocht op welke manier deze
processen efficiënter kunnen verlopen. De volgende mogelijkheden zijn onderzocht:
o
o
o
Dedicated docks binnen de hallen; speciale docks voor inslag en voor uitslag,
speciale docks voor de pendeldienst.
Dedicated hallen; speciale hallen voor laden en voor lossen.
Dedicated heftrucks; scheiding van heftrucks op basis van hallen, de helft van de
heftrucks rijdt in hal 1-3 en de andere helft van de heftrucks in hal 4-6.
Dedicated docks
In iedere hal zijn vier docks. Bij deze optie worden de twee binnenste docks gebruikt voor
inslag, de twee buitenste voor uitslag. Voor de pendeldienst, die de producten vervoert
tussen de koffiefabriek en A, worden in verband met de stickerhoogte op de pallets speciale
docks gebruikt, te weten de nummers 3, 7, 11 en 15. De stickers zitten op een zodanige
hoogte en kant dat ze alleen als ze in deze docks staan duidelijk gescand kunnen worden.
Dit principe werkte niet naar tevredenheid. Er worden nog steeds fouten gemaakt doordat
inslag en uitslag naast elkaar plaatsvindt en de heftrucks rijden elkaar binnen de hal nog
steeds in de weg.
70
Dedicated hallen
Hal 1 en 6 worden gebruikt voor laden, hal 2 en 5 voor lossen. Voordelen van deze methode
zijn: gescheiden stromen, heftrucks rijden elkaar minder in de weg en pallets kunnen direct
voor een dock geplaatst worden in plaats van op een routestraat. Het nadeel is echter dat er
meer enkelslag gebruikt wordt in plaats van dubbelslag. Om te voorkomen dat heftrucks in
hal 6 een pallet moeten ophalen, deze weg moeten zetten en vervolgens een pallet in hal 1
moeten brengen worden de heftrucks vaak op enkelslag ingedeeld, zodat ze geen grote
afstanden afleggen. Het tijdsaspect wordt hierbij belangrijker geacht dan het efficiënt
benutten van de heftrucks.
Dedicated heftrucks
De heftrucks worden toegewezen aan de hallen. De helft wordt toegewezen aan hal 1-2 en
de andere helft aan hal 5-6. Hierdoor worden de afstanden beperkt die de heftrucks moeten
afleggen en werkt het principe van dubbelslag beter, waardoor efficiënter gewerkt wordt.
9.5 Samenvatting
Het ontworpen meetsysteem bestaat uit vijf onderdelen:
•
•
•
•
•
Interface; voor het invoeren van de gegevens.
Gegevensopslag; voor het opslaan van de gegevens.
Grafieken; voor visuele weergave van prestaties.
Basiskennis; voor wiskundige formules, gehanteerde normen en programmeercode.
Handleiding; voor gebruik van het meetsysteem.
Er is op basis van het meetsysteem een eerste analyse uitgevoerd bij Bedrijf X. Het blijkt dat
informatie ontbreekt over de compleetheid van de orders en over de klachten die
binnenkomen bij Bedrijf X. De organisatie presteert niet goed op beide aspecten van zijn
doelstelling. De service is onder de norm en de kosten zijn boven de norm. Er worden te veel
inefficiënte uren gemaakt, met andere woorden het personeel functioneert niet goed, er
vertrekken te veel ritten te laat, waardoor de tijdigheid van de levering niet in orde is, etc.
Hiervoor zijn een aantal oorzaken aan te wijzen:
Personeel
• Het niet beschikbaar zijn van het werk
o Tijdstip orderpakket
o Wachttijd replenishment
• De productiviteit van de mensen is niet in orde;
o Minder werk, minder vaste krachten
o Motivatie
o Niet doorwerken in de pauzes
• Het aantal mensen dat ingezet wordt, wordt niet goed gespreid over de dag en over
de week.
Doorstroming in de docks
• De ingaande stroom;
o Het niet gespreid over de dag aankomen van trailers
o Het niet melden van chauffeurs voordat ze gaan lunchen
o Het niet of niet op de juiste manier analyseren van de inslagadvieslijst
• De uitgaande stroom;
o Geen goede spreiding over de dag van het vertrekken van trailers
• Geen efficiënte werkwijze in de docks
71
10 Het implementeren en gebruiken van het meetsysteem
10.1 Inleiding
Veel gehoorde excuses bij het implementeren van een nieuwe methode zijn [Mastenbroek,
2004]:
‘Ik wil wel, maar mijn collega’s zijn nog niet zover’
‘Ik wil wel, maar we hebben geen tijd’
‘Ik wil wel, maar dan moeten ze mij eerst eens precies vertellen wat wij dan nu niet goed
doen’
‘Ik wil wel, maar we doen dit eigenlijk al’
‘Ik wil wel, maar dan moeten ze ons eerst de middelen verschaffen’
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het implementatie en gebruikersaspect van een nieuw
middel in organisaties. Hierbij worden de voorwaarden van het programma van eisen in acht
genomen. Dit hoofdstuk heeft betrekking op stap vijf van het stappenplan dat gepresenteerd
is in hoofdstuk 3 voor de ontwikkeling van het prestatiemeetsysteem.
10.2 Het succesvol gebruiken van een nieuw middel
Een succesvolle invoering en gebruik van een nieuw meetsysteem is geen kwestie van
alleen een systeem invoeren, er is meer voor nodig. De volgende cruciale factoren komen
naar voren in het Programma van Eisen:
•
•
•
•
•
Duidelijkheid wat betreft verantwoordelijkheden
Commitment van het management
Motivatie van de medewerkers
Kennis van en ervaring met de methodiek
Beschikbaarheid van de benodigde tijd, geld en andere middelen
Deze aspecten gelden voor iedere organisatie die verandering wil aanbrengen. Ze zijn allen
aan elkaar gerelateerd. Motivatie van medewerkers komt niet tot stand zonder duidelijke
aansturing, maar ook niet zonder dat de medewerkers ruimte hebben voor eigen expertise
en ervaring. Deze aspecten worden hieronder verder uitgewerkt. Tot nu toe zijn deze
aspecten alleen in het kort naar voren gekomen in de voorgaande hoofdstukken.
10.2.1 Het duidelijk maken van de verantwoordelijkheden
In stap vijf van de ontwikkeling van het prestatiemeetsysteem wordt aandacht besteed aan
het duidelijk vastleggen van de verantwoordelijkheden. Dit is noodzakelijk om te voorkomen
dat verantwoordelijkheden afgeschoven kunnen worden op iemand anders en dat er
verwarring ontstaat over de mate van verantwoordelijkheid. Er moet bijvoorbeeld vastgelegd
worden wie welke data op welk tijdstip aanlevert, wie verantwoordelijk is voor het invoeren
van de data in het systeem en wie verantwoordelijk is voor de communicatie over de
resultaten. Doordat de verantwoordelijkheden duidelijk gemaakt worden, is het duidelijker
wie actie dient te ondernemen als een prestatie-indicator niet goed presteert.
Communicatie is een belangrijk aspect. Zolang er niet gecommuniceerd wordt over
resultaten, verbeteringen en afspraken die gemaakt zijn, komt er niets terecht van het
werken met het nieuwe meetsysteem. In de meeste organisaties is de rol van communicatie
toebedeeld aan het middenkadermanagement. Dit middenkadermanagement vormt de brug
72
tussen de operatie en het topmanagement. Zij kan de resultaten in beide richtingen
communiceren over de organisatie onderdelen heen.
10.2.2 Het tonen van commitment van het management
In de vorige paragraaf werd gesproken over de verantwoordelijkheden van de medewerkers.
Er moet echter ook aangestuurd worden op deze verantwoordelijkheden. Sturing is de
drijvende kracht achter het omgaan met eigen verantwoordelijkheid. Sturing die richting
aangeeft, legt de basis voor het verantwoordelijkheidsgevoel, acceptatie en draagkracht.
Hierbij is ruimte nodig voor de expertise en ervaring van de medewerkers zelf. Een effectieve
sturing op eigen verantwoordelijkheid vergroot de kans dat de medewerkers deze
verantwoordelijkheid oppakken.
Deze sturing moet vanuit het topmanagement komen. Commitment van het topmanagement
is daarom belangrijk. Het topmanagement neemt de uiteindelijke beslissingen. Zij bepaalt de
visie en het beleid, wat kan dienen als hefboom voor verandering. Betrokkenheid en steun
vanuit het topmanagement geven de werknemers een gevoel van veiligheid. Dit is
bevorderlijk voor de creativiteit die de medewerkers uiten in hun werkzaamheden.
De sturing op verantwoordelijkheid kan worden verbeterd door [Mastenbroek, 2004]:
•
•
•
Het lerende vermogen van de organisatie te ontwikkelen. Dit wil zeggen dat de
onderdelen van de organisatie leren van elkaars problemen en ervaringen en dat de
eenheden meer initiatief nemen om onderlinge knelpunten op te lossen. De
uitwisseling van best practices is een begin om het lerende vermogen te stimuleren.
Meer aandacht voor het verhaal dat de organisatie ingaat; Duidelijkheid over het
soort gedrag dat verwacht wordt van de medewerkers.
Het uitstralen van stiptheid en betrouwbaarheid naar de werknemers. Mensen
aanspreken op ‘ja maar’ gedrag; Meer discipline, afspraak is afspraak; Door als
manager het goede voorbeeld te tonen, is er meer recht van spreken om anderen er
op te attenderen.
Mastenbroek [2004] heeft een professionele organisatie voor ogen. Deze mogelijkheden
voor sturing zijn echter algemeen toepasbaar in organisaties en daarom ook toe te passen
op Bedrijf X, een machinebureaucratische organisatie.
10.2.3 Motivatie van de medewerkers creëren
Voor een succesvolle implementatie en gebruik van het systeem moet een gefundeerd
draagvlak gecreëerd worden. Om dit te bewerkstellingen is het belangrijk dat de gebruikers
van het nieuwe middel vanaf de beginfase enige inspraak hebben bij de ontwikkeling
hiervan. Het is noodzakelijk de wensen en eisen te inventariseren en daarmee rekening te
houden in het ontwerp, zodat de bereidheid om met een nieuwe methode te werken
toeneemt.
Omgaan met een nieuwe methode vergt veel energie van mensen. Ze moeten leren omgaan
met een nieuwe tool, de gebruikersmogelijkheden ervan leren kennen, de resultaten kunnen
interpreteren en deze kunnen vertalen in concrete acties. Mensen hebben groot vertrouwen
in de eigen deskundigheid en werken al jaren met dezelfde vertrouwde methoden en zullen
niet van de ene op de andere dag met een nieuwe methode kunnen en willen werken.
Er kan daarom sprake zijn van weerstand binnen de organisatie. Aan de ene kant willen
mensen niet de verantwoordelijkheid op zich nemen voor aanpassing en vernieuwing, aan
de andere kant ontbreekt het absorptievermogen om dit daadwerkelijk te kunnen. Het is
daarom belangrijk om het doel en de relevantie duidelijk te maken aan de mensen, zodat zij
73
het nut inzien van het werken met een nieuwe methode. Wat gaat er niet goed in de
werkwijze die nu gehanteerd wordt en wat moet hier precies aan veranderen. Hierdoor
kunnen de medewerkers later niet aankomen met het excuus ‘ik wil wel, maar dan moeten
ze mij eerst eens vertellen wat er nu niet goed gaat’.
Een traject van geleidelijke invoering helpt bij het werken met een nieuwe methode. Het is
belangrijk het tempo van de veranderingen af te stemmen op wat de mensen in de
organisatie aankunnen [Zwart, 2004]. Door stap voor stap het nieuwe systeem te gebruiken
in de organisatie wordt het vorm gegeven binnen het huidige patroon van dagelijkse
bezigheden. In een beginfase is het belangrijk om quick wins te maken, zodat de
medewerker overtuigd wordt van het succes van de nieuwe methode.
10.2.4 Kennis van en ervaring met de methodiek ontwikkelen
Kennis van en ervaring met de methodiek is een vereiste om het nieuwe middel optimaal te
gebruiken. Deze kennis en ervaring kunnen bijvoorbeeld ontwikkeld worden door:
•
•
•
Een handleiding bij het nieuwe systeem op te leveren
Training; Een oefensessie met de verantwoordelijken. Mensen hebben hierbij de
gelegenheid om te oefenen met de nieuwe methode en vragen te stellen.
Coaching; Mensen begeleiden in de eerste weken van implementatie.
10.2.5 Het beschikbaar stellen van de benodigde hulpmiddelen
Door de mensen zelf ideeën te laten opperen over de benodigde hulpmiddelen, te kijken of
dit reëel is en deze dan beschikbaar te stellen, kan later niet het excuus gebruikt worden ‘ik
wil wel, maar dan moeten ze wel eerst de middelen beschikbaar stellen’. Voorbeelden van
hulpmiddelen zijn tijd en geld, maar ook praktische hulpmiddelen als kleurenprinters e.d.
10.3 Case Bedrijf X
In deze paragraaf wordt toegelicht hoe de bovenstaande aspecten gebruikt zijn voor het
implementeren en gebruiken van het systeem in de organisatie.
10.3.1 De motivatie van medewerkers creëren
Doordat een werkgroep is samengesteld zijn de uiteindelijke gebruikers van het
meetsysteem al in een vroeg stadium betrokken bij de ontwikkeling van deze tool. Vooral
over de inhoud, de prestatie-indicatoren, is inbreng gekomen van de mensen zelf. Hierdoor
voelen zij zich betrokken, waardoor het begin van de implementatie gemaakt is.
Het is nu zaak om deze motivatie warm te houden, zodat de mensen daadwerkelijk met de
nieuwe tool gaan werken. Met iedereen persoonlijk wordt een voorstel voor het meetsysteem
doorgesproken. Hierbij is nog een aantal veranderingen naar voren gekomen. Deze
veranderingen zijn meegenomen in de definitieve versie van het besproken meetsysteem in
hoofdstuk 9. Deze veranderingen zijn:
•
De operationele manager vindt dat er bij hem nog een prestatie-indicator bij moet,
namelijk het interne schadepercentage. Vanaf maart 2005 gaan er interne controles
plaats vinden om te beperken dat producten met schade de klant bereiken.
•
Het hoofd van de afdeling DC-planning vindt dat de prestatie-indicator ‘Aantal
voorraadverschillen’ die nu op zijn sheet staat eigenlijk geen prestatie-indicator is.
Deze prestatie-indicator heeft betrekking op de voorraadverschillen tussen MARC en
SAP. Aantal voorraadverschillen geeft te weinig informatie, dit geeft namelijk geen
indicatie over de grootte van het voorraadverschil en in hoeverre dit inwerkt op het
74
serviceniveau. Bovendien komt hier het excuus boven tafel ‘Ik wil wel, maar we doen
dit eigenlijk al’. Dit excuus is gedeeltelijk terecht. Het hoofd van de afdeling dcplanning houdt namelijk al bij hoeveel shortpicks er zijn. Dit is voor hem een goede
prestatie-indicator, die ook in het meetsysteem terug komt. Van de andere gegevens
wordt echter niets bijgehouden.
•
De Groepsleider vindt dat de prestatie-indicator ‘Aantal orderregels’ niet van
toepassing is op de functie groepsleider. Deze indicator geeft hem geen inzicht in de
werkzaamheden die verricht moeten worden in het magazijn. Tot slot is er met tien
magazijnmedewerkers gesproken. Een aantal (7) vindt het een goed idee om inzicht
te krijgen in de gegevens. De anderen hebben geen interesse en denken niet naar de
gegevens te kijken.
10.3.2 Commitment van het management
Een geleidelijke invoering van het systeem lijkt een geschikte methode. Door de mensen
inspraak te geven in een beginstadium, is deze geleidelijke invoering begonnen. Er moet op
een gegeven moment wel een knoop doorgehakt worden. Er moet een datum geprikt worden
vanaf wanneer het meetsysteem gebruikt gaat worden. Hier ligt de taak voor het
topmanagement. Als zij er achter staat, kan zij beslissen wanneer deze datum is en er op
toezien dat het gebeurt.
De logistiek manager stuurt de operationele manager aan door deze wekelijks te vragen
naar de resultaten. Hiermee wordt de operationele manager belast met het controleren van
de werking van het systeem. Hij moet er op toezien dat alle informatie op het juiste tijdstip
aangeleverd wordt en dat de groepsleiders, magazijnmedewerkers en hoofd afdeling dc
planning het prestatiemeetsysteem gebruiken. Commitment van deze twee mensen is
daarom noodzakelijk.
10.3.3 Het vastleggen van de verantwoordelijkheden
Om fouten met betrekking tot data invoering te voorkomen is er voor gekozen één
medewerker verantwoordelijk te maken voor het invullen van het systeem. De aanlevering
van de gegevens gebeurt per week volgens tabel 10-1.
Rapportage
Urenregistratie
ziektepercentage
Voorraadniveau
Bedrijf X
Voorraadniveau A
Pallets in / uit
Cheppallets
Servicelevel SAP
Hertellingen
Shortpicks
Schade intern
Ritten te laat met
oorzaak
Orderpakket te laat
Meetsysteem Persoon
regel
4-11
Anita Sio
12
14
15
16
17
19-26
29
30
32
34-38
Kevin
Wakelkamp
Jaap Kraal
Afdeling
Secretaresse
Logistiek
manager
Dc planning
Administratie
Bij
afwezigheid
Jaap van
Putten /
Hans Praag
Rene de
Haan
Kevin
Wakelkamp
Marcel
Leijenhorst
Kevin
Wakelkamp
Verkoop
Ben Puijk
Transportplanning Rob Tromp
Dc planning
Jaap Kraal
40
Tabel 10-1 Overzicht verantwoordelijkheden aan te leveren informatie
75
Anita Sio verzamelt de gegevens en vult deze in per week. Aan het einde van de week moet
een mail verstuurd worden, waarin wordt gewezen op het aanleveren van de gegevens. De
operationele manager is verantwoordelijk voor de communicatie naar de logistiek manager.
Dit vindt eens per week plaats. In het begin is controle van de operationele manager
noodzakelijk; aan Anita Sio vragen of iedereen op tijd de juiste informatie aangeleverd heeft,
mensen er op aan spreken als dit niet zo is, medewerkers wijzen op het feit dat ze op hun
sheet in het systeem moeten kijken, dat ze actie moeten ondernemen, etc.
De groepsleiders zijn verantwoordelijk voor de communicatie naar de magazijnmedewerkers.
Zij hangen eens per week de desbetreffende resultaten en grafieken op het prikbord, in kleur
uitgeprint. Hier wordt eerst een excuus gebruikt; ‘ik weet niet of ik daar de komende weken
wel tijd voor heb’ . Door het belang en de relevantie van werken met het meetsysteem
nogmaals aan te stippen, is de groepsleider toch bereid hier tijd in te investeren. Belangrijk is
dat dit gecontroleerd wordt door de operationele manager, met andere woorden door middel
van hiërarchische interventie.
Op de lange termijn dient de functionaliteit van het prestatiemeetsysteem bekeken te
worden; zijn er veranderingen tot stand gekomen binnen de organisatie op het gebied van
prestaties en motivatie. In een bijeenkomst waarin alle gebruikers betrokken worden, worden
deze resultaten besproken.
10.3.4 Kennis van en ervaring met de methodiek ontwikkelen
Er is een meeting georganiseerd voor alle gebruikers van het systeem waarbij een algemene
uitleg gegeven wordt over de werkwijze. In deze sessie worden ook de
verantwoordelijkheden doorgesproken en de mogelijke acties die de verantwoordelijke voor
een prestatie-indicator dient te ondernemen als een prestatie-indicator slecht ‘scoort’. Bij
Bedrijf X wordt er van de voren al van uit gegaan dat niemand pro-actief gedrag vertoont.
Door daarom samen met de medewerkers een aantal mogelijke acties te formuleren, wordt
dit pro-actieve gedrag bevorderd. Op het gebied van aansturing en controle worden de
volgende acties geformuleerd:
Logistiek manager spreekt operationele manager aan op resultaten
Operationele manager spreekt hoofd afdeling dc-planning en groepsleiders aan
Hoofd afdeling dc-planning spreekt afdeling transportplanning en afdeling dc-planning
aan
Groepsleiders spreken eerste medewerkers en magazijnmedewerkers aan
Bij slechte resultaten:
Zoeken naar oorzaken
Verbeteringen bedenken voor de korte termijn (quick wins) en / of voor de lange
termijn
Implementatie van verbeteringen
Controle daadwerkelijke implementatie
Resultaatsverbetering?
Er wordt nu een voorbeeld gegeven van de handelingen die uitgevoerd kunnen worden als
gevolg van het constateren van slechte resultaten. De logistiek manager kijkt in het
meetsysteem en voert het proces uit in figuur 10.1.
76
Figuur 10.1 Actie logistiek manager bij slechte prestatie
De logistiek manager constateert dat de efficiëntie van het personeel niet in orde is. Hij
vraagt de operationele manager wat hier de oorzaak van is. De operationele manager voert
ook op basis van het meetsysteem een proces uit, zie figuur 10.2. Er zijn vier mogelijkheden:
o
o
o
o
In de orderverzamelruimte wordt niet efficiënt gewerkt
De grote heftruck werkt niet efficiënt
De kleine heftruck werkt niet efficiënt
Een combinatie van oorzaken
Figuur 10.2 Actie operationele manager bij slechte prestatie
77
Vervolgens spreekt de operationele manager de groepsleiders hier op aan. Zij komen met
oorzaken als stilstand in het magazijn, wachttijd door replenishment en shortpicks.
In een bijeenkomst met de logistiek manager, de operationele manager en de groepsleiders
worden deze oorzaken geëvalueerd en worden mogelijke oplossingen voorgesteld. Er wordt
gekeken naar mogelijkheden die direct resultaat opleveren en naar mogelijkheden die op de
lange termijn resultaat opleveren. Door de volgende week opnieuw de gegevens te bekijken
wordt gezien of er al verbetering heeft plaatsgevonden (figuur 10.3). Indien dit niet het geval
is, begint het proces opnieuw.
Figuur 10.3 Verbeteringsproces
Met iedereen persoonlijk wordt de werkwijze nog een keer doorgenomen om te kijken of
iedereen het nu daadwerkelijk begrijpt en om iemand nog één keer de gelegenheid te geven
vragen te stellen en persoonlijke opmerkingen te maken. Dit is nodig aangezien het
opleidingsniveau bij Bedrijf X gemiddeld laag is, waardoor medewerkers vaak ‘ja knikken’ en
‘nee denken’.
Om de mensen te laten wennen aan het nieuwe meetsysteem wordt eerst een proefperiode
ingesteld. Als mensen daadwerkelijk moeten werken met een nieuw systeem komen er vaak
nog onvolmaaktheden naar boven. Eventueel kunnen dan nog enige aanpassingen gedaan
worden om het gebruikersgemak te vergroten. Tijdens het werken met het meetsysteem kan
de handleiding geraadpleegd worden.
10.3.5 Het beschikbaar stellen van de benodigde hulpmiddelen
Bij Bedrijf X is tijd het grootste probleem. Iedereen heeft het al druk met de bestaande
werkzaamheden en werken met een nieuw meetsysteem wordt daarom zo lang mogelijk
uitgesteld. Door het werken met het meetsysteem op te nemen in de functiebeschrijving van
de desbetreffende personen, wordt door de rest van de organisatie getolereerd dat hiervoor
tijd vrijgemaakt wordt. Hier is ook een taak voor de leidinggevende om te controleren of dit
daadwerkelijk gebeurt. Een kleurenprinter is nodig om de prestaties van de
magazijnmedewerkers uit te printen, een centraal prikbord om dit op te hangen.
10.4 Het opstellen van een traject voor implementatie en gebruik
Door het bovenstaande samen te vatten en aan te vullen met nog te ondernemen stappen,
kan een traject opgesteld worden voor implementatie en gebruik van het meetsysteem in de
organisatie. Dit traject is algemeen toepasbaar voor het implementeren van een nieuw
middel in een organisatie. Het implementatietraject luidt als volgt:
1. Medewerkers betrekken bij het bepalen van de inhoud en het vormgeven van het
meetsysteem. Deze stap is de basis voor het draagvlak dat gecreëerd wordt voor
het nieuwe meetsysteem en zorgt voor interactie tussen gebruikers en
ontwikkelaar. Het duidelijk maken van het doel is hierbij een vereiste.
2. Na de ontwikkeling van het meetsysteem, dit met iedereen persoonlijk
doorspreken om enige aanpassingen te doen. Door de verbeteringen samen met
medewerkers vorm te geven en te coördineren, wordt het gevoel van
betrokkenheid versterkt. Nadat de aanpassingen doorgevoerd zijn is het
meetsysteem klaar voor de testfase.
78
3. In een groepssessie het uiteindelijke ontwerp presenteren en de werkwijze
toelichten. Hierbij kan een brainstormsessie gehouden worden over de manier
van implementatie en gebruik in de organisatie. Onderwerpen zijn; de
verantwoordelijkheden van de gebruikers, op wat voor manieren denken zij het te
gaan gebruiken, welke acties worden ondernomen, etc.
4. Datum vaststellen dat proefperiode ingesteld wordt. Begeleiding bij proefperiode
is gewenst. Het ter beschikking stellen van de benodigde middelen is in de
proefperiode een voorwaarde voor het slagen van de test.
5. Alle gebruikers nogmaals persoonlijk benaderen om te kijken of ze het
daadwerkelijk snappen (vooral nodig in een machinebureaucratische organisatie).
6. Valideren van resultaten uit proefperiode. In een gezamenlijke bijeenkomst
worden de eerste resultaten van de proefperiode gepresenteerd. Er wordt
besproken welke punten van het meetsysteem goed werken en welke slecht.
Welke acties zijn er ondernomen, etc. Eventueel kunnen nog enige aanpassingen
gedaan worden om het gebruikersgemak van het meetsysteem te verhogen.
7. Daadwerkelijke datum van invoering plannen.
8. Vastleggen van verantwoordelijkheden in functiebeschrijvingen.
9. Bespreken resultaten in wekelijks overleg met gebruikers. Welke acties zijn
ondernomen? Welke verbeteringen worden voorgesteld?
10. Op de lange termijn moet gekeken worden of het systeem nog steeds werkt, of
het nog gebruikt wordt, of er aanpassingen nodig zijn, of er daadwerkelijk actie
ondernomen wordt en of de prestaties verbeterd zijn. Dit is de taak voor het
topmanagement. Geduld is hierbij belangrijk. Veranderingen komen geleidelijk tot
stand.
10.5 Samenvatting
Voorwaarden voor een goede implementatie van een nieuw systeem in een organisatie zijn:
•
•
•
•
•
Duidelijkheid wat betreft verantwoordelijkheden
Commitment van het management
Motivatie van de medewerkers
Kennis van en ervaring met de methodiek
Beschikbaarheid van de benodigde tijd, geld en andere middelen
In een machinebureaucratie is het belangrijk dat de sturing van bovenaf tot stand komt. Als
de logistiek manager zijn commitment toont, de organisatie aanstuurt op eigen
verantwoordelijkheden en de mensen inzet laat leveren, zien de mensen het belang in van
het werken met het nieuwe meetsysteem. Hierbij is het belangrijk dat er gestuurd wordt op
pro-actief gedrag. Er moet niet alleen gekeken worden naar de resultaten, er moet ook actie
ondernomen worden. Door van te voren samen met de medewerkers een aantal mogelijke
acties uit te denken en op papier te zetten, wordt dit pro-actieve gedrag bevorderd.
De medewerkers moeten leren omgaan met het systeem. Dit vereist oefening, aangezien het
opleidingsniveau laag is. Vooral tijd is een cruciaal punt. Het vastleggen van de
verantwoordelijkheden in de desbetreffende functiebeschrijvingen moet dit bewerkstelligen.
Als de leidinggevende de werkzaamheden erkent en controleert of deze plaats vinden, dan is
de kans dat het gebeurt aanzienlijk groter. Bovendien wordt daardoor het acceptatieniveau
binnen de organisatie verhoogd.
79
11 Het testen van het ontworpen prestatiemeetsysteem
11.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het prestatiemeetsysteem getoetst aan de criteria van het Programma
van Eisen. Hierbij wordt het meetsysteem zelf getoetst en het implementatietraject. Met kleur
wordt aangegeven of het prestatiemeetsysteem voldoet aan het gestelde criterium. Groen is
goed, oranje middelmatig / onbekend en rood is slecht. Daarna worden de berekeningen,
de parameters en de grafieken getoetst. Tot slot wordt gekeken in welke mate het
meetsysteem bijdraagt aan het verwezenlijken van de hoofddoelstelling van het onderzoek.
Voor de validatie wordt het definitieve meetsysteem gebruikt, dat wil zeggen het
meetsysteem met de aanpassingen die naar voren zijn gekomen in hoofdstuk 10 door de
gebruikers.
11.2 Eisen ten aanzien van de doelen van het prestatiemeetsysteem
In deze paragraaf wordt het prestatiemeetsysteem getoetst aan de eisen die betrekking
hebben op de algemene doelen en gebruikersmogelijkheden van het prestatiemeetsysteem.
a. Signalerings- en monitoringsfunctie; Het meetsysteem moet een waarschuwing geven
als er iets niet in orde is in de organisatie. Door middel van het rood of groen worden van de
cellen, geeft het systeem een aanwijzing of goed of slecht gepresteert wordt. Het
meetsysteem geeft daardoor ook aan of het goed gaat met de organisatie.
b. Het evalueren en analyseren van de prestaties. Hierdoor kunnen verbeteringen
opgesteld worden of kan de besluitvorming ondersteund worden. Doordat de meeste
gegevens vanaf week 1, 2005 bijgehouden worden, kan een analyse uitgevoerd worden over
deze gegevens en kunnen de prestaties van de afgelopen periode geëvalueerd worden. Om
de betrouwbaarheid te garanderen en een gefundeerde keuze te kunnen maken ten aanzien
van de besluitvorming is het noodzakelijk om gegevens bij te houden over een lange
periode, bijvoorbeeld een half jaar.
c. Aansturen van de dagelijkse operatie; Het meetsysteem is een hulpmiddel bij de
aansturing van de dagelijkse werkzaamheden. De dagelijkse aansturing van de
werkzaamheden zit niet in de directe functionaliteit van het meetsysteem, de gegevens
worden namelijk per week getoond. Deze gegevensregistratie per week, maakt de mensen
echter bewust van de factoren waarop dagelijks gestuurd moet worden. De meeste
gegevens moeten bovendien per dag bijgehouden worden om de wekelijkse registratie
mogelijk te maken.
d. Verbetercultuur en actiegerichtheid; Actie dient ondernomen te worden door de
verantwoordelijke functionaris voor de prestatie-indicator bij slechte prestatie. De
verantwoordelijkheden zijn vastgelegd in paragraaf 10.3.3. Hierdoor is duidelijk wie actie
moet ondernemen. Door van te voren acties te bedenken wordt pro-actief gedrag bevorderd.
De praktijk, op de lange termijn, moet uitwijzen of dit daadwerkelijk gebeurt en of er een
verbetercultuur ontstaat
e. Geschikt voor externe controle; Het systeem is geschikt voor externe controle. Het
systeem is beschikbaar op de P-schijf, waardoor het voor iedereen toegankelijk is.
Bovendien dienen de prestatie-indicatoren van de logistiek manager als communicatiemiddel
naar Operations.
80
Conclusie
Het prestatiemeetsysteem voldoet aan de eisen a, b, en d en gedeeltelijk aan de eisen c en
e ten aanzien van de algemene doelen en gebruikersmogelijkheden. Dit is geen reden om
het prestatiemeetsysteem niet te gebruiken. Vooral de signalerings- en monitoringsfunctie en
de mogelijkheid voor evaluatie en analyse van de prestaties is belangrijk. Op de lange
termijn blijkt of actie ondernomen wordt, waardoor deze eis nog mogelijkheden biedt.
11.3 Eisen ten aanzien van de vormgeving van het meetsysteem
f. Visualisatie van prestaties; in één oogopslag moet de status van de organisatie
aflezen worden. De interface geeft een overzicht van de prestaties van de onderneming per
week. Per organisatiefunctie wordt de historie van de gegevens bijgehouden. In de Grafieken
wordt een aantal prestatie-indicatoren visueel weergegeven. Voor de week die als laatste
ingevoerd is kan de prestatie in één oogopslag afgelezen worden.
g. Dynamiek; De wensen en prioriteiten van organisaties kunnen veranderen. Daarom moet
het mogelijk zijn om het systeem in een later stadium aan te passen. Het is mogelijk om de
Interface van het systeem te veranderen. Hiervoor moet echter iemand ingeschakeld worden
die goede kennis heeft van Excel en enige kennis van Visual Basic For Applications. Het is
niet mogelijk om zomaar een prestatie-indicator toe te voegen of te schrappen. Hier zit een
programmeercode achter. De medewerkers die het systeem gebruiken hebben wel kennis
van Excel, maar geen kennis van Visual Basic. Dit is meegenomen in de keuze van de
prestatie-indicatoren. Het model bevat alle indicatoren die door de organisatie belangrijk
worden geacht, ondanks dat er nu nog niet over al deze prestatie-indicatoren informatie
bijgehouden wordt. De normen en waarden in de berekeningen kunnen veranderd worden.
h. Hanteerbaarheid; Dit blijkt uit de reacties van de medewerkers. Zij hebben geen moeite
om in het systeem de juiste informatie te bemachtigen. Het systeem is overzichtelijk, iedere
medewerker kan voor zijn eigen organisatiefunctie kijken hoe zijn prestatie-indicatoren
‘scoren’, maar ook hoe die van een ander scoren.
Het is gemakkelijk om de informatie in te vullen. Hiervoor is slechts één kolom beschikbaar.
Zodra een vreemd getal wordt ingevuld, wordt er een foutmelding gegeven door het
meetsysteem. Het meetsysteem rekent automatisch de resultaten uit. De informatie die
nodig is voor het invullen is gemakkelijk te verkrijgen. De betrokken partijen kunnen dit
opzoeken in het SAP-systeem of het wordt op papier bijgehouden.
Het meetsysteem moet gebruikersvriendelijker zijn naarmate het organisatieniveau lager is.
Dit komt alleen naar voren doordat de inhoud, de prestatie-indicatoren, gedefinieerd zijn naar
organisatieniveau en organisatiefunctie. Op lager organisatieniveau zijn de prestatieindicatoren concreter en geven de medewerker op dat niveau een goed inzicht in het
functioneren van de organisatie. Het aantal ritten dat te laat is zegt een magazijnmedewerker
bijvoorbeeld meer dan het percentage tijdigheid.
i. Hiërarchisch; Het meetsysteem werkt niet van boven naar beneden, waardoor de
hiërarchie niet duidelijk naar voren komt. Het meetsysteem werkt van links naar rechts. Er is
gekozen voor deze weergave, zodat slechts één kolom beschikbaar is voor het invullen van
de gegevens, in plaats van over de sheet verspreide velden. Gebruikersgemak is hier
verkozen boven de eis van hiërarchie.
Enige hiërarchie komt naar voren doordat de verschillende organisatieniveaus genoemd
worden in het systeem. De informatie wordt op operationeel niveau ingevuld (kolom invullen
operationeel niveau) en het resultaat is te zien op tactisch en strategisch niveau (kolom
resultaat tactisch niveau en kolom resultaat strategisch niveau).
81
Conclusie
Visualisatie van de prestaties en hanteerbaarheid van het meetsysteem worden gezien als
de belangrijkste criteria. Een machinebureaucratische organisatie is niet dynamisch,
waardoor het niet geheel voldoen van het meetsysteem aan deze eis, geen probleem
oplevert. Door goed te kijken naar het meetsysteem kan de hiërarchie afgeleid worden. Dit
komt niet direct naar voren, maar is wel aanwezig. Gebruikersgemak is hier verkozen boven
de eis van hiërarchie.
11.4 Eisen ten aanzien van de structuur van het meetsysteem
j. Systeemafbakening; Om het overzicht niet uit het oog te verliezen, moet een systeem
afgebakend worden waarop de prestatiemeting van toepassing is. De prestatie-indicatoren
die opgesteld worden, moeten betrekking hebben op dit gedefinieerde systeem. Bij Bedrijf X
is dit een onderdeel van het logistieke systeem; het distributiecentrum waarbij de
goederenstroom bestudeerd wordt met de daarbij behorende activiteiten inslag en uitslag en
de transportfunctie, waarbij gekeken wordt naar het inbound en outbound proces. De
prestatie-indicatoren zijn gedefinieerd vanuit deze activiteiten en hebben daarom betrekking
op het gedefinieerde logistieke systeem.
k. De uiteindelijke set van prestatie-indicatoren moet gebaseerd zijn op wat de
organisatie wil en wat past bij de strategische doelstellingen van de organisatie. Door
samen met de medewerkers de prestatie-indicatoren op te stellen, wordt gehoor gegeven
aan deze eis. Het nadeel van deze eis is dat het meetsysteem specifiek wordt voor de
organisatie en niet zomaar toegepast kan worden op andere organisaties. Een aantal
indicatoren is generiek voor iedere organisatie, maar de andere zijn de specifieke
aandachtspunten die niet iedere organisatie belangrijk vindt. Daarbij komt dat niet altijd
dezelfde gegevens voorhanden zijn om de berekeningen te maken. De gedefinieerde
prestatie-indicatoren komen allen terug in het systeem.
l. Evenwicht tussen variëteit en redundantie en consistentie en stabiliteit. Deze eis
heeft betrekking op de gedefinieerde prestatie-indicatoren. Er wordt met name recht gedaan
aan consistentie en stabiliteit, omdat dit beter van toepassing is op een
machinebureaucratie. Variëteit en redundantie komen naar voren doordat twee indicatoren
gebruikt worden voor servicelevel, namelijk door SAP uitgerekend en door Bedrijf X zelf
bepaald.
m. De prestatie-indicatoren moeten gezien worden vanuit verschillende perspectieven;
Alle benoemde perspectieven komen naar voren bij het definiëren van de prestatieindicatoren, zie hoofdstuk 8.
n. De prestatie-indicatoren moeten voldoen aan het SMART principe; Alle prestatieindicatoren zijn getoetst aan deze eis in hoofdstuk 8.
o. Causale relaties; Het meetsysteem dient relaties aan te geven tussen de prestatieindicatoren. Op basis van een causaal diagram is het meetsysteem gemaakt. Hierin komen
de relaties tussen de indicatoren naar voren. Deze relaties komen terug in het meetsysteem,
niet door middel van visuele weergave, maar doordat de gegevens die ingevoerd moeten
worden, direct resultaat opleveren bij een andere prestatie-indicator. De gegevens die links
in het meetsysteem ingevoerd worden, hebben betrekking op de prestatie-indicator in de
kolom daarnaast.
p. De risico’s van het meetproces moeten ondervangen worden; Het systeem geeft een
foutmelding als een vreemde waarde ingevuld wordt, maar controleert niet de
82
betrouwbaarheid van de informatie. Bij meting kunnen fouten gemaakt worden, die wanneer
ze niet heel extreem zijn, niet uit het systeem gefilterd worden.
q. Inhoudelijk klantgericht; Dit komt naar voren in de prestatie-indicator servicelevel. Door
op tactisch en operationeel niveau informatie bij te houden over de compleetheid en
tijdigheid van de orderregels wordt hier extra aandacht aan besteed.
Conclusie
De eisen j, k, m, n en q gelden. De eisen l, o en p gelden gedeeltelijk. Wat vooral belangrijk
is, is dat het meetsysteem past bij de organisatie, anders wordt het niet gebruikt. Aan dit
aspect is veel aandacht besteed door middel van het gezamenlijk met de medewerkers
opstellen van de prestatie-indicatoren. Al deze prestatie-indicatoren komen terug in het
meetsysteem, waardoor geconcludeerd kan worden dat de structuur van het meetsysteem in
orde is en aansluit bij de wensen van de organisatie.
11.5 Eisen ten aanzien van implementatie en gebruik van het meetsysteem
r. De uitgangspunten van de organisatievorm waarmee de organisatie getypeerd kan
worden, vormen een filosofie achter het plan voor implementatie en gebruik van het
prestatiemeetsysteem in de organisatie. Bedrijf X wordt getypeerd als een
machinebureaucratie. Vanuit deze filosofie is het implementatietraject tot stand gekomen. Dit
komt vooral naar voren in stap 4 waarin de gebruikers nogmaals persoonlijk gevraagd wordt
of ze de werkwijze begrijpen, maar ook in de aansturing van de mensen, die hiërarchisch
georganiseerd wordt.
s. Interactie; Interactie tussen bestuurder en uitvoerende kern kan leiden tot een groter
draagvlak voor het systeem en voor onderling vertrouwen. Het doel van de verandering moet
goed duidelijk gemaakt worden. De uiteindelijke gebruikers van het nieuwe meetsysteem zijn
vanaf het begin van de ontwikkeling betrokken. Iedereen heeft voldoende inbreng kunnen
leveren. Per organisatiefunctie en organisatieniveau is er gesproken over prestatieindicatoren, er zijn brainstormsessies gehouden, etc.
t. Verantwoordelijkheid; managers en medewerkers die zich verantwoordelijk voelen voor
de resultaten van de onderneming en voor de eigen prestatie-indicatoren. In paragraaf
10.3.3 worden de verantwoordelijkheden bepaald. Dit komt expliciet naar voren in het
implementatie traject. Commitment van het management wordt getoond doordat controle
plaats vindt, maar ook doordat de functiebeschrijvingen aangepast worden, door een printer
beschikbaar te stellen, etc.
u. Testfase; Mensen laten oefenen met het meetsysteem. In een groepssessie wordt de
werkwijze toegelicht en hebben de mensen de gelegenheid om met het meetsysteem te
oefenen. Een onderdeel van het meetsysteem is de handleiding, die tijdens het gebruik
geraadpleegd kan worden. Er is een proefperiode ingesteld van twee weken.
v. Beschikbaarheid van de benodigde tijd, geld en andere middelen die nodig zijn om
implementatie en gebruik mogelijk te maken. In de testfase moeten deze middelen ook al
aanwezig zijn. Dit aspect komt naar voren in stap 5 van het traject.
w. Er dient regelmatige top-down en bottom-up communicatie te zijn, waardoor
regelmatige uitwisseling van prestatie informatie over de organisatie onderdelen heen plaats
vindt. Het middenkader moet dit mogelijk maken. Er wordt wekelijks gecommuniceerd over
de resultaten. De operationele manager is hiervoor verantwoordelijk. Hij communiceert met
de logistiek manager en met de groepsleiders, die weer met de magazijnmedewerkers
83
communiceren. Zodra een probleem zich voordoet op de werkvloer wordt er direct
gecommuniceerd.
x. Voorkomen van strategisch gedrag; Strategisch gedrag kan voorkomen bij het meten
van de operationele data. Het aantal ritten dat te laat vertrekt kan bijvoorbeeld bewust
verkeerd geteld worden, zodat lijkt alsof minder fouten gemaakt worden. Uit een meting blijkt
bijvoorbeeld dat de oorzaak niet altijd aangegeven wordt, waardoor het lijkt alsof er minder
ritten te laat vertrekken. Uiteindelijk zal vanuit de klant een klacht komen en blijkt alsnog dat
de meting niet goed uitgevoerd is. Aangezien tot nu toe niets bijgehouden wordt over het
aantal en het soort klacht dat binnenkomt, vindt deze controle niet plaats. Door dit in de
toekomst wel te gaan doen wordt strategisch gedrag voorkomen.4
y. Top-down aansturing, maar wel met aandacht voor de invoer van de medewerkers.
Aansturing vindt plaats van boven naar beneden. De logistiek manager stuurt de
operationele manager aan. De operationele manager stuurt de groepsleider en het hoofd van
de afdeling dc-planning aan. De groepsleiders sturen de magazijnmedewerkers aan en het
hoofd van de afdeling dc-planning stuurt de afdeling dc-planning en de afdeling
transportplanning aan. Voor de ontwikkeling van het traject voor implementatie en gebruik is
ook de medewerkers gevraagd in een brainstormsessie hoe zij hiermee denken om te gaan.
z. Formalisatie; De taken ten aanzien van het meetsysteem dienen helder geformuleerd en
opgenomen te worden in de desbetreffende functiebeschrijving. Deze taken zijn nog niet
opgenomen in de functiebeschrijving. De plannen zijn echter hiervoor aanwezig. Bovendien
is discipline voor een nieuwe taak niet gemakkelijk te integreren in de dagelijkse
werkzaamheden. Controle in het begin is daarom noodzakelijk.
Conclusie
De belangrijkste voorwaarden voor een goede implementatie zijn:
•
•
•
•
•
Het vastleggen van de verantwoordelijkheden
Commitment van het management
Motivatie van de medewerkers
Beschikbaarheid van de benodigde middelen
Kennis van en ervaring met de methodiek
Het implementatietraject schenkt aandacht aan deze aspecten, waardoor dit
implementatietraject gehanteerd kan worden. Formalisatie is nog niet aanwezig, maar hier
voor zijn wel plannen gemaakt. De logistiek manager ziet er op toe dat dit plaats gaat vinden.
11.6 Het valideren van de basiskennis en grafieken van het meetsysteem
In deze paragraaf worden de parameters, de berekeningen en de grafieken getoetst op
validiteit.
11.6.1 De parameters
De factoren die gebruikt worden in de berekeningen, worden beschouwd als constanten.
Deze waarden kunnen echter variëren, waardoor het niet juist is om deze als constanten te
beschouwen. De tarieven, verhoudingen en normtijden kunnen veranderen, de vaste kosten
voor huisvesting en het aantal palletplaatsen zullen veranderen als er bijvoorbeeld een
magazijn bijgebouwd wordt of als het gehele magazijn uitbesteed wordt (op de lange
termijn).
4
Het wil niet zeggen dat daadwerkelijk strategisch gedrag plaats vindt als blijkt dat een meting een
keer niet in orde is. Zolang dit niet structureel plaats vindt, kan er ook een meetfout gemaakt zijn.
84
De verdeling van de vaste uren en de verdeling van de inleenuren voor inslag en uitslag kan
veranderen doordat bijvoorbeeld meer uitzendkrachten op het inslagproces gaan werken en
de vaste krachten meer op uitslag. Hierdoor verschuiven de verhoudingen. De tarieven voor
de personeelskosten zijn gebaseerd op een gemiddelde van het avond- , het dagtarief en de
gemiddelde overuren die gemaakt worden, waardoor ten opzichte van de kosten geen
onderscheid gemaakt wordt tussen het aantal mensen dat op de dag ingezet wordt en in de
avond.
Normen
Alle normen die gehanteerd worden voor het goed of slecht functioneren van een prestatieindicator kunnen veranderen. Voor het servicelevel wordt nu een norm gehanteerd van 97%.
Deze kan bijvoorbeeld veranderen als de klant veeleisender wordt en geen genoegen neemt
met een percentage van 97%. Het kan ook zijn dat de normen die nu gehanteerd worden
niet juist zijn. De normen die als uitgangspunt genomen zijn in het meetsysteem worden
gebaseerd op de financiële planning voor Bedrijf X [Bedrijf Y 2004]. Deze normen worden al
jaren gebruikt en zijn dus niet heel betrouwbaar. Bij het trekken van een conclusie moet
daarom bedacht worden in welke mate deze conclusie afhankelijk is van de gehanteerde
norm. De volgende oplossingen worden voorgesteld om de betrouwbaarheid te bevorderen:
•
•
Een benchmarkstudie; Met andere magazijnen kan vergeleken worden, hoe lang een
werknemer doet over het verzamelen van een pallet of losse collo. De tarieven
kunnen vergeleken worden, de kosten per pallet inslag, uitslag of opslag, maar ook
de normen die gehanteerd worden voor bijvoorbeeld servicelevel en bezettingsgraad.
Een tijdstudie; Door in het magazijn Bedrijf X opnieuw te gaan meten hoe lang een
werknemer doet over het verzamelen van een pallet, het inladen van een
vrachtwagen, etc. kan een betrouwbaardere norm opgesteld worden.
Zodra de betrouwbaarheid van de normen gegarandeerd kan worden, moeten deze
opgenomen worden, niet alleen in het meetsysteem, maar ook in de financiële planning. In
overleg met de financiële afdeling zullen deze normen dan veranderd worden.
11.6.2 De berekeningen
Bij alle berekeningen wordt er van uitgegaan dat het lineaire functies zijn. Deze aanname is
gemaakt om het berekenen van de waarden van de prestatie-indicatoren te vereenvoudigen,
maar blijkt niet altijd reëel te zijn.
Servicelevel
Het ‘Servicelevel Bedrijf X’ wordt berekend door 50% van het cijfer te laten bepalen door de
klant en 50% door de interne meting van Bedrijf X. Deze verhouding lijkt een voor de hand
liggende aanname. Beide partijen ervaren het servicelevel op een eigen manier. De
werkelijkheid ligt hier ergens tussen in. Een gemiddelde van de twee komt waarschijnlijk
dicht in de buurt. Hierbij komt dat het servicelevel berekend wordt op orderregelniveau,
terwijl het percentage tijdigheid berekend wordt op ritniveau. Er wordt niet bijgehouden
hoeveel orderregels zich in een vrachtwagen bevinden, waardoor het lineair relateren van
tijdigheid aan servicelevel niet helemaal juist is.
Het klantgedeelte wordt bepaald door het percentage opgeloste klachten als uitgangspunt te
nemen. Aangenomen wordt dat het percentage klachten een indicatie geeft van het
servicelevel dat de klant ervaart. Hierbij is het ten eerste moeilijk te definiëren wat precies
een klacht is en ten tweede is het moeilijk te bepalen in welke mate de klacht het servicelevel
daadwerkelijk beïnvloedt.
Het Servicelevel SAP wordt berekend op basis van gegevens die geregistreerd worden in
SAP. Hierbij wordt het voorraadniveau als uitgangspunt genomen en wordt geen rekening
85
gehouden met de tijdafspraken met de klant. Het servicelevel is daarom in praktijk lager dan
dat het meetsysteem berekent. De klanten van bedrijf Y hanteren op dit moment echter een
zelfde rekenwijze. Zij nemen de tijdigheid van de levering ook niet mee in hun berekeningen.
Het servicelevel SAP geeft daarom een goede indicatie van de tevredenheid van de klanten
op het gebied van compleetheid. Op de lange termijn moet dit in de gaten gehouden worden.
Tijdigheid
Bij het berekenen van het percentage tijdigheid wordt ervan uitgegaan dat de oorzaken ‘te
laat doordat de route te laat klaar staat’, ‘te laat doordat geen transportmiddel aanwezig is’ of
‘te laat door ruimtegebrek’ allen evenveel invloed hebben op de tijdigheid van de levering. De
impact van de ene oorzaak kan echter groter zijn dan de andere. Uit dit percentage blijkt ook
niet in hoeverre de vrachtwagen daadwerkelijk te laat aankomt bij de klant en de mate
waarin de vrachtwagen te laat is. Door file onderweg kan de vrachtwagen bijvoorbeeld te laat
aankomen, maar wel op tijd vertrokken zijn.
In dit percentage wordt ook niet meegenomen wanneer de levering te vroeg aankomt. De
vrachtwagen is dan weliswaar niet te laat vertrokken vanaf Bedrijf X, maar komt niet aan
volgens de gemaakte afspraken met de klant over timeslots. Hierdoor is de levering dus niet
op tijd en ontstaat er waarschijnlijk een klacht. Het percentage tijdigheid is in praktijk daarom
lager dan berekend wordt door het meetsysteem. Hier komt opnieuw naar voren dat het
belangrijk is om klachten te registreren, zodat een betere indicatie gegeven kan worden over
de tijdigheid van de vrachtwagens en daarmee over de servicegraad.
In hoofdstuk 8 kwam al naar voren dat de impact van het te laat zijn van het orderpakket en
het aantal shortpicks in de tijdigheid buiten beschouwing gelaten wordt. Dit is een aanname
die gedaan is, omdat het moeilijk te bepalen is hoeveel ritten er precies te laat vertrekken als
gevolg van het te laat zijn van het orderpakket en hoeveel shortpicks direct van invloed zijn
op de tijdigheid. De chauffeur van de kleine heftruck noteert op de laadbrief wat de oorzaak
is van het te laat vertrekken van de vrachtwagen. Deze persoon krijgt echter geen informatie
over het tijdstip waarop het orderpakket binnenkomt. Hij relateert het te laat vertrekken aan
de drie aspecten die hierboven genoemd zijn over route te laat, beschikbaarheid van
transportmiddel en ruimte en niet aan het te laat zijn van het orderpakket.
Om dubbeltellingen te voorkomen en het gemak te vergroten wordt het aantal shortpicks
alleen meegenomen in de berekening van compleetheid. Er is gekozen om deze mee te
nemen in de berekening van de compleetheid, omdat de naam shortpick als eerste
gerelateerd wordt aan een tekort en daardoor voor de duidelijkheid beter gerelateerd kan
worden aan compleetheid.
Compleetheid
Bij de compleetheid worden het aantal shortpicks gerelateerd aan compleetheid. Dit aantal
zegt echter niets over de grootte van de shortpick. Voor het gemak is echter aangenomen
dat iedere shortpick een even grote impact heeft op het percentage compleetheid. In de
werkelijkheid is dit niet juist. Het maakt voor een klant misschien niet zo veel uit of er een
doosje te veel of te weinig is, maar een hele pallet kan tot problemen leiden.
Kosten
Het controleren van de kosten die gemaakt worden op basis van het meetsysteem, is
gedaan door deze voor te leggen aan iemand van de financiële afdeling van Bedrijf X. De
normen die gehanteerd worden in het meetsysteem komen volgens hem overeen met hoe
deze volgens de financiële planning voor Bedrijf X [2004] moeten zijn. Hij denkt dat in de
praktijk de kosten echter hoger zullen uitvallen. Dit blijkt ook uit het meetsysteem, aangezien
de kosten tot nu toe iedere week boven de norm zijn. Hierbij kan de vraag gesteld worden of
de norm juist is of dat Bedrijf X daadwerkelijk te veel kosten maakt. Hierbij komt ook dat de
86
cijfers die gehanteerd worden in de financiële planning gebaseerd zijn op een schatting en
een gekozen allocatie van kosten, waardoor de kosten in het meetsysteem ook een schatting
zijn.
Efficiëntie personeel
Het meetsysteem berekent dat de efficiëntie van het personeel niet in orde is. Dit komt
overeen met het idee dat bestaat bij de logistiek manager, de operationele manager en de
groepsleiders dat het personeel niet efficiënt werkt en dat de uren niet efficiënt ingezet
worden.
Veranderingen in de berekeningen
De constante waarden kunnen veranderd worden. Door te kijken of een verandering een
evenredig resultaat oplevert, kan gekeken worden of het meetsysteem doet wat het zou
moeten doen.
De volgende aannames worden bekeken:
Het verhogen van het uurtarief van het personeel met 10% zou een kostenstijging
van 10% moeten opleveren bij inslag en uitslag. Er worden bij dit voorbeeld 816 uur
vast personeel ingezet en 1144 uur uitzendkrachten (gegevens week 6, 2005).
Vast personeel
Uitzendkracht
Kosten Inslag
Kosten Uitslag
Oud uurtarief
2 34,44
2 24,01
Oud
2 37.607
2 97.745
%
+ 10%
+ 10%
%
+ 10%
+ 10%
Nieuw uurtarief
2 37,88
2 26,41
Nieuw berekening
2 41.368
2 107.512
Nieuw meetsysteem
2 41.364
2 107.513
Het vergelijken van de eigen berekening en de uitkomst van het meetsysteem geeft bijna
dezelfde waarde aan. Deze aanname klopt.
Het verhogen van de normtijden met 10% voor het verwerken van een volle pallet
met de kleine of met de grote heftruck en van een losse collo moet een betere
efficiëntie opleveren (-10%). Bij dit voorbeeld worden 765 uren voor de grote heftruck,
568 uren voor de kleine heftruck en 627 uren in de orderverzamelruimte gebruikt
(gegevens week 6, 2005).
Norm Oud
13,5 sec
460,1 sec
300,9 sec
OVR
Grote truck
Kleine truck
Efficiëntie OVR
Efficiëntie Gr truck
Efficiëntie Kl truck
Oud
126,9
102,4
116,3
%
- 10%
- 10%
- 10%
%
+ 10%
+ 10%
+ 10%
Nieuw berekening
114,2
92,2
104,7
Norm Nieuw
14,9 sec
506,1 sec
331 sec
Nieuw meetsysteem
114,9
93,1
105,7
Deze aanname klopt ook. De gegevens van de berekening en het meetsysteem komen bijna
overeen. Er is ongeveer 1% verschil dat te verwaarlozen is.
De verhouding van vast/uitzendkracht bij inslag en uitslag kan veranderen. De
verandering van deze verhouding heeft wel invloed op de aparte kosten voor inslag
en uitslag, maar niet op de totale kosten voor Warehousing. Er worden bij dit
87
voorbeeld 816 uur vast personeel ingezet en 1144 uur uitzendkrachten (gegevens
week 6).
Kosten Inslag
Kosten Uitslag
Totaal
Vast 47% / 53%, Inleen 81% / 19%
2 37.607
2 97.745
2 135.352
Vast 20% / 80%, Inleen 50% / 50%
2 39.499
2 95.306
2 134.805
Er is een klein verschil bij de totale kosten voor Warehousing (2 547,-). Dit komt doordat er
een tweede aanname gedaan wordt, namelijk dat bij het inslagproces 49% bestaat uit
personeelskosten en bij het uitslagproces 38%. Door een andere verdeling van het
personeel te maken, veranderen de totale kosten dus wel. Dit is echter minimaal, waardoor
de bestaande verhouding gehanteerd blijft.
11.6.3 De grafieken
Er wordt gekeken naar de verhouding kosten - service en naar de verhouding voorraad service. Volgens economische theorie [Png, 1998] zal in het begin de service sterk stijgen,
zodra er meer kosten gemaakt worden. De marginale toename van het servicelevel is dan
groot. De service kan echter nooit hoger worden dan 100%. Zodra de service in de buurt van
deze 100% komt, moet relatief veel kosten gemaakt worden om een kleine toename van de
service te bewerkstelligen. Hetzelfde geldt voor het aanhouden van voorraad. Op een
gegeven moment heeft het servicelevel zijn maximum behaald en is het niet aantrekkelijk om
meer voorraad aan te houden.
Het is moeilijk om een goede conclusie te trekken uit figuur 11.1 kosten - service. Er lijkt in
het begin een evenredig verband te zijn tussen de kosten en de service. Zodra meer kosten
gemaakt worden neemt het servicelevel toe en andersom. In week 5 worden echter meer
kosten gemaakt en gaat de servicegraad sterk omlaag. In week 6 gaan de kosten weer naar
beneden en de servicegraad omhoog. Hetzelfde geldt voor week 7 en week 8. Om een
goede conlcusie te kunnen trekken dient gemeten te worden over een langere periode.
99,0%
98,0%
97,0%
96,0%
95,0%
94,0%
93,0%
92,0%
2200.000
Euro
2190.000
2180.000
2170.000
2160.000
2150.000
2140.000
1
2
3
4
5
6
7
Percentage
Kosten - Service
Kosten Warehousing
Servicelevel SAP
8
Week
Figuur 11.1 Verhouding kosten - service
Uit de grafiek kosten - voorraad (figuur 11.2) blijkt dat er in het begin een evenredig verband
bestaat tussen de voorraad die aangehouden wordt en de service die geleverd wordt. Dit is
te verklaren vanuit de economische theorie. Zodra meer voorraad aangehouden wordt, kan
de klant sneller beleverd worden, waardoor de service beter gewaardeerd wordt en de
servicegraad omhoog gaat. In week 6 klopt dit echter niet. Het voorraadniveau gaat naar
beneden en de servicegraad omhoog. Vervolgens in week 7 gaat het servicelevel naar
beneden, terwijl de voorraad omhoog gaat. In week 8 klopt het wel.
88
Percentage
Service-Voorraad
99,0%
98,0%
97,0%
96,0%
95,0%
94,0%
93,0%
92,0%
18000
17500
17000
16500
16000
15500
15000
14500
14000
1
2
3
4
5
6
7
Servicelevel SAP
Voorraadniveau
8
Week
Figuur 11.2 Verhouding service - voorraad
11.7 Het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van de organisatie
Voor het gebruik van het meetsysteem was er niets bekend over de prestaties van Bedrijf X.
Het meetsysteem geeft hier inzicht in en maakt de factoren inzichtelijk die van invloed zijn op
deze prestaties. Het meetsysteem voldoet gedeeltelijk aan de informatiebehoefte die naar
voren is gekomen in hoofdstuk 8, zie figuur 11.3. Het systeem voldoet niet direct aan de
dagelijkse informatiebehoefte, omdat informatie bijgehouden wordt per week. Om aan deze
wekelijkse vraag naar informatie te kunnen voldoen, moeten de genoemde dagelijkse
factoren wel dagelijks bijgehouden worden, anders kan geen weektotaal bepaald worden. Op
basis van de weektotalen kan voldaan worden aan de maandelijkse en periodieke
informatiebehoefte.
>*
3
<
* !
4
4
:
9
3
4
56
7
! 58
9 * 5:
;
* 5
*
5 *
*
5
!
5
*
5
4
! 5=
=
7
57
5
5
7
Figuur 11.3 Het Management informatiesysteem gekoppeld aan de informatiebehoefte
Het doel van de organisatie is om een optimale service te leveren tegen zo laag mogelijke
kosten. Het meetsysteem moet aan deze doelstelling een bijdrage leveren, anders is de
89
toegevoegde waarde nul. Het meetsysteem moet daarom uiteindelijk een besparing, een
betere servicegraad of beide opleveren.
Er wordt nu bekeken wat het resultaat op de lange termijn kan zijn als verbeteringen
ingevoerd worden ten aanzien van het personeel en de doorstroming binnen de docks. De
berekeningen die hierbij gemaakt worden, zijn gebaseerd op schattigen en geven slechts
een bandbreedte aan waarbinnen de besparingen kunnen vallen. De mogelijke besparingen
en verbeteringen van de servicegraad van vier scenario’s worden onderzocht:
De nuloptie of ‘worst case’ scenario;
100% efficiëntie
Inzet van alleen uitzendkrachten en geen eigen personeel
De middenweg
11.7.1 De nuloptie
De nuloptie wil zeggen dat er geen veranderingen plaats vinden. In het slechtste geval
worden er geen verbeteringen ingevoerd of hebben de verbeteringen geen effect op de
kosten. Dit betekent dat de kosten te hoog zullen blijven en gemiddeld ongeveer 2 174.000,per week bedragen. Op jaarbasis is dat ongeveer 9 miljoen euro: 52 * 2 174.000 = 2
9.048.000
Dit zijn echter de totale kosten voor Warehousing. De gemiddelde kosten voor inslag en
uitslag samen, dus zonder de kosten voor opslag, bedraagt op jaarbasis ongeveer 7 miljoen
euro: 52 * 2 137.000 = 2 7.124.000
In dit scenario wordt de servicegraad niet beter en zal schommelen rond de 97%.
11.7.2 100% Efficiëntie
In dit scenario wordt er vanuit gegaan dat door het invoeren van verbeteringen de
doorstroming binnen de docks optimaal verloopt en het personeel gemiddeld 100% efficiënt
werkt. De gegevens van week 6, 2005 worden als uitgangspunt genomen bij deze
berekening. Deze gegevens liggen het dichtst in de buurt van een gemiddeld orderpakket
(5500 pallets en 130.000 colli). Het orderpakket bedraagt in die week 5844 pallets en
131.793 colli. Met dit orderpakket en een efficiëntie van 100% mogen een x aantal uren
gemaakt worden:
Efficiëntie
100
100
100
100
OVR
Grote heftruck
Kleine heftruck
Totaal
Aantal uren
494
746
488
1728
Met de huidige personeelsbezetting wordt gestreefd naar een verdeling van 40% eigen
personeel en 60% uitzendkrachten. Dit betekent dat de volgende kosten gemaakt worden:
Vast personeel
Uitzendkrachten
Totaal
Aantal uren
691
1037
1728
Inslag
34.481
Uitslag
86.256
Totaal
120.737
De kosten voor uitslag zijn lager, maar vallen nog steeds hoger uit dan de norm. De totale
kosten voor inslag en uitslag zijn echter wel lager en bedragen 2 120.737 per week. Op
jaarbasis wordt dit iets meer dan 6 miljoen euro: 52 * 2 120.737 = 2 6.278.324
90
Dit levert een besparing op van 2 7.124.000 - 2 6.278.324 =
845.676
Efficiëntie zegt echter niets over de nauwkeurigheid waarmee de orders gereed gemaakt
worden. Medewerkers kunnen een hoge productiviteit hebben, maar wel veel fouten maken.
Er wordt van uit gegaan dat de compleetheid van de levering bij dit scenario lager is dan de
norm en 96% bedraagt.
De tijdigheid is op dit moment rond de 88%. De verbeteringen op het gebied van
doorstroming in de docks en efficiëntie van het personeel moeten er toe leiden dat dit
percentage verbeterd wordt tot 99%, de norm. Klachten met betrekking tot de tijdigheid
zullen afnemen, maar klachten met betrekking tot de compleetheid kunnen toenemen. Het
percentage voor het klantgedeelte wordt geschat op 97%.
Het servicelevel wordt dan ((96% + 99%) / 2 + 97%)/2 = 97,3%
Als een efficiëntie van 100% bereikt wordt, kan gekeken worden of de norm bijgesteld kan
worden, waardoor minder uren nodig zijn en meer besparingen gemaakt worden. Een
verbetering van de norm van 10 % leidt tot twee keer zo veel besparingen, ongeveer 1,6
miljoen euro.
11.7.3 100% Uitzendkrachten
Dit scenario houdt in dat alleen nog maar met uitzendkrachten gewerkt wordt, wat veel
goedkoper is. De kosten voor het eigen personeel vallen weg. Bij een orderpakket van 5844
pallets en 131.793 colli (gegevens week 6, 2005) mogen 1728 uren ingezet worden. Volgens
de AOP werken 35% van de mensen op het inslagproces en 65% op het uitslagproces.
Uitzendkrachten
Aantal uren
1728
Inslag
29.635
Uitslag
70.969
Totaal
100.604
Op jaarbasis is dit ongeveer 5 miljoen euro: 52 * 2 100.604 = 2 5.231.408
Dit levert een besparing op van ongeveer 2 miljoen euro per jaar:
2 7.124.000 - 2 5.231.408 = 1.892.592
Dit scenario is niet reëel. Het lijkt interessant om alleen met uitzendkrachten te werken,
omdat ze goedkoper zijn. Er zijn echter niet onbeperkt uitzendkrachten aanwezig en een
deel van het eigen personeel werkt goed, waardoor deze mensen niet zomaar ontslagen
kunnen worden. Theoretisch heeft het werken met uitzendkrachten een negatieve invloed op
de productiviteit (uitzendkrachten moeten ingewerkt worden, hebben minder hart voor de
zaak, etc.). Er moet een optimum gezocht worden in het werken met uitzendkrachten. Bij dit
scenario wordt er van uit gegaan dat het servicelevel zakt naar 95%.
11.7.4 De middenweg
Bij dit scenario wordt er van uitgegaan dat er een productiviteitsverbetering optreedt, maar
dat de efficiëntie nog niet 100% is. De doorstroming in de docks wordt met 70% verbeterd,
waardoor meer ritten op tijd kunnen vertrekken en een betere efficiëntie behaald wordt wat
betreft het personeel. Er wordt vanuit gegaan dat er nog ruimte is om extra uitzendkrachten
in te zetten (70%) en minder eigen personeel (30%). Bij een orderpakket van 5844 pallets en
131.793 colli (gegevens week 6) mogen 1817 uren ingezet worden.
OVR
Grote heftruck
Efficiëntie
95%
95%
Aantal uren
519
785
91
Kleine heftruck
Totaal
Vast personeel
Uitzendkrachten
Totaal
95%
95%
Aantal uren
545
1272
1817
Inslag
29.846
513
1817
Uitslag
91.279
Totaal
121.125
Op jaarbasis bedragen de kosten ongeveer 6 miljoen euro: 52 * 2 121.125 = 2 6.298.500
Dit levert een besparing op van 2 7.124.000 - 2 6.298.500 = 825.500
De efficiëntie is niet optimaal, maar is wel verbeterd ten opzichte van nu. Bij dit scenario
wordt er van uitgegaan dat door deze verbeterde efficiëntie de target voor servicegraad van
97% altijd gehaald kan worden.
11.8 Samenvatting
Het meetsysteem voldoet aan de belangrijkste criteria van het programma van eisen. Het
meetsysteem heeft de signalerings- en monitoringsfunctie. Het evalueren en analyseren van
de prestaties is mogelijk. De prestaties worden gevisualiseerd door middel van grafieken.
Bovendien kan in de interface, een A4, de prestatie van één week duidelijk worden
afgelezen. Het meetsysteem is simpel in gebruik.
De structuur van het meetsysteem is gebaseerd op wat de organisatie wil en wat past bij de
strategische doelstellingen van de organisatie. Kosten en service komen beide naar voren,
waardoor het meetsysteem klantgericht is. Het implementatietraject schenkt aandacht aan
interactie tussen manager en medewerkers om draagvlak te creëren voor het werken met
het meetsysteem. Het besteed ook aandacht aan verantwoordelijkheden, commitment van
het management en het beschikbaar stellen van de benodigde hulpmiddelen.
De parameters, de berekeningen en de grafieken zijn in orde. Het meetsysteem voldoet aan
de informatiebehoefte vanuit de organisatie, zie figuur 11.3. De verbeteringen op het gebied
van personeel en ruimtebeheer worden vertaald in een bijdrage aan de doelstelling van de
organisatie. Er worden vier mogelijke toekomst scenario’s bekeken. Deze scenario’s zijn
echter gebaseerd op schattingen en geven slechts een voorbeeld van de grootte waarin de
besparingen kunnen vallen. De scenario’s leveren de volgende besparingen en
verbeteringen op in de servicegraad:
Scenario
De nuloptie
100% efficiëntie
100% uitzendkrachten
De middenweg
Besparing
Geen
845.676
1.892.592
825.500
Servicegraad
Meestal onder de 97%
97,3%
95%
97%
92
Deel V Conclusies en aanbevelingen
93
12 Conclusies en aanbevelingen
12.1 Inleiding
In dit laatste hoofdstuk worden de conclusies en aanbevelingen gepresenteerd. In paragraaf
12.2 komen de conclusies aan bod die uit het onderzoek getrokken worden. Hierbij wordt
antwoord gegeven op de hoofdvraag. In paragraaf 12.3 wordt een aantal aanbevelingen
gedaan.
12.2 Conclusies
Ten aanzien van de hoofdvraag van het onderzoek worden nu conclusies getrokken. De
hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt:
Hoe ziet het ontwerp van het meetsysteem eruit, waarmee de factoren inzichtelijk gemaakt
worden die van invloed zijn op het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van de
logistieke organisatie en op welke wijze wordt dit meetsysteem geïmplementeerd en gebruikt
in de organisatie Bedrijf X?
Deze vraag heeft betrekking op enerzijds het ontwerpen van het meetsysteem en anderzijds
op de implementatie en het gebruik van het meetsysteem in de organisatie. Ten aanzien van
beide aspecten worden conclusies getrokken.
12.2.1 Het ontwerpen van het meetsysteem
Dit onderdeel wordt gesplitst in twee delen:
•
•
Hoe ziet het ontwerp van het meetsysteem er uit?
Welke factoren zijn van invloed op het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van
de organisatie?
Ontwerp
Op basis van theorie over prestatiemanagement, prestatie-indicatoren en een analyse van
de organisatie is een aantal criteria opgesteld in het Programma van Eisen waaraan het
meetsysteem moet voldoen. Aan de hand van deze eisen is het meetsysteem ontworpen.
Het meetsysteem bestaat uit vijf onderdelen en wordt gepresenteerd in figuur 12.1.
Figuur 12.1 Het management informatie systeem
94
Gegevens over de prestaties van de organisatie worden ingevoerd in de Interface, die het
mogelijk maakt de informatie op te slaan in de Gegevensopslag, zodat op een later tijdstip de
gegevens opnieuw ingezien kunnen worden. In deze Gegevensopslag wordt een deel van de
informatie weergegeven in Grafieken. Vanuit de Gegevensopslag en de Interface is het
mogelijk hulp te krijgen bij het werken met het systeem, de Handleiding. De Basiskennis
bevat alle informatie die nodig is om het systeem te laten werken, de programmeercode van
het meetsysteem, maar ook de wiskundige formules en de gehanteerde normen. De
volgende conclusies worden getrokken over dit meetsysteem:
•
•
•
•
•
•
Het meetsysteem heeft de signalerings- en monitoringsfunctie. Zodra een prestatieindicator onder de norm presteert wordt een rood signaal gegeven. Indien naar
behoren gefunctioneerd wordt, wordt een groen signaal gegeven.
Het evalueren en analyseren van de prestaties is mogelijk. Door over een langere
termijn gegevens bij te houden, kan een gedegen analyse uitgevoerd worden.
De prestaties worden gevisualiseerd door middel van grafieken. Bovendien kan in de
interface, een A4, de prestatie van één week duidelijk worden afgelezen, zodat in één
oogopslag duidelijk is hoe de organisatie er voor staat.
Het meetsysteem is simpel in gebruik. Dit blijkt uit de reacties van de gebruikers. Zij
vinden het een duidelijk meetsysteem en zeer gemakkelijk te gebruiken.
Het meetsysteem bevat weinig dynamiek. Het is moeilijk voor de gebruiker om het
meetsysteem aan te passen aan veranderende omstandigheden, doordat gebruik
gemaakt wordt van Visual Basic for Applications. Om dit nadeel zoveel mogelijk te
ondervangen zijn in het meetsysteem alle relevante prestatie-indicatoren
opgenomen, ook al wordt van een aantal prestatie-indicatoren, zoals compleetheid en
klachten, nog geen informatie bijgehouden.
Het lijkt alsof de parameters in de berekeningen beschouwd worden als constanten,
terwijl dit juist variabelen zijn. Bij gebruik van het meetsysteem in de organisatie moet
in acht genomen worden dat deze variabelen kunnen veranderen. Het is in het
meetsysteem mogelijk om de variabelen aan te passen.
Factoren
De factoren die van invloed zijn op de effectiviteit en efficiëntie van de organisatie zijn samen
met de projectgroep bepaald. Hierdoor zijn de factoren, oftewel de prestatie-indicatoren,
bepaald die gebaseerd zijn op wat de organisatie wil en wat past bij de strategische
doelstellingen van de organisatie. Geconcludeerd wordt dat:
•
de service die geleverd wordt aan de klant en de totale kosten die hierbij gemaakt
worden de cruciale factoren zijn waarop de organisatie wordt afgerekend. Met name
de tijdigheid en compleetheid van de levering zijn belangrijk voor de klant en
daarmee ook voor Bedrijf X. De efficiëntie van het personeel heeft een grote invloed
op de kosten die gemaakt worden en is daardoor ook een belangrijke factor.
•
de relaties tussen de factoren niet visueel zichtbaar zijn in het meetsysteem. Er is
getracht de relaties tussen de factoren weer te geven in het ontwerp, maar deze
komen slechts naar voren als de gegevens ingevoerd worden.
•
geen evenwicht bestaat tussen variëteit en redundantie en consistentie en stabiliteit.
Variëteit komt alleen naar voren doordat twee prestatie-indicatoren gebruikt worden
voor servicelevel, één gebaseerd op SAP en één op de interne meting vanuit Bedrijf
X. Het meetsysteem moet recht doen aan het voorkomen van strategisch gedrag.
Hierdoor dient het meetsysteem en daarbij de prestatie-indicatoren zo eenduidig
mogelijk te zijn, waardoor geen ruimte is voor variëteit en redundantie.
95
12.2.2 De implementatie en het gebruik van het meetsysteem in de organisatie
Dit deel van de onderzoeksvraag is ook tweeledig en bestaat uit de volgende twee
onderdelen:
•
•
Hoe wordt het meetsysteem geïmplementeerd in de organisatie?
Hoe wordt het meetsysteem gebruikt in de organisatie?
Implementatie
Op basis van het Programma van Eisen wordt een aantal criteria opgesteld waaraan de
implementatie van een nieuw meetsysteem in een organisatie moet voldoen. De
voorwaarden voor een optimale implementatie zijn:
•
•
•
•
•
Het vastleggen van de verantwoordelijkheden
Commitment van het management
Motivatie van de medewerkers
Beschikbaarheid van de benodigde middelen
Kennis van en ervaring met de methodiek
Het volgende implementatietraject is ontwikkeld:
1. Medewerkers betrekken bij het bepalen van de inhoud en het vormgeven van het
systeem.
2. Na de ontwikkeling van het middel, dit met iedereen persoonlijk doorspreken om nog
enige aanpassingen te doen.
3. In een groepssessie het uiteindelijke ontwerp presenteren en de werkwijze toelichten.
Hierbij kan een brainstormsessie gehouden worden over de manier van
implementatie en gebruik in de organisatie.
4. Datum vaststellen dat de proefperiode ingesteld wordt. Begeleiding bij proefperiode is
gewenst. Het ter beschikking stellen van de benodigde middelen is in de proefperiode
een voorwaarde voor het slagen van de test.
5. Alle gebruikers nogmaals persoonlijk benaderen om te kijken of ze het daadwerkelijk
snappen (vooral nodig in een machinebureaucratische organisatie).
6. Valideren van resultaten uit proefperiode.
7. Daadwerkelijke datum van invoering plannen.
8. Vastleggen van verantwoordelijkheden in functiebeschrijvingen.
9. Bespreken resultaten in wekelijks overleg met gebruikers. Welke acties zijn
ondernomen? Welke verbeteringen worden voorgesteld?
10. Op de lange termijn moet gekeken worden of het systeem nog steeds werkt, of het
nog gebruikt wordt, of er aanpassingen nodig zijn, of er daadwerkelijk actie
ondernomen wordt en of de prestaties verbeterd zijn. Dit is de taak voor het
topmanagement. Geduld is hierbij belangrijk. Veranderingen komen geleidelijk tot
stand.
Aan de hand van het implementatietraject moet het meetsysteem optimaal geïmplementeerd
kunnen worden in de organisatie. Geconcludeerd wordt dat:
•
alle stappen doorlopen zijn, behalve stap 8 en 10. Stap 8 heeft betrekking op de
formalisatie van de taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van het
meetsysteem. Uit de kenmerken van een machinebureaucratische organisatie blijkt
dat het belangrijk is om alle taken helder te formuleren en vast te legen in de
desbetreffende functiebeschrijvingen. Hierdoor wordt door de rest van de organisatie
getolereerd dat tijd vrijgemaakt wordt voor het werken met meetsysteem. Stap 10 is
96
nog niet uitgevoerd, omdat dit op de lange termijn dient te gebeuren en niet meer in
het tijdsbestek van het afstudeeronderzoek plaats kan vinden.
•
de kenmerken van de organisatie een grote rol spelen bij de implementatie van een
nieuw meetsysteem in de organisatie.
Doordat bij Bedrijf X veel laaggeschoold personeel werkt, is het bijvoorbeeld
belangrijk extra aandacht te besteden aan het leren werken met een nieuw
meetsysteem. Hiervoor is een testfase opgenomen in het implementatietraject. Er is
een bijeenkomst georganiseerd, om de werking van het systeem uit te leggen en om
de gebruikers te laten oefenen met het meetsysteem, en er is met iedereen
persoonlijk de werkwijze nog eens doorgesproken.
In een machinebureaucratie is het belangrijk dat sturing van bovenaf komt. Het is
belangrijk om de mensen van bovenaf aan te sturen en te controleren, zodat het
meetsysteem daadwerkelijk gebruikt wordt. Door de gebruikers in een wekelijks
overleg te vragen naar de resultaten van het meetsysteem, wordt het gebruik
bevorderd.
•
door de gebruikers van een nieuw meetsysteem in een vroeg stadium te betrekken bij
de ontwikkeling ervan, draagvlak gecreëerd wordt voor het werken met dit nieuwe
meetsysteem. Doordat in dit onderzoek gewerkt wordt met een projectgroep is dit
draagvlak al in een vroeg stadium gecreëerd, waardoor het meetsysteem
daadwerkelijk geïmplementeerd is in de organisatie.
Gebruik
Tot slot worden conclusies getrokken over de wijze waarop het meetsysteem gebruikt wordt
in de organisatie en hoe de organisatie omgaat met een nieuw meetsysteem. De volgende
conclusies worden getrokken:
•
De manier waarop het prestatiemeetsysteem gebruikt wordt in de organisatie is als
analysetool en als management informatie systeem.
Op basis van de uitkomsten van het meetsysteem kan een analyse uitgevoerd
worden van de prestaties van de organisatie op dit moment. Vervolgens kunnen op
basis van deze analyse oorzaken aangewezen worden en verbeteringen bedacht
worden. Het systeem geeft up-to-date informatie door de prestaties per week bij te
houden. Bovendien wordt de historie van de informatie opgeslagen. Hierdoor is een
bron van management informatie aanwezig die op ieder tijdstip geraadpleegd kan
worden. Door vier keer per jaar een uitgebreide analyse te doen, kan gekeken
worden of de voorgestelde verbeteringen resultaat opgeleverd hebben en kunnen
nieuwe verbeteringen voorgesteld worden.
•
Een prestatiecultuur is niet direct gerealiseerd. Het meten van de prestaties heeft
alleen nut als er iets mee gedaan wordt, met andere woorden de mensen moeten
afgerekend worden op de geleverde prestaties. Doordat nu duidelijk is wie voor welke
prestatie-indicator verantwoordelijk is, kan een medewerker directer aangesproken
worden op zijn prestaties. Wanneer afspraken niet nagekomen worden, kan dit leiden
tot spanningen binnen de organisatie, waardoor een onprettige werksfeer ontstaat.
De medewerkers moeten wennen aan het veel strenger afrekenen op de geleverde
prestaties.
•
Strategisch gedrag; Doordat strenger afgerekend wordt op de prestaties zullen de
medewerkers manieren zoeken om onder de prestatiemeting uit te komen of op een
zodanige wijze de prestaties proberen te beïnvloeden dat het lijkt of de medewerker
97
beter presteert. Door het meetsysteem en de daarbij gekozen prestatie-indicatoren zo
eenduidig mogelijk te definiëren, is getracht het meetsysteem ‘dicht te timmeren’. Dit
moet strategisch gedrag beperken, maar zal het niet in zijn geheel voorkomen.
Bedrijf X
Uit een eerste analyse van de organisatie blijkt dat de organisatie niet goed presteert op zijn
doelstelling, de aspecten kosten en servicelevel. Hierbij moet rekening gehouden worden
met het feit dat de normen nog niet goed bepaald zijn en dat deze conclusie daarom nog niet
helemaal valide is. Er wordt een aantal oorzaken aangegeven die leiden tot het niet goed
functioneren van deze indicatoren:
Personeel
• Het niet beschikbaar zijn van het werk
o Tijdstip orderpakket
o Wachttijd replenishment
• De productiviteit van de mensen is niet in orde;
o Minder werk, minder vaste krachten
o Motivatie
o Niet doorwerken in de pauzes
• Het aantal mensen dat ingezet wordt, wordt niet goed gespreid over de dag en over
de week.
Doorstroming in de docks
• De ingaande stroom;
o Het niet gespreid over de dag aankomen van trailers
o Het niet melden van chauffeurs voordat ze gaan lunchen
o Het niet of niet op de juiste manier analyseren van de inslagadvieslijst
• De uitgaande stroom;
o Geen goede spreiding over de dag van het vertrekken van trailers
• Geen efficiënte werkwijze in de docks
Op basis van deze oorzaken wordt naar verbeteringen gezocht. Deze komen naar voren in
de volgende paragraaf Aanbevelingen.
12.3 Aanbevelingen
Het onderzoek wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen. Deze aanbevelingen worden
gedaan ten aanzien van het meetsysteem en ten aanzien van de organisatie.
12.3.1 Aanbevelingen ten aanzien van het meetsysteem
Het meetsysteem uitbreiden met kwalitatieve aspecten
In het meetsysteem wordt geen aandacht besteed aan kwalitatieve aspecten als flexibiliteit,
veiligheid en milieu. In dit onderzoek is gekeken naar de factoren die op dit moment het
belangrijkst zijn voor de organisatie Bedrijf X. De doelstelling die gehanteerd wordt binnen
een bedrijf is bepalend voor de factoren die belangrijk zijn op dat moment. Door het
meetsysteem verder uit te breiden met deze factoren kan extra waarde gecreëerd worden.
Het meetsysteem uitbreiden met prestatie-indicatoren per klant of per productmerk
Door het meetsysteem uit te breiden met prestatie-indicatoren, als servicelevel, tijdigheid,
kosten, etc. per klant of per productmerk, wordt toegevoegde waarde gecreëerd. Het
verzamelen van informatie per klant of per productmerk geeft specifieker inzicht in de
geleverde prestaties, waardoor verbeteringen gerichter voorgesteld kunnen worden. In dit
98
onderzoek is deze differentiatie buiten beschouwing gelaten, omdat op dit moment nog
prioriteit gesteld wordt aan het meten van de prestaties op een aantal algemene factoren.
Het meetsysteem koppelen aan het bestaande informatiesysteem
Door een koppeling te maken met de bestaande informatiesystemen (figuur 12.2), wordt
voorkomen dat gegevens met de hand ingevuld moeten worden. De informatiestroom wordt
hierdoor geoptimaliseerd.
7< %
%
!
Figuur 12.2 Informatie management systeem gekoppeld aan SAP
12.3.2 Aanbevelingen ten aanzien van de organisatie
Klachtenregistratieformulier op Internet
Bij Bedrijf X wordt geen informatie bijgehouden over de klachten die binnenkomen. Klachten
over de tijdigheid van de levering komen rechtstreeks binnen bij Bedrijf X. De andere
klachten komen binnen bij de afdeling Verkoop. In de toekomst lijkt een
klachtenregistratieformulier op Internet een oplossing, zodat dit centraal bijgehouden wordt.
Klanten kunnen aangeven wat de klacht is en wanneer deze plaatsvond. Per
binnengekomen klacht kan bijgehouden worden wat de oorzaak is en of de klacht opgelost
is. Bovendien ontstaat dan een beeld over hoeveel klachten er in totaal binnengekomen zijn.
Compleetheid registreren bij de klant
Over de compleetheid van de levering bij aankomst van de klant wordt op dit moment niets
bijgehouden. Een mogelijkheid is om dit bij de klant te laten registreren door de chauffeur.
Nadeel van deze methode is dat de registratie fraudegevoelig is en dat een aantal klanten
onder voorbehoud tekent, zonder controle bij aankomst. Deze klanten melden achteraf of er
fouten gemaakt zijn. Hier komt opnieuw het belang naar voren van een klachtenregistratie,
waardoor een indicatie tot stand kan komen van de compleetheid van de levering.
Interne productiviteitsmeting
Het aantal hertellingen en het aantal dozen schade wordt vanaf 22 februari 2005 gemeten.
Deze registratie geeft alleen informatie over het aantal en niet over de persoon die de fouten
maakt. Door na te gaan wie welke activiteit verricht wordt informatie verkregen over de
productiviteit per werknemer en over het aantal fouten of schade dat gemaakt wordt. Door
medewerkers hier persoonlijk op aan te spreken, wordt de prestatiecultuur gestimuleerd.
Nadeel van deze methode is dat het veel tijd kost om uit te zoeken wie welke handeling
verricht heeft.
99
Motivatie van personeel
Een mogelijkheid om het personeel te motiveren is door de werkzaamheden minder eentonig
te laten lijken. Door vaker te wisselen van activiteit onderling komt er meer variatie in het
werk. Het afwisselen van rijden op de grote heftruck, de kleine heftruck en het
orderverzamelen, komt op dit moment bijna niet voor. Sommige mensen zijn echter niet
gebaat bij verandering van werkzaamheden, omdat ze dan opnieuw moeten gaan nadenken.
Een andere mogelijkheid om het personeel te motiveren is door meer complimenten te
geven. Op dit moment wordt er vaak gewezen op de dingen die niet goed gaan, terwijl
aandacht voor de goede prestaties motiverend werkt. Dit sluit aan bij het principe van
prestatiemanagement in de organisatie. Door de medewerkers bewust te maken van de
geleverde prestaties en hier bijvoorbeeld een beloning aan te koppelen, wordt de motivatie
verhoogd. Deze beloning hoeft niet groot te zijn. Er kan bijvoorbeeld een publicatie gemaakt
worden waarin de beste medewerker van deze week of maand geprezen wordt of door een
kleine beloning in de vorm van taart of iets dergelijks te geven.
Een andere oplossing is om mensen het gevoel te geven dat er naar ze geluisterd wordt.
Een bekend onderzoek is het Hawthorne experiment. Hierin wordt geconcludeerd dat
arbeidsproductiviteit niet alleen afhangt van de fysieke arbeidsomstandigheden en beloning,
maar ook van de sociale omstandigheden en de stijl van leidinggeven [de Leeuw, 2000].
Een voorbeeld bij Bedrijf X:
Kleine heftruckchauffeurs moeten iedere rit die ze geladen hebben, melden bij de
laadmeester. Daarvoor moeten ze vanuit de hal naar de ruimte rijden waar de afdeling DCplanning zit. Vervolgens moeten ze afstappen en de rit melden. Gemiddeld moeten ze dan 5
minuten wachten, want de laadmeester heeft het druk. Om dit op te lossen wordt er
gevraagd naar een mobiele telefoon in de docks, zodat de kleine heftruckchauffeur kan
bellen naar de laadmeester. Dit lijkt een aannemelijke oplossing. Het duurt echter vier
maanden voordat deze telefoon er is, nadat er wel tien keer om gevraagd is. De medewerker
denkt dan ook, “ik kom nog eens met een idee”.
Op het moment wordt een aantal verbeterprojecten uitgevoerd, zoals ‘Optimalisering van de
ritplanning’, ‘Betrouwbare registratie cheppallets’ en ‘Optimalisatie van de retourenstroom’.
Bij deze projecten zijn bijna alleen maar mensen betrokken met leidinggevende functies. Een
enkele keer is er een heftruckchauffeur bij betrokken. Door meer mensen uit de praktijk
hierbij te betrekken, krijgen medewerkers het gevoel dat ze gewaardeerd worden door hun
inbreng en krijgen ze het gevoel dat er naar ze geluisterd wordt.
Tijdstip orderpakket
Het komt gemiddeld nog steeds één keer per week voor dat het orderpakket te laat
binnenkomt . Er moet strenger toegezien worden op het nakomen van deze afspraak.
Wachttijd replenishment verminderen
Om te zorgen dat de replenishment eerder aanwezig is, kunnen zodra de transportplanning
klaar is alle routes geactiveerd worden. Hierdoor wordt meteen duidelijk in welke routes de
shortpicks zitten. De replenishmentopdracht kan hierdoor eerder worden aangemaakt,
waardoor de producten eerder bij Bedrijf X aanwezig kunnen zijn. Bovendien kan dan eerst
begonnen worden met de routes waarin geen shortpicks voorkomen. Nadat duidelijk is in
welke routes de shortpicks zitten, worden alle routes gedeactiveerd. Dit is een extra
handeling en kost ongeveer een kwartier, maar verschaft wel inzicht in de volgorde van de te
picken routes en zorgt er bovendien voor dat de replenishment eerder aanwezig kan zijn bij
Bedrijf X. Om er voor te zorgen dat de replenishment binnen een uur aanwezig is bij Bedrijf X
moet een betere afspraak gemaakt worden met A over het op tijd klaarzetten van de lading.
100
Aankomst en vertrekproces van vrachtwagens
Spreiding van de aankomst- en vertrektijden van de vrachtwagens biedt efficiëntievoordelen
binnen de docks. Op dit moment wordt het aankomst- en vertrekproces niet gestructureerd,
terwijl met simpele maatregelen een grote efficiëntieslag gemaakt kan worden. Om dit te
bewerkstelligen moeten:
•
•
•
Afspraken gemaakt worden met externe toeleveranciers
De afspraak met de pendelchauffeurs gecontroleerd worden, zodat deze
nagekomen wordt
Afspraken gemaakt worden met klanten van Xa
Efficiënte werkwijze in docks
Een combinatie van de Dedicated heftrucks met Dedicated hallen zorgt er voor dat de docks
en routestraten optimaal benut kunnen worden. De stromen van laden en lossen zijn
gescheiden, er wordt meer in dubbelslag gereden wat efficiënter is en er worden minder
fouten gemaakt bij laden en lossen. Door hierbij het rangeren optimaal in te zetten wordt een
grote flexibiliteit gecreëerd binnen de docks. Op dit moment wordt hier bijna geen gebruik
van gemaakt.
Normen
De normen die nu gehanteerd worden in het meetsysteem zijn gebaseerd op de
uitgangspunten van de financiële planning voor Bedrijf X [Bedrijf Y 2004]. Deze normen
worden al jaren gebruikt, zonder dat ze gecontroleerd zijn. Een aanbeveling is daarom deze
normen nauwkeuriger te maken door het uitvoeren van:
•
•
Een benchmarkstudie; Met andere magazijnen kan vergeleken worden, hoe lang een
werknemer doet over het verzamelen van een pallet of losse collo. De tarieven
kunnen vergeleken worden, de kosten per pallet inslag, uitslag of opslag, maar ook
de normen die gehanteerd worden voor bijvoorbeeld servicelevel en bezettingsgraad.
Een tijdstudie; Door in het magazijn Bedrijf X opnieuw te gaan meten hoe lang een
werknemer doet over het verzamelen van een pallet, het inladen van een
vrachtwagen, etc. kan een betrouwbaardere norm opgesteld worden.
Spreiding personeel
De spreiding van het personeel over de dag en over de week moet plaats vinden op basis
van de vraag naar werk. De druk van het werk ligt op dit moment in de avond, waardoor 70%
van het personeel ’s avonds ingezet kan worden en 30% op de dag. Bovendien bestaat er
nog ruimte om het aantal uitzendkrachten uit te breiden tot 70%, zodat minder kosten
gemaakt worden.
Oproepkrachten
Het daadwerkelijke orderpakket is pas om 11:00 uur in de ochtend aanwezig, waardoor de
vraag naar werk laat bekend is. Een personeelsplanning kan daardoor nooit exact gemaakt
worden. Door iedere dag een aantal mensen als oproepkracht in te roosteren, kan op het
laatste moment bepaald worden deze mensen wel of niet in te schakelen. Bij een groot
orderpakket worden de mensen ingeschakeld, bij een klein orderpakket niet. Dit voorkomt
overwerken van andere mensen en kunnen kosten bespaard worden. Het aanhouden van
oproepkrachten kost extra geld, mensen zijn niet voor niets twee uur beschikbaar, maar deze
extra kosten wegen op tegen de kosten die bespaard worden door het niet inzetten van
personeel.
101
Reflectie
Tot slot wordt gereflecteerd op het onderzoek. Er wordt aandacht besteed aan de gebruikte
methoden en technieken, aan de leermomenten binnen het onderzoek en er wordt gekeken
wat de meerwaarde en tekortkomingen van het onderzoek zijn.
Reflectie op de gebruikte onderzoeksmethoden en technieken
In dit onderzoek is te werk gegaan volgens een stappenplan dat ontwikkeld is door
Goubergen en Aken [2000]. Al vrij snel is een keuze gemaakt voor dit stappenplan, omdat bij
dit stappenplan zeer specifiek aandacht geschonken wordt aan het implementeren en
gebruiken van het meetsysteem in de organisatie. Het implementeren van het meetsysteem
vormt een belangrijk aspect bij de doelstelling van dit onderzoek. Nadeel van dit stappenplan
is dat er geen ruimte bestaat voor dynamiek. Er is een standaard proces vastgelegd,
waardoor creativiteit beperkt wordt. Dit kan ten nadele zijn voor het ontwerp van het
meetsysteem. Aangezien Bedrijf X een machinebureaucratie is, waarbij weinig dynamiek
aanwezig is, vormt deze beperking in dit onderzoek geen probleem voor het ontwerpen van
een meetsysteem voor deze organisatie.
Voor de onderzoeker is het een makkelijke werkwijze, maar biedt weinig uitdaging.
Uiteindelijk is dit stappenplan niet helemaal in de volgorde uitgevoerd die beschreven staat.
Er worden stappen tegelijk uitgevoerd, zoals het kiezen van de prestatie-indicatoren en het
ontwerpen van de vormgeving van het meetsysteem. Bovendien wordt gedurende deze twee
onderdelen al aandacht besteed aan het implementeren van het meetsysteem in de
organisatie. Doordat de prestatie-indicatoren gekozen worden samen met een projectgroep,
wordt de basis gelegd voor het draagvlak dat nodig is bij het gebruiken van het meetsysteem
in de organisatie. Hierdoor is het begin van de implementatie al gemaakt tijdens stap vier en
begint dit niet in stap zes, zoals aangegeven is in het stappenplan.
In een vervolgstudie vormt een nadere analyse van andere stappenplannen, werkwijzen of
methoden een uitbreiding van het onderzoeksniveau en misschien meer uitdaging voor de
onderzoeker. Er kan bijvoorbeeld gekeken worden naar Kerssens - van Drongelen [1999] en
Vrolijk [2003] die een ander proces bedacht hebben voor het ontwikkelen van een
prestatiemeetsysteem.
Bovendien lijkt het of in dit onderzoek veel waarde gehecht wordt aan een aantal auteurs.
Vooral bij de ontwerpprincipes, die gebruikt worden voor het ontwerpen van het
prestatiemeetsysteem, wordt ingehaakt op de ontwerpprincipes van de Bruijn [2001] en van
Goubergen en Aken. In een volgend onderzoek kan het onderzoeken van meerdere
ontwerpprincipes een verrijking bieden. Bij de analyse van de organisatie wordt met name
gebruik gemaakt van de theorie van Mintzberg [1995] over de kenmerken van de
machinebureaucratie. De theorie over machinebureaucratische organisaties wordt echter
veelvuldig gebruikt en is weinig veranderd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit verschenen boeken van
Keuning en Eppink [2000] en van de Leeuw [2000].
Verder wordt gebruik gemaakt van een aantal technieken, die bij de studie Technische
bestuurskunde gedoceerd worden. Dit betreft de technieken:
•
•
Projectaanpak; met elementen als doelstelling, onderzoeksvragen, theoretisch kader,
ontwerp, validatie, etc.
Organisatie analyse; het in kaart brengen van de actoren, processen en structuur van
de organisatie.
102
•
•
•
Interviews;
Simulatiemodel;
uiteindelijk
wordt
het
ontworpen
prestatiemeetsysteem
geïmplementeerd en is het meer dan alleen een simulatiemodel.
Het conceptualiseren van activiteiten en processen; ter ondersteuning van het betoog
worden activiteiten en processen visueel weergeven door middel van een causaal
relatiediagram, een organogram, flowcharts, grafieken, plaatjes, etc.
Deze methoden en technieken worden veelvuldig gebruikt en bieden een handvat voor het
uitvoeren van het onderzoek en het ondersteunen van het betoog. Deze methoden en
technieken worden daarom ervaren als zeer nuttig.
Leermomenten in het afstudeeronderzoek
Tijdens dit onderzoek is een aantal leermomenten naar voren gekomen:
Gebruik methoden en technieken Technische Bestuurskunde
Tijdens de studie Technische Bestuurskunde zijn veel projecten uitgevoerd, waarbij de
methoden en technieken naar voren komen, die nu in het afstudeeronderzoek gebruikt
worden. De inhoud van deze projecten was echter voorgeschreven en bekend was welke
methoden en technieken gebruikt moesten worden. Bovendien hadden deze projecten niet
altijd betrekking op realistische situaties. Bij een afstudeeronderzoek is het aan de
onderzoeker zelf om te bepalen welke methoden en technieken relevant zijn voor het
uitvoeren van het onderzoek en deze toe te passen op een ‘real-life’ project. Dat daarbij de
geleerde methoden en technieken van Technische Bestuurskunde zo duidelijk naar voren
komen, had ik van te voren niet verwacht.
Bedrijfsomgeving
Het was voor mij de eerste keer om in een bedrijf te werken en praktijkervaring op te doen.
Wat een waardevolle ervaring is, die ik gekregen heb bij dit bedrijf is met name het leren
omgaan met laaggeschoold personeel. Het is heel moelijk om in ‘Jip en Janneke’ taal uit te
leggen wat je precies bedoelt met allerlei academische bewoordingen en methoden en de
mensen te overtuigen van een andere werkwijze. Deze mensen werken al jaren volgens
hetzelfde patroon en willen al helemaal niets aannemen van een student. In het begin van
mijn afstudeeronderzoek werd ik dan ook gezien als ‘een soort secretaresse die wel even
wat kon uittypen’, terwijl ik liet blijken dat dat natuurlijk niet de bedoeling was. Naarmate ik
langer in het bedrijf werkzaam was, merkte ik dat de houding van de mensen naar mij toe
veranderde en dat er ook geluisterd werd naar mijn mening en ideëen. Hierbij heb ik geleerd
dat volhouden en het vertrouwen winnen van mensen heel lang kan duren. De aanhouder
wint!
Binnen het bedrijf heb ik naast het uitvoeren van mijn afstudeeronderzoek mee mogen
werken aan een aantal projecten over het optimaliseren van de interne goederenstroom van
Bedrijf X en aan een internationaal project over het opstellen van prestatie-indicatoren voor
de logistiek van Bedrijf Zop Europees niveau. Door mee te werken aan dit soort projecten
heb ik ervaring opgedaan met het werken in multi-disciplinaire teams en extra inzichten
verkregen voor mijn onderzoek.
Zelfstandigheid
Het zelfstandig uitvoeren van een onderzoek is een ander leeraspect. Door continu zelf te
bedenken welke stappen doorlopen moeten worden, welke theorie nuttig is, een ontwerp te
maken, etc., word je gedwongen om kritisch na te denken over het proces wat je aan het
doorlopen bent. Dit gaat met vallen en opstaan. Iedereen kent waarschijnlijk wel de
momenten in een proces dat er even geen oplossing lijkt te zijn. Deze momenten zijn
zenuwslopend en maken je soms ten einde raad. Toch is uiteindelijk altijd een oplossing
103
gevonden. Achteraf kan ik zeggen dat dit soort momenten juist ten goede komen aan het
resultaat van het onderzoek en onvoorwaardelijk horen bij het geheel zelfstandig uitvoeren
van een project.
Meerwaarde en tekortkomingen van het onderzoek
Tot slot wordt de meerwaarde en de tekortkomingen van het onderzoek toegelicht.
Meerwaarde
De meerwaarde van het onderzoek voor het bedrijf is dat er een tool ontworpen is en
daadwerkelijk gebruikt wordt, die continu inzicht verschaft in de prestaties van de
organisatie. Voordat aan dit onderzoek begonnen was, bestond er geen inzicht in de
bedrijfsprestaties en was het bovendien niet duidelijk welke factoren van invloed zijn op deze
prestaties. Dat inzicht bestaat nu wel. Bovendien zijn de werknemers bewust gemaakt van
de relaties tussen de factoren. Dit wil zeggen dat zij nu weten dat een actie van een persoon
kan doorwerken in de prestaties van een andere persoon.
Een voorbeeld:
De groepsleider zorgt er niet voor dat een order op tijd gepickt is. Hierdoor kan een
vrachtwagen niet vertrekken, omdat deze moet wachten tot de order klaar is. Hierdoor kan
de vrachtwagen te laat aankomen bij de klant. De vrachtwagen kan ook vertrekken zonder
die ene order, maar dat heeft als gevolg dat de order niet compleet uitgeleverd wordt aan de
klant. Dit heeft als resultaat dat er klachten bij het orderbureau of bij Logistiek
Accountmanagement binnenkomen, waardoor deze afdelingen extra werk hebben doordat zij
de klacht van de klant op moeten lossen.
Het inzicht in de prestaties van de organisatie moet uiteindelijk leiden tot verbeteringen in de
organisatie, waardoor de klanttevredenheid omhoog gaat en besparingen gemaakt worden
op de interne logistieke processen.
Tekortkoming
Een tekortkoming van het onderzoek voor het bedrijf is dat er gefocust is op één probleem,
namelijk het verschaffen van continu inzicht in de geleverde prestaties. Hierdoor is
bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan het onevenwichtige voorraadniveau. Bovendien
wordt de transportfunctie in dit onderzoek bijna in zijn geheel buiten beschouwing gelaten,
terwijl hier nog een optimalisatieslag gemaakt kan worden. In een ander onderzoek kan hier
bijvoorbeeld meer aandacht aan besteed worden. Hierbij komt dat het model moeilijk aan te
passen is door de gebruikers, omdat gebruik gemaakt is van een programmering in Visual
Basic for Applications.
104
Begrippenlijst
Adhocratie – Organisatievorm met als kenmerk innovatie. De bedrijven zijn jong en flexibel.
Basiskennis – De wiskundige formules, normen, programmeercode die gebruikt worden om
het meetsysteem te laten functioneren.
Bulkpick – Het verzamelen van volle pallets.
Clusterpicken – Het verzamelen van een bonte pallet, een pallet met verschillende
producten. Dit wordt ook wel orderverzamelen of fijnpicken genoemd.
Continuous Replenishment (CRP) – Dit wil zeggen dat zodra de voorraad beneden een te
bepalen hoogte is er automatisch een order aangemaakt wordt om deze voorraad aan te
vullen.
Dedicated heftrucks – De heftrucks worden toegewezen aan een bepaalde ruimte.
Divisiestructuur – Organisatiestructuur, bestaande uit een verzameling losse elementen,
die bij elkaar gehouden wordt door een centrale bestuurlijke structuur
Dock – Het punt in het magazijn waar de goederen het magazijn binnenkomen en weer
verlaten. De opleggers worden aan deze docks geplaatst.
Dubbelslag – Dit wil zeggen dat de heftrucks en pompwagens van en naar een locatie met
een pallet rijden, waardoor de efficiëntie van het rijden bevorderd wordt.
Eenvoudige structuur – Organisatievorm waarbij sprake is van direct toezicht. Dit zijn vaak
kleine, jonge organisaties.
Effectiviteit – Doeltreffendheid.
Efficiëntie – Doelmatigheid. De manier waarop het doel bereikt wordt.
Enkelslag – Dit wil zeggen dat de heftrucks en pompwagens alleen op de heenweg met een
pallet rijden, waardoor sneller heen en weer gereden wordt.
Fijnpicken – Zie clusterpicken
Gegevensopslag – Dit is het onderdeel van het meetsysteem waarin de gegevens worden
opgeslagen.
Groupage order – Meerdere klantorders worden op 1 pallet verzameld.
Inslagproces – Alle activiteiten die plaats vinden vanaf het moment dat de goederen uit de
vrachtwagen gehaald worden tot aan het moment dat de goederen in opslag genomen
worden.
Interface – Dit is een onderdeel van het meetsysteem waarbij de gegevens ingevoerd
moeten worden.
Laadmeester – Onderdeel DC planning, vrijgeven waves, managen docks en routestraten.
105
Logistiek dienstverlener (LDV) – verzorgt de transport en/of distributiefunctie voor een
bedrijf.
Logistiek – Dit geeft een waardetoevoeging aan alle aspecten van de goederenstroom met
het doel deze stroom geheel te gaan beheersen vanaf de aanvoer van de grondstoffen tot en
met de distributie en aankomst bij de afnemer [Botter 1993].
Machinebureaucratie – Organisatiestructuur waarbij de werkzammheden volledig
gestandaardiseerd worden. Dit zijn meestal grote en oude ondernemingen.
Meetsysteem – In het meetsysteem worden alle factoren weergegeven die van belang zijn
voor een effectieve besturing van de organisatie. Dit wordt ook wel ‘Organisatiedashboard’
genoemd.
Oplegger – Het onderdeel van de vrachtwagen waarin de goederen vervoerd worden. Dit
deel kan losgemaakt worden van de vrachtwagen.
Opslagproces – Het op voorraad houden van producten.
Out of Home klanten – Alle klanten naast de Retail klanten, bijv horeca, instellingen en
bedrijven.
Orderverzamelen – Zie clusterpicken
Organisatie ‘dashboard’ – Zie meetsysteem
Orderverzamelruimte (OVR) – In deze ruimte worden alle bonte pallets verzameld.
Prestatie – Het behalen van een resultaat
Prestatiemanagement – Dit heeft betrekking op alle methodes, processen en systemen die
gebruikt worden bij het managen van de prestaties in een onderneming.
Prestatiemeetsysteem – Het prestatiemeetsysteem heeft betrekking op twee elementen,
het meetsysteem zelf en het implementatietraject.
Prestatie-indicator – Een meetpunt dat informatie geeft over het functioneren van een
bepaald proces.
Professionele bureaucratie – Organisatievorm waarbij de professionals in de organisatie
over ingewikkelde kennis en vaardigheden beschikken.
Rangeren – Het verplaatsen van opleggers naar een andere dock, of van en naar de
parkeerplaats.
Retail klanten – Supermarkten
Routestraat – De plaats waar de goederen verzameld worden voordat ze in de vrachtwagen
geplaatst worden.
Short pick – Als een clusterpick niet lukt, 0 levering of minder dan gevraagd.
106
Transport Management Systeem (TMS) – Dit systeem maakt het transport van de
goederen mogelijk. Het zorgt voor het indelen van de transportmiddelen, het plannen van de
routes, etc.
Uitslagproces – Alle activiteiten die betrekking hebben op het klaar maken van de orders
voor de klant.
Visual Basic for Applications (VBA) – het programma waarmee het meetsysteem
geprogrammeerd is.
Warehouse Management Systeem (WMS) – Dit systeem zorgt voor de besturing van het
magazijn.
107
Literatuurlijst
Ahaus, C.T.B., F.J. Diepman, Balanced Scorecard & Model Nederlandse Kwaliteit,
Apeldoorn: Kluwer Bedrijfsinformatie, 1998.
Aertsen, F., A.A.Th. de Schepper, G.C.J.M. Vos, Dynamiek in Logistiek, Leerboek, Alphen
aan den Rijn: Samson Bedrijfsinformatie, 1996.
Alter, S., Information systems; A management Perspective, 3e druk, Massachusetts:
Addison-Wesley Educational Publishers Inc., 1999.
Ardon, A., M. Serrurier Schepper, Prestatiemanagement invoeren? Onmogelijk!, ‘The four
habits of highly effective performance managers’, Managementsite.
2 september 2004. http://www.managementsite.net/content/articles/407/407.asp.
Ardon, A., A.A. de Waal, Hoe prestatiegedreven zijn Nederlandse organisaties?
2 september 2004. http://www.managementsite.net/content/articles/333/333.asp
Argelo, S.M., S. Hoekstra, J.H.J.M. Romme, R.D.M. Geensen, H. Grunwald, Op weg naar
integrale logistieke structuren: bundelingen van de ervaringen uit het project Integrale
Logistiek Professionele Sector binnen het Philips concern, Deventer: Kluwer
Bedrijfswetenschappen, 1993.
Bedrijf X, Programma van eisen WMS/TMS, Utrecht: Bedrijf Y, 2002.
Bedrijf Y, Kwaliteitshandboek, Utrecht, 2004.
Bedrijf Y, Logistiek AOP FY’05, Utrecht, 2004.
Bekius, A., Implementation requirements Document Bedrijf Y, Utrecht: Bedrijf Y, 2003.
Beurskens, M., Ontwerp van een rekenmodel ten behoeve van kostenreductie door optimale
palletbelading, Eindhoven: Faculteit Technische Bedrijfskunde, 2002.
Bonset, J., Business Excellence door performance measurement, The Firm.
1 september 2004. http://www.the-firm.nl/nieuws-oud/perf_meas.html
Botter, C.H., Produktiemanagement, 3e druk, Deventer: Kluwer Bedrijfsinformatie,1993.
Bradley, J.C., A.C. Millspaugh, Programming in Visual Basic 5.0, New York: The Mcgraw-Hill
Companies Inc., 1998.
Bruijn, H de, Prestatiemeting in de publieke sector: Tussen professie en verantwoording,
Utrecht: Uitgeverij Lemma BV, 2001.
Coyle, J.J., E.J. Bardi, C.J. Langley, The Management of Business Logistics, a supply chain
perspective, 7e druk, St. Paul: West Publishing Company, 1999.
Dorr, D.C., Presteren met processen;
organisaties, Deventer: Kluwer, 2000.
Procesmanagement
voor
dienstverlenende
108
Engelbregt, A.J.J., Logistiek management in dienstverlening, Utrecht: Uitgeverij Lemma BV,
1999.
Geerts, G., T. den Boon, Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 13e druk,
Utrecht: Van Dale Lexicografie, 1999.
Goor, A.R. van, M.J.Ploos van Amstel, W. Ploos van Amstel, Fysieke distributie, Denken in
toegevoegde waarde, 3e druk, Houten: Stenfert Kroese, 1996.
Goubergen, D. van, E. van Aken, ‘Performance measurement’, meer dan goochelen met
cijfers, Van Goubergen P&M Productivity Improvement gcv, 2000.
12 november 2004. www.vangoubergen.com
Jansen, R., Besturen met prestatie-indicatoren, Vormen, eisen, risico’s, Amsterdam, 2001.
16 augustus 2004. http://home-4.tiscali.nl/~t379071/versie.html.
Jeanson-Banning, M.G.F., Sturen met kwaliteit, Deventer: Kluwer Bedrijfswetenschappen
1998.
Keuning, D., D. Eppink, ‘Management en organisatie, Theorie en toepassing’, 7e druk,
Houten: Educatieve Partners Nederland (EPN), 2000.
Kerklaan, L.A.F.M., A.A. de Waal, ‘Prestatie management in het primair onderwijs’, Direct,
magazine voor schoolmanagement, 44e jaargang, nummer 3, november 2002.
19 augustus 2004. http://www.andredewaal.nl/htmlsexplorer/andrepmpdutcharticles3.html
Kerssens - van Drongelen, I.C., ‘Systematic design of R&D preformance measurement
systems’. In: E. ten Pierick, J.A. Boone, MVO-prestatiemeting bij agrofood-ondernemingen,
Keuzen, altenatieven en consequenties, Den Haag: LEI, 2005.
Leeuw, A.C.J. de, ‘Bedrijfskundig management, primair proces, strategie en organisatie’,
Assen: van Gorcum, 2000.
Lijflogt, M., ‘Logistieke arbeidsmarkt in beeld’, LogistiekKrant, nummer 14, jaargang 17,
september 2004, p.9.
Mastenbroek, W., Resultaten Nationaal Onderzoek naar Verandermanagement: Blokkerende
en stimulerende factoren, 2004.
8 december 2004. http://www.managementsite.nl/content/articles/486/486.asp.
Mintzberg, H., Organisatiestructuren, Schoonhoven: Academic Service Economie en
Bedrijskunde, 1995.
Nevem- Workgroup, Performance indicators in logistics, Bedford: IFS Publications / SpringerVerlag, 1989.
Pol, E., Prestatiemanagement: Leve het middle management, 2004.
8 december 2004. http://www.managementsite.nl/content/articles/490/490.asp.
Ploos van Amstel, M.J., B. Schoonderwoerd, B. Lammers, ‘Stappenplan voor realisatie van
ketenlogistieke verbeteringen’, Tijdschrift voor Inkoop en Logistiek, nummer 9, jaargang 20,
2004, p.10-13.
Png, I., Managerial Economics, Oxford: Blackwell Publishers, 1998.
109
Sprang, B. van, Handleiding “Order to Cash”, 2001.
Tan, D.S., De informatiemanagement matrix, Informatie & Informatiebeleid on line,
nummer.1, 1994.
16 november 2004. http://www.cram.nl/ieni/940107.htm.
The Mag, ‘Performance dashboards: van kristallen bol naar transparantie’, Magazine van
Magnus, nummer 2, 2004, p.6-7.
Tuyls, J., Performance indicatoren binnen supply chain management.
4 augustus 2004. http://ienl.wkkbi.nl/downloads/20020124154845-A8100.pdf
USAID Center for Development Information and Evaluation, Performance monitoring and
evaluation Tips, selecting performance indicators, nummer 6, 1996.
23 augustus 2004. http://www.usaid.gov/pubs/usaid_eval/pdf_docs/pnaby227.pdf
Vrolijk, H.C.J., G. Cotteleer, K.J. Kramer, T.C. van Leeuwen, H.H. Luesink, ‘Performance
indicators’. In: E. ten Pierick, J.A. Boone, MVO-prestatiemeting bij agrofood-ondernemingen,
Keuzen, altenatieven en consequenties, Den Haag: LEI, 2005.
Wentink, T., Kwaliteitsmanagement en organisatieontwikkeling, 2e druk, Utrecht: Uitgeverij
Lemma BV, 1999.
Zwart, C. de, ‘Weerstand tegen veranderingen’. IT-logistiek, nummer 12, december 2004,
p.28-29.
110
Bijlagen
Bijlage 1 Het moederbedrijf Z
In deze bijlage wordt beschreven welke plaats Bedrijf X inneemt binnen het moederbedrijf Z.
1a Bedrijf Z
Bedrijf Z is opgericht in 1939. Tegenwoordig is Bedrijf Z, een wereldwijde producent en
marketeer van merkproducten van hoge kwaliteit. Bedrijf Z is actief in de volgende drie
categorieën:
•
•
•
Intimates & Underwear
Household products
Food & Beverage
De missie van Bedrijf Z wordt als volgt omschreven [idem]:
“Our mission as a company is to feed, clothe and care for consumers and their families the
world over.”
1b Bedrijf Z als divisiestructuur
Het bedrijf Z kan gezien worden als een bedrijf met een typische divisiestructuur. Het heeft
vier divisies onder zich. Deze divisies bestaan op hun beurt weer uit kleinere divisies. Deze
divisies vormen een soort verzameling van autonome eenheden die met elkaar verbonden
worden door een centrale bestuurlijke structuur, de Board of Directors. Deze Board of
Directors vormt de strategische top van de organisatie. De Board of Directors bepaalt de
strategie van de onderneming, welke markten worden betreden, welke financiële middelen
aangewend worden, welke managers van de divisies benoemd worden, etc. De divisies zelf
krijgen de bevoegdheid om de strategie te bepalen voor de markten die onder hun
bevoegdheden vallen.
Bedrijf Z is een oude en grote organisatie. De eenheden zijn op basis van de markt
gegroepeerd, waarbij iedere divisie zijn eigen afdelingen heeft voor marketing, inkoop,
techniek en productie. Hierdoor zijn de divisies in geringe mate afhankelijk van elkaar en
kunnen ze functioneren als quasi autonome organisaties. De Board of Directors verleent de
divisies de bevoegdheid om eigen beslissingen te nemen, maar controleert deze
beslissingen. De span of control van de board of directors blijft daardoor aanwezig.
Divisiemanagers moeten verantwoordelijkheid afleggen aan de strategische top en doen dit
door middel van kwantitatieve metingen, meestal in termen van winst of verlies.
1c Bedrijf Y
Bedrijf Y is opgericht in 1753. In 1968 worden, onder andere als gevolg van de
internationalisatie, de activiteiten onderverdeeld in een aantal zelfstandige
werkmaatschappijen, onder de holding Bedrijf Y Koninklijke. Bedrijf Y wordt dan de
werkmaatschappij die zich richt op de marketing en verkoop van koffie en thee in Nederland.
Bedrijf Y heeft ongeveer 1.700 medewerkers. De missie is als volgt [idem]:
“Vanuit een rijke koffie-en theebeleving leveren we een voortdurende inspanning om de
harten van onze klanten en consumenten te veroveren.”
De activiteiten van Bedrijf Y zijn opgedeeld in drie business units [Beurskens, 2002]:
i
•
•
•
Xa Retail: Retail richt zich op het leveren van consumentenproducten aan de
levensmiddelendetailhandel.
Xb: leverancier voor de Out-of-Home markt.
Operations: De productie- en distributiefaciliteiten zijn ondergebracht in de business
unit Operations.
De drie business units en de afdeling marketing worden ondersteund door de centrale
afdelingen Personeel & Organisatie en Financiën & Administratie.
De meeste divisies zijn gebaseerd op machinebureaucratische elementen. Vooral binnen de
business unit Operations, komen deze elementen duidelijk naar voren. Bedrijf X behoort
samen met de fabrieken tot deze business unit.
ii
Bijlage 2 Logistieke Prestatie-indicatoren brainstormsessie
Algemeen:
Financieel resultaat
Kosten personeel, ruimte, materieel, transport, administratie
Productiviteit personeel
Ziektepercentage
Totale doorlooptijd van orders
Per proces:
Inslag
Kosten totaal, kosten per pallet
Aantal pallets
Aantal manuren totaal / vast / flexibel
Gemiddeld aantal pallets per uur
Efficiëntie proces (norm invoer / reële invoer)
Gemiddeld aantal trailers per uur dat aankomt
Doorlooptijd inslagproces: totaal, gemiddelde tijd lossen trailer, gemiddelde tijd wegrijden
pallets naar locatie
Aantal procesverstoringen / stilstand
Aantal foute data invoeringen
Flexibiliteit personeel, ruimte, materieel
Uitslag
Kosten totaal, kosten per pallet
Aantal pallets, aantal colli (orderpakket)
Aantal manuren totaal / vast / flexibel
Gemiddeld aantal pallets per uur per persoon / Gemiddeld aantal colli per uur per persoon
Efficiëntie proces (norm invoer / reële invoer)
Doorlooptijd uitslagproces: totale tijd om een order te verzamelen, gemiddelde tijd bulk
verzamelen, gem. tijd losse colli verzamelen, gem. tijd wegrijden pallets naar routestraat
Aantal procesverstoringen / stilstand
Aantal shortpicks (geen voorraad aanwezig)
Aantal pallets geblokkeerd
Flexibiliteit personeel, ruimte, materieel
Leverbetrouwbaarheid: volume gerealiseerd / orderregels gerealiseerd (op tijd en compleet;
alle producten en documenten aanwezig)
Aantal orders compleet uitgeleverd (product en document)
Aantal retouren (als gevolg van beschadiging, verkeerd product, tht., etc)
Aantal fouten mbt orderverzamelen
Aantal te laat geleverde orders
Aantal ritten te laat vertrokken
Aantal klachten
Informatie over orderafhandeling, indien te laat, niet compleet
Reactievermogen, mogelijkheid spoedlevering, vermogen orders te wijzigen tijdens proces
Opslag
Kosten totaal, kosten per pallet
Voorraadniveau: aantal pallets in opslag bij DCU en bij VH
Bezettingsgraad (%), flexibiliteit ruimte; percentage buffer (niet bezet ivm palletbeweging)
Omloopsnelheid producten; aantal dagen in opslag
Aantal voorraadverschillen / hertellingen
Aantal pallets Chepvoorraad
iii
Bijlage 3 Logistieke prestatie-indicatoren per proces en per functie
3a Prestatie-indicatoren per proces
iv
3b Prestatie-indicatoren per functie
Logistiek manager
Servicelevel
Uren efficientie personeel
Bezettingsgraad Bedrijf X
Voorraadniveau A
Ziektepercentage
Kosten Warehousing
Kosten per proces (Inslag, Uitslag, Opslag)
Operationeel manager
Tijdigheid leveringen
Compleetheid leveringen
Efficientie per activiteit (OVR, Gr truck, KL truck)
Ziektepercentage
Bezettingsgraad Bedrijf X
Klachten
Pesoneelsbezetting: urenverdeling: vast / inleen
Hoofd DC/Transportplanning
Shortpicks (Out of stocks)
Tijdstip orderpakket
Pallets chep voorraad
Voorraadverschillen
Ritten te laat door gebrek aan transportmiddel
Voorraadniveau Bedrijf X / A
Groepsleider
Pickfouten (hertellingen)
Schade
Routes te laat gepickt
Uren per activiteit (OVR, Gr truck, KL truck)
Aantal colli, Aantal volle pallets
Magazijnmedewerker
Efficientie per activiteit (OVR, Gr truck, KL truck)
Ritten te laat
Pickfouten (hertellingen)
Invoerfouten
v
Bijlage 4 Definitieve set prestatie-indicatoren
Titel
Servicelevel Bedrijf X
Beschrijving
De mate waarin een tussen twee partijen afgesproken
levering van goederen wordt nagekomen ten aanzien van de
hoeveelheid en de tijdigheid.
aantal Marcorderregels dat volgens afspraak uitgeleverd
wordt / door het totaal aantal Marcorderregels * 100
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Titel
%
Week
Week
Anita Sio
Management informatie systeem
Grafiek, cijfer
Beschrijving
Servicelevel SAP
De mate waarin een tussen twee partijen afgesproken
levering van goederen wordt nagekomen ten aanzien van de
hoeveelheid en de tijdigheid, bepaald door het SAP systeem
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
aantal orderregels dat volgens afspraak uitgeleverd wordt /
door het totaal aantal orderregels * 100
%
Week
Week
Marcel Leijenhorst
SAP
Grafiek, cijfer
Titel
Tijdigheid levering
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Het percentage op tijd geleverde orders. Een indicator om dit
te meten is het aantal ritten per dag dat te laat vertrokken is.
Aantal ritten te laat vertrokken / totaal aantal ritten * 100
%
Dag
Week
Ben Puijk
Transportplanning, lijst portier
Grafiek, cijfer
Titel
Compleetheid levering
Beschrijving
Het aantal orders dat uitgeleverd wordt volgens het
afgesproken orderregelniveau
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Aantal uitgeleverde orderregels / totaal aantal geplande
Marcorderregels * 100
%
Dag
Week
Opmerkingen
Hierover wordt nog niets bijgehouden
Titel
Beschrijving
Definitie
Warehousing kosten
Het optellen van de kosten voor inslag, uitslag en opslag
Opslag + Uitslag + Inslag kosten
vi
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Euro
Periodiek
Week
Anita Sio
Management informatie systeem
Cijfer, grafiek
Titel
Beschrijving
Kosten per proces
De kosten voor inslag, uitslag en opslag
Definitie
Inslag = (0,47 * # uren vast * 234,44) + (0,19 * # uren
inleen * 224,01) * 100/49
Uitslag = (0,53 * # uren vast * 234,44) + (0,81 * # uren
inleen * 224,01) * 100/38
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Titel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Opslag = 2 17.115 + (21,16 * # pallets opslag A) + (24,118 *
# pallets handling A)
Euro
Periodiek
Week
Anita Sio
Management informatie systeem
Cijfer
Opmerkingen
Voorraadniveau DC Utrecht / A
Hoeveelheid pallets DC Utrecht / A
Aantal pallets per week
Aantal
Week
Week
Kevin Wakelkamp
DC planning, MARC
Staafdiagram
Indien te hoog Bedrijf X, problemen met inslag en uitslag,
geen bewegingsvrijheid. Indien te laag, meer voorraad bij vH
vandaan halen. Indien te hoog vH, mider voorraad
produceren of doorsturen naar Bedrijf X.
Titel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Bezettingsgraad Bedrijf X
Het percentage bezette palletplaatsen
Aantal bezette palletplaatsen / 9600
Percentage
Week
Week
Kevin Wakelkamp
DC planning, MARC
Cijfer
Titel
Totale urenefficientie personeel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Het aantal werkelijk gebruikte uren ten opzichte van het
aantal toegestane uren
(Efficientie OVR + Gr tr + Kl tr) / 3
Index
Week
Week
Anita Sio
SAP
Cijfer, grafiek
vii
Titel
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Urenefficientie personeel per activiteit
Het aantal werkelijk gebruikte uren ten opzichte van het
aantal toegestane uren per activiteit. Activiteiten: grote
heftruck, kleine heftruck, orderverzamelen
(Aantal uren OVR * 3600 / Aantal losse colli / 13,5) * 100
(Aantal uren Gr tr * 3600 / Aantal volle pallets / 460,1) * 100
(Aantal uren Kl tr * 3600 / Aantal volle pallets / 300,9) * 100
Index
Week
Week
Anita Sio
SAP
Cijfer, grafiek
Titel
Aantal uren vast personeel / uitzendkracht
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Verdeling tussen het aantal uren gewerkt door eigen mensen
en het aantal uren gewerkt door uitzendkrachten
Aantal uren
Uur
Week
Week
Hans Praag / Jaap van Putten
Urenplanning
Opmerkingen
Als er uren te veel gemaakt zijn, kan dit komen doordat er
meer onervaren uitzendkrachten gewerkt hebben
Beschrijving
Definitie
Titel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Opmerkingen
Ziekte
Het percentage ziekteverzuim bij Bedrijf X
Aantal zieken per periode / totaal aantal Bedrijf X
medewerkers
%
Periode
Week
Anita Sio
P&O
Grafiek, cijfer
Trend, verloop
Titel
Klachten
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Opmerkingen
Elke schriftelijke en mondelinge klacht van een externe klant
die geregistreerd wordt bij het orderbureau
Aantal openstaande klachten, totaal aantal klachten
Aantal
Week
Dag
Hierover wordt nog niets bijgehouden
Titel
Ritten te laat door gebrek aan transportmiddel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Het aantal ritten dat te laat vertrekt als gevolg van het niet
beschikbaar hebben van een oplegger of een chauffeur
Aantal ritten te laat door gebrek aan transportmiddel
Aantal
Week
Week
viii
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Ben Puijk
Bron
Transportplanning, lijst portier
Titel
Ritten te laat door gebrek aan ruimte
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Het aantal ritten dat te laat vertrekt als gevolg van het niet
beschikbaar hebben van een dock of routestraat
Aantal ritten te laat door gebrek aan ruimte
Aantal
Week
Week
Ben Puijk
Transportplanning, lijst portier
Titel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Opmerkingen
Routes niet op tijd gepickt
Het aantal routes dat niet op tijd gereed is om te laden
Aantal routes
Aantal
Week
Week
Jaap van Putten / Hans Praag
Stagingrapport
Jaap gaat dit bijhouden door in stagingrapport erbij te zetten
of route op tijd of te laat gepickt is. De eerste medewerker
heeft een lijst met de vertrektijden van de trailers. Laden
duurt ong 20/30 minuten.
Titel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Interne schade
Schade aan artikelen op pallet
Het aantal pallets met schade
%
Week
Week
Jaap Kraal
Handmatige meting
Titel
Shortpicks (out of stock)
Door SAP geaccepteerde orderregels die niet geleverd
kunnen worden door MARC, doordat voorraad op verkeerde
plaats ligt
Gemiddeld aantal orderregels dat niet geleverd kan worden
per week
Aantal
Dag
Week
Kevin Wakelkamp
MARC
Cijfer
Shortpickanalyse, dc planning
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Opmerkingen
Titel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Manco'
s en overbevindingen
Dit zegt iets over het aantal pickfouten dat gemaakt wordt
Aantal orderregels met een tekort of een overschot
Aantal
Dag
Week
ix
Bron
Rapportagevorm
Opmerkingen
Titel
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Rapportagevorm
Aantal Cheppallets
Het aantal cheppallets dat in voorraad is
Aantal cheppallets per week
Aantal
Week
Week
Jaap Kraal
Administratieve handelingen
Cijfer
Titel
Beschikbaarheid orderpakket
Beschrijving
Definitie
Eenheid van meten
Frequentie van rapporteren
Periode waarover gerapporteerd wordt
Verantwoordelijke functionaris voor aanlevering gegevens
Bron
Het tijdstip waarop dagelijks het orderpakket beschikbaar is.
Dit moet voor een bepaalde tijd (11:00 uur)
Aantal keer per week dat orderpakket te laat klaar is
Aantal
Dag
Week
Transportplanning
Intertour
Rapportagevorm
Cijfer
x
Bijlage 5 Het prestatiemeetsysteem
5a De Interface
xi
5b De Gegevensopslag
organisatiefunctie logistiek manager:
organisatiefunctie operationele manager:
organisatiefunctie hoofd afdeling dc-planning:
xii
organisatiefunctie groepsleider:
organisatiefunctie magazijnmedewerker:
5c De Grafieken
Percentage
Servicegraad
99,0%
98,0%
97,0%
96,0%
95,0%
94,0%
93,0%
92,0%
Servicelevel SAP
Norm
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Week
xiii
350
300
250
200
150
100
50
0
120,0%
100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
Totaal Aantal Ritten
Percentage
Aantal
Ritten
0,0%
1 2 3 4 5 6 7 8 910111213
Totaal Aantal Ritten
te laat
% op tijd
norm
Week
Aantal Hertellingen
1200
Aantal
1000
800
Aantal Hertellingen
intern (colli)
600
400
200
0
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Week
Uren Efficientie
250
Uren Efficientie OVR
Index
200
150
Uren Efficientie Gr
Truck
100
Uren Efficientie Kl
Truck
50
0
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Norm
Week
xiv
Ziektepercentage
120,0%
Percentage
100,0%
80,0%
60,0%
Ziektepercentage
40,0%
20,0%
0,0%
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Week
xv
5d De Basiskennis
De programmeercode:
Voor het programmeren in Excel is Visual Basic For Applications 5.0 gebruikt [Beadley,
Millspaugh, 1998]. De programmeercode voor het formulier voor het kiezen van de week en
het verplaatsen van de informatie naar de verschillende sheets ziet er als volgt uit:
Option Explicit
Private Sub CommandButton1_Click() '
Button OK
Dim kolomNr As Integer
Dim kolom As Range, cell As Range
Dim resp As VbMsgBoxResult
Dim topCell As Range
'
Controleer of geselecteerde weeknr al eerder vastgelegd
'
zo ja, melding
Set kolom = Worksheets("data invoer").Range("z1").CurrentRegion
For Each cell In kolom
If cell.Value = ListBox1.ListIndex Then
resp = MsgBox("Data geselecteerde week al eerder opgeslagen!" _
& vbCr & "Klik JA = data overschrijven anders klik NEE", vbYesNo + vbCritical)
If resp = vbNo Then
ListBox1.ListIndex = -1
Exit Sub
End If
GoTo Sprong '
omzeil hernieuwd vastleggen gesel.listbox1-item
End If
Next
'
plaats index weeknr in kolomZ op blad "data invoer"
'
bij volgende keer opslaan data doorzoek deze kolom
'
maak melding als weekselectie aangeeft
'
dat die eerder al is opgeslagen!
Set topCell = Worksheets("data invoer").Range("z:z").End(xlDown)
topCell.Offset(1, 0).Value = ListBox1.ListIndex
Sprong:
'
eerste item listbox1 heeft index=0, volgende 1, enz
kolomNr = ListBox1.ListIndex + 2
With Worksheets("Logistiek manager")
.Cells(3, kolomNr).NumberFormat = "2#,###"
.Cells(3, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(3, 6).Value
.Cells(4, kolomNr).NumberFormat = "2#,###"
.Cells(4, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(4, 4).Value
.Cells(5, kolomNr).NumberFormat = "2#,###"
.Cells(5, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(5, 4).Value
.Cells(6, kolomNr).NumberFormat = "2#,###"
xvi
.Cells(6, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(6, 4).Value
.Cells(10, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(10, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(14, 6).Value
.Cells(13, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(13, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(19, 6).Value
.Cells(15, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(15, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(6, 2).Value
.Cells(8, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(8, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(8, 6).Value
.Cells(11, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(11, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(15, 2).Value
End With
With Worksheets("Operationeel manager")
.Cells(9, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(9, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(6, 2).Value
.Cells(11, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(11, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(28, 6).Value
.Cells(13, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(13, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(28, 4).Value
.Cells(14, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(14, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(34, 4).Value
.Cells(15, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(15, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(32, 2).Value
.Cells(17, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(17, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(14, 6).Value
.Cells(19, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(19, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(42, 6).Value
.Cells(3, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(3, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(8, 4).Value
.Cells(4, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(4, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(9, 4).Value
.Cells(5, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(5, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(10, 4).Value
.Cells(7, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(7, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(4, 2).Value
.Cells(8, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(8, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(5, 2).Value
.Cells(12, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(12, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(26, 4).Value
End With
With Worksheets("Hoofd afdeling DC planning")
.Cells(3, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(3, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(14, 2).Value
.Cells(4, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(4, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(15, 2).Value
.Cells(5, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(5, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(17, 2).Value
.Cells(7, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(7, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(30, 2).Value
.Cells(9, kolomNr).NumberFormat = "0.0%"
.Cells(9, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(34, 4).Value
xvii
.Cells(10, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(10, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(35, 4).Value
.Cells(11, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(11, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(36, 2).Value
.Cells(13, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(13, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(40, 2).Value
End With
With Worksheets("Groepsleider")
.Cells(12, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(12, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(32, 2).Value
.Cells(3, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(3, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(8, 2).Value
.Cells(4, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(4, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(9, 2).Value
.Cells(5, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(5, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(10, 2).Value
.Cells(6, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(6, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(11, 2).Value
.Cells(7, kolomNr).NumberFormat = "0#,###"
.Cells(7, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(12, 2).Value
.Cells(9, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(9, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(28, 2).Value
.Cells(10, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(10, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(29, 2).Value
.Cells(11, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(11, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(31, 2).Value
.Cells(14, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(14, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(34, 2).Value
.Cells(15, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(15, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(35, 4).Value
.Cells(16, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(16, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(35, 2).Value
.Cells(17, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(17, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(37, 2).Value
.Cells(18, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(18, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(38, 2).Value
End With
With Worksheets("Magazijnmedewerker")
.Cells(9, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(9, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(32, 2).Value
.Cells(3, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(3, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(8, 4).Value
.Cells(4, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(4, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(9, 4).Value
.Cells(5, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(5, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(10, 4).Value
.Cells(7, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(7, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(28, 2).Value
.Cells(8, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(8, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(29, 2).Value
.Cells(11, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(11, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(34, 2).Value
xviii
.Cells(12, kolomNr).NumberFormat = "0"
.Cells(12, kolomNr).Value = Worksheets("data invoer").Cells(35, 4).Value
End With
Label2.Caption = "data opgeslagen"
End Sub
Private Sub CommandButton2_Click()
Unload Me
End Sub
Private Sub ListBox1_change()
CommandButton1.Enabled = (ListBox1.ListIndex <> -1)
Label2.Caption = ""
End Sub
Private Sub UserForm_Initialize()
Dim i As Integer
CommandButton1.Enabled = False
With ListBox1
For i = 1 To 53
.AddItem "weekNo." & i
Next
End With
End Sub
Private Sub UserForm_QueryClose(Cancel As Integer, CloseMode As Integer)
If CloseMode = vbFormControlMenu Then
Cancel = True
MsgBox "Sluit dit formulier via knop Afsluiten!", vbInformation
End If
End Sub
De programmeercode voor de commando knoppen ziet er als volgt uit:
Option Explicit
Private Sub CommandButton1_Click()
frm_Opslaan.Show
End Sub
Private Sub CommandButton2_Click()
Sheets("Data invoer").Select
Range("B4:B42").Select
Selection.ClearContents
Range("B4").Select
End Sub
Private Sub Worksheet_SelectionChange(ByVal Target As Range)
End Sub
xix
In onderstaande tabel worden alle afkortingen gegeven van de factoren waarbij
berekeningen worden uitgevoerd en worden de normen gegeven die nu gehanteerd worden.
Naam factor
Tarief vaste werknemer per uur
Tarief uitzendkracht per uur
Tarief opslag A per week
Tarief inslag / uitslag A per volle pallet
Normtijd Volle Pallet Grote Truck
Normtijd Volle Pallet Klein Truck
Normtijd Losse Collo
Afkorting
Tv
Tu
THo
THh
Ngt
Nkt
Nlc
Waarde
2 34,44
2 24,01
2 1,16
2 4,118
460,1 sec.
300,9 sec.
13,5 sec.
Norm Bezettingsgraad Bedrijf X
Norm Warehousekosten per week
Norm Inslagkosten per week
Norm Uitslagkosten per week
Norm Opslagkosten per week
Norm Efficiëntie
Norm Servicelevel SAP / Bedrijf X
Norm Tijdigheid
Norm Compleetheid
85% - 90%
Max. 2 160.000
Max. 2 36.000
Max. 2 85.000
Max. 2 41.000
100
97%
99%
97%
Vaste kosten huisvesting Bedrijf X per week
Verhouding vaste uren inslag / uitslag
Verhouding inleen uren inslag / uitslag
Percentage personeelskosten van totale inslagkosten
Percentage personeelskosten van totale uitslagkosten
2 17.115
47% / 53%
81% / 19%
49%
38%
Kosten Warehousing
Kosten Inslag
Kosten Uitslag
Kosten Opslag
Aantal Palletplaatsen Bedrijf X
Aantal Palletplaatsen A
Aantal Pallets handling A
Aantal uren vaste krachten
Aantal uren uitzendkrachten
Efficiëntie magazijnpersoneel
Efficiëntie Orderverzamelen
Efficiëntie Grote Heftruck
Efficiëntie Kleine Heftruck
Aantal losse colli
Aantal volle pallets
Aantal uren Orderverzamelen
Aantal uren Grote Heftruck
Aantal uren Kleine Heftruck
Servicelevel SAP
Servicelevel Bedrijf X
Totaal aantal orderregels
Aantal orderregels niet conform de leveringsafspraak
Percentage orders compleet
Percentage orders op tijd
KW
KI
KU
KO
PDo
PHo
PHh
Uv
Uu
EU
Elc
Egt
Ekt
C
P
Ulc
Ugt
Ukt
SS
SD
O
Ol
OC
OT
xx
Percentage opgeloste klachten
Totaal aantal klachten
Aantal opgeloste klachten
Aantal orderregels met schade
Aantal orderregels met manco of overbevinding
Aantal shortpicks
Aantal ritten te laat
Totaal aantal ritten
OK
Klt
Klo
OS
OM
Sh
Rl
Rt
De berekeningen luiden als volgt:
SS = 1- (Ol / O)
SD = (((OC + OT) / 2) + OK) / 2
OC = (O – OM – Sh– OS) / O
OT = (Rt – Rl) / Rt
OK = Klo / Klt
B = PDo / 9600
EU = (Egt + Ekt + Elc) / 3
Elc = (Ulc * 3600 sec. / C / Nlc) * 100
Egt = (Ugt * 3600 sec. / P / Ngt) * 100
Ekt = (Ukt * 3600 / P / Nkt) * 100
KW = KI + KO + KU
KI = (0,47 * Uv * Tv) + (0,19 * Uu * Tu)
KI = (0,47 * Uv * Tv) + (0,19 * Uu * Tu) * 100/49
KU = (0,53 * Uv * Tv) + (0,81 * Uu * Tu) * 100/38
KO = 17.115 + (THo * PHo) + (THh * PHh)
5e De Handleiding
In onderstaand stroomschema worden de handelingen weergegeven die verricht moeten
worden om het meetsysteem aan te vullen met gegevens per week. Dit moet gedaan worden
in de interface.
Als een foutmelding gegeven wordt bij het invullen van de gegevens, betekent dit dat de
waarde die ingevuld is niet overeen komt met de waarde die de prestatie-indicator zou
moeten hebben. Er kan een verkeerd getal ingevuld zijn of de meting is niet juist uitgevoerd,
waardoor een raar getal ingevuld is en de foutmelding gemaaktwordt.
De Grafieken bevatten nu informatie voor 13 weken. Er kan gekozen worden om deze
grafieken uit te breiden met informatie over meerdere weken. Er kan ook gekozen worden
om meerdere grafieken te maken en per periode een grafiek te maken. Het maken van de
grafieken gaat als volgt:
xxi
Na een jaar zijn alle aangemaakte weken ingevuld en dient of de informatie uit het
meetsysteem verwijderd te worden of er dient een nieuwe versie van het meetsysteem
aangemaakt te worden. Het verwijderen van de informatie kan gedaan worden door alle
berekende gegevens te verwijderen. Dit betekent dat alle cellen in de Gegevensopslag leeg
gemaakt moeten worden. Hierbij moet opgelet worden dat alleen de gegevens verwijderd
worden en niet de weeknummers, de prestatie-indicatoren en de grafieken zelf. Het
aanmaken van een nieuwe versie van het meetsysteem kan door het leeggemaakte
meetsysteem onder een andere naam op te slaan.
xxii
Bijlage 6 De personeelsplanning maken
Plannen van personeel is lastig. Dit komt doordat de werkelijke vraag naar werk pas een
aantal uur van te voren bekend is. Een goede salesforecast kan helpen bij het van te voren
plannen, maar geeft nooit exact aan hoeveel werk verricht moet worden. [Lijflogt, 2004] Tot
nu toe werd bij Bedrijf X geen gebruik gemaakt van forecastgegevens en werd de planning
handmatig gemaakt op basis van ervaring. Door een electronisch planningssysteem te
maken, gebaseerd op de vraag naar werk op basis van de forecast en op basis van de
werkelijke gegevens op de dag zelf, kan een betere personeelsplanning gemaakt worden.
Drie activiteiten:
•
•
•
Activiteit 1: Op basis van de forecastgegevens en de vaste invoergegevens de
weekplanning maken.
Activiteit 2: Op basis van het orderpakket en de replenishment de weekplanning
aanpassen.
Activiteit 3: Actie ondernemen:
o Mensen laten overwerken
o Uitzendbureau bellen voor extra mensen
o Verlof / ADV
o Andere verdeling mensen op grote / kleine heftrucks / orderverzamelen
Een groot aantal ritten moet ’s ochtends op tijd vertrekken. Doordat er nu veel werk op het
laatste moment gedaan wordt, vertrekt ongeveer 5 a 20% van de ritten te laat. Een betere
verdeling van het werk moet dit voorkomen. Daarom wordt in het systeem een nieuwe
verdeling gehanteerd: 30% van het werk wordt in de ochtend verricht en 70% in de avond.
xxiii
De werkdruk komt op deze manier in de avond te liggen. Er kunnen meer ritten klaar
gemaakt worden voor de volgende dag, waardoor voorkomen wordt dat de trailers te laat
vertrekken. Deze 30/70 verdeling wordt gehanteerd voor het verzamelen van de losse colli.
Voor het verzamelen van de volle pallets wordt een verdeling gehanteerd van 40/60. Het
werk dat betrekking heeft op de volle pallets is gelijkmatiger verspreid over de dag, maar nog
steeds wordt de druk op de avond gelegd. De ritten voor de volgende dag bestaan voor een
groot deel uit volle pallets en dit kan ’s avonds al klaar gezet worden. Tot half negen ’s
avonds is er ook inslag van volle pallets, waardoor er de gehele dag werk is voor de grote en
kleine heftrucks.
De groepsleiders kunnen door middel van dit planningssysteem een gefundeerde
personeelsplanning maken. Het systeem berekent, op basis van de forecastgegevens,
hoeveel mensen er voor de komende week per dag nodig zijn. Op de dag zelf kan dan nog
bijgestuurd worden op basis van het werkelijke orderpakket (na 11:00 uur). Aan de hand van
de werkelijke informatie wordt duidelijk hoeveel werk er die dag nog verricht moet worden
voor de ritten die ’s avonds moeten vertrekken en voor de ritten die de volgende morgen
klaar moeten staan om op tijd te kunnen vertrekken. Eventueel kan besloten worden om
overuren te maken. In principe moet het nieuwe systeem er in voorzien dat het personeel
beter verspreid wordt over de dag en over de week en zijn overuren niet nodig.
Wanneer de forecastgegevens niet overeen komen met het werkelijke orderpakket, dan zal
er op het laatste moment bijgestuurd moeten worden. De uitzendkrachten bieden hiervoor
een uitkomst. Op dit moment bestaat er een pool, waarin de uitzendkrachten opgenomen
worden die enige ervaring hebben met het werk bij Bedrijf X. Deze pool is echter op dit
moment niet zo flexibel dat er op ieder willekeurig moment besloten kan worden extra
mensen in te zetten of mensen naar huis te sturen. Het is noodzakelijk hierover betere
afspraken te maken met het uitzendbureau.
Een mogelijke oplossing hiervoor kan zijn om oproepkrachten in te zetten. Dit wil zeggen dat
gedurende vaste tijden per dag, bijvoorbeeld twee uur in de ochtend en twee uur in de
avond, extra mensen beschikbaar zijn om eventuele pieken op te vangen. Nadeel hiervan is
dat dit extra geld kost. De kosten hiervan moeten afgewogen worden tegen het aantal uren
dat overgewerkt wordt.
Aan de andere kant moeten mensen ook naar huis gestuurd worden als er te weinig werk
blijkt te zijn. Door standaard een aantal oproepkrachten te hebben kan ook dit probleem
opgevangen worden. De mensen horen dan ’s ochtends of ’s avonds of ze wel of niet
moeten komen. Op de volgende pagina’s wordt het planningssysteem getoond.
xxiv
xxv
xxvi
Download